Comedie leidde tot een diep-ingrijpend conflict
Het
Nieuwsblad van het Zuiden - donderdag 16 december
1976
De
naam "Willem II-straat" werd in Tilburg
geïntroduceerd in 1881. Om precies te zijn bij
raadsbesluit van 8 oktober van dat jaar. Het betrof
hier een omdoping want er bestond al een straat, die
verbinding gaf tussen Heuvelstraat en
stationsterrein. Zij heette vanaf 1870
"Comediestraat". Daar de naam een teken pleegt te
zijn, vraagt deze een verklaring. Die ligt in het
feit, dat in de straat een amateurtoneelgezelschap
gevestigd was, dat daar een soort "schouwburg"
exploiteerde. Er werd dus letterlijk ter plaatse
"comedie" gespeeld. Tilburgers die zich dat uit de
eerste hand kunnen herinneren, behoren nu praktisch
wel tot het ras der uitgestorvenen.
Die
comediespelerij in Tilburg heeft in het begin van de
19de eeuw in onze niet altijd en overal zo brave
stad tot een diep-ingrijpend conflict geleid tussen
de geestelijkheid en de comedianten. Nogal
opmerkelijk daar men toch geacht werd te leven in
een tijd, dat "de clergé" het voor het zeggen had.
Er werd voor zo'n "opstand" nogal wat moed vereist.
De uiteindelijke kwade afloop voor de comedianten
onderstreepte dat. Met dit conflict van die "Oude
Comedie", waarbij hogere kringen en het Armbestuur
eveneens betrokken waren, willen wij ons vandaag
eens bezighouden.
Protesten
Tilburg bezat al in 1770 een gezelschap van
amateurs, dat zich bezighield met beoefening van
toneel en literatuur. Aanvankelijk speelde men
onschuldige, soms door eigen leden gemaakte stukken.
De totale opbrengst van de uitvoeringen kwam ten
goede aan het Armbestuur. Alles even loffelijk! De
uitvoeringen vonden plaats in een gehuurde schuur,
die gestaan moet hebben bij de Nieuwlandstraat,
achter het nog altijd aanwezige pand ten zuiden van
het huidige "Modehuis". Vele Tilburgers kennen dit
pand nog als het huis van mr. Buddemeijer, die het
in de dertiger jaren bewoonde. Ook het
kassierskantoor van M.C. Brouwers is hier, eerder,
ooit gevestigd geweest.
In
1795 blijkt in Tilburg geregeld toneel gespeeld te
worden ten bate van de Armen. Het gezelschap bestond
toen grotendeels uit aanzienlijke inwoners.
Directeur was een Baesten, telg van een aanzienlijke
familie, die een groot huis naast de Goirkese kerk,
"Het Roethuis", bewoonde. Pieter Vreede met zijn
zonen Paulus en Hendrik en Adriaan van der Willigen,
welke laatste zelf stukken schreef en pas drossaard
(burgemeester) van Tilburg was geworden, speelden
verschillende keren mee. O.a. was dit het geval in
een allegorisch stuk, dat de vrijwording van
katholiek Brabant uitbeeldde. Van dit stuk was
Pieter Vreede de auteur.
Zonder kritiek speelden de tonelisten van de
"Comedie" niet steeds. Niet te verwonderen want men
trad gemengd op en dat alleen reeds was een
ongehoorde zaak in die tijd. Ouders beklaagden zich
over zedenverwildering en de Tongerlose kanunnik
Everardus Duchamps, die 7 december 1807 pastoor van
't Heike was geworden als opvolger van Anselmus
Beckers, liet zijn vermanende stem daar tegen horen.
Die stem bleef echter die van de befaamde roepende
in de woestijn.
Eigen tehuis
Het
marcheerde uitstekend met de "Comedie". Er kwam
aardig wat geld in het laatje van het Armbestuur.
Men wilde evenwel een beter tehuis hebben. Onder
Baestens opvolger Matthijs Verschuuren werd - na
goedkeuring door diens voorganger - besloten tot de
oprichting van een toneelzaal en tot het stichten
van een fonds voor "De Arme". Het schijnt, dat de
bestaande band met het Armbestuur daarbij verstevigd
werd door een soort contract. Armmeester rond die
tijd was Adriaan Pessers.
Voor
nieuwe vestiging vond de club nabij de huidige
Willem II-straat een, volgens het huizenregister al
in 1737 bestaand pand, ongeveer achter de huidige
juwelierszaak van Pijnenburg, hoek Heuvelstraat. In
1737 woonde er Adrianus Gijzels en in de daarop
volgende jaren was het pand in doorlopend bezit van
de families Van Bommel en Van de Sande. Dit nadat
het huis was gesplitst. Op 31 december 1807 nu wordt
een deel verkocht aan de directeur van het
toneelgezelschap Matthijs Verschuuren ten behoeve
van het toneelgezelschap. Verkoopster is Johanna
Maria Hesseler, de weduwe van Hendrik van de Sande,
haar pand is in die tijd genummerd 49. De
verkoopprijs bedraagt f 1300,-.
