Familie woont al acht generaties in zelfde pand
Het
Nieuwsblad van het Zuiden - vrijdag 2 december 1977
"Ik
woon hier al 76 jaar en heb 't nog nooit anders
gezien"... Die woorden slaan op het open vuur onder
de hoge schouw van een 17de-eeuws boerderijtje,
waarin tussen een ijzeren ring en onder een
zwartberoete "moor", twee dikke houtblokken liggen
te smeulen. En die woorden komen uit de mond van het
gemoedelijke en tevreden lachend, bejaarde vrouwke,
dat we nog nauwelijks tien minuten kennen. Bij de
Burgerlijke Stand staat ze als Johanna Janssen
bekend en zo plechtig stelt zij zich ook voor, maar
we denken, dat de mensen uit de buurtschap haar wel
met een meer populaire voornaam zullen betitelen.
"Hoe bestaat het!" denkt ge. Waar op de wereld en in
welke uithoek van Nederland staat het boerderijtje,
waar nog dagelijks de middagpot, als decennia
geleden, gekookt wordt op een ouderwets haardvuur,
dat tevens op kille, koude dagen zich de taak ziet
toebedeeld de hele "hèèrd", dat is de woonruimte, te
verwarmen?... Nou die wereld bestaat op het gehucht
Grazen op nummer Grazenseweg 3 op de uiterste punt
van de gemeente Nieuw-Ginneken, dicht bij het
Belgische dorp Meerle. Even ten westen van de
laatste scherpe bocht, nog net vóór de grens in de
weg Chaam - Meerle. Wars van alle lawijt van die
andere wereld is hier de tijd stil blijven staan tot
lafenis van sommige zielen...
Eilandje van rust
Het
boerderijtje staat weggedoken achter een paar
woningen van vrij recente datum en schijnt zijn best
te doen niet op te vallen. Dat lukt echter niet meer
zo goed als voorheen nadat de bedoening, met
medewerking van Monumentenzorg, is gerestaureerd.
Dat hield o.a. ook in een prachtig rieten dak, dat
stralend van nieuwigheid zit te wachten op wat
"patina" om weer geheel te worden opgenomen in het
historische complex. Ja, het gaat hier niet enkel om
een vereenzaamd boerderijtje maar om een geheel
boerenerf met "alles er op en er aan" zoals we dat
tegenwoordig graag plegen te zeggen. Derhalve vindt
ge er een nu nog onderkomen, vrijstaand bakhuisje,
dat ook op de nominatie voor restauratie staat. Een
paardestal met twee dubbele deuren heeft al een
nieuw schilddak van riet gekregen maar op de grote,
vrijstaande schuur achter in "den hof" ontbreekt het
dak totaal. Als een afgevreten skelet schreien de
oude kapspanten en hun verbindingen ten hemel,
wachtend op de financiën om deze schamelheid te
bedekken. De "hof" ligt er nogal verwilderd bij. Een
wrak bouwseltje in de nabijheid van de put-met-mik
vormt een doorn in het oog van de geleerden. "Dat
moet weg!" zeggen die, maar krijgen van Johanna
daarop ten antwoord: "Ik doe het nie weg! 't Is veul
te gemak, hier aan de achterdeur!" En natuurlijk
staan er hoge bomen. Twee beuken en een els. Ze
zitten bij ons bezoek pas in het prille blad van het
voorjaar maar straks zullen zij hun licht- en
schaduwvlekken toveren over de rieten daken en het
hele boerderijcomplex, dat ge kunt ervaren als een
eiland van gemoedelijkheid en rust. Extra reliëf
krijgt dit nog bij een kennismaking met Johanna
Janssen.
Er
is trouwens nog heel iets anders met de hele
bedoening aan de hand, dat de zaak nog interessanter
maakt. Deze boerderij van het Kempische
langgeveltype verleent al acht generaties aan
dezelfde familie huisvesting. Dr. F.A. Brekelmans
heeft die in de Oranjeboom eens allemaal, met tal
van bijzonderheden, op een rijtje gezet. Dat rijtje
begint dan met ene plm. 1610 geboren Michiel
Adriaensz. Verhoeven. Geslacht na geslacht van de
Verhoevens treedt er aan totdat de in 1774 geboren
Maria Cornelisdr. (dochter) trouwt met ene Henricus
Jansen. Daarmee komen de Jans(s)ens aan bod al zijn
de Verhoevens aanvankelijk nog niet geheel
verdwenen. En de dag van vandaag regeren er twee
Janssens: onze al bekende Johanna en haar neef
Antonius Janssen, die 22-2-1928 geboren werd. Beiden
zijn ongetrouwd gebleven.
