CUBRA

INHOUD PIERRE VAN BEEK
HOME 
BRABANTS
KUNST
FOTOGRAFIE
TEKSTEN
AUTEURS
AUDIO
SPECIAAL

PRINT

Pierre van Beek - Heemkunde-artikelen

 redactie: Ben van de Pol

 

Zouaven en zangers vormden 35 jaar twee-eenheid

Het Nieuwsblad van het Zuiden - donderdag 29 september 1977

 

Honderd jaar mannenzang in Tilburg! Dat is niet niks. Maar het "Koninklijk Tilburgs Mannenkoor St. Caecilia" heeft dat dan toch maar gepresteerd. Het feesten en de gezelligheid zit deze vereniging trouwens in het bloed. Dat spreekt duidelijk uit de geschiedenis van het ontstaan van het koor zoals die voor dit eeuwfeest, met alle "ups en downs" in de voorbije honderd jaar, in een rijk geïllustreerd Gedenk- en programmaboek vastgelegd werd door de verenigingshistoricus Harrie Vereijken. Uiteraard was de auteur gebonden aan chronologie en historische feiten doch hij heeft dit gelukkig niet al te zeer als een keurslijf ervaren. Hij bezat "feeling" voor het smeuïge detail, dat onverwachts kleur en warmte en ook wel een stille glimlach oproept. Mede hierdoor werd zijn gedenkschrift dóór en dóór Tilburgs. Bovendien bestrijkt het een wat breder terrein dan enkel dat van St. Caecilia als cultuurfactor in Tilburg. Ge krijgt een beeld van de perikelen in de Tilburgse zangerswereld, dat vooral zal spreken tot hen, die geen vreemdeling in dit Jeruzalem zijn. Frappant is de parade van de lange reeks namen van Tilburgers, die direct of indirect aan St. Caecilia verbonden waren. Wie niet meer tot de jongsten behoort, heeft al die mensen persoonlijk of althans zeker van naam gekend. Voor nostalgisch terugblikken wordt de deur wijd opengezet.

 

Zó begon het

Wie over St. Caecilia praat, kan niet voorbij aan de Tilburgse Zouavenbroederschap "Fidei et Virtuti" want beide hebben jarenlang een twee-eenheid gevormd. Zouaven waren Nederlandse vrijwilligers, die in de zestiger jaren aan de zijde van Paus Pius IX ten strijde trokken tegen de Italiaanse eenheidsbeweging van Garibaldi, die de kerkelijke staat wilde annexeren. Tilburg had minstens 34 zouaven opgeleverd. Toen het pleit ten nadele van de paus beslecht was, verenigden de oud-strijders zich in bovengenoemde Broederschap, die in wezen een sociëteit was voor heren onder voorzitterschap van oud-zouaaf Frans Becx. Op haar feestelijke bijeenkomsten werden, tot heil van de katholieke emancipatie, dappere strijdliederen gezongen. In dit verband ontstond de behoefte aan geschoolde zangers, een gemis, dat ook terzelfder tijd gevoeld werd in de "Congregatie der Jongelingen", die verbinding had met de fraters, en op dezelfde wijze voor de katholieke zaak geporteerd was als de zouaven.

Molenaar P. v.d. Boer, eens lid van het zouavenbestuur, was de grote stimulator voor de oprichting van een koor. Die oprichting werd een feit op 21 februari 1877 in café J. van Berkel op de hoek van de Spoorlaan en Heuvel. Als naam koos men: "Liedertafel Sint Caecilia". Een gedenkboekje van 1937 van Lamb. G. de Wijs geeft de volgende namen van de 17 oprichters. P. v.d. Boer, Jos Dijkmans, Frans van Gorp, Henri Hobbelen, J. Hoefnagels, P. v.d. Hout, Hub. Klerckx, L. v.d Weegen, Louis Rijven, C. v.d. Sande. Daar kwamen nog bij zeven uitgetreden leden van "Orpheus", t.w. Bert de Kanter, Frans de Kanter, Henri Rijken, Antoon Staps, Frans Staps, Gerard Staps en Henri Staps.

De eerste repetities werden onder leiding van P. v.d. Boer gehouden in diens in 1811 gebouwde molen. Later bekend als Claassens molen. Dit gevaarte stond op de hoek van de Noordhoek niet ver van de overweg. Omdat de molen door toenemende bebouwing te weinig wind ving, werd hij stilgelegd. Men sloopte het bovendeel, waarna het restant voor allerlei doeleinden gebruikt werd, het laatst door H.C. Vorselaars, die er een motor- en rijwielzaak had. In de zestiger jaren is ten slotte ook het laatste overblijfsel onder de slopershamer gevallen.

