Landmeting voor de
belasting in de jaren 1792-1793
Het
Nieuwsblad van het Zuiden - donderdag 10 maart 1977
Belasting betalen is de brave burger de eeuwen door
een doorn in het vlees geweest. In wat voor vorm
ook: betaald worden moest er. Zo niet goedschiks dan
kwaadschiks! En zo is het de dag van vandaag nog.
Wat daarvoor zo al komt kijken - daarvan belicht ir.
A. Scheffer een paar facetten in het jongste nummer
van "Actum Tilliburgis", het tijdschrift van de
Heemkundekring "Tilborch". Scheffer houdt zich hier
in een uitvoerig artikel met name bezig met de
"landmeting in de Meijerij anno 1792-1793." Behalve
de reeds eerder bestaande belastingen kreeg de
Meijerij, na de Vrede van Munster in 1648, als
noviteit ook te maken met de zg. verponding. Dat was
een last op onroerende goederen, in tegenstelling
tot de bede, die hoofdelijk was en waarbij dus met
de welstand van de belastingplichtige rekening kon
worden gehouden.
Grote fout
Voor
een billijke verdeling van de verponding moest ieder
jaar de grootte van het in cultuur gebrachte perceel
met de eigenaar opnieuw worden vastgesteld. Dat
betekende handen vol werk voor de landmeters, te
meer daar aan de kohieren nog al eens wat bleek te
mankeren. Met name te Tilburg was er een grote fout
in de opgegeven oppervlakte. Toen landmeter Van
Erven de bezaaide landen eens ging nameten, kreeg
hij met de opgave van de regenten een verschil van
"duyzenden van Lopense". De man had voor zijn
meterij 105 dagen nodig en beurde daarvoor f 254,-.
Bij de verponding waren de huizen met erven daar
buiten gehouden maar van dat bezit moest wél betaald
worden. Dat betekende schatting van de panden.
Iedere plaats had daarvoor drie functionarissen. De
onderlinge verschillen van de heren bedroegen
meestal méér dan 10%. De Tilburgse cijfers vindt men
ook in een opgenomen staatje. Heel dat belasting
heffen vorderde veel voorbereidend werk en de kosten
liepen aardig in de papieren: totaal generaal f
29.017. En wat gebeurde er nu met de uitkomsten? Dat
antwoord luidt kort en bondig: Niets! De komst van
de Fransen stak een spaak in het wiel want dat
betekende in 1795 het einde van de republiek der
Verenigde Nederlanden.
In
een postuum artikel van Ferd. Smulders komt de
parochie Goirle rond 1450, dus het middeleeuwse
Goirle, aan de orde. Het artikel wemelt van
veldnamen, die de auteur bij zijn onderzoek van oude
documenten is tegengekomen. Daarbij blijkt, dat vele
van die namen zich, duidelijk herkenbaar, tot in
onze dagen gehandhaafd hebben. Alles dankbaar
materiaal voor degenen, die zich bezighouden met
toponymie. Bij het artikel werd de kaart van J.
Kuijper van omstreeks 1865 afgedrukt.
Enige "Aspecten van de plaatselijke geschiedenis"
krijgen we belicht door A. Plevoets. De schrijver
bezint zich hier op de toekomstige ontwikkeling van
de kring en geeft, voor wat de historische afdeling
betreft, een aantal concrete punten aan waarmee onze
plaatselijke onderzoekers zich zouden kunnen
bezighouden. Bezinning op taak en werkwijze van de
kring vinden we ook in het "Ten geleide", waarmee
redacteur Martin de Bruijn dit nummer opent. Daaruit
zien we, dat in de nieuwe statuten het werkterrein
verbreed is en dat ook het kringorgaan op enigszins
andere leest geschoeid gaat worden.
Het
ledenbestand bedraagt momenteel bijna driehonderd.
PIERRE VAN BEEK