Kasteel Groenendael en zijn bewoners
Het
Nieuwsblad van het Zuiden - vrijdag 21 januari 1972
Ook
Hilvarenbeek heeft zijn kasteel. Groenendael luidt de
naam. Bekend genoeg in het dorp zelve en naaste omgeving
doch veel verder gaat de reputatie niet. Er zijn
trouwens in Beek tal van andere zaken, die eerder de
aandacht van de vreemdeling trekken omdat hij er gewoon
middenin ploft. Zelfs tegen wil en dank desnoods!
Groenendael ligt even buiten de kom van de gemeente, een
eind rechts van de Diessenseweg, geheel verscholen
tussen hoog geboomte. Zelfs wij hadden tot voor kort nog
nooit een voet gezet in dat verscholen paradijs. Het
gaat hier namelijk niet om 'n voor publiek toegankelijk
terrein. De betovering en de fascinerende werking, die
er uitgaat van de kaarsrechte, door wel honderd hoge
lindebomen overhuifde oprijlaan achter een smeedijzeren
poort tussen stenen kolommen met zwierige ijzeren
krullen aan de zijkanten is misschien juist daarom des
te groter. Welke geheimen van feodaliteit en zo wachten
er op ontsluiering achter het wazig verschiet van die
laan, vraagt ge dan. Die vraag dringt te meer omdat om
Groenendael in de Beekse mond verhalen geweven zitten,
die niet tot het rijk der legenden behoren. Spoken doet
het er derhalve geenszins maar toch... Groenendael heeft
zo zijn eigen geschiedenissen van een vrij recente tijd,
al gaat de oorsprong van het kasteel met zekerheid terug
tot het midden van de 14de eeuw. Het heeft derhalve een
lang spoor door de eeuwen getrokken alvorens het
geraakte in zijn huidige, gemoderniseerde status van
conferentieoord van de N.V. Philips
Gloeilampenfabrieken.
Het
bouwjaar in de 14de eeuw valt niet vast te stellen.
Vermoedelijk is het ontstaan uit een zg. schans, een
door gracht en wal omgeven huis. Omstreeks het jaar 1000
werden deze schansen bewoond door de zg. milites, dat
waren soldaten of ridders die diensten aan de Hertogen
van Brabant verleenden. Deze milites zagen zich later,
bij een centralisatie van het hertogelijk gezag, overal
op het platteland verdreven door een nieuwe,
kasteelbouwende adel. Enkele milites die zich schikten
in de plannen van de hertogen, handhaafden zich en uit
hun schansen ontwikkelden zich dan meestal kasteeltjes.
Dit zou zo met Groenendael het geval geweest kunnen zijn
al blijkt dit niet rechtstreeks uit documenten.
Groenendael ontleende zijn naam aan zijn stichter zoals
het oudste op het kasteel betrekking hebbend archiefstuk
vertelt. Dat was een Jean van Groenendael jr., in 1360
leenman van de Hertog van Brabant en getrouwd met ene
Lysbeth. Hieruit stamde Wynric van Groenendael, leenheer
van de Hertog, Signeur de Ten Bogarde, wiens vrouw niet
wordt vermeld. Het derde geslacht zag zich
vertegenwoordigd in Theodore van Groenendael, die
getrouwd was met Elisabeth van Esbeek.
Van
Tuldel
Deze
drie generaties hebben het kasteel bewoond, waarna het
overging in handen van Theodore's schoonzoon Jean van
Tuldel (plm. 1439). Ook diens zoon Arnould (Aert) van
Tuldel heeft het bewoond. Deze was in 1476 schepen van
Hilvarenbeek en sneuvelde in dat jaar tegen de Zwitsers.
Op het landgoed De Utrecht kan men op Tulder nog de
plaats terugvinden, waar eens Tulders of Tuldel's hoef
heeft gestaan.
Van Aert
ging het kasteel over naar het geslacht Schilders,
waarvan Jean en zijn zoon Servais het bewoond hebben. In
1526 werd eigenaar Gérard de Bie, wiens zoon Philippe
trouwde met een dochter van Servais Schilders, met de
schone naam van Adelaïde. Hun zoon Gérard bezet het
kasteel plm. 1560. Vermoedelijk was hij ongetrouwd want
in 1570 blijkt Servais Schilders, een broer van zijn
moeder, eigenaar.
Een neef
van dezelfde naam verkoopt op 3 maart 1573 aan Jhr.
