Muscusstokerij in "De Blaak"
Het
Nieuwsblad van het Zuiden - zaterdag 19 februari 1972
Het
woord "muscus" zegt in onze tijd de meeste mensen niet
veel. Hoogstens roept het bij sommigen de herinnering op
aan een dierentuin, waar ze misschien ooit oog in oog
met een dichtbehaarde muscusos gestaan hebben.
Voorvaderen van deze stadgenoten reageren wellicht met
het bekende dichtknijpen van de neus, een niet mis te
verstane gebarentaal, waarmee "stank" wordt aangeduid.
En dan komen er hier en daar verhalen los van de
Tilburgse "muscusfabriek", waarover men niet alleen in
Tilburg maar ook in Riel weet mee te praten. In het
laatste decennium van de vorige eeuw heeft dat hier een
hele affaire betekend. Weliswaar waren toen de begrippen
"leefbaarheid" en "milieuverontreiniging" nog niet
uitgevonden, maar wel onderging men aan den lijve de
stank van de muscusfabricage in De Blaak en kwam men
daartegen in verzet. Het schijnt dat de geur van dit
produkt van dien aard was dat - in vergelijking daarmee
- een echte Tilburgse blauwsloot voor heilige wierook
door kon gaan. Er zijn nog altijd mensen, die hierover
sterke verhalen kunnen vertellen. En dan te weten, dat
die afschuwelijke muscus gebruikt werd en thans nóg
wordt voor de bereiding van fijne reukwaren, voorbestemd
om een verwend zintuig te strelen. Nadat wij in vroegere
artikelen deze muscusaffaire al terloops ter sprake
brachten, zijn we er thans eens wat dieper in gedoken.
In
oorsprong is de muscus, welk woord uit de Perzische taal
stamt, een afscheidingsprodukt van het hertachtige
muscusdier, dat in de Aziatische wouden voorkomt. Vooral
de bok is er rijk mee gezegend. Deze draagt het in een
ca. 5 centimeter lang zakje, dat bij de navel voorkomt.
Een versgeopend zakje ruikt enigszins naar ammoniak. Het
heeft een samengekleefde inhoud, die opdroogt tot een
donker roodbruine, kruimige massa, welke gedeeltelijk
uit vetglanzende korreltjes op klompjes bestaat. Deze
massa bevat bruine, halfdoorschijnende vliesjes, die
dikwijls vermengd zijn met korte, zeer fijne haren en op
hun rekening komt de muscusgeur. Zo vertellen het de
geleerden, die het uitgeplozen hebben.
Goudmijntje
Behalve
voor de parfumerie-industrie gebruikte men muscus
vroeger ook in de medicijnen als opwekkend middel.
Chemici zouden geen chemici geweest zijn als zij geen
pogingen hadden aangewend deze niet zo gemakkelijk te
verkrijgen muscus langs synthetische weg te
vervaardigen. Daarin waren ze tegen het einde van de
vorige eeuw reeds geslaagd met als gevolg, dat er thans
in de parfumerie nog nauwelijks natuurlijke muscus wordt
toegepast.
Tegen
het einde van de vorige eeuw bleek de fabricage van
kunstmuscus zo ongeveer een klein goudmijntje. Het
procédé schijnt niet ingewikkeld te zijn geweest, maar
men stuitte op moeilijkheden van geheel andere aard.
Muscusfabricage veroorzaakte een zodanige stank, dat de
gehele omgeving er door verpest werd. Ook degenen, die
met het fabricageproces in directe aanraking kwamen,
konden zich niet tegen de allesdoordringende geur
beschermen. "Ze stonken een uur boven de wind" zoals men
dat populair pleegt te zeggen. Verder kwam er nog bij,
dat er in het produkt een zeer uitgebreide smokkelhandel
werd gedreven.