Direct na de start werd de Liedertafel ondergebracht bij de zouaven als onderdeel van de Broederschap. De officiële naam luidde sindsdien "Liedertafel Sint Caecilia der Zouavenbroederschap Fidei et Virtuti". Directeur werd Willem Reijniers, organist van 't Goirke, muziekleraar, musicus, componist, die een nationale faam zou verwerven. Hij schijnt ook mede tot de oprichters behoord te hebben zodat er in totaal 18 zijn geweest. Op 23 juli 1877 gaf St. Caecilia haar eerste openbaar concert op een zouavenfeest en dat optreden werd een groot succes. Vanaf toen ontwikkelde het koor grote activiteit. Het bracht de sociëteit tot bloei, verhoogde het peil van de zangkunst en schonk nuttige ontspanning.

 

In "Den ollie"

Om u de sfeer, waarin dit alles gedijde, te laten proeven en oud Tilburg van onder het asfalt op te graven, moeten we iets vertellen over die zouavensociëteit, welke eens 300 leden telde. Het gebouw bestond uit een tot concertzaal ingerichte 19de-eeuwse fabriek aan de Koestraat daar waar nu de fabrieksgebouwen van v/h André van Spaendonck staan. Het zou niet de laatste keer zijn, dat in Tilburg een fabriek tot concertgebouw promoveerde! Volgens overlevering moeten in die sociëteit hier en daar nog de olievlekken te zien zijn geweest. Zo kreeg zij de naam "Den ollie" (olie) opgedrukt. Enthousiastelingen maakten daarop de toespeling "Den ollie drijft altijd boven"...

Dat bij de zouaven een vrolijke geest bestond, was algemeen bekend. Haar onderafdeling St. Caecilia onderscheidde zich daarbij in het bijzonder. Brabantse leut en goede mannenzang verwierf hier een zekere vermaardheid. Alle vier tot zes weken concert. Verder optreden dilettantkomieken, bals, uitstapjes, kaarten, biljarten, kegelen enz... Soms mochten ook niet-leden van de partij zijn. O.a. op het "kwartjesbal" van Kermis-vrijdag. Het waren dan vooral de buitenlui, die voor een kwartje van twaalf uur 's middags tot de avond kwamen dansen. "Nooit hebben we ergens méér plezier gehad dan in den ollie!" luidden eens uitspraken van ouderen, die nu lang ter ziele zijn. Dat de uitdrukking "in de olie zijn" haar ontstaan te danken heeft aan de olievlekken daar bij de zouaven en St. Cecilia, is een insinuatie die wij uiteraard niet voor onze rekening nemen...

Dat lieve leventje en de gezellige samenleving van zouaven en St. Caecilia heeft daar in de Koestraat 35 jaar lang geduurd. Daarbij was Reijniers 30 jaar de directeur van het koor. Eigen notulen schijnt Caecilia er in die jaren niet op nagehouden te hebben. Daarvoor moet ge terecht bij de Zouavenbroederschap. En dan stuit ge, behalve op serieuze zaken, ook op dingen uit een gezapige tijd, die overigens ook al vol problemen was...

 

Zo'n boompje!

Wie neemt niet met een mild lachje kennis van de affaire van het eikeboompje. Eens werd dit met veel plechtigheid geplant op het sociëteitsterrein en nadien tien jaar lang gekoesterd. En ziet nu, waarover de voorzitter zich beklaagt: Vlegels hebben het bestaan dit boompje "te bewateren met het kennelijke doel het te doen sterven". Hij kent de daders maar zal geen namen noemen. Wél verzoekt hij de leden de boel in de gaten te houden en ieder, die de wandaad zou herhalen "een klap om de oren te geven". Verder dreigt hij met royement of schorsing van de schuldigen... Nu betrof het hier dan ook niet het eerste boompje het beste. Op 3 november 1897, dertig jaar na de roemrijke overwinning bij Mentana en in het 27ste jaar van het bestaan van de Tilburgse Zouavenbroederschap was dit boompje met veel plechtigheid geplant aan de zuidwestkant van de sociëteit op 3 meter afstand van de zuidelijke scheidsmuur. Het betrof een jonge eik van 25 cm hoog, stammend uit de tuinen van het Vaticaan te Rome. Daaruit was het "eigenhandig meegenomen" door de oud-zouaaf G.L. Derksen in mei 1897. Deze "quercus ruber" uit de boeken der geleerden werd in Tilburg omgedoopt tot "quercus vaticana". En waar bleef deze "reliquie"? Oud-zouaven weg! Boompje weg! Bij de afbraak van de sociëteitsgebouwen is het vermoedelijk roemloos gesneuveld, delend het lot van mensen en dingen, die allemaal voorbijgaan... Een ander "schokkend probleem": Een lid beklaagt er zich over, dat men op de bals "alles maar zus en zo danst, gelijk men wil, waardoor het ene paar linksom en het andere rechts draait". Mijnheer Rubens moet nu eens komen kijken! O tempera, o mores!...

