Brabants hoogste punt ligt in Luyksgestel
Het
Nieuwsblad van het Zuiden - donderdag 23 augustus
1979
"Waar ligt nu eigenlijk het hoogste punt van
Brabant?" Slechts weinig Brabanders zullen die vraag
rechtstreeks kunnen beantwoorden. Die van
Luyksgestel zijn daartoe echter wel in staat, want
hun gemeente kan op dit provinciale unicum bogen.
"Stevensbergen", zal het antwoord luiden. Daar
bevindt zich namelijk een duin, waarvoor - volgens
Mandos en Kakebeke - een hoogte van 43 meter wordt
aangegeven.
Op
een mooie zonnedag hebben wij een expeditie naar dit
oord ondernomen en aan die onderneming veel genoegen
beleefd. We zagen ons daarbij geconfronteerd met
verrassend natuurschoon, een hele reeks aardige
details van een grensgebied, brokjes historie,
toeristische attracties van een klein dorp vol eigen
sfeer. Dit alles te midden van bossen en
uitgestrekte, groene velden, die de plaats hebben
ingenomen van de vroegere Kempische heiden, waar
eens de herder vreedzaam rondtrok met zijn, nu
eveneens verdwenen, schaapskudde. De luchten mogen
er niet meer de einders raken - mensen met gevoel en
verbeelding kunnen hier nog aan hun trekken komen.
Bij
het westelijk van de dorpskom gelegen gehucht
Boscheind duikt een goede asfaltweg de bossen in.
Even voorbij het fraai gelegen openluchttheater "De
Hunnebergen" ploegden wij, met een wolk van stof
achter ons, de eerste zandweg links in en vonden na
korte tijd de Stevensbergen aan onze rechterhand. Ze
laten zich echter nog beter bereiken door de
asfaltweg wat verder te volgen. Kort na een
waarschuwingsbord voor de bocht naar links slaat ge
links een zandweg in, voorzien van het bordje
"Staatsbosbeheer". Op de helft van deze zandweg
(welke uiteindelijk naar een harde weg leidt) vindt
ge dan nu de Stevensbergen aan uw linkerhand met een
duintop van 43 meter.
We
blijken te maken te hebben met een vrij uitgestrekte
zandverstuiving, aan alle kanten door bossen
omgeven. Ze onderscheidt zich echter in sterke mate
van de ons bekendere Drunense Duinen doordat deze
Luyksgestelse "bergen" voor een groot deel met heide
en grassen begroeid zijn, zodat ze minder aan
verstuiving onderhevig zijn. Daardoor lenen zij zich
prachtig voor een heerlijk zitje of een picknick.
Daarnaast echter vindt ge er ook genoeg gele,
zandige hellingen en dalen, waar de kinderen - naar
hartelust - kunnen ravotten. We hadden het geluk de
enige bezoeker te zijn en niets belette ons, zittend
op een duintop, met niets dan stilte om ons heen en
onder traag drijvende wolken, langzaam "op te
lossen" om daarna als enkel geest op reis te gaan.
Hoe prozaïsch het ook klinken mag - het bij de hand
hebben van een topografische kaart is voor
dergelijke escapades een probaat middel. Vooral hier
dient ge te weten wat er vóór, achter, rechts en
links naast u ligt. Pas dan realiseert ge u hoe het
er hier moet hebben uitgezien toen "de aarde woest
en ledig was" in de Luyksgestelse contreien.
Alleen namen bleven
Dat
is natuurlijk nogal overdreven uitgedrukt. Tot
zoiets verleiden evenwel de namen van heiden aan
weerskanten van de grens. We zetten ze eens op een
rijtje: Postelse heide, Bergeykse heide,
Luyksgestelse heide, Warande heide, Riebosserheide,
Blekerheide en de heide van de Zeven Heerlijkheden.