Marcellis van Brecht: "een steenen omgraven huys,
genoemd Groenendael, een poirte, valbrugge, erfve, hof,
scuer, bouhuys, somerhuys en andere zijnde structuren
binnen water gelegen en de graften daeromme ende omtrent
loopende mitsgaders ook die wallen, dijcken, structuren,
houtwassen, groot zijnde omtrent 18 lopensaet, etc." Uit
deze vermelding krijgt men dus een beeld van Groenendael
in het derde kwart van de 16de eeuw.
Platgebrand
Tien
jaar later zag Van Brecht zijn kasteel door brand ten
onder gaan. Dat was in de roerige tijd van het beleg van
Eindhoven door de Spaanse bevelhebber Graaf van Mansfelt
in welke periode Hilvarenbeek herhaaldelijk door de
Spanjaarden gebrandschat werd. Later zegt een document,
dat "het slot(?) off verbrandt casteel van Groendael is
verkocht van Joncker Marcellis van Brecht aen eenen
genoempt Wouter Lodewijcx uit jaar 1597 den VI dach van
Mert". Deze Wouter liet het huis in de stijl van zijn
tijd weer opbouwen. Na door een zoon van hem bewoond te
zijn geweest, komt Groenendael, door huwelijk, in bezit
van Herman de Roy (1680) en daarna wordt door verkoop
eigenaar een nakomeling van Marcellis van Brecht t.w.
Jhr. Henry van Brecht. Diens met Jean Moonen getrouwde
dochter Marie Catherine woonde er tot 1714.
Achtereenvolgens werden door koop eigenaars de families
Nagelmakers, De Schmeling (8 juli 1750) en Bouwens. Deze
laatste is de enige Heer van Hilvarenbeek geweest, die
op Groenendael woonde. Hij stierf in mei 1790.
Na
revolutie
Nadat in
1795 bij de Franse revolutie alle heerlijke rechten
waren vervallen, verkocht de weduwe Bouwens-Berkhout het
goed in 1810 aan dochter Ardesch. Deze heeft er, evenals
de volgende eigenaren Mählstedt en l'Archer Höhw, nooit
gewoond. Vermoedelijk was het kasteeltje praktisch
uitgewoond toen het gekocht werd door de gepensioneerde
luitenant-kolonel der Cavalerie Jacques Joseph Majoie.
Deze werd als eigenaar opgevolgd door de Tilburgse
textielfabrikant Hubert Swagemakers (1905).
Na diens
overlijden geraakte Groenendael "door een merkwaardige
manipulatie" in bezit van de secretaris van Diessen,
Norbert van Dijk, die het zo vlug mogelijk doorverkocht
aan een boer, Van Lier geheten, die in de tuin landbouw
beoefende en het pand als boerderij bewoonde. Na hen
treden als eigenaars achtereenvolgens op een Bouman en
de oud chef-kok van koningin Emma, zekere Benssen. Na
een mislukte poging het kasteel als theehuis te
exploiteren deed hij het in 1928 over aan notaris
Moolenaar uit Rotterdam, die het in 1935 verkocht aan P.
Vogels, gloeilampenfabrikant te Tilburg
(Zuidoosterstraat). Deze bewoonde het zestien jaar om
het daarna te verkopen aan de Verzekeringsmaatschappij
"Holland van 1859", die het als vakantieoord
exploiteerde en het daarvoor vrij grondig restaureerde.
Toen het verhoopte succes uitbleef, werd het kasteel ten
slotte op 31 december 1956 verkocht aan de N.V. Philips
Gloeilampenfabrieken, welke het nu - na grondige
restauratie in 1960 en 1961 - gebruikt als
conferentieoord met logiesaccommodatie. Dat was dan de
grote lijn van de diverse eigenaars.
De
genoemde Bouman heeft in Hilvarenbeek nogal wat opspraak
verwekt. De mensen waren - niet ten onrechte - bang van
hem en hij toonde angst voor de mensen. De bevolking
heeft hem ten slotte gedwongen in Hilvarenbeek het veld
te ruimen.
