CUBRA

INHOUD PIERRE VAN BEEK
HOME 
BRABANTS
KUNST
FOTOGRAFIE
TEKSTEN
AUTEURS
AUDIO
SPECIAAL

PRINT

Pierre van Beek - Heemkunde-artikelen

 redactie: Ben van de Pol

 

Meersel-Dreef... Oord van devotie en veel toerisme

Het Nieuwsblad van het Zuiden - vrijdag 29 november 1974

 

"Ik zal eens kijken of die Capucienen Latijn verstaan", zei de schatrijke Bredase koopman Jan de Wijs. "Zo niet... nou dan weten we genoeg..." Deze woorden sprak hij tot zijn collega's Ivo en Reinier tijdens een zakelijke ontmoeting in de kleine herberg De Kerkuil. Het betrof hier een pleisterplaats langs een stoffige zandweg, die Breda met Antwerpen verbond, midden in de eenzaamheid van de hei. Als ge weten wilt waar precies die herberg stond, waar zich een groot drama zou afspelen... welnu dat was op de Meerselse Dreef. Sinds mensenheugenis bevindt zich daar een klooster, dat zijn ontstaan zelfs te danken zou hebben aan het drama in De Kerkuil. 't Moet allemaal gebeurd zijn in het laatste kwart van de 17de eeuw. Lang genoeg geleden om de fantasie vrij baan te geven. Wij gaan daarvoor niet opzij want het leven moet kleur hebben! Niettemin willen we er toch graag wat historische waarheid tegenover zetten. Meersel-Dreef vormt per saldo nog altijd een devotieplaats van betekenis, die - vooral in de zomermaanden - zowel uit Nederland als uit België veel bezoekers telt: devoten van de oude stempel en toeristen. Een tocht naar de Meerselse Dreef is nooit weg. Alvorens dat nader aan te tonen moeten we echter nog even stilstaan bij onze Jan de Wijs in De Kerkuil.

 

De legende over het ontstaan van het klooster is een breed uitgesponnen verhaal, dat in het kort hierop neerkomt. Het hei-herbergje lijkt een sinister rovershol. Waard en waardin vormen daarvan het middelpunt doordat zij een bende waarschuwen wanneer er een reiziger arriveert, waarvan iets te plukken valt. De waardin heeft een meisje in dienst - of is het haar dochter? - dat niet akkoord gaat met de praktijken van het echtpaar. Het kind waarschuwt Jan de Wijs stiekem, dat zijn leven in gevaar is en dat vijf als capucijnen verklede schurken uit het bos onderweg zijn. Gelukkig verwacht Jan de Wijs twee collega's, die inderdaad tijdig arriveren. Met hun pistolen schietens gereed wachten zij achter een glas wijn op de dingen die komen zullen. "Maar als het nou eens echte capucienen zijn?" zo rijst de vraag.

 

Een test

"Ik zal eerst eens kijken of ze Latijn verstaan", zegt onze Jan. "Verstaan ze dat niet, dan neem ik een slok wijn en spuw die weer uit. Op dat teken schieten jullie." De vijf "capucienen" laten niet lang op zich wachten. Zij komen binnen met een uitgestreken "Vrede zij met u" en gaan op een bank langs de muur zitten, handen weggestopt onder hun pij en prevelend alsof zij bidden. Later verklaren ze bedelmonniken te zijn. Jammer genoeg blijken ze geen Latijn te verstaan. Jan spuwt... de pistolen knallen en zo liggen er vier bandieten morsdood op de vloer. Ze hadden dolken, priemen en pistolen onder hun pijen. De vijfde wist te ontsnappen. De waard en waardin, die dachten dat de zaak geklaard was in hun voordeel, werden eveneens overmeesterd en aan de politie uitgeleverd. Zij zijn later geradbraakt. Het brave meisje kreeg in Antwerpen onderdak. Uit dankbaarheid heeft Jan de Wijs op de plaats van de herberg een klooster laten bouwen... Nog prijkt in het klooster in een spreekkamer een borstbeeld van Jan de Wijs. Zó zat dat allemaal. En dat is toch leuk voor de mensen!...

Nu de werkelijkheid. Het klooster aan de Meerselse Dreef dateert in zijn oorsprong uit de jaren 1686-1688 maar van te voren bevond zich daar reeds een kluizenaar. Stichter van het klooster was de Bredase koopmansfamilie De Wyse-van Rucphen zoals Domien de Jong meldt in zijn "Monumenten uit drie eeuwen historie". De stichter, diens vrouw en kinderen werden in de kerk begraven. Ge kunt hun zerk zien in het middenpad. Om zijn eenzame ligging werd het oorspronkelijk "Hermitage" genoemd. Het betrof hier Capucijnen die zich o.a. bezig hielden met de zielzorg voor over de grens trekkende reizigers. Het klooster was in die dagen goed bevolkt. Vooral van de kanten van Breda kwamen velen naar de kloosterkerk.

 

Verjaagd

De komst van de Fransen tijdens de revolutie maakte daar echter ondanks alle "Gelijkheid, Vrijheid en Broederschap" een eind aan. Op 15 januari 1797 werden ten slotte de nog aanwezige dertien paters en vier broeders de laan uitgejaagd en hun bezittingen zagen zij tot staatsbezit verklaard. Toen in datzelfde jaar de goederen onder de veilinghamer kwamen, werden zij gekocht door zekere Brockx uit Antwerpen. Maar die man trad als stroman op en niet als koper van het in die dagen door katholieken zo verafschuwde "zwarte goed". Het betrof een doorgestoken kaart want Brockx kocht voor de burgemeester van Meerle, Christiaen Schrienckx. En dit wel ten behoeve van en ook met geld van de Capucijnen. Er bestaat een ontwerpakte, die duidelijk stelt, dat de aankoop gedaan was ten gunste van pater Vuerpijl. Al heeft zo'n ontwerp juridisch dan ook geen waarde, het geeft toch een bedoeling aan.

Na de dood van Christiaen Schrienckx lieten diens vrouw en dochter als erfgenamen bij notaris Dierckx te Turnhout op 23-12-1823 een akte maken, waarbij het gewezen klooster te Meersel-Dreef aan de gemeente Meerle werd afgestaan om met de opbrengst de geestelijkheid van De Dreef te onderhouden. De gemeente zou het toezicht op het verlaten klooster uitoefenen en ook voor onderhoud zorg dragen. Al hadden ze dan geen klooster meer, de Capucijnen bleven toch de kloosterkerk bedienen. Het gold hier vier paters, die echter geleidelijk aan ook een dagje ouder waren geworden met alle kwalen van dien. Praktisch kreeg daardoor de Bredase Capucijn Wilhelmus van Olmen de volle last van de zielzorg te dragen. Deze werd in 1830 rustend te Turnhout, waar hij 16-4-1846 overleed.

 

Goed bedoeld

Het hierboven genoemde groepje van vier Capucijnen, die hun eind zagen naderen, had een goedbedoelde maar nogal naïeve afspraak gemaakt. Ze schijnen gedacht te hebben: "Wie het langst leeft, heeft alles", terwijl ze er niet aan schenen te denken, dat de gemeente Meerle eigenaresse van het klooster was. Dus spraken die vier af, dat wie van hen als laatste zou overblijven, deze uit het kloosterbezit de armlastigen van Meersel-Dreef zou ondersteunen. Méér dan een vrome wens kon dit natuurlijk niet zijn. De gemeente Meerle met haar Beheersraad zei: "Ho eens! Die bedoening is van ons en wij zullen de zaak wel uitmaken." De Beheersraad had inmiddels al pogingen gedaan weer priesters op De Dreef te krijgen, zowel bij de Trappisten van Westmalle als bij de Capucijnen van Mechelen. Beide reageerden echter niet positief en zo bleef de zielzorg voor De Dreef tot 1838 eigenlijk een niet opgeloste zaak. Er waren in Holland en in België krachten die de komst van Capucijnen en van Trappisten tegenwerkten.

 

Trappisten

In 1838 kwamen ten slotte tóch Trappisten van Westmalle naar De Dreef. Dit was mede te danken aan een verkeerde interpretatie van de transportakte van 23-12-1823. Men dacht het klooster t.z.t. wel te kunnen kopen doch kreeg de beschikking er over zonder recht op eigendom. De Trappisten zouden zich, behalve met de zielzorg, ook met het onderwijs bezig houden. Toen ze er eenmaal zaten zonder kans te kunnen kopen, werd het bovendien spoedig duidelijk, dat Meersel-Dreef met al zijn bedevaarten - vooral uit Meerle, Meer, Ulvenhout en Rijsbergen - nu niet de bij uitstek geschikte sfeer bood om het contemplatieve leven, waar het bij de Trappisten toch op de eerste plaats om ging, tot hoge bloei te brengen. Het tegendeel leek eerder bewaarheid te kunnen worden.

De Trappisten waren op De Dreef niet bijzonder getapt. Het gedrag van de eerste prior was niet om over naar huis te schrijven. Bovendien diende het klooster voor zoveel als "gevangenis". Diverse "geestelijke delinquenten" kregen in het pas gestichte convent hun straf uit te zitten. Door dit alles raakte de naam van de Meerselse Trappisten in diskrediet zodat ze maar beter konden vertrekken dan te blijven. Dit eerste gebeurde dan ook in 1848. Na tien jaar was het met de Trappisten te Meersel bekeken! Sindsdien werd de zielzorg aan De Dreef waargenomen door seculiere geestelijken want kardinaal Sterckx vond bij het Trappistenvertrek nog lang geen aanleiding om de Capucijnen van Mechelen te laten komen. Dat gebeurde pas in 1865. En nu zitten daar nog altijd de Capucijnen als vanouds.

 

Fraters

In Tilburg hebben we ook nog wat met het Trappistenconvent van de Meerselse Dreef te maken gehad. De eerste postulanten van de Congregatie van de Fraters van Tilburg deden namelijk hun noviciaat onder leiding van Dom Josephus Maria van Moock. Mgr. Zwijsen had dat voor mekaar gebracht. De eerste frater van de Tilburgse Congregatie bij de Trappisten was de Veghelnaar Petrus van de Ven (frater Maria Basilius), die aangenomen werd 25-8-1844. Hij was schoenmaker van beroep. Op 7-9-1844 volgden de koperslager Laurentius Klaassen uit Tilburg als frater Jozef en de brouwersknecht Johannus van Drunen uit Baardwijk als frater Bernardus. Deze drie bleven tot 15-9-1845 onder de hoede van prior Van Moock. Daarna namen zij hun intrek in het fratershuis te Tilburg op "De Locht" thans Gasthuisring.

We noteren ook nog, dat tot de stichters van het Trappistenconvent te Meersel-Dreef behoorden de pater Adrianus van Dij(c)k uit Tilburg en de broeder Norbertus Gillis uit Alphen en Riel, die beiden van Westmalle kwamen.

 

Vitaliteit

Dat waren enige grepen uit het verleden van De Dreef. En hoe staat het de dag van vandaag er mee? Aan de Meerselse Dreef bruist het van vitaliteit, vooral op zomerse zondagen. Het staat er vol met auto's, waarbij vaak de Nederlandse nummerplaten de overhand hebben. "De Dreef" ligt namelijk tegen de Nederlandse grens aan. Zij draagt het typische stempel van bedevaartplaats. Dat wil zeggen dat devotie en plezier hand in hand gaan en niet de minste moeite met elkaar hebben. Niet zo grootscheeps, zo bont en kleurrijk als in Scherpenheuvel maar als een gezellig onderonsje.

Aan de ene kant de wat kille ingetogenheid van de kloosterkapel en aan de andere kant de stilte van het processiepark met daar tussen in de indrukwekkende eikendreef, die hier vele generaties heeft zien komen en gaan. Zij dateert van 1689 en geldt als beschermd monument. De leut, de lol en het lawaai moet ge meer noordwaarts tegen de grens zoeken. Daar zitten de "staminees", klinkt de muziek en schuimt het bier. Er geurt de frites en er wordt ook anderszins voor de inwendige mens gezorgd want van vroomheid alleen kan zelfs ene christelijke mens niet leven. Maar ge hebt met dit alles niets te maken als ge dat niet wilt.

 

Mariapark

Een wandeling door het uitgestrekte Mariapark tegenover de kloosterkerk dompelt u in een oase van rust. Het is een prachtig park met een uitgebreide serie devotionalia in de vorm van een kruisweg, mysteries van de rozenkrans, beeldegroepen en kapelletjes. Dit alles langs keurig onderhouden paden, tussen weelderige beplanting en onder de schaduw van hoge bomen. Middelpunt vormt de Lourdesgrot van 1895, waar altijd vele kaarsen te branden staan. Daar zorgen de bezoekers wel voor. Nauwelijks door wat tocht beroerd flakkeren de vlammetjes en elk van hen is als een accentteken op de devote stilte, die haast tastbaar onder de bomen weegt. Ge wordt er ook geruisloos uitgenodigd tot een heilbrengende en in ieder geval verfrissende dronk aan een met drie kraantjes uitgeruste "bron", waarvoor pomp en reservoir zich in de zijkant van de grot bevinden. "Ga drinken en u wasschen aan de bron. 25 februari 1858" (tijdstip verschijningen te Lourdes), luidt het opschrift en enige plastic kroesjes leveren het comfort om althans aan het eerste deel van deze invitatie zonder al te veel bezwaar te voldoen. En dat geschiedt vlot. Met de flikkerende vlammetjes en ingetogenheid van bezoekers, van tijd tot tijd een tik in het offerblok, behoort dit tot de symptomen die verraden dat de koers van de devotiepapieren hier minder is gedaald dan wel eens wordt gedacht.

 

St. Luciakapel

De gewone Meersel-Dreefganger zal er wel niet komen. Wat "uit de gooi"! Desondanks kort ten zuidwesten van De Dreef zou hij anders te Meersel bij een groepje huizen te midden van de akkers de St. Luciakapel ontdekken. Hij dient dan te weten, dat hij bij deze kloeke, gotische kruiskapel staat voor een beschermd historisch monument van omstreeks 1400.

In de tijd der vervolging (na 1648) heeft de kapel herhaaldelijk gediend als toevluchtsoord voor de katholieken van Rijsbergen, Ginneken en Ulvenhout. Dit niet steeds ten pleziere van pastoor Leemans van Meerle, omdat zijn ambtsbroeder van Ginneken, pastoor A. Lemmens O.P., eveneens offergelden inpikte van "zijn" gelovigen. De pastoor van Meerle had nogal wat pretenties maar moest ten slotte bakzeil halen. Bij de bisschop van Antwerpen mgr. M.A. Capello. De voorlopige opbrengst van het offergeld in de St. Luciakapel werd voortaan gelijkelijk onder de twee pastoors verdeeld om later definitief bestemd te worden voor herstelwerk aan de kapel. Lemmens kreeg ook toestemming voor alle pastorale bedieningen op het grondgebied van Meerle, waartoe Meersel-Dreef behoort.

Momenteel verkeert de kapel in een desolate toestand. Zij is al eens gedeeltelijk gerestaureerd geweest, maar een nieuwe restauratie is hoog nodig. Daartoe werd reeds besloten, ze had zelfs al aangepakt moeten zijn maar dat is niet geschiedt. Het spitse, opengewerkte klokketorentje op de kruising moest wegens bouwvalligheid worden afgebroken, wat een storende amputatie betekent. Het dak werd met een al even storend dakleer voorlopig dicht gemaakt. Een St. Luciabeeld, dat voorheen in een nis boven de ingang stond, ontbreekt eveneens. In sommige gedeelten van het muurwerk tiert het onkruid. Een wilgenroosje scheen zich bij ons bezoek daar goed thuis te voelen. Rondom het kerkje, dat karakteristiek omgeven ligt door een ouderwetse beukenhaag van ongeveer een meter hoogte, staat het gras hoog opgeschoten en aan de rechterkant doen de brandnetels zodanig hun best, dat ge niet eens rondom het kerkje kunt lopen. Er is aardig werk aan de winkel voor de restaurateurs. Zaak is nu maar, dat er begonnen wordt!

 

Wegwijzer

Ge kunt op verschillende manieren in Meersel-Dreef en Meersel komen. Langs grote omwegen en op een meer directe manier. Uit landschappelijk oogpunt zijn die routes steeds interessant. Een van deze gaat als volgt: Tilburg - Gilze - Chaam. Na verlaten van dorpskom in richting Ulvenhout eerste asfaltzijweg links: de (let wel!) Meerlese- en niet Meerselse weg naar Meerle (met een wel heel merkwaardige kerk als je ze goed bekijkt) en vandaar naar Meersel-Dreef via de watermolen. Deze route is verrassend kort want dan blijkt Meersel-Dreef maar plm. dertig kilometer van Tilburg verwijderd. Uit en thuis langs hetzelfde traject dus slechts 60 km.

Wie een wat langere terugtocht prefereert, kan o.a. via Meerle naar Ulicoten, Baarle-Nassau, Tilburg rijden. Een andere interessante variant is: Meerle - Baarle-Nassau enz. Nog een variant: Meerle - Minderhout - Castelré - Baarle-Nassau enz. Wie een bezoek aan het op slechts drie kilometer van Minderhout gelegen Hoogstraten met zijn weergaloos mooie kerk en historische gebouwen wil inschakelen, kan er een hele dagtocht van maken. Ge rijdt dan terug van Hoogstraten naar Wortel (oude Kerk), Merksplas, Weelde, Poppel, Goirle, Tilburg.

 

PIERRE VAN BEEK