Wat is er nog van overgebleven? Eigenlijk alleen de
namen. De heiden blijken alom bebost of tot
cultuurgrond ontgonnen. Een net van asfaltwegen
heeft dit grensgebied ontsloten. Desniettemin bleven
er toch altijd nog zandwegen over, die naar nergens
leiden, doodlopend op een afsluiting en waarvan de
"aanpak" per auto uit kan draaien op een avontuur,
omdat uw stafkaart (1:25.000) méér vóórspiegelt of
belooft dan daadwerkelijk inlost. Maar goed! De
lokkende Kapelweg heeft u naar het zuiden geleid. In
het gebied dat "De Kapel" heet, eindigt het asfalt
abrupt op de Belgische grens, even voorbij een
boerderij. Ver gaat de blik naar het zuiden over wat
nog altijd de Bergeykse hei heet maar waar geen hei
meer te bespeuren valt. Enkel cultuurland aan de
einder door Belgische bossen afgesloten.
Tóch
heeft het punt, waar we nu staan een klein
privé-geschiedenisje. Een paar meter over de grens
intrigeren een dikke boom en wat abnormaal uit de
kluiten gewassen beuken, die de restanten lijken van
een doorgeschoten beukenheg. Tussen hoog opgeschoten
gras enige kuilen, wat restanten van metselwerk en
een ongeveer twee meter diepe stenen
put-zonder-water. De rand ligt met het maaivlak
gelijk en een onattente snuffelaar zou er pardoes in
kunnen vallen. Alles evenveel sporen van bewoning en
mensen, die eens hier moeten geleefd hebben. Wilt ge
er méér van weten? De nu verdwenen heide aan de
Belgische kant van de grens was méér dan honderd
jaar geleden eigendom van een zekere heer Delportant
uit Brussel. Deze had grote ontginningsplannen. Op
de meer noordelijk op de grens gelegen
"Saffraanberg", waar nu, tegen de Belgische Warande
heide, "Het Hooghuis" staat - (vakantieoord voor
personeel van de firma Douwe Egberts) - bezat
Delportant enige kamers in een woning. Hij vond dat
zijn arbeiders toch te ver van hun parochie met de
abdijkerk van Postel verwijderd woonden. In het
vooruitzicht, dat hij te Postel wel een abdijheer
zou kunnen lospeuteren, liet hij in 1869 vlakbij de
Nederlandse grens een kapel bouwen, waar dan op
zondag een abdijpriester een Mis zou opdragen. De
kapel stond er vlug, maar die Postelse priester
bleef uit. Derhalve liet hij van de kapel een woning
met een schuur er bij maken. Zo stonden daar dan in
de verlatenheid, parallel met de grens, een klein
boerderijtje en haaks op de grens een schuur. Dat
alles werd nog na 1946 gebruikt. De restanten van de
schuur hebben wij een aantal jaren nog gezien, maar
nu is ook daarvan niets meer over.
"Mie van de kapel"
De
vermelde put behoorde bij het "heihoefje". Als
legendarische figuur is daaraan verbonden een vrouw,
die heel Luyksgestel en omgeving kent als "Zwarte
Mie" of "Mie van de kapel". Zij had Jef Gevers tot
man en het echtpaar bezat één dochter. Jaren boerde
het stel hier, "ver van de wereld", op een stuk
ontgonnen hei met enkele koeien, schapen en kippen.
Men scharrelde er de kost en dit gezinnetje leverde,
zonder enige pretentie, een voorbeeld van
"selfsupporting". De graag pratende Mie vormde een
contrast met haar stille, zwijgzame man. Er kan per
saldo maar één de broek aan hebben! Zo was het dus
ook Mie, die op gezette tijden met de korf vol
eieren naar België of Luyksgestel trok om de
opbrengst van de eieren in winkelwaar om te zetten.
Naar schatting een twintig jaar geleden werd het
heihoefje verlaten. Nadien echter kwam Mie nog lange
tijd, eenmaal per jaar, naar de grens om er te
bidden bij een tegen de schuur bevestigd Lieve
Vrouwebeeldje. Steeds verder raakte haar voormalig
gedoentje in verval en er viel weer "de grote
stilte". Niet echter die van weleer toen deze
omgeving nog niet als nu door een asfaltweg en mooie
fietspaden ontsloten was.