Spionage
Een
fabriek uit Elzas-Lotharingen bezat een patent voor de
fabricage. Aangezien er dik geld mee te verdienen viel,
verschenen er spoedig kapers op de kust, die ook een
graantje wensten mee te pikken. Er werden slinkse
manieren toegepast om het geheim van het procédé te
achterhalen, waarbij de moraal terzijde geschoven werd
voor geldelijk gewin. De bedrijfsspionage dateert niet
van vandaag of gisteren. In België stond een
klandestiene fabrikant op, die met een compagnon in
Duitsland samenwerkte. Zij bepraatten arbeiders te gaan
werken in de fabriek in de Elzas teneinde daar de kunst
te gaan afkijken. Eenmaal genoeg aan veroverde kennis
toog men zelf aan de slag. Daarvoor kon men evenwel niet
terecht in Duitsland, België of Frankrijk, want daarvoor
gold het patent van de fabriek uit de Elzas. Dit was
echter niet met Nederland het geval. Daarom ging men aan
de slag te Melik-Herkenbosch in het Nederlandse Limburg.
Lang duurde de pret daar niet want men wenste het
ongemak van de stank niet te accepteren. Dezelfde
geschiedenis herhaalde zich enige malen op andere
plaatsen in ons land. Udenhout werd de tweede statie van
de ondernemers, die daar in een plaggenhut opereerden.
Vandaar wipten ze over naar Beilen in Drente.
Papendrecht kreeg de heren te ruiken vanaf een oude boot
op de Merwede. Toen men ook hier spoedig zijn erwten uit
had, viel het oog op Tilburg.
In
Tilburg
In
december 1892 dwarrelde bij B. en W. van onze stad een
adres op het bureau neer van Julius Wagner, een
kennelijk Duitse naam. Hij noemde zich "fabrikant van
kunstreukwerken" en woonde te Tilburg. Hij vroeg
vergunning voor het oprichten van een gebouwtje voor de
fabricage van kunstreukwerken op het perceel de
"Keistoep". Zijn verzoek ging vergezeld van een
eenvoudige tekening in duplo.
Op een
kaart van 1890 hebben we eens nagekeken, waar ge die
Keistoep, een thans niet meer zo bekende naam, eigenlijk
moet situeren. Dit blijkt een gebied tussen De Blaak en
de rechteroever van de Donge, welke beek hier de
grensscheiding vormt tussen het territoir van Tilburg en
Riel. Aan de noordwestkant wordt de Keistoep begrensd
door het Schaapsschoor en aan de zuidoostkant door de
Kwade Hoek welk laatste gebied doorsneden wordt door de
weg Tilburg - Riel - Alphen enz. De Keistoep werd
doorsneden door een klein stroompje, dat vanuit het 800
meter brede ven De Blaak komend in de Donge uitmondde.
Grensgebied
De
ligging van de Keistoep tegen de grens van Riel
verklaart wellicht waarom ook Riel evenveel en misschien
nog wel méér last van de muscus dan Tilburg heeft gehad.
Praat ge in Riel echter van de muscusfabriek, dan zeggen
de mensen daar dat ze lag in de Zipt. Volgens onze kaart
van 1890 is dit echter een gebied aan de linkerzijde van
de Donge en dus gemeente Alphen en Riel. De kaart zegt
de "Sipten". Een stafkaart van het begin van onze eeuw
vermeldt de "Sijsten" doch dit schijnt fout te zijn.
Intussen is het ook interessant te weten, dat in een
Alphens archiefstuk van 9 januari 1647 al sprake is van
"een uytgesteken moervelt, de Scryverzeepte, gelegen
onder Riel binnen de Leye". Deze laatste naam werd voor
de Donge gebruikt. Dit alles slechts als eventuele
vingerwijzing voor toekomstige etymologen! Men kan niet
zeggen, dat de muscusmannen niet ver waren weggekropen.
Voor hen helaas niet ver genoeg. De stank schreeuwde hun
activiteit uit over de akkers.