Een
naam van de club wordt in de verkoopakte niet
genoemd. Er is hierin alleen sprake van "de
directeur (Matthijs Verschuuren) van het
toneelgezelschap speelende alhier ten voordeele van
den Grooten of zoogenaamde Heyligengeest Armen,
onder de zinspreuk: De zugt om hulp te bien aan
schaamele deugt en vlijd, kweekt hier de kunstmin
aan, spoort onze Nijverheid". En dat is dan mooi
gezegd en mooi bedoeld! De lengte van het verkochte
huis wordt met 93 Rijnlandse voeten en de
oppervlakte met 12 roeden aangegeven. We komen ook
iets te weten uit de omgeving. Het blijkt, dat
westelijk van het pand een weg bestond en dat aan de
zuidkant op een hoek een put lag. Aan de oostkant
was een voetpad. In de akte komt een speciale
conditie voor: Het pand zal ingericht worden voor
het geven van toneelliefhebberij en voor dit doel
zal het "altoos" moeten dienen.
Men
moet zich de situatie daar bij de Willem II-straat
van toen geheel anders voorstellen. Immers in 1870
koopt de gemeente het vermoedelijk inmiddels
uitgebreide pand met erf aan om het af te breken
voor de aanleg van een nieuwe straat van de
Heuvelstraat naar het stationsterrein. In de
raadsstukken duikt dan de naam "De Oude Comedie" op.
Die "Comedie" is toen afgebroken zodat ze dus
minstens gedeeltelijk moet hebben gestaan op wat
thans Willem II-straat heet. Bij de realisering van
die nieuwe straat kreeg deze haar naam
Comediestraat. In het Tilburgse adresboek van
oktober 1879 komt zij nog als zodanig voor. Zij werd
tot Willem II-straat omgedoopt bij raadsbesluit van
oktober 1881.
De
aanvaarding van het "Comedie"-pand vond plaats half
april 1808. Tilburg had nu zijn "schouwburg"! Dit
echter niet ten pleziere van pastoor Duchamps. Deze
had een heel ander plan in zijn hoofd. Hij zei:
"Laten we nou die schouwburg maar eens weg laten en
het gekochte pand, met verdubbeling van het
aanwezige kapitaal, inrichten als ziekenhuis voor de
Armen." Ook heel mooi bedacht, maar kijk, dat was nu
toch ook weer niet de bedoeling van de
"comedianten". "Geld voor de armen, prima," moeten
ze gedacht hebben, "maar wij willen toch nog wel
graag toneelspelen." En dus wilde men niets van het
pastoorsplan weten. Dat zal de toch al op het
nulpeil staande "sympathie" van de Zeereerwaarde
Heer Duchamps wel niet op een hoger pitje gezet
hebben. Dit bleek dan ook heel spoedig.
Een blunder
Begin 1809 vermeldde de Bossche Courant de
aankondiging van een toneelvoorstelling van de
"Comedie" te Tilburg. Gespeeld zouden worden twee
stukken t.w. "Soldaat door geweld" en "De Vrouw
deserteur". Voor het eerste stuk bestond de vrees,
dat het aanstoot kon geven aan het gouvernement en
het tweede werd in bepaalde kringen beschouwd als
aantasting van de zedelijkheid. "Al was het dan ook
geen Pariser Leben", tekent een kroniekschrijver
daarover aan.
Vicaris Van Alphen uit Den Bosch stuurde een
vertrouwelijke brief over die te geven opvoering
naar pastoor Duchamps met de opdracht daar tegen op
te treden. En wat deed nu die pastoor, die bij zijn
benoeming te Tilburg 60 jaar was en al een hele
staat van dienst achter zich had?... Hij las de hele
vertrouwelijke brief van de Vicaris op 8 januari van
de preekstoel voor en dikte de toch al niet malse
taal op eigen manier behoorlijk aan. O.a.
veroorloofde hij zich de opmerking, dat men net zo
goed met "gemene vrouwspersonen" verdiend geld de
Arme zou kunnen steunen als dit Tilburgse toneel te
dulden... Die preek sloeg in als een donderslag.
Woede bij de tonelisten! Zeer beledigde directeur en
leden togen naar de pastorie om de pastoor
rekenschap te vragen maar ze kregen er geen
voldoening. Duchamps zei, dat hij van de Vicaris
moest optreden en hij toonde de protesterenden diens
brief. Het bleek ook, dat aan degenen die toneel
speelden en aan hen die gingen kijken de absolutie
moest worden geweigerd. Voor wie derhalve biechtte:
"Toneel gespeeld of wezen kijken" was het dus: Boem!
Het "schuifke"!