Historisch gezien had Luyksgestel ook iets
merkwaardigs. Zoals de naam verraadt, behoorde het
dorp van oudsher bij het Prinsdom Luik. Toen, bij de
vrede van Munster (1648), de hele Meijerij onder
gezag van de Staten van Holland kwam, viel
Luyksgestel daar buiten! Als een schiereilandje lag
dit stukje Spaanse Nederlanden in de Meijerij. In
1807 stond Napoleon I het dorp evenwel af aan de
Staten van Holland ten behoeve van zijn broer
Lodewijk Napoleon, maar kreeg Lommel er voor in de
plaats. Na Napoleons val zag Luyksgestel zich bij de
Provincie Antwerpen gevoegd. Tot 1818 lag het dorp
als Belgische enclave in Nederland, waarna het weer
met Noord-Brabant verenigd werd. Er is dus met het
dorp nogal wat afgesold. Heel wat méér dan uit deze
weinige regels spreekt.
Grenskapellen
In
de Retorsietijd, toen Brabant Generaliteitsland was,
kwam die Luikse bodem in Brabant goed van pas. In
het gebied de Ampreiden bouwden Bergeyk zowel als
Eersel ieder een grenskerk, welke - volgens Domien
de Jong - zeer dicht bij elkaar lagen. Men had daar
dus te maken met een zelfde situatie als destijds op
Nieuwkerk onder Goirle, waar Tilburg en Goirle óók
ieder een eigen grenskerk bezaten. Als de traditie
zuiver is overgeleverd, zouden zeker zeven dorpen,
waaronder zelfs Oirschot, Meerveldhoven en Wintelre
genoemd worden, van de twee grenskapellen op Luikse
bodem geprofiteerd hebben.
Een
heel andere kapel betreft die van het H. Kruis aan
de Kapellerweg 21, niet ver van de kom van het dorp.
Een bezoek daaraan moogt ge zeker niet missen. Ze
dateert vermoedelijk uit 1625 maar werd een jaar of
zeven geleden heel piëteitvol gerestaureerd. Ze ligt
midden in de akkers en vormt, met de omringende
beplanting, de omheinde gazons van het rustaltaar
voor de jaarlijkse processie en het daarop
aansluitend nieuwe kerkhof met de nabootsing van een
antiek Christusbeeld, een heerlijke oase. Dit alles
nodigt uit tot mediteren en filosoferen. Avonturen
zijn haar niet bespaard gebleven. Al waren het
alleen maar de diefstallen van antieke beeldjes. Tot
onze verbazing vonden wij de kapel desondanks
geopend.
Vanaf dit punt in de velden hebt ge een fraai
gezicht op het silhouet van het dorp. Dit wordt in
hoofdzaak bepaald door de vrijstaande 15de-eeuwse
toren van de St. Martinuskerk met daarnaast de door
de Norbertijnen van Postel in 1884 gebouwde
beltmolen "De Grenswachter" en een beetje meer
noordwestelijk door een tweede, witgeschilderde
stenen beltmolen "De Deen". Deze laatste (eens ook
oliemolen) werd in 1839 gebouwd door een uit
Denemarken teruggekeerde "teuten"-familie.
"Koperteuten"
Wie
over Luyksgestel praat, kan niet aan de "teuten"
voorbij. Het gaat hier dan in hoofdzaak om
"koperteuten". Wie in het in de 17de eeuw heel
geïsoleerd liggende Luyksgestel vooruit wilde, trok
er op uit. Hij werd reizend koopman om pas
definitief terug te keren als hij zich rijk genoeg
vond. Vooral de handel in koperwaren op Denemarken
trok deze mensen aan. Aanvankelijk werden de
artikelen in eigen omgeving gemaakt of opgekocht.
Met de handelswaar aan ijzeren haken op zijn leren
vest hangend trok hij naar Denemarken. Onderweg werd
dan al een en ander aan de man gebracht. Van
lieverlede organiseerden deze venters zich om
gezamenlijk handel te drijven. Zij, die in koper
handelden, noemde men "koperteuten" (we kennen
namelijk ook "haarteuten"). Koning Christiaan IV van
Denemarken legaliseerde deze handel en zo kregen de
"teuten" in Denemarken eigen opslagplaatsen en
fabrieken. Tóch verloren zij niet de band met hun
geboortestreek. Zij keerden daar regelmatig terug.