De
kolonel
Een
ondernemende, originele en boeiende figuur hebben de
Bekenaren gekend in de gepensioneerde luitenant-kolonel
Jacques Joseph Majoie uit een eigenlijk uit Frankrijk
stammend geslacht. Over hem doen allerlei verhalen de
ronde. Het betrof hier de op 14 augustus 1787 te Namen
geboren beroepsmilitair, die 3 juni 1807 als
vrijwilliger in Franse krijgsdienst trad bij het 27ste
regiment Jagers te paard. Hij doorliep verschillende
rangen en trad 25 maart 1815 als tweede luitenant der
Cavalerie in Nederlandse dienst. Hij werd 16 mei 1842
gepensioneerd na, bij uitzondering, bevorderd te zijn
tot luitenant-kolonel. Majoie stierf te Hilvarenbeek 29
mei 1878, oud 91 jaar en werd daar bijgezet in het
familiegraf. Bij zijn begrafenis met militaire eer
werden zijn verdiensten als militair en als beoefenaar
van moderne landbouw breed uitgemeten.
Vertegenwoordigers van de Belgische Jagers te paard en
van het Nederlandse leger alsmede dienstdoende
officieren van de Schutterij te Tilburg en de Brigade
der marechaussee waren aanwezig.
Slagvelden
De staat
van dienst van luitenant-kolonel Majoie is te
merkwaardig om daar niet dieper op in te gaan. Ge blijkt
te maken te krijgen met een figuur, die werkelijk uniek
mag heten en zoals wij er in onze omgeving geen tweede
weten op te duiken. Een "ijzervreter" en "houwdegen" van
het oude slag, dus uit een tijd toen oorlogvoerenden
elkaar nog in fraaie maar onpraktische uniformen op het
slagveld ontmoetten.
Majoie
streed in Pruisen, Zweeds Pommeren, Denemarken, Spanje,
Saksen, Frankrijk en Nederland. Hij beleefde Waterloo en
maakte de Tiendaagse Veldtocht mee tegen de Belgen. In
die periode lag hij, onder Willem II, in Tilburg in
garnizoen in de kazerne, waar later de BeKa-fabriek zou
verrijzen. Zonder kleerscheuren bracht hij het er bij al
die vechterij niet af. In de slag van Waterloo
chargeerde hij met zijn eskadron twee keer na reeds bij
de eerste maal een sabelsteek in de borst te hebben
opgelopen. De tweede charge leverde hem een steek in de
linkerarm op. Tegen zijn zin werd hij toen ter
verpleging opgenomen.
Bij het
beleg van Badajoz (Spanje) deed hij met twaalf Jagers
een uitval op een detachement van veertig vijandelijke
ruiters. Velen werden gedood en verscheidene gevangen
gemaakt. In de slag van Mondrigo redde hij zijn
eskadronscommandant uit handen van de vijand. Dit
leverde hem het Legioen van Eer op. Majoie was trouwens
drager van verschillende andere onderscheidingen o.a.
Ridder in de Militaire Willemsorde 4de klas, verleend
voor de slag van Waterloo. Gaarne droeg hij een
herinneringskruis, dat hij eigenhandig uit handen van
Napoleon had ontvangen toen deze naar St. Helena werd
verbannen. Majoie was mede met de deportatie belast.
Populair gezegd: Hij bracht Napoleon naar St. Helena.
Deze
militair in hart en nieren streek, na zijn pensionering,
in Hilvarenbeek neer om er te gaan boeren op het in 1837
door hem gekochte goed Groenendael. De luitenant-kolonel
liet het kasteel optrekken als een klassiek Nederlands
landhuis met fraaie verhoudingen. Bij de herbouw bleef
een van de gewelfde kelders met enkel andere muurresten
bestaan. De vierkant rondom het huis lopende gracht
bleef intact. De oude, aan het huis vastgebouwde schuur
werd in 1857 vervangen door een boerderij.
Stevige aanpak
De
"kornel" zoals die van Beek hem in de wandeling noemden
- er was er in het dorp zo per saldo toch maar éne -
pakte de zaken flink aan. Hij studeerde en
experimenteerde, voerde de kunstbemesting met guano
(vogelmest) in, zorgde voor het beste zaaigoed en
fokdieren van hoge kwaliteit. Als eerste verbouwde hij
hier mangelwortelen en tarwe en introduceerde ook het
gebruik van moderne landbouwwerktuigen. Al die
activiteit leverde goede winsten op en zijn landerijen
stonden in de hele streek bekend als de mooiste en de
beste.
De door
hem gebouwde met pannen gedekte boerderij droeg niet het
karakter van de streek. Aan een lange kant onderscheidde
zij zich door drie grote, overwelfde bogen, die een
soort loggia of waranda vormden. Onder de middelste boog
bevonden zich de dubbele staldeuren. Een nieuwigheid was
ook, dat binnen het vee in een cirkel om de voederbakken
stond opgesteld, dit in afwijking van de rij-opstelling
bij de toen in zwang zijnde potstallen. Deze boerderij
werd rond 1960 afgebroken. De laatsten die er op
boerden, waren, kort voor de afbraak, de gebroeders
Christ en Jan Vinken.