De hier
genoemde terreinen hebben zich, tot voor nog niet zo
heel lang geleden, gekenmerkt door een grote
verlatenheid. Uit een oogpunt van natuurschoon bezaten
verschillende gedeelten ervan en ook de naaste omgeving
een door weinigen ontdekte aantrekkelijkheid. Rust en
stilte waren er volkomen. De nieuwe weg welke thans deze
omgeving doorsnijdt, bederft veel uit dit gezichtspunt
beschouwd.
Keetje
Het
gebouwtje voor de oprichting waarvan Wagner vergunning
vroeg, had niet veel om het lijf. Het betrof een
rechthoekig, houten geval van slechts 2 bij 2,75 meter
met in het midden van de lange zijden aan weerskanten
een raam en aan één smalle zijkant een deur. Het zou
verrijzen op perceel nr. 667 sectie E, toebehorende aan
A. Brekelmans, steenbakker te Tilburg. In de
vergunningaanvrage staat vermeld, dat "er ook in de
openlucht gewerkt zal moeten worden". Een laconieke en
schijnbaar onschuldige mededeling voor een
niet-ingewijde, waarbij thans een glimlachje moeilijk te
onderdrukken valt. Een deel van "des Pudels Kern" lag
immers daarin! In een niet-officiële mededeling zagen
wij, dat Wagner de grond voor f 50,- had gekocht.
Aan één
kant lag het houten keetje 300 meter en aan de andere
kant 200 meter van een zandweg verwijderd. De smalle
zijden bleven 72 meter af van de grond van J.H. Zoontjes
aan de ene en 10 meter van het perceel van Elisabeth
Pulskens, allen uit Tilburg, aan de andere kant. Dit
voor degenen, die precies het naadje van de kous voor
wat de situatie betreft eens willen napluizen.
Afgewezen
De
slechte muscusmare was de onderneming blijkbaar al
vooruitgegaan, want Wagner kreeg bij B. en W. van
Tilburg nul op het request d.d. 18 januari 1893. Tilburg
vond in zijn afwijzing Ged. Staten aan zijn kant. Op 7
september 1893 werd een beroep van Wagner tegen de
beslissing van B. en W. door Ged. Staten niet
ontvankelijk verklaard.
We
vonden ook een en ander over de behandeling van deze
affaire door B. en W. van Tilburg, onder voorzitterschap
van burgemeester J.F. Jansen. Wagner werd daarbij
vertegenwoordigd door de Tilburgse timmerman J. Donders.
De burgemeester zette in deze bijeenkomst uiteen, dat
voor de oprichting van het gebouwtje op zich helemaal
geen vergunning nodig was. Die kwam pas kijken als het
om de inrichting er van ging. Daarvoor kreeg men te
maken met artikel 2 van de wet van 2 juni 1875
(Hinderwet). Het "vervelende" was nu, dat B. en W. uit
het adres van Wagner, noch uit de bijlage op konden
maken "of de voorgenomen inrichting onder die bepaling
valt". En nog minder had het college, aan de hand van de
ingediende stukken, er enige kijk op of van die
inrichting "gevaar, schade of hinder van ernstige aard
is te wachten". Met andere woorden: B. en W. achtten
zich veel te slecht ingelicht en wilden eerst wel eens
iets naders weten.
Stank
Donders
wist daar ook niet veel meer op te vertellen dan dat hij
de boodschap aan Wagner overbrengen en hem verzoeken zou
nadere stukken in te dienen. De aanvrager had Donders
per saldo niets anders opgedragen dan te gaan luisteren
welke bezwaren B. en W. hadden. Leuk klinkt thans
Donders' motivering waarom hij en niet de aanvrager zélf
op het stadhuis was verschenen. Hij (aanvrager) durfde
niet te komen "wegens de sterke lucht, die zijn kleding
verspreidt". Ha zo, zei de dove, nu hoor ik je! Om dat
luchtje, daar bleek het tenslotte te gaan!...
Kort na
de openbare zitting stuurde Wagner een lijst in van de
stoffen, welke hij "dagelijks aan zijn fabriek heeft".