Een
typische voorwaarde om lid van hun gezelschap te
worden was een in 1821 ingevoerd trouwverbod, dat
enkele jaren later nog verzwaard werd door zowaar
een verlovingsverbod. Zó wilde men andere zorgen dan
die voor handel en familie voorkomen... Windeieren
legde die "teuten"-handel niet. Dat kan men nu nog
zien aan enkele kapitale woningen en boerderijen,
die zij na hun definitieve terugkeer in Luyksgestel
bouwden. Sinds de jongste tijd leven deze pioniers
ook nog voort in een aantal straatnamen. Wie door
dit "teutendorp" dwaalt, ziet de eens verworven
welvaart nog van de huizen afstralen. Een belangrijk
deel van het aanzien van de plaats wordt door
"teutenhuizen" bepaald.
Op
het kerkplein houdt een "koperteut", in de vorm van
een beeld, een wakend oog op het reilen en zeilen
van zijn Luyksgestel. Op de dag van ons bezoek zag
hij daar waarachtig een groep van 70 Deense meisjes
van 12 tot 20 jaar door bevlagde "teutenstraten"
optrekken naar de gepavoiseerde molen "De Deen" op
het gehucht Rijt. Het betrof een harmonieorkest, de
Aarhus-Pigerarde uit Jutland, het Deense gebied,
waarop de "koperteuten" zich vooral richtten.
Kerkje op grafveld
In
Luyksgestel zijn tal van sporen van prehistorische
bewoning gevonden, maar een geboorteakte van het
dorp valt niet te achterhalen. In 1367 is er sprake
van "Ville de Ghestel bij Eijkelberghe" en enige
jaren later van de "Heerlykheydt van Gestel". De
onder de graven van Loon aangelegde registers, die
méér opheldering zouden kunnen geven, zijn helaas
verloren gegaan.
Het
eerste (houten) kerkje moet tussen 1000 en 1100
gebouwd zijn op een uit de vroeg-Karolingische
periode stammend grafveld in het centrum van het
dorp. Dit bedehuisje is echter vermoedelijk vóór
1500 afgebrand. Rond 1450 verrees een aan St.
Martinus toegewijde stenen kerk in Kempisch-gotische
stijl, welke echter op 1 april 1840 volledig in as
gelegd werd met uitzondering van de toren. De in
andere stijl herbouwde kerk moest in 1959 verdwijnen
om plaats te maken voor een zeer modern, in beton en
glas opgetrokken bedehuis. Zijn voorganger bleek
later te klein en bovendien van slechte kwaliteit.
Het is deze kerk, die zeer oude beelden bevat, welke
de bezoeker thans op de historische plaats
waarneemt.
Herinnering aan het verleden bewaart de oude
Kempische toren, die los naast de kerk staat op het
met ruwe keien geplaveide terrein. Daarin zitten de
contouren van de Kempisch-gotische kerk verwerkt. De
15de-eeuwse, uit vier geledingen opgebouwde toren,
werkt bijzonder massief. Mede doordat hij geen spits
meer bezit. Hij wekt verbazing en verwondering door
de eenvoud van de als het ware op elkaar gestapelde
"blokken" en spreekt van majesteit. Tevens vormt hij
een welhaast ironische uitdaging voor de koele
utiliteitskerk aan zijn voet. De gemeente is
eigenaresse van deze onder Monumentenzorg geplaatste
toren.
Oude huizen
Het
dorp is verschillende oude huizen rijk. Een daarvan
is het links achter het gemeentehuis gelegen "Huize
Ravenschot" op Dorpstraat 37. Dit zeer brede huis
werd in 1779 gebouwd door de Norbertijnen van Postel
als verblijf voor de in deze streek dienstdoende
geestelijken en fungeerde ook als "refugiehuis"
(toevluchtsoord). Eens was het omgracht en bevatte
het op de zolder een kapel. Zijn herkomst verraadt
het door een grote gevelsteen met dubbel
wapenschild. Van de tekst daarop konden wij met het
blote oog alleen het laatste woord "veritas"
ontcijferen. Op grond daarvan menen wij, dat er
staat: "Cruce vincit veritas" (door het kruis
zegeviert de waarheid), want dat is de leuze van het
Postelse abdijwapen. Ofschoon het pand dus niet door
een "teut" werd gebouwd, is het toch ooit door zo'n
ondernemend koopman bewoond geweest. Sinds méér dan
tien jaar woont er nu een... Amsterdamse familie. En
die voelt zich heel gelukkig in Luyksgestel. Een
goed voorbeeld van een "teutenhuis" biedt de in de
17de eeuw gebouwde boerderij Dorpstraat 29.