Vernieling
Een
vijftig jaar geleden heeft hier ook een rijke Zeeuwse
boer gezeten. Gewend aan zware klei kon hij op het
Beekse zand zijn draai niet vinden. Misschien heeft hij
daarom wel zoveel trotse bomen meedogenloos, zonder
gevoel voor landelijk schoon, geveld. Er gaat het
verhaal, dat zich hieronder een boom bevond, zó groot,
dat hij met de "oets" niet te vervoeren viel. Men zou
hem toen maar in de kasteelvijver geworpen hebben waarna
deze vijver grotendeels met zand werd volgegooid. Het
restant van die vijver is later ook gedempt bij de
jongste reconstructie van het kasteelpark. Als het
allemaal klopt, moet die boom er derhalve nog altijd
zitten.
Zo'n
kist
Het
meest bekende verhaal is het historische over de toch
eigenlijk tragische dood van de Beekse kolonel. Hij
stierf aan zijn eigen doodskist, zoudt ge kunnen zeggen.
Op 91-jarige leeftijd voelde hij blijkbaar zijn einde
naderen. Hij gaf althans opdracht uit de mooiste eik
achter zijn kasteel een doodskist te maken. Zijn
tuinlieden vonden dit zonde, maar de kolonel maakte met
een "nom de tonnerre" een einde aan de tegenspraak. In
vol ornaat gekleed liet hij zijn maat nemen en toen de
fraaie kist klaar was, werd ze, naar zijn opdracht
gewatteerd en wel, op de overloop in het kasteel
geplaatst opdat hij dagelijks aan zijn dood zou
herinnerd worden.
De
kolonel, die reeds vanaf zijn 76ste jaar weduwnaar was
en zich alleen op het kasteel bevond op een zondag, dat
het personeel vrij had, ging op zijn eentje alle ramen
voor een hevig onweer sluiten. Op de overloop woei
plotseling een niet goed gesloten venster open en werd
de kaars, welke hij op een kandelaar in de hand hield,
uitgeblazen. In het aardedonker struikelde de
"ijzervreter" over zijn eigen kist. Hij brak een been,
kreeg er infectie aan en stierf zes weken later... Toen
bij een van de traditionele familiereünies van het
geslacht Majoie, waaruit verscheidene telgen op kasteel
Groenendael geboren zijn, de dood van de kolonel door
niet-de-eerste-de-beste gastheer gereleveerd werd, viel
daar de spitse uitspraak te beluisteren, dat de kolonel
niet over zijn doodskist gestruikeld zou zijn als hij
toen in plaats van een kaars over een gloeilamp had
beschikt...
We zagen
de kolonel beschreven als een grote, martiale figuur,
die op hoge leeftijd nog stram en kaarsrecht over zijn
domein schreed en aan wie 18 juni (herdenking van de
slag bij Waterloo) nooit zonder meer voorbij ging. Hij
kleedde zich dan graag in vol ornaat met koperen helm
met paardestaart. Gezeten te paard vormde hij zo een
indrukwekkende verschijning.
Andere heer
We
meldden reeds, dat na luitenant-kolonel Majoie
Groenendael eigendom van Hubert Swagemakers werd. Deze
legde er een mooi park en moestuin aan, te zamen met de
huidige oprijlaan. Hij was Heer van Hilvarenbeek,
Diessen, Riel en Westelbeers en overleed op zijn kasteel
in 1909. Zijn doodsprentje karakteriseert hem als volgt:
"Ik bracht grote werken tot stand: bouwde huizen en
legde lusthoven en parken aan, en kweekte daarin
allerlei geboomte. Ik groef watervijvers om het woud der
opschietende bomen te bevochtigen; en toen ik terugzag,
verstond ik, dat dit allemaal ijdelheid was en dat niets
bestendig is onder de zon"...