17de-eeuws
Mensen en dingen hebben altijd hun historie. Laten
we daaruit nog eens even een graantje pikken. Onze
hoeve aan de Grazenseweg komt het vroegst in
officiële stukken voor in 1634. Een derde part
blijkt dan eigendom van Jan Anthonis Thiels van
Hooydonck. In 1671-1672 wonen er vier mensen op met
Michiel Adriaensz. Verhoeven als gezinshoofd. Het
bedrijf bezit twee paarden en vijf koeien. In de
opeenvolging van generaties hebben er verschillende
delingen plaats gevonden. Die zijn interessant omdat
ge er uit verneemt wat er allemaal "te koop" was. Zo
krijgt ene Adriaen Verhoeven de stal en de voorste
helft van de schuur met de achterste helft van de
turfkooi, de dries buiten de hof, enkele percelen
land en "de onverdeelde helft van het
slagoliemolenhuis met de staanplaats". Er was ook
een boomgaard. Bij wat een broer en zuster in 1737
ontvangen is nog sprake van een schaapskooi. De door
een paard gedreven oliemolen stond twee meter ten
westen van de hoeve. In 1741 hield het bedrijf er
één knecht en twee schaapherders op na en in 1762
twee knechten en één meid. Rond 1845 wordt de
oliemolen, die tot 1836 in het patentregister
voorkwam, niet meer vermeld. Vermoedelijk was hij
toen buiten bedrijf. In die tijd besloeg de hoeve 26
bunder, 95 roeden en 68 ellen. De nieuwe bezitter
betaalde er f 4.100,- voor.
In
de tweede wereldoorlog was de boerderij danig in
verval geraakt maar ze bleef niet onopgemerkt en zo
had er al in 1949 een deskundige restauratie plaats.
Een tweede geschiedde het vorige jaar. De resultaten
daarvan ziet ge nu voor u. Afgaande op het
uiterlijke aspect houdt ge de boerderij gemakkelijk
voor het nieuwverworven bezit van een romantische
stedeling, maar bij het betreden van het interieur
langs de lage deur aan de achterkant, verscholen
onder het laag aflopende en breed overstekende
rieten dak, komt ge wel tot andere gedachten. Ge
valt er, rondkijkend, van de ene verbazing in de
andere, een verwondering die alleen nog maar stijgt
door de lakonieke reacties van Johanna op elke, soms
misschien wel eens wat te nieuwsgierige vraag. Op
iedere weet zij een snel antwoord. Ze hoeft er geen
moment over te denken. Het menske tilt nergens zwaar
aan en als ze zich over iets zou verbazen dan zou
dit enkel uw eigen verbazing kunnen zijn...
De
grote woonruimte met open schouw vormt één geheel
met wat eigenlijk "de moos" of keukentje zou moeten
zijn. Dat betekent, dat er eigenlijk helemaal geen
keuken bij te pas komt en een aanrecht al evenmin.
De benodigde pannen staan doodgewoon tegen een wand
op de plavuizen vloer. De watertoevoer geschiedde
van oudsher via een in de achtergevel aangebrachte,
uitgeholde balk. Aan de buitenkant werd hierin uit
de vlak nabijstaande put het water gegoten, dat dan
zo binnenshuis terecht kwam. "Ja, zo ging dat," zegt
Johanna, "maar nu heb ik een kraantje. Ik hoef dat
maar open te draaien en dan komt er water uit",
voegt zij er zonder enige zweem van trots op deze
moderne verworvenheid aan toe. Een heel oud
radiotoestelletje kan ook niet in deze tijd worden
ondergebracht. Het meubilair heeft niet veel om het
lijf maar wél valt de ronde tafel op, waarvan de
parallel lopende spleten met stopverf zijn dicht
gestopt, wat het meubelstuk een nooit bedoeld
decoratief element oplevert. Simpele schilderijtjes
en plaatjes sieren de wanden. Uitschieters vormen
daarbij een paar moderne foto's van het
gerestaureerde huis.
Twee
bedsteden gaan schuil achter petieterige deurtjes,
vrij hoog boven de vloer aangebracht. Ge zoekt
echter tevergeefs naar een trapje. Maar Johanna lost
direct de onzekerheid op met de opmerking: "Daar
spring ik gewoon in"... Bij haar gaat immers alles
"gewoon". Neem nou het dweilen van de overigens
nieuwe vloer van rode plavuizen. Geen enkel
probleem. Ze doet het iedere week. Met een zwabber?
"Wel nee, gewoon met een dweil op de knieën of
gebogen", en meteen demonstreert ze haar houding.