Wie
ten zuiden en ten westen van het dorp rondtoert,
komt ongetwijfeld terecht in het ontgonnen
stroomgebied van de beek de Aa, dat het voormalige
Boksven heeft opgeslokt. Het ligt opgesloten tussen
de al eerder genoemde Kapelweg, de Postelse Heiweg
die naar het gehucht "Het Ven" voert, waar modern
geboerd wordt, en verder tussen de Lindedreef en de
Burgemeester Lindersweg. Het gaat hier om niet
minder dan 685 ha, voormalige heide en bos. De
volksmond gaf het de vreemd aandoende naam "De
Pielis" en die heeft nu "burgerrecht" verworven op
de moderne, topografische kaart.
Volksetymologie
Het
volk ontleende die naam aan ene Baron Gilles de
Pelichy. Maar vooral dat laatste woord was blijkbaar
te moeilijk. Een boer hoorden wij dan ook, lekker
melodieus en allitererend, praten van "Gielis de
Pielis". En zeg nu maar eens dat dit niet goed in
mond en gehoor ligt! Gebrek aan vindingrijkheid kan
men de volksetymologie niet verwijten! Aanvankelijk
was onze Belgische baron met de graaf De Broqueville
eigenaar van dit gebied, waar de rivier de Beerse
haar oorsprong vindt. Later kocht het de gemeente
Bergeyk. Ze moeten het ons daar maar niet kwalijk
nemen als we tijdelijk een stuk Bergeyk voor
Luyksgestel geannexeerd hebben. Een zelfde
"euveldaad" stelden wij ook met betrekking tot het
Kapelgebied, omdat het in onze kraam te pas kwam.
In
de "Pielis" is dus heel wat ontgonnen en gebouwd,
maar het gebied is ook interessant door
gereconstrueerde grafheuvels uit het Neolithicum,
1800 jaar vóór onze jaartelling aangelegd. De
prehistorische mens heeft hier ook
rond-geavonturierd. Legio is verder het aantal
wonder-, spook- en verschijningsverhalen, die in
Luyksgestel en Bergeyk gelokaliseerd worden, maar
die nu geen mens meer gelooft. Derhalve:
Folkloristische stoffage uit de tijd van het
haardvuur in een eenzaam en woest grensgebied. Er
zijn nog wel plekken, waar dit verleden met ijle
vingers aan het heden tast, maar zonder de daarvoor
benodigde snaar op uw gemoed dient ge u daarvan toch
niet te veel voor te stellen.
Een metertje meer!
Luyksgestel bezit, mét Bergeyk, een verrassend stel
fietspaden, die u door de verst afgelegen hoeken
voeren, waar ge met een auto niets eens komen kunt.
Aantreden voor natuurliefhebbers,
ontdekkers-in-den-dop, flierefluiters en
dagenmelkers!... Misschien constateert ge dan te
elfder ure net als met ons het geval was, dat
Brabants hoogste punt eigenlijk niet op de
Stevensbergen doch aan de zuidkant van het
Venakkerbos ligt. Vlak bij de Belgische grens en
slechts even verwijderd van grenspaal 191. Onze nog
vrij jonge stafkaart geeft daar 44 meter aan. Dus
één metertje meer. Een kniesoor, die daarover valt.
Weliswaar ook bij een woest gebied, namelijk de
Blekerheide. Dat is evenwel al België. Die 44 meter
behoren eveneens tot Luyksgestel. Stevensbergen mag
echter voor ons de primeur houden. Ze winnen het ver
in schoonheid.
PIERRE VAN BEEK