Groenendael leefde echter voort en trad zelfs een nieuw
tijdperk in toen Philips het in 1960-1961 een grondige
restauratie deed ondergaan als conferentieoord. Daarbij
verrees een nieuw logiesgebouw op de plaats van de oude
boerderij van Majoie, dat door een galerij met het oude
huis werd verbonden. De aanvankelijk door veel paden
doorsneden en wat drukbeplante voortuin werd
getransformeerd tot één groot rond gazon, waarachter het
eigenlijke hoofdgebouw domineert tegen en tussen een
decor van machtige beuken en linden. Grachten, met
daarachter links en rechts een muur, waar tussen met
leeuwen gekroonde kolommen van baksteen een smeedijzeren
poort met lantaarns is opgehangen, sluiten het gazon aan
de voorkant af. Door deze compositie blijkt een enorme
licht- en ruimtewerking verkregen, waaruit een geest van
voornaamheid sterk naar voren treedt.
Fraai
park
Feodaliteit spreekt er uit het achter het kasteel
gelegen park, dat met de betiteling van "miniatuurwoud"
wellicht méér recht wordt gedaan, ware het niet dat de
paden er zo goed onderhouden zijn en er een zevental
speelse bruggen over vijvers springen. Het grootste deel
van het complex wordt omarmd door grachten, wier
aftakkingen weer vijvers vormen. Donkere, zwarte vijvers
door jaar na jaar opgestapelde bladeren op de bodem,
vijvers met varens op de oevers en op een bepaalde plek
de als aangepunte palen naar boven stekende luchtwortels
van een moerascypres. Een deel van deze vijvers, waarop
soms wilde eenden rondscharrelen, bestaat uit restanten
van het Spruitenstroompje, dat - vóór de aanleg van de
nieuwe weg - midden door het "woud" kronkelde doch nu,
recht als een liniaal, naast een storende dijk, naar de
Diessenseweg stroomt. Dankzij een sluizenstelsel voedt
het echter toch nog steeds de wateren van Groenendael.
Een stuk beton van een oud brugfundament, liggend langs
een pad, draagt als inschrift A. Vogels, 12 april 1938.
Lustoord
Een
tweetal kunstmatige heuvels sluiten Groenendael aan de
oostkant af. Van daar tot aan en om de gebouwen van het
goed schrijdt ge op een late herfstdag door een lustoord
van velerlei loofhout. Soms springt er een buitenbeentje
tussen uit zoals een pronkerige, flink uit de kluiten
gewassen douglasden en een majestueuze esdoorn. Nog
sterker is dit het geval met een tulpenboom, die in de
boeken der geleerden als "liriodendron tulipifera"
paradeert. Een Amerikaan van origine, welke in zijn
moederland een hoogte van 68 meter bereikt. Aangeplant
in Nederland brengt hij het tot zestien meter. Al
behoort hij wel tot de familie, het gaat hier toch niet
om een magnolia, die de volksmond verkeerd ook wel eens
tulpenboom noemt. Op Groenendael hebben we te maken met
een flinke boom met merkwaardig gevormde bladeren. Hij
draagt roodachtig gele bloemen in de vorm van een tulp,
welke echter tussen het lover niet erg opvallen indien
ge de bloeitijd niet kent. En tot slot ontdekt ge dan -
naar onze gevoelens wat te ver weggedrongen - een
jeugdige sequoia bij de afsluiting van de parkeerplaats.
Weer een echte exoot, welke ge in Nederland niet zo vaak
tegenkomt. Tot voor kort stond er een bij de rotonde van
Vught en we zagen ooit een exemplaar bij het kasteel
"Schrieken" te Poppel om maar wat dicht in de buurt te
blijven. In Amerika hebben ze er van duizenden jaren
oud, van fabelachtige dikte en hoogte. Wie niet te jong
is, zal zich het traditionele plaatje uit de
Bos-schoolatlas herinneren van een dergelijke aan de
voet uitgeholde "knaap" zodat men met paard en wagen,
als door een poort, door de stam heen kon rijden. In
vergelijking tot zijn Amerikaanse broeders komt de
Groenendaelse niet verder dan tot pasgeboren baby.
Opmerkelijk bij de sequoia is ook zijn schors, die zo
plezierig fluweel- en schuimrubberachtig aanvoelt.
Afscheid
Dit
alles ontdekten wij op het Groenendael van vandaag. Op
een dag, dat een late herfstzon een stralenharp tussen
de bomen zette en het was of naar beneden dwarrelende
bladeren daarop het weemoedige liedje van een afscheid
tokkelden. Het lied van "een beetje sterven" maar met
daarachter toch de garantie van een nieuw geboren
worden. Dat dachten wij tenminste toen we langzaam door
de oprijlaan naar de Diessenseweg wandelden en
halverwege het hoofd nog eens omkeerden naar
Groenendael...
PIERRE
VAN BEEK