Volop herrie
Het
gerinkel in de glazen was nu voor goed begonnen. Een
aantal beledigde "jongelui" stuurden zelfs een
uitvoerige brief naar de Koning Lodewijk Napoleon I,
waarin de hele gang van zaken werd uiteengezet en
welk schrijven zich rechtstreeks richtte tegen de
Vicaris en de pastoor. Anderen gingen naar de
Vicaris. Lang niet alle leden waren het met die stap
bij het gouvernement eens. Daarmee was het ook niet
helemaal correct gegaan. Van de dertig vergaderende
leden bleek de meerderheid tegen de brief. In de
nacht tekenden echter toch elf leden "onder protest"
en met de conditie, dat de verzending nog 24 uur zou
worden uitgesteld. Aan die bepaling werd niet de
hand gehouden zodat hier kennelijk een stel jeugdige
doordrijvers aan het werk is geweest. Pogingen de
brief alsnog terug te krijgen mislukten en een op 26
januari van de kansel voorgelezen verachtende brief
van Vicaris Van Alphen kon daar niets aan
veranderen. Het gouvernement had de zaak hoog
opgenomen. Het ministerie van eredienst bemoeide er
zich mee.
Primus van Gils, de president van het seminarie, en
diens broer Adriaan, koning van St. Jorisgilde en
schepen van Tilburg, poogden de verhitte gemoederen
te bedaren. Gemakkelijk was dat niet. Ook al niet
omdat er op 17 april 1809 in "De Comedie" weer een
uitvoering werd gegeven in tegenwoordigheid van de
Koning, die daarbij f 500,- voor "den Arme" schonk.
De opvoering was van vorst en spelers een duidelijke
demonstratie. De biograaf van Primus van Gils,
Allard, meent dat de taak is doodgebloed maar Primus
zelf, de Tilburgers kennend, was daar in die dagen
niet zo optimistisch over.
Hoe
dan ook - de affaire heeft "De Comedie" geen goed
gedaan. Ze heeft nog jaren gedraaid maar is
uiteindelijk failliet gegaan. Het gekocht pand was
nooit betaald daar de koopsom als hypotheek was
blijven staan. Rente bleek vanaf het begin van 1815
regelmatig betaald, nadien evenwel niet meer. Dit
was niet langer mogelijk geweest, zeggen de leden in
een adres tot hulp aan het gemeentebestuur,
tengevolge van de tegenwerking van de clergé. De
erfgenamen van de vroegere eigenares spraken niet
alleen de "Comedie" maar ook het Armbestuur voor die
achterstallige rente aan. Ook dit is weer een hele
kwestie geworden in 1817, waaruit verschillende
processen voortvloeiden. Er zouden daarbij zelfs
mensen in de gevangenis geraakt zijn!...
In
genoemd jaar vinden we de volgende namen van leden:
A.J. Wildanger, directeur; C. Cools, secretaris.
Verder: H.B. Beckers, Justinus Backer, Gerard
Mossou, A. v. Opstal, H.P. Mark, F.E. van Opstal,
Adr. Piek, J. van Groenendaal, J. Darion, D. Heymans
en N. Smulders. Na Wildanger zijn nog directeur
geweest: Adr. Piek, A.J. Verbunt en G. Blomjous.
Het
was met de Comediekwestie niet de laatste keer, dat
er in Tilburg kabaal ontstond door optreden van de
geestelijkheid tegen een toneeluitvoering al was die
herrie dan ook bij lange na niet van de omvang als
de boven verhaalde. Het ging toen om de opvoering
van de eerste operette in Tilburg "Per extra Trein"
van de bekende Tilburger Jos. Kessels. Die opvoering
vond plaats op het traditionele Armenconcert van de
N.K. Harmonie in 1892. In een van de Tilburgse
kranten verscheen een zeer lang maar goed geschreven
gedicht onder de titel "Eens dichters droomgezicht".
De anonieme dichter liet daarin de geest van de op
23 februari 1891 overleden pastoor Joannes van der
Lee uit het graf opstaan. Jammerend om Tilburgs
bedreigd zieleheil dwaalt de geest via het kerkhof
naar de Harmoniezaal. Hoor maar!
"Wat
zie ik in uw zalen, nu 'k pas mijn tocht begin?
Hoe?
Tilburg, hier een schouwspel, bestemd voor Tilburgs
kroost?
Heb
'k daarvoor veertig jaren, geijverd onverpoosd
en u
en uwe vaadren den weg des heils geleerd?
Heb
'k daarvoor ieder misbruik met zorg van uw geweerd?
En
nu? Een jaar nauw rust ik, ginds onder 't hoge
kruis.
En
reeds komt gij mij storen met wild toneelgedruis!...
Dat
kruis in den beginne, in 't eind vervreemdt van
God"...
Diep
teleurgesteld omdat zijn kudde hem ontrouw is
geworden, "verdwijnt de geest dan weer" onder de
zware grafzerk. Het vers gaf aanleiding tot tal van
ingezonden stukken en berichten in de plaatselijke
kranten. En natuurlijk werd er druk gespeculeerd wie
wel de dichter kon zijn.
Wij
menen, dat ons hele verhaal enigszins een beeld
geeft van een bepaald facet van Tilburgs leven in
vroeger dagen. Niet bevreemdend voor oudere
generaties, wél verrassend en onvoorstelbaar voor de
jongere. Wat er echter ook veranderen moge!
Ongewijzigd blijft de waarheid van Breeroo: "'t Kan
verkeren"...
PIERRE VAN BEEK