B. en W. vonden dat ze van al die namen niets wijzer
werden. Althans zeker niet wijs genoeg om te beoordelen
wat zij te beoordelen hadden: of de bedoelde reukwerken
gevaar, schade of hinder van ernstige aard kunnen
opleveren. Wagner kreeg een onvoldoende voor zijn
stukken als niet aan de voorschriften beantwoordend. De
ondernemer gaf de moed niet op. Zijn stappen bij Ged.
Staten releveerden we reeds. Hij zocht het echter nog
hoger. Daarvan getuigt zijn brief van 1 februari aan het
Tilburgse college van B. en W. Wagner bericht daarin
zich op grond van de afwijzing gewend te hebben tot H.M.
Koningin weduwe, regentes der Nederlanden. Hij vraagt B.
en W. hiervan nota te nemen.
In
Riel
De
muscusaffaire blijkt nog niet definitief van de baan te
zijn geveegd. Wagner duikt later in Riel op. We vinden
een niet volledig gedateerd stuk, dat in 1893 te Riel
werd opgemaakt. Hierin verklaart Julius Ludwig Wagner,
fabrikant, wonende te Riel, de Tilburgse kantoorbediende
Ary de Goederen te machtigen om in een vergadering van
B. en W. van Tilburg, de belangen waar te nemen van hem
(Wagner) met betrekking tot de vergunningaanvrage. Die
vergadering wordt gehouden op 4 oktober 1893. Wagner was
dus weer niet voornemens zichzelf te laten zien,
respectievelijk te laten ruiken.
Ook
vinden we een stuk van 27 december 1893, afkomstig van
de burgemeester van Alphen en Riel. De Rielse
burgervader Vosters doet, op verzoek van Tilburgs
burgemeester, zijn collega een afschrift toekomen van
een beslissing van B. en W. van Alphen en Riel, waarbij
aan Wagner een vergunning is geweigerd voor een
"fabriekje ter vervaardiging van solfo vegeto currosif".
Wagner heeft dus ook in Riel het deksel op de neus
gekregen. Ten slotte is de fabrikant ook daar verdwenen.
Van te voren was er nog wel het een en ander geschied.
Produktie
Uit het
voorgaande blijkt, dat zowel Tilburg als Alphen en Riel
de vergunning geweigerd hebben. Eer het zo ver was, werd
er echter in De Blaak reeds vrolijk geproduceerd en
kregen de omwonenden ruimschoots gelegenheid te ervaren
wat die produktie betekende. Bij het procédé ging 't om
twee fasen. Enige, tegen een "fabelachtig loon"
aangestelde mannen, hielden zich bezig met het mengen
van het "voorprodukt". In hoofdzaak bestond dit uit grof
keukenzout, dat in grote hoeveelheden met andere stoffen
vermengd werd. Dit geschiedde in glazen kolven, die zo
lang werden rondgedraaid totdat er een vloeibaar mengsel
was ontstaan. In een groot vat neutraliseerde men deze
vloeistof om ze daarna te filtreren. Men hield dan een
vaste massa over, die in een doek uitgeperst en
vervolgens gedroogd werd. Tot dan toe hield de
opdrachtgever zich achter de schermen. Was het
voorprodukt echter klaar, dan sloot hij zich in "een
houten keetje" op en begon daar als een alchimist met
zijn geheimzinnige formules te werken. Voor de oplossing
van het mengsel gebruikte men butylalcohol en
verschillende chemicaliën, hoofdzakelijk geleverd door
de Chemische fabriek dr. L.C. Marquart bij Bonn in
Duitsland. Door al de bewerkingen ontstond langzamerhand
een onaangename, zurige geur. Blootgesteld aan de
buitenlucht had er een verdamping plaats, en daarbij
kwam dan de afschuwelijke muscusgeur voor de dag. Er
werd zo maar een kleine hoeveelheid van de kostbare
muscus gewonnen. Men voegde er echter een grote partij,
veel goedkopere antifebrine aan toe. Dat kon rustig
geschieden omdat antifebrine geen merkbare verandering
in de eigenlijke, synthetisch gewonnen muscus teweeg
bracht. (Antifebrine is thans o.a. een koortswerend
middel.)