Een zwarte dag voor Caecilia en de zouaven vormde 16 februari 1908 door het overlijden van de eminente directeur W. Reijniers. De zouavensociëteit telde toen 248 leden en Caecilia 46 werkende leden. President was Aug. Stalpers. Uit de ledenlijst blijkt, dat Caecilia in hoofdzaak de betere middenstand tot zich trok. Reijniers had intussen met zijn koor op zangwedstrijden verschillende fraaie overwinningen behaald te Nijmegen, Den Haag en Schiedam. Nieuwe directeur werd de fijngevoelige Tilburgse musicus G. Schellekens. Deze vergrootte de lauwereneeks door een 2de prijs (met algemene stemmen) te Dordrecht (1908), een 1ste prijs te Rotterdam (1910) plus een 2de prijs, te Eindhoven (1911) een 3de prijs. Er werd steeds uitgekomen in de 1ste afdeling.

 

Beroering

Spoedig daarna zat Caecilia in zak en as door het bedanken van haar zieke directeur. Met diens opvolger P. Kallenbach beleefde men al het overgangstijdperk naar de 2de periode, de tijd der beroeringen of de strijd van een jongere generatie. Dit demonstreerde zich behalve op concerten ook op concoursen. Een schitterend (wraak)succes te Rotterdam betekende het sein tot meer expansie. Voor dat doel maakte Caecilia zich, niet zonder moeite, op 6 december 1912 los van de zouaven en stond dus voortaan geheel op eigen benen. Na enige maanden gaf Aug. Stalpers de voorzittershamer over aan mr. E.G. Passtoors. Repetitielokaal werd "De Looiersbeurs" van Jan Oppermans op de Heuvel. In deze moeilijke periode overwon mr. Passtoors menig probleem. De kronikeur getuigt, dat Caecilia onder hem een tijdperk heeft doorgemaakt als nooit daarvoor en dat dit ook wellicht nooit meer zal terugkomen.

In die tijd verwierf Caecilia o.a. het predikaat "Koninklijk". Er kwam ook een dameskoor tot stand. Ondanks successen bleef het geen rozegeur en maneschijn. Men verloor zijn directeur en de bekende Tilburgse Jan van Leeuwen nam zijn plaats in. Men verhuisde naar "Pas Buiten", repeteerde "proef" in café Otten aan de Heuvel, constateerde weinig animo voor de repetities en concerten en had eind 1919 een kastekort van f 1000,-. Mr. Passtoors en "een zekere mijnheer Van Puyenbroek uit Goirle" stopten dit gat. Uit erkentelijkheid gaf Caecilia bij de zilveren bruiloft van "de heer en mevrouw Van Puyenbroek" op 26 oktober 1919 te Goirle een concert. Begin 1920 is het aantal leden zeer verminderd. Het koor ziet zich in zijn bestaan bedreigd en mr. Passtoors ziet het ook niet meer zitten.

 

Bij "De Hanze"

Uitkomst uit de nood brengt dan aansluiting bij "De Hanze", de Tilburgse afdeling van de R.K. Middenstandsbond. Nu was men uit de financiële zorgen. Mr. Passtoors zag daarmee zijn taak als voorzitter afgesloten. Caecilia kreeg een nieuw bestuur met J. van Luyck als voorzitter. Ten aanzien van toetreding van nieuwe leden veranderde er nu iets. Die moesten uit hoofde van stand en betrekking "in het kader van de vereniging passen" en bij voorkeur lid van "De Hanze" zijn. Zangers uit de arbeidersstand konden praktisch nauwelijks nog worden toegelaten. Caecilia was nu dus uitsluitend een vereniging van middenstanders. Oude leden uit de werknemersstand mochten echter lid blijven. Jan van Leeuwen bleef directeur zoals hij dat al was van "Zang en Vriendschap", de vereniging van de Gildenbond (werknemers).

