CUBRA

INHOUD PIERRE VAN BEEK
HOME 
BRABANTS
KUNST
FOTOGRAFIE
TEKSTEN
AUTEURS
AUDIO
SPECIAAL

PRINT

Pierre van Beek - Heemkunde-artikelen

 redactie: Ben van de Pol

 

Document in Tilburgs Gemeentearchief

Het Nieuwsblad van het Zuiden - donderdag 18 april 1974

 

Als er in het gemeentearchief van Tilburg niet een oud document van was overgebleven, zouden we het nooit geweten hebben, dat zich in Goirle - méér dan drie en een halve eeuw geleden - een affaire heeft afgespeeld, die ongetwijfeld enige tijd het voorwerp van gesprek is geweest van de inwoners. Daar zou namelijk een meisje een visioen gehad hebben. Niet zo erg als het warrige verhaal in het vergeetboek was geraakt! Nu dat echter niet het geval is, lijkt het ons niet onaardig er de mensen van 1974 eens kennis mee te laten maken. Per saldo hebben autoriteiten er zich dan toch maar serieus mee beziggehouden!

Het blijkt, dat mr. Jan de Roy, die van 1602-1621 schout van de Heerlijkheid Tilburg en Goirle was (hij dreef tegelijkertijd de herberg "Den Herdt" aan de Heuvel), wel eens haring of kuit wilde hebben over wat er daar in Goirle verteld werd. Het was dan ook op zijn verzoek, dat op de 28ste april 1616 op de Goirlese pastorie bij de pastoor Peeter van Dun, schepenen en kerkmeesters het meisje in kwestie ontboden werd om haarfijn te komen vertellen wat er nu wél en níét waar was van de praatjes.

 

Goede indruk

Het meisje is daarvoor prompt verschenen. Blijkbaar geheel alleen. Het gaat om Neeltje, dochtertje van wijlen Dierck L., die tijdens zijn leven getrouwd was met Margriete S., een dochter van de toen al overleden Jan S. De namen, waarvan we hier alleen de initialen vermelden, zijn thans - als we het wél hebben - in Goirle nog altijd inheems. Ons Neeltje is ongeveer twaalf jaar en tien maanden oud.

Het kind schijnt geen slechte indruk gemaakt te hebben want het over het verhoor uitgebrachte rapport noemt het meisje "wel gemaniert ende bequam nae sijnen ouderdom". Van verdere subjectieve qualificaties onthoudt het rapport zich. Het blijkt een serieuze poging tot een objectieve weergave van wat het kind te vertellen weet. Dus geen polemiek of pogingen tot beïnvloeding in de een of andere richting.

De 17de eeuwse spelling, waarin het verslag werd geschreven, zullen we de lezer(es) zoveel mogelijk besparen, ofschoon niet valt te ontkennen, dat die thans naïef in de oren klinkende taal een bijzondere bekoring en warmte uitstraalt en de gebeurtenis mede de kleur van de tijd geeft. Helemaal verwaarlozen willen we haar daarom toch ook niet.

 

Op de akker

Uit de verklaring van het kind blijkt, dat de "verschijning" pas daags te voren had plaatsgevonden. Dat was woensdag de 27ste april 1616, des voormiddags tussen tien en elf uur. Schout De Roy heeft er derhalve geen gras over laten groeien! Het meisje vertelt, dat zij voeder was wezen verzamelen op de akker tussen de Goirlese kerk en het dorp. Zij gebruikte daarbij "een spaey" (schop). Er is dan ook sprake van voeder "steken" en ook van het verzamelen van andere zaken, welke blijkbaar geplukt werden. De plaatsbepaling is o.i. niet bijzonder nauwkeurig en laat nogal wat speelruimte. Er schijnt in Goirle wel te worden aangenomen, dat het hier de akkers in "De Wilt" achter de oude fratersschool betreft maar wij weten niet, waarop die veronderstelling gebaseerd is.

Toen Neeltje daar zo bezig was, kwam er "op zijn cootckens (knietjes?) een gedaente van een jong meysken" bij haar zitten. Ze schatte het op 4 tot 5 jaar. Het was gekleed in een jurk van sneeuwwit linnen. Deze bestond aan de bovenkant uit een "lijffken" en daaronder was een "vrouwen rocxken", dat drie witte strookjes had. Er ontwikkelde zich tussen het meisje en "het visioen" een nogal vreemd gesprek, dat het rapport als volgt weergeeft:

Toen Neeltje de "verschijning" waarnam zei ze: - O. Lieve Heer Jesus.

Toen zei het visioen: - Pluckt gij al?

Het meisje zei:- Jae ick.

Toen zei het visioen: - Hoeveel koey hebt ghij?

Het meisje zei:- Één.

Wederom: - Leeft uwen vader noch?