Eigenlijk méér voor haar, die onze zorgen deelt en
die bij dit alles de verbaasde getuige is als voor
ons, wie de huiselijke detailsector nu niet zo tot
in de finesses intrigeert. Om het hier opgeroepen
beeld nog wat méér reliëf te geven, moet ge weten,
dat Johanna maar klein van stuk is en bezocht met
een sterk gebogen rug zoals die in vroegere
generaties wel meer plachten voor te komen. "Krom
gewerkt", zeiden de mensen dan. Of: "Krom van de
reumatiek." Niet zo Johanna. "Niks reumatiek! Gewoon
een familiekwaal", lacht ze. "Mijn vader ging ook al
zó!"...
Koud en toch warm
De
was doet ze altijd zelf, zonder roefel - laat staan
met een wasmachine! - doch alles met de hand. Pannen
worden op het erf geschuurd. Ook in de winter. Dat
maakt allemaal niets uit. "Ja, 's winters is het in
den huis met dat open houtvuur wel eens vergimmes
koud." Dat moet ze toegeven. "Maar dan kruip ik in
mijne grote stoel, daar in dat hoekske van de schouw
en daar zit ik lekker warm!"... Zou ze niet denken:
"Wat kunnen die stadsmensen toch moeilijk doen?" als
onze metgezellin constateert, dat het door die grote
schouw binnen moet regenen. Het antwoord komt direct
boven op de vraag: "Doet het ook! Maar het nat valt
precies naast het vuur!" (Had dus heel wat erger
gekund!) "En dan vat ik de dweil en ik dweil alles
op!" voegt ze er met een olijke mimiek aan toe.
Simple comme bonjour! Doch dat zegt ze niet want ze
praat geen Frans...
Een
opvallend attribuut onder de donkere zoldering van
het interieur vormt de draaiboom links van de haard,
waarmee eens de sop- of koeiketel vanaf het vuur
naar de stal werd gedraaid. Dat apparaat kan, als
het zou moeten, direct weer in functie treden. Ge
hoeft tussen de balken maar een soort schuif weg te
nemen en de baan voor de dwarsbalk van de draaiboom
komt vrij. Die stal, waarin nu geen koeien meer
staan of ander vee huist, maar die vol allerhande
"rommel" ligt, is dwars tegen de woonruimte
aangebouwd en springt twee meter naar voren. Het dak
vormt met dat van het woongedeelte één geheel. De
totale lengte van de hele bedoening, die nog een
grote "goei kamer", een kleinste kamer en uiteraard
een opkamer met daaronder de kelder plus een zolder
bevat, bedraagt eenentwintig meter. De kruiskozijnen
in de oost- en zuidgevel zijn 17de-eeuws. Boven het
kelderraam aan de lage achterkant (westgevel)
"beschermt" een dik gekalkt kruis tegen het onheil
van de bliksem. Dat schijnt in de loop der tijden
maar wat goed geholpen te hebben want de documenten
reppen nergens van afbranden.
Door
de kleine ruitjes zien we op de akker aan de
voorkant van het boerderijke een man, met een blauwe
kiel en klompen aan, werken. Dat moet Antonius
Janssen, de neef zijn. We hebben hem niet gesproken,
hadden aan zijn nicht genoeg. Dat die twee daar in
volkomen harmonie leven leidt geen twijfel.
Het voornaamste
Het
meest opmerkelijke van onze ontmoeting daar vlak
tegen de Belgische grens bestaat voor ons echter
niet uit de anachronistische dingen, die we hoorden
en zagen. Hoe curieus ook, ver daarboven uit stijgt
het feit van de kennismaking met een tevreden mens,
een vertegenwoordigster van een steeds zeldzamer
wordend ras. Dat loopt eigenlijk honingzoet over uw
ziel en stemt tot overpeinzing. Johanna blijkt
verstoken van veel, dat wij als modern comfort
onmisbaar achten, maar ze bezit één ding, dat
kostbaarder is: tevredenheid. Alle mensen streven op
een of andere wijze naar geluk maar zitten bijna
altijd naast het juiste adres. Ge kunt dat horen in
prietpraat, die daarover op de televisie verkocht
wordt. Zou de sleutel tot het menselijke geluk
misschien niet zo simpel zijn zoals voor onze
Johanna de dingen van het dagelijks leven als
eenvoudig overkomen. Is het dan toch waar, dat
tevredenheid niet voorwaarde tot geluk maar
doodgewoon met het geluk identiek is? Ge zoudt dat,
na zo'n confrontatie, wél eens kunnen gaan
denken!...
Een
waarschuwing tot slot: Ga nu niet allemaal tegelijk
naar dat boerderijtje kijken. Dat is niks voor
Johanna en ge zoudt wel eens van een koude kermis
thuis kunnen komen. Is het niet genoeg te weten, dat
er nog zo'n wereldje bestaat? Welnu dan!
PIERRE VAN BEEK