CUBRA

INHOUD PIERRE VAN BEEK
HOME 
BRABANTS
KUNST
FOTOGRAFIE
TEKSTEN
AUTEURS
AUDIO
SPECIAAL

PRINT

Pierre van Beek - Heemkunde-artikelen

 redactie: Ben van de Pol

 

Slotbossetoren van Oosterhout

Het Nieuwsblad van het Zuiden - zaterdag 13 augustus 1977

 

Bent u wel eens in de stad Oosterhout geweest? Ja, het naburige Oosterhout is een stad al weet dat ook niet iedereen! Ze heeft die titel, net als Tilburg, in 1809 gekregen toen koning Lodewijk Napoleon, de broer van de grote Napoleon, in een goede bui enige van die onderscheidingen heeft uitgedeeld. In Oosterhout zijn ze een Heuvel rijk en zowaar ook een Heuvelstraat. Maar daarmee houdt de parallel dan wel op. Als behorende tot de Baronie heeft het oude Oosterhout een heel andere ontwikkeling dan Tilburg gekend, welke zich nog steeds manifesteert in de aanwezigheid van een serie historische objecten. Daartoe behoort de zg. Heilige Driehoek, gevormd door St. Catharinadal met de kloosters van de Benedictijnen en Benedictinessen. Verder zijn er de Grote Kerk, de befaamde "Slotjes", de zo sfeervolle Heuvel met o.a. het voormalige raadhuis, dat eens als Vrijheidshuis zijn partij heeft meegeblazen. Allemaal zaken waar ge eigenlijk niet omheen kunt als ge iets van Oosterhout wilt vertellen. Toch nemen we dat risico! Die "Slotjes" hebben we trouwens vroeger al een beurt gegeven! (Zie daarvoor Het Nieuwsblad van het Zuiden van 7-12-1974). Nu gaat onze aandacht enkel uit naar de Slotbossetoren, een bij de Tilburgers nauwelijks of in het geheel niet bekend historisch overblijfsel. Ze mogen dan wel eens in Oosterhouts leuke winkelcentrum rondflaneren - het gebied van de Slotbossetoren blijft "terra incognita", een onbekende wereld.

 

Strijens roem

Sinds eeuwen kijkt de Slotbossetoren ten noordoosten van de stad uit over het lage polderland tussen Oosterhout en Raamsdonkveer, blootgesteld aan de stormen en regenvlagen van het wijde land, dat niets meer heeft van de ons zo vertrouwde Meijerij maar reeds de sfeer van Holland ademt. Eens liep hier dan ook de grens tussen dat Holland en Brabant. Als we het soms moeilijk gemaakt hebben daar te komen, dan is dat - naar we later ontdekten - eigen schuld geweest maar dit leverde toch wel het voordeel op, dat we door die "expeditie" reeds geleidelijk aan in de greep geraakt waren van dat polderland. Een soort acclimatisatie dus in een eertijdse werkelijkheid, welke wij ondergingen als een niet te versmaden voordeel voor de beleving van de ruïne.

De vluggerds en "sightseeërs" onder ons gaan natuurlijk eerst met hun neus en hun auto vóór de hoofdingang van de massale kerktoren op de Markt staan en rijden dan links de Kloosterstraat in. Over een strakke asfaltweg zijt ge dan direct bij de toren, die ge aan uw linkerhand ziet oprijzen tussen hoog opgaand geboomte en struikgewas. Misschien raakt ge wat gedesillusioneerd, want in een deel van dat wijde polderland van weleer is de moderne bebouwing reeds tot vlak bij de toren voortgedrongen. En dat gaat daar zo nog maar iedere dag verder. Als we echter goed zijn voorgelicht, zou het bij al deze nieuwbouw in de bedoeling liggen de Slotbossetoren tot centraal punt van een park te maken. En dat is dan wellicht het minst slechte, wat er in de huidige omstandigheden te bereiken valt.

Misschien hadden we toevallig weinig geluk, de naam Slotbossetoren schijnt, buiten de oude generaties, niet meer een algemeen gangbaar begrip te zijn zoals dat een halve eeuw geleden nog was. Ge moet over de "ruïne van Strijen" praten. Dan weet iedereen subiet waarover het gaat. We hebben nu wel steeds over een toren gesproken - ge staat ook kennelijk voor een toren - en daarom volgen we maar het spraakgebruik, doch volgens Loosjes in "Mooi Brabant" hebben we eigenlijk te maken met brokstukken van hoge muren van de voormalige burcht van het graafschap Strijen, welke muren een rechte hoek vormen. Dit "Huis van Strijen of Striene" maakte eens de roem van het graafschap uit. De grondslagen voor het latere machtige kasteel werden gelegd door ene Willem van Strijen, die van Coppaert, de schout van Oosterhout, een stuk grond en van Jan Vemdau een nabijgelegen bos kocht. Hij liet daar, volgens Juten in Taxandria, een "boshuis" of herenboerderij bouwen. Dit hele complex lag gedeeltelijk op Brabants en gedeeltelijk op Hollands gebied. Hieruit ontstond onder diezelfde Willem, rond 1288, de burcht waarvan we thans nog resten zien.