Camouflage
Wagner
heeft in Tilburg twee maal een poging gedaan om
vergunning te krijgen. Bij zijn tweede verzoek wilde hij
een bestaand houten keetje vervangen door een met asfalt
gedekt gebouwtje van hout en steen van vier bij acht
meter en een hoogte van drie. B. en W. van Tilburg
lieten zich toen voorlichten door een chemisch
deskundige. Diens rapport is zeer interessant. Wagner
schijnt te hebben voorgewend, dat hij een middel tot
oplossing van ketelsteen wilde vervaardigen. De
deskundige zegt, dat met de vermelde ingrediënten geen
middel tegen ketelsteen kan vervaardigd worden.
"Blijkbaar wordt hier 'ketelsteenoplossingsmiddel'
gebezigd om toestemming te krijgen voor een produkt,
waarvan de adressant de naam niet wil noemen", zegt het
rapport. Ongevraagd deelt de chemicus mede, dat uit
bestudering van de gemelde stoffen opvalt, dat al deze
stoffen op één na precies die zijn, welke men nodig
heeft voor muscusfabricage. Adressant gaf zelf zijn
procédé op als een chemische vermenging en verdamping
van: water, zout, alcohol, zwavelzuur, salpeterzuur,
xylol, ammoniak en pepermuntolie. Bij dit alles zou
slechts een gewoon petroleumkooktoestel worden gebruikt.
Het
K.B., waarbij Wagners verzoek door de Kroon werd
afgewezen, dateert van 11 augustus 1894. In de
Tilburgsche Courant van 6 september 1894 wordt het hele
K.B. afgedrukt. Er valt in te lezen, dat er 323 personen
klachten over de stank hadden ingediend en dat ook de
drinkwaterleiding een rol speelt. Daarvoor was 31 juli
1893 een concessie verleend. Er zou ook water onttrokken
worden van de Keistoep waar Wagner produceerde. Dit
betekende, dat daar per maand 10.000 kg zout in de grond
moest zakken en dat dit de omtrek zou bederven. Dat kon
onmogelijk doorgaan.
Clandestien
Verder
blijkt uit het K.B. dat Wagner de eerste helft van 1893
zonder vergunning muscus gemaakt heeft. In de
Tilburgsche Courant van 21 september 1893 was ook reeds
fel actie tegen Wagner gevoerd. Niet alleen het
bedrijfje maar ook de mensen die er werkten,
verspreidden de stank overal op de openbare plaatsen,
waar zij zich vertoonden. Caféhouders, restaurateurs en
mensen van openbare gelegenheden werd niet zonder
hartstocht de vraag gesteld of zij misschien hun klanten
verdreven wilden zien terwille van de Duitser Julius L.
Wagner uit Riel. Er werd voorgesteld in cafés e.d.
lijsten ter tekening voor protest neer te leggen. Een
deel van de 323 protesten is op deze wijze tot stand
gekomen. Er was derhalve nogal enige beroering.
Organisatie
Voor de
afzet van het produkt was een uitgebreide organisatie
opgebouwd. In Tilburg had de fabrikant zijn trouwe
helpers om het kostbare goedje mede over de Belgische
grens te smokkelen. In Brussel wachtte een compagnon,
die voor transport naar Frankrijk zorgde. In Parijs zat
een grote opkoper, die de muscus distribueerde en zelfs
leveringen aan China en Japan voor zijn rekening nam.
De
muscus zat in kleine, platte pakjes, die de smokkelaars
in de zakken van hun kleren vervoerden. Natuurlijk namen
de kleren van de smokkelaars direct de penetrante geur
van de muscus aan. Met het oog hierop droegen de
smokkelaars kleding van goedkoop, grof cheviot met een
witte blouse en pet want dat moest later toch allemaal
worden weggegooid. Weggooikleding behoort dus niet tot
de uitvindingen van de laatste tijd.
Ook
per post
Maar