Het meisje:- Neen, hij is doot.

Wederom: - Leeft uw moeder noch?

Het meisje zei: - Jae.

Dan zegt het visioen, dat ze moet bidden en het hoopt, dat Onze Lieve Heer haar zal verhoren.

Neeltje schijnt daarop met haar werk te zijn voortgegaan. Het meisje deelt tenminste mee, dat zij zich omkeerde om een handvol van wat zij geplukt had in haar korf te gooien en dat de "verschijning" verdwenen was toen zij daarna weer opkeek.

 

Één vraag

Het verslag maakt melding van slechts één vraag, die pastoor Van Dun nog gesteld heeft. Hij wilde namelijk weten hoe het hoofd van het visioen er uitzag. Neeltjes antwoord daarop luidde, dat ze helemaal geen hoofd, armen of benen aan de verschijning had gezien.

Het document, dat dit alles zo ernstig heeft vastgelegd, is ondertekend door Petrus van Dun, pastoor van Goirle, Lenaerts Janssens van Nunen, als schepenen "overmits Themus Alewijs cranck is" - zo staat er als toelichting bij - en verder door Michiel Joosten Meijnaerts, Wouter Janssen van Nuenen, kerkmeesters. Aangezien er over deze aangelegenheid tot heden geen andere documenten werden aangetroffen, weten we niet hoe de zonderlinge affaire verder is afgelopen.

 

Pastoor Van Dun

Wél hebben we iets gevonden over de hier optredende pastoor. Een stuk uit het Hilvarenbeekse kerkarchief leert dat Petrus Vincentius van Dun een kanunnik was van het Beekse kapittel. Hij werd, op voorstel van het kapittel, op 27 mei 1598 tot pastoor van Goirle aangesteld. Dit als opvolger van pastoor Christianus Laurentius Danlaeus, die in hetzelfde jaar afstand had gedaan. Pastoor Van Dun was in 1569 geboren. Hij stierf in 1635. Zijn grafzerk voor het Maria-altaar te Hilvarenbeek(?) draagt het volgende opschrift: "Nascendo Morimur. (Wij sterven terwijl wij geboren worden.) Hier leet begraven Heer Peeter van Dun, die de pastorije van Goirle bedient heeft den tijd van 37 jaren. Sterf den 27 Junij 1635. Bidt voor de ziel." Zijn opvolger in Goirle werd Antoon Schoeffers, die reeds tijdens het pastoraat van Van Dun als assistent fungeerde en als "Vice Pastor" tekende.

 

Tilburg ook!

Goirle mag dan de "primeur" van een "wonder" gehad hebben, het voornaamste deel van de Heerlijkheid, Tilburg, had ook zijn "geval". Alleen liep dat niet zo rustig af als in Goirle. Het verging de vrouw in kwestie zelfs héél slecht daar zij zich als bedriegster ontmaskerd zag. We vonden daarover een relaas in "Brabantia", jaargang 1953.

In 1730 begon zekere Anna Maria E. uit onze stad met allerlei wonderlijke dingen voor de dag te komen. De vrouw beweerde de vijf bloedige wonden van Christus te dragen, gekweld te worden door de duivel en geen spijs of drank te gebruiken. Veel bijval vond ze niet. Tot de weinigen, die in haar geloofden, behoorde echter wél haar biechtvader kapelaan Ghion van de abdij van Tongerlo. Dat was de vrouw evenwel niet genoeg. Tilburg beviel haar niet langer en op zekere dag vertrok zij met haar zuster naar Antwerpen in de hoop daar méér geloof te zullen vinden. Haar biechtvader ging eveneens naar Antwerpen.

 

Felle strijd

Het wonderbaarlijke geval baarde daar heel wat opzien en werd aanleiding tot felle twisten tussen vóór- en tegenstanders. De uiteindelijke ontknoping daarvan is tot ons gekomen. Die kwam neer op een volledige ontmaskering van de vrouw als wat "een bedriegster" beschouwd werd. Daarmee was voor het wellicht zielige mens de kous niet af. Er viel in die dagen met heilige zaken niet te spotten! Het over haar gevelde vonnis was lang niet mals. Kijk maar! Ze werd veroordeeld om met een hemd boven haar kleed en met een brandende kaars in haar samengevouwen handen, blootvoets op een kar rondgevoerd te worden door de straten van Antwerpen. Voorts moest ze verschijnen voor de kathedraal, de St. Jacob- en de St. Joriskerk en bij het bisschoppelijk paleis om geknield en met luide stem aan de goddelijke en menselijke gerechtigheid vergiffenis te vragen. Daarna werd ze opgesloten in het stedelijk "dwinghuis". Wat dan wel het gekkenhuis geweest is!...

 

PIERRE VAN BEEK