 

Rijk en machtig

Willems twee keer getrouwde dochter Beatrijs droeg, na haar vaders dood, haar rechten op het kasteel van Strijen over aan Willem van Duivenvoorde, die wel de belangrijkste bewoner van Strijen geweest is. Deze Willem stamde uit het geslacht, dat ook wel Snikkerieme werd genoemd. Hij was een bastaardzoon van Philips van Duivenvoorde en als zodanig in 1290 in Haarlem geboren. Hij herbouwde de in 1325 verwoeste burcht in 1351. Willem was niet alleen een rijk maar ook zeer machtig man. Twee factoren, die graag samen plegen te gaan en waardoor, volgens de wijsheid der ouden, aan Jupiter geoorloofd is wat de os niet mag.

Willems huwelijk met de arme maar wel voorname Hedwig van Vianen bleef kinderloos en dus zorgde hij voor een "behoorlijk" aantal bastaarden. Overigens in die dagen een vrij normale gang van zaken! Van Loef noemt het getal acht maar bij Juten tellen we er niet minder dan dertien. Als vermoedelijke oudste wordt daar Willem van Dongen vermeld, die in een akte van 1344 als "Heer van Dongen" voorkomt. Papa zelf was intussen in 1329 door Graaf Willem III van Henegouwen als een Van Polanen gewettigd. In de slag bij Kassel (1328) had hij zelfs de ridderslag ontvangen.

De opkomst van Van Duivenvoorde viel in hoofdzaak te danken aan zijn grote handels- en krijgsmankunst. Niet voor een beetje vervaard leende hij o.a. gelden uit tegen een rente van 30 tot 40 procent terwijl 15 procent toen als normaal gold. Dat de paus dit alles streng verboden had, deerde hem niet. Het "Huis te Strijen" was niet zijn enige kasteel. Hij liet er o.a. bouwen te Dongen en te Brussel en bezat er nog een te Geertruidenberg plus een woning in Den Haag. Nu eens vertoefde hij hier en dan weer daar.

Als aanhanger van Margaretha van Henegouwen, die de edelen achter zich had, was hij als "Hoeks" betrokken bij de Hoekse en Kabeljauwse twisten. De laatsten vormden de partij van Willem van Beieren (de steden). Loef blijkt zelfs van oordeel, dat Willem van Duivenvoorde, alias Van Polanen, zeker mee als voornaamste oorzaak van die twisten gezien moet worden. Door al die troebelen, waarbij de Kabeljauwsen kastelen van de Brederodes, Wassenaars en Van Polanes lieten afbreken en ook door zijn relaties tot de Hertog van Brabant is Willem méér in Brabant dan in Holland te vinden en gaat hij zo eigenlijk op een Brabantse edelman gelijken. Zijn huis in Den Haag hadden de tegenstanders met de grond gelijk gemaakt en toen de Kabeljauwsen Geertruidenberg achter zich kregen, ontruimde hij zijn kasteel aldaar na een heftige verdediging door Philips van Polanen.

In Oosterhout had Willem het einde niet afgewacht. Begin augustus 1352 verhuisde hij naar zijn kasteel Hanswijck bij Mechelen, dat hij drie jaar eerder had gebouwd. Daar stierf hij een jaar later. Hij werd begraven in de kapel van het door hem gestichte klooster van "de rijke Clarissen" te Brussel, welke kapel nog bestaat. Het monument boven zijn graf werd tijdens beroeringen in de 16de eeuw stukgeslagen. Het verval van het Oosterhouts kasteel dagtekent uit 1393. Tijdens de Hoekse en Kabeljauwse twisten had zich een zekere Florus Havelaar op een kasteel te Gilze genesteld. Deze zou het "Huis van Strijen" drie maanden lang met een gewapende troep van ongeveer 2000 soldaten belegerd en waarschijnlijk in de nacht van 14 op 15 augustus bestormd en veroverd hebben. Het kasteel werd door een zware brand geteisterd.

 

Geheime gang

Een zich respecterende burchtruïne behoort zich te hullen in een waas van romantiek. Een huisspook zijn we niet tegengekomen, wat overigens niet wil zeggen, dat het niet zou bestaan. Maar een geheime gang hebben we dan toch wél gevonden. Gevonden?... Nou ja... Wij hebben hem niet gezien en niemand van de Oosterhouters die wij aanklampten, heeft hem ooit gezien of weet waar hij ligt. Maar hij moet bestaan hebben. Dat wel! Daarvoor vinden we steun in het verhaal over de slotfase van de belegering zoals we dat aantreffen in een stukje historie van een halve eeuw oud van de journalist Jos. Frencken. Deze meldt, dat de zoon van Van Duivenvoorde - ook een Willem - en een dochter Aleide plus de overgebleven bezetting van het kasteel door een onderaardse gang naar Geertruidenberg naar het daar toen gelegen Karthuizer klooster wisten te ontsnappen. Volgens een vijftig jaar geleden nog steeds gangbare overlevering zouden de vluchtelingen de kettingen van de brug met lakens omwikkeld en de bruggen zelf met dekens bedekt hebben. De hoeven van de paarden werden met vilt ingepakt. De genoemde Havelaar viel ook het Karthuizer klooster aan maar een graaf Albrecht kwam daar te hulp en maakte persoonlijk de snode Havelaar een kopje kleiner. Vóór zijn verhuizing naar Brussel moet Willem van Duivenvoorde nog enige tijd op het eertijds onder Oosterhout gelegen slot "Ter Horst" gewoond hebben. Te zamen met zijn dochter Aleide, die inmiddels met ene Herman van Strijen in het huwelijksbootje was gestapt.

Alles bij elkaar stof genoeg voor het schrijven van romantische verhalen. En die zijn er dan ook gekomen, evenals toneelstukken. Wij zelf herinneren ons, in onze prille jeugd (10 jaar oud), eens een boek in handen te hebben - overigens zonder het te lezen - dat tot titel voerde "De erfgename van Duivenvoorde" of iets dergelijks. Misschien ligt hierin een verklaring voor het feit, dat wij eigenlijk altijd bij het horen van de naam Duivenvoorde de oren een beetje gespitst hebben. Ook de verbeelding gaat wonderbare wegen. "Waarheid en verdichtsel" lijken ons, als ze in Oosterhout over Strijen praten, in ieder geval aan hun trekken te zijn gekomen.

Na zijn vernieling is de burcht verkocht aan Jan van Polanen. De sloping vond plaats in de 18de eeuw. Het "Huis van Strijen" was vroeger omgeven door een park of diergaarde met een lengte van 500 roeden. In het begin van onze eeuw was de omgeving rondom de ruïne zeer bosrijk, het zg. "slotbos", en het is hieraan, dat de toren zijn naam ontleend heeft. Rond 1925 waren de bomen verdwenen en de muurruïne stak toen onbelemmerd haar scherpe contouren af tegen de polderlucht.

 

Huidige toestand

Momenteel vindt ge er een andere situatie maar de toren staat nog altijd overeind. De muurrestanten zijn minstens een meter dik en onregelmatig afgebrokkeld als tanden van een prehistorisch monster. Daardoor vertonen zij een grimmig aanzien. Aan de binnenkant vallen duidelijk de sporen van verdiepingen waar te nemen. Daaronder bevinden zich ook tekenen van een voormalig gewelf. Het hele ruïnecomplex is vierkant omgeven door resten van een flinke gracht. Ge kunt de toren tot op dichte afstand naderen, maar wordt dan onherroepelijk tegengehouden door een hoog hekwerk van gaas. In uw eigen belang trouwens en vooral in dat van een klimgrage jeugd. Een bord tegen de toren maakt attent op "levensgevaar" als gevolg van vallend gesteente. Aan een zijkant ontdekten wij een ingemetselde steen, waarvan wij, op onze afstand, de tekst van het gotisch schrift niet met het blote oog konden lezen. De naam Willem van Duivenvoorde komt er op voor en kennelijk ook iets over de sloping of verwoesting van de burcht.

Opnieuw staat de toren met zijn lege ogen van ramen en schietgaten tussen weelderig opgeschoten geboomte en loofhout van allerlei soort. Gras en onkruid vinden binnen het grachtencomplex een vruchtbare voedingsbodem en de natuur heeft hier vrij spel. De rijkdom van de wilde flora overdonderde ons gewoonweg. We stuitten er eind mei zelfs op een wonderfijne, witte bloem, die wij in zo'n milieu nooit eerder aantroffen. Ze wekte echter onze argwaan op, welke versterkt werd toen we diezelfde bloem, slap en verlept, ook tegenkwamen onder een oude boom van Oosterhouts bijzonder mooie Slotpark in het centrum van de stad. Milieuvreemd op een van beide plaatsen?

 

Overweging

De nieuwe stadsuitbreiding sluipt naar het eens vereenzaamde monument, dat nu eigenlijk overkomt als een anachronisme in deze omgeving maar tegelijkertijd als een tot contemplatie uitnodigende oase. Zo staat ge dan op een mooie lentedag onder een stralende zon voor die eenzame toren aan de rand van Oosterhouts noordelijke polderland. Met al die historische gegevens in uw achterhoofd kijkt ge als het ware in een achterwaarts "perspectief", met een verdwijnpunt van méér dan zes eeuwen, diep in dingen die voorbijgingen. Ge ontkomt daarbij niet aan enige schroom maar voelt tegelijkertijd neiging tot een wat schamper glimlachje bij het opwellen van de sceptische en relativerende vraag: Machtige, waar zijt gij? En het "vanitas vanitatum", ijdelheid der ijdelheden, krijgt er welhaast tastbare gestalte. Wat nooit kwaad kan!...

 

PIERRE VAN BEEK