Caecilia beweegt zich weer op het gebied van de operette en humor zodat er opnieuw een vleugje zouavensociëteit schijnt op te duiken. Men komt ook weer op de Heuvel bij "De Looiersbeurs" (later Remmers) terecht. Later in april 1949 wordt dit "De Lindeboom", waar het koor nu nog thuis is. Geestelijk adviseur wordt kapelaan De Vries van 't Heike. Opvallend is vooral in deze periode het standsbewustzijn van St. Caecilia. Op grond daarvan werd een vertrouwelijk voorstel van rector Van Macklenberg, adviseur R.K. Werkliedenbond (Gildenbond), om "zijn" koor en St. Caecilia samen te laten optreden principieel afgewezen.

Ook onder "De Hanze" was het niet alles botertje tot de boom met Caecilia. O.a. kampte men met wrijving tussen directeur en bestuur over de opvoering van Kessels' operette "De Bokkenrijders", nadat in 1924 de operette "Oom Sander" in de N.K. Harmonie een groot succes was geweest. Jan van Leeuwen weg als directeur, Jan Heerkens op diens plaats. Een klap voor de zangers werd het bisschoppelijk verbod (nov. 1925) om gemengd toneel te spelen door katholieke verenigingen. Hoe kun je nou operettes zonder vrouwenrollen geven!

Wie enigermate bekend is in het vroegere zangersleven van Tilburg met al zijn rivaliteiten, ziet deze "eigenaardigheid" haar spoor trekken door de historie van St. Caecilia. Jan Heerkens zegt als directeur per brief van 1 maart 1926: Adieu! "Wegens ongeëvenaarde laksheid en slecht repetitiebezoek en door gebrek aan vertrouwen in de directeur". Twee dagen later is Jan van Leeuwen weer terug. In oktober 1928 maakt St. Caecilia zich los van de Middenstandsbond, daar men in die band een belemmering voor de ledengroei zag. A. Hovers is dan de voorzitter.

 

Hoge greep

In 1929 gebeurt er iets heel ongewoons: een poging om tot één groot Tilburgs koor te komen. Initiatief van St. Caecilia! Veel idealisme, oude veten opzij, 200 aanmeldingen. Zo ontstaat een "Groot Tilburgs Mannenkoor" met als directeur... W. Robert jr. Spoedig grijpt men terug naar St. Caecilia en stoot het predikaat "groot" af. Dus werd het 't "Tilburgs Mannenkoor St. Caecilia". Maar in 1932 moest Robert de mislukking erkennen. Ontslagen van directeur en bestuursleden en Piet Vriens als zoveelste directeur. Niettegenstaande malaise in Caecilia worden er toch nog allerlei vocale en andere activiteiten ontwikkeld door de heren en door een zelfstandig dameskoor, eveneens St. Caecilia geheten. Het is de periode van de operazanger Louis van de Sande. Succes en waardering genoeg maar steeds nadelige saldi...

Omdat Caecilia in de oorlog weigerde tot de Kultuurkamer toe te treden, werd het koor (gecombineerd met leden van "Zang en Vriendschap", die hun eigen directeur Jan van Leeuwen hadden meegebracht) in de motballen gelegd. In afwachting van betere tijden. In 1939 had Caecilia 50 leden. Na de bevrijding keerden de Verenigde Zangers terug naar de Gildenbond. Jan van Leeuwen was overleden. Caecilia startte dec. 1944 met 29 leden en Piet Raaymakers als voorlopig directeur, in 1947 opgevolgd door de Dordtse dirigent D. van Leeuwen.

 

Meer romantiek

Het 90-jarig bestaan in 1967 werd gevierd met twee grote zangersdagen in de Stadsschouwburg, waaraan 17 zangkoren deelnamen. D. van Leeuwen ging in 1970 met pensioen en dat betekende weer afsluiting van een tijdperk. Wim Dirriwachter was korte tijd ad interim-directeur en nadien trad de bekende Tilburger Cees van Gorp als directeur op. Vanaf augustus 1971 zwaait hij de dirigeerstok bij St. Caecilia. Hij blies het koor nieuw leven in door het repertoire naar alle kanten uit te breiden. Voerde het koor onder D. van Leeuwen veel moderne werken uit, Cees van Gorp grijpt meer terug naar het oude vertrouwde, waarbij de romantiek een belangrijke plaats inneemt. Wat niet wil zeggen dat de oude liedertafelstijl is teruggekeerd.

De nieuwste mijlpaal belooft de gala-jubileumuitvoering op 1 oktober a.s. te worden van de opera "Joseph" van Etienne Méhul. De zangers hopen daarmee te bewijzen, dat het koor met zijn 56 leden plus 9 bestuursleden, onder voorzitterschap van dr. M.P.A.M. de Grood, ondanks zijn bewogen leven thans honderd jaar jong is...

 

PIERRE VAN BEEK