"Brees": een stil gehucht op de grens van twee
werelden
Het
Nieuwsblad van het Zuiden - donderdag 13 april 1978
Boerderij Van Raak - Breehees -
Goirle - archief Pierre van Beek
Ten
zuiden van Goirle, langs een weg, die naar de
landgoederen Gorp en Rovert voert, ligt het gehucht,
dat de volksmond met de naam "Brees" aanduidt maar
dat officieel als "Breehees" te boek staat. Een
piepkleine levensgemeenschap van boeren, waarover
eens een boeredochter uit Diessen - toen zij naar
dat Brees verhuisde - te horen kreeg: "Ge zult daar
nooit aarden want het is er met kranten toegeplakt!"
Nou, dat bleek best mee te vallen. Zowel wat het
"aarden" als de "kranten" betreft. Zonder de moderne
verkeersmiddelen zou Brees evenwel toch een
afgelegen gebied gebleven zijn. De sporen daarvan
vertoont het nog in zijn gezicht. De gang van de
seizoenen wordt er nadrukkelijker dan elders beleefd
en de natuurverbondenheid is er een
vanzelfsprekendheid. Als stedeling moet ge echter
wel uit je auto stappen om daaraan mee te proeven.
Dit Brees heeft ook zijn eigen "kleine
geschiedenis". Daartoe behoren verhalen als van "De
begraven schat", "De gestolen gespen" en niet te
vergeten de dingen welke in een halve eeuw tijds het
beeld van het gehucht ingrijpend veranderden. Over
dit alles willen wij u vertellen.
Brees of Breehees is eeuwen oud. De oudste ons
bekende vermelding van de naam komt voor in een
document van 1419. De naam moet duiden op een
aaneengesloten reeks van heesgronden. Onder "hees"
wordt verstaan een met kreupelhout begroeid stuk
grond, dat bij hoog water onderliep en "bree" of
"breed" slaat op het oppervlak. Nu, aan water was er
daar geen gebrek. De Rovertse Ley kiest haar weg
naar Goirle en Tilburg door het gehucht, dat grenst
aan de laaggelegen Goolse Vloed. Er zijn tijden
geweest, vooral als de Goolse watermolen de sluizen
had neergelaten, dat grote gedeelten van Brees en
ook nog van Gorp onder water schoten. Verder was het
met Brees ook nog wat eigenaardig gesteld. Het
oostelijke deel is Hilvarenbeekse grond en het
westelijke Goirlese. De Ley vormt hier de scheiding.
Kerkelijk behoorde men vóór 1880 tot de parochie
Hilvarenbeek, thans tot die van St. Jan te Goirle.
Daar zitten de Breesenaren per saldo maar een
twintig minuten van verwijderd, terwijl Beek bijna
een uur gaans is.
Eens
scheidde een grote heide, waarvan later gedeelten
bebost en ontgonnen werden, het gehucht van zijn
moedergemeente. Een deel van die bossen bestaat nog
altijd. Geen wonder, dat men op Brees zei, dat die
van Beek Brees niet eens wisten te liggen. Dat lag
voor de Bekenaren "over de hei" en dat betekende
dan: héél ver weg. Dat dit ook wel eens zijn
voordeel kon hebben, bleek in 1586 toen de Staatse
troepen van de Prins van Hohenlohe in Hilvarenbeek
lelijk den beest speelden en het dorp platbrandden.
Breehees ontsprong daarbij de dans. Met de
buurtschap Gorp.
Veel veranderd
De
boeren van Brees zitten wel goed, nl. te midden van
hun op de hei veroverde gronden. Zo gauw ze buiten
stappen, staan ze in hun wei- en akkerland. En een
comfortabele asfaltweg verbindt hen met Goirle. Dat
is tot in de eerste decennia van onze eeuw wel eens
anders geweest. Dan dokkerden ze met hun aard- en
hooikarren door de vaak diepe slagen van het
karrespoor over de kronkelende Molendijk. Vooral na
lange regenval was het er een grote smeerboel,
waarbij de poëzie, welke een dichterhart misschien
wist te puren uit een in een late avondzon glanzende
en omgekrulde modderlaag in een bocht van de dijk,
aan de boer voorbijging.
De
Breeheese kerkganger en verstandige scholier koos
zijn weg dan ook liever over de met loofhout, vooral
eiken, beplante wal waarin een voetpad was
uitgekapt. Die wal hield het water van de Vloed
tegen en droeg in veel oudere tijden de naam van
Dweersdijk. Van deze eiken wal is niets
overgebleven. Er is trouwens in een halve eeuw op
Brees zoveel verdwenen waardoor het oude karakter
werd aangetast. We denken dan op de eerste plaats
aan verschillende grote en kleinere wielen van de
Ley, waarin de jonge Goirlenaren hun eerste
zwempogingen ondernamen. Vooral ging het daarbij om
de "Grote Brisse" en de "Kleine Brisse". De eerste
lag in vrij open terrein het dichtst bij de eerste
boerderij van Breehees. Hij was ongevaarlijk. De
tweede vond ge in het kreupelhout nabij een heel
mooie beemd en een haast ondoordringbaar loofbosje.
Deze had aan zijn buitenbocht, waar een boomstronk
uit de oever stak, een aanzienlijke diepte. In de
buurt hiervan bevonden zich nog enige kleinere
wielen.
Getemde Ley
In
de loop der jaren zijn de bochten weggewerkt, het
schaarhout en de hooibeemden verdwenen eveneens en
ten slotte is in de Vloed de hele Ley geducht
aangepakt en een stuk zuidwaarts opgeschoven.
Eenzaam vegeteert er echter nu, midden in de
weilanden van wat de boeren de Langbeemd noemen en
waar in de Ley een kleine stuw gebouwd werd, een
schaarhoutbosje. Er loopt geen enkele weg of pad
naar toe. Wie desondanks in dit bosje doordringt,
zal daarin nog restanten van voormalige Leykronkels
terugvinden in de vorm van bodeminzinkingen. Hier en
over een heel veel groter gebied heeft een ongetemde
beek eens haar dartel spel gespeeld. Om zoiets terug
te vinden moet ge gaan naar het einde van Brees.
Daar, bij wat "De Konkel" als akkernaam draagt,
hervat de Ley tussen een schoor (brug zonder
leuning) en een stenen brug iets van haar oude
speelsheid om die - als in haar oertijden - haast
wellustig bot te vieren waar zij het gebied van het
Brabants Landschap tot domein heeft.
Wie
van Goirle naar Brees gaat, passeert aan zijn
linkerkant, na een gespaard berkenbosje, een zeer
oud en nogal verwaarloosd mastenbos. Direct langs de
weg ligt hierin een vennetje verscholen, dat ieder
jaar al meer verveent en 's zomers vaak nagenoeg
helemaal droog staat. Er was een tijd, dat aan de
overzijde van de weg - nu weiland maar in het begin
van deze eeuw alom hei - ook en vennetje lag.
Gezamenlijk werden zij met de naam de "Holle vennen"
aangeduid. Het nog bestaande bos met in zijn
geaccidenteerd deel ook nog een kleiner vennetje
wordt echter niet meer tot Breehees gerekend. De weg
vormt een grens van het gehucht.
Lange tijd heeft Brees maar vier boerderijen gekend.
De onafscheidelijk hieraan verbonden namen van
bewoners zijn de Van Raak-en, de Schellekens-en, de
Puyenbroek-en en de Lemmens-en. Thans staan er negen
boerderijen, de meeste zeer modern. De "Puykes" zijn
er zelfs drievoudig vertegenwoordigd en de
Schellekens-en tweemaal als we het goed hebben. De
traditie komt nog altijd aan haar trekken. Het enige
enigszins schilderachtige complex vormt de oude,
sterk gerestaureerde boerderij van ene "Puy", iets
teruggelegen, rechts van de weg. Met haar laag
afdalend dak aan de achterkant, de (helaas) betonnen
put, de restanten van een boomgaard, de mesthoop
naast de zijgevel, de vrijstaande schuur en de hoge
bomen als achtergronddecor, is het geheel nog wel
een foto waard als alles in het blad staat.
Unieke foto
De
meest karakteristieke en misschien ook wel de oudste
was eens de sinds lang verdwenen boerderij, die o.a.
de drie ongetrouwde broeders Van Raak bewoonden. Zij
heeft in 1929 het veld moeten ruimen voor een
moderne woning en bedrijfsgebouwen. Daarin woont,
met een neef en diens vrouw en kinderen, de enige
die van de drie broeders is overgebleven, de
83-jarige Piet van Raak. Nog steeds vief en bij de
pinken. Breesenaar op en top! Wie wat bewaart heeft
wat! Zo konden wij uit ons archief een unieke foto
opduikelen uit... 1924 en het oude boerderijcomplex
met alles er op en er aan, in tweevoud ten tonele
voeren. Langgeveltype, gedeeltelijk strooien dak met
schild, schuur, karhok of schaapsstal, ook met
strooien dak, schuine berkeboom voor de gevel en een
landelijk weggetje. Fotograaf, wat wilt ge nog meer!
De berkeboom heeft de sloping van het oude complex
enige tijd overleefd. Hij begon echter steeds verder
over te hellen en is ten slotte ook moeten
verdwijnen.
Een
eind westelijk van Van Raak ligt een stenen brug
over de Ley. Zij geeft doorgang aan een onverharde
weg, welke de verbinding vormt tussen Brees en de
Poppelseweg. Een tweede stenen brug treft ge aan bij
de zuidoostgrens van het gehucht en tussen deze
beide liggen nog twee schoren, bruggen zonder
leuning, die alleen gebruikt worden door boeren om
hun bouwland te bereiken. Brees heeft van eeuwen
terug al een doorwaadbare plaats in de Ley gekend.
In 1423 al is er sprake van "een heidevelt aan die
Breeheese voort". Waar lag die "voort" eigenlijk
precies? In dit verband is interessant de mededeling
van een boer, dat zich in de Langbeemd, nabij de
kleine stuw, diep onder de zandbedding van de Ley nu
nog platliggende bomen bevinden. Eenzelfde
ontdekking werd ook verder stroomopwaarts gedaan
kort voordat de Ley bij "De Konkel" het gebied van
het Brabants Landschap verlaat. Zou men hier te
maken hebben met restanten van de eeuwenoude
Breeheese voort?
Verborgen schat
Er
valt evenwel nog iets spectaculairders te vertellen
van Brees. In het geslacht Van Raak leeft het
verhaal van een verborgen en zowaar ook
(gedeeltelijk) gevonden schat. Mensen, die bij hun
boerderij ooit bomen rooiden en plotseling met de
noorderzon vertrokken, zouden er méér van geweten
hebben... Door een toeval heeft Cees Robben
achterhaald wat er nu allemaal waar is van dit
verhaal. En dat is heel wat! In het kort komt het op
het volgende neer:
In
de in 1929 afgebroken boerderij van onze foto woonde
in 1836 ene Jan van Raak als vrijgezel met enige
dienstboden. Zijn eveneens daar gewoond hebbende
broer en twee zusters - ook ongetrouwd - waren in
juni 1836 al gestorven. Jan bezat drie neven, die
voor zijn eventuele nalatenschap in aanmerking
konden komen. Daaronder bevond zich ene Michiel van
Raak, de grootvader van de gebroeders Jan, Tinus en
Piet van Raak, geen onbekenden in deze contreien. De
eerste twee zijn dood maar het was met de hierboven
al ten tonele gevoerde Piet, dat wij een babbel
maakten.
Jan-oom vond het op zekere dag gewenst wat orde op
zijn financiële zaken te stellen, waartoe hij een
niet met name genoemde neef in vertrouwen nam. Hij
voerde hem naar het bij het huis gelegen bos en zei:
"Ga hier maar eens graven." Er kwam 1800 gulden te
voorschijn. Die moeten aan "den Arme" gegeven
worden, ordonneerde hij. Jan-oom wees een tweede
plek aan en daar kwam 500 gulden voor de dag.
Bestemming: Zes namen op het Weldoenersgebed van
Goirle. En wat gebeurt er dan? Alsof hij er een
voorgevoel van had... Jan wordt zes weken na zijn
onthullingen door zijn eigen paard en kar overreden,
begin augustus 1836, en sterft nog dezelfde dag. De
toegesnelde kapelaan van Goirle en de pastoor van
Hilvarenbeek hebben hem niet meer levend gezien.
Hoe moet dat nou?
De
drie erfgenamen vinden in het huis nog f 13.000,-
aan geld en schuldbekentenissen. Ze verschrikken er
van. Wat moet daar nu mee? Daarvan heeft Jan-oom
(nog) niets gezegd! De neef-vertrouweling trekt naar
de Goolse pastoor De Vocht om raad. Resultaat: de
pastoor krijgt van de 2300 in het bos opgegraven
guldens er 2000 "in bewaring" voor den Arme en de
kerk! Maar dan veranderen ze van gedachten en het
wordt f 1.500,- voor Goirle en f 500,- voor M. van
Asten, de Beekse pastoor, waaronder Brees in die
tijd kerkelijk behoorde. De Goolse en de Beekse
"Arme" kregen ieder f 100,-. Zelf hielden de delers
f 200,- en er ging nog eens f 600,- naar de Goolse
pastoor.
Maar
nu liet zich diens Beekse collega horen. Hij was het
helemaal niet eens met de verdeling van die f
2.000,-. Beek moest er tweederde van hebben omdat
Beek dubbel zo groot als Goirle was... Uit het
gehakketak om de centen blijkt o.a. dat de
uitoefening van de zielzorg op Brees door de Goolse
pastoor helemaal niets om het lijf heeft. Het
gehucht is parochieel met Beek verbonden. Er zijn en
blijven dus drie partijen in het spel: de erfgenamen
en twee pastoors. Uiteindelijk moet de administrator
apostolicus H. den Dubbelen te St.-Michielsgestel de
knoop doorhakken. Dat doet hij op 1 december 1836.
Den Dubbelen gaat akkoord met f 2.000,- minus de
successierechten. Goirle krijgt een derde en Beel
tweederde. De rest geheel voor de erfgenamen. Over
de bomenrooiers horen we geen woord. De Van Raak-en
denken er nog altijd het hunne van. Ze liggen er
niet om wakker maar kunnen wel om de geschiedenis
lachen... Wie durft nu nog zeggen, dat er op
Breehees nooit iets gebeurd is!
Gestolen gespen
Er
bestaat trouwens nóg een gedocumenteerd verhaal. De
naam Cornelis Hosemans is op Brees niet meer bekend.
En niemand weet er, dat deze op 19 september 1778
bij de Schout en Schepenen van Tilburg aangifte deed
van diefstal van schoenen met zilveren gespen. Op de
16de september had hij 's avonds die schoenen "op de
haventas" gezet en 's morgens waren ze foetsie. Hij
had in die schuur geslapen om 's morgens vroeg
wakker te zijn om te malen, te dorsen en boekweit te
wannen. "O," zei de volgende morgen in Gool een
kastelein, waar hij er op weg naar Tilburg eentje
ging pakken, "dat heeft hem natuurlijk dieë
metselaar uit de Kwetterij in Tilburg geflikt!" en
hij noemde man en paard. Kees liep in Tilburg eens
langs goudsmid Adam van Mierlo en... ja hoor, diens
zoon had op 17 september om zeven uur 's morgens van
een onbekende voor ruim vier gulden een paar
zilveren gespen gekocht, waaruit de beugels
verwijderd waren. Kees kende ze direct als de zijne.
Dus toog hij naar de verdachte metselaar. Wellicht
tot verbazing van de Breesenaar bekende de Tilburger
grif. Kees wilde geld maar de metselaar had dat niet
meer. Er werd een oude schuld mee afgelost. Het
gesprek liep hoog op zodat de metselaar ten slotte
woedend uitriep: "En als ge nou nie maakt dat ge
opdondert dan..." Kees vond het heilzaam maar te
vertrekken, met het oog op zijn gezondheid... Dit
belette hem niet Schout en Schepenen in Tilburg aan
het werk te zetten. Curieus daarbij is, dat het
college niet de metselaar maar de Goolse
kastelein-winkelier ter verantwoording riep. Veel
wijzer werden ze daaruit niet en de hele zaak
schijnt op een sisser te zijn uitgelopen. Hosemans
heeft vermoedelijk naar zijn gespen kunnen fluiten.
Zijn naam bleef evenwel vereeuwigd in de civiele
processtukken van het Tilburgs gemeentearchief.
Vrede en rust
Op
Breehees wordt geen boekweit meer gedorst... Er
worden geen schoenen met zilveren gespen meer
gedragen, de heidevelden zijn al lang verdwenen maar
de boer ploegt nog altijd voort, ofschoon het
weideland de oppervlakte aan bouwland overtreft.
Daar grazen in de zomer weelderige koeien.
Karakteristiek voor Brees is nu, landschappelijk
gezien, de brede blik naar het westen over het
groene land met hier en daar een vereenzaamde boom,
een paradijs voor de kieviten en een symbool van
vrede en rust onder een hemel, welke hier o zo wijd
en hoog is. Breehees is eindstation en beginpunt
tegelijk. Grens van twee "werelden". Van hieruit
duikt ge via een fraaie berkenlaan in die heel
andere wereld van zeer gevarieerde bossen, welke
zich schier eindeloos schijnen voort te zetten naar
het zuidoosten door het romantische grensgebied. Als
Breehees u dan misschien niets te zeggen heeft - ge
kunt van daar ook nog naar het gebied van het
Bankven - dáár, op Gorp en Rovert... "daar spreekt
het al een taal"...
PIERRE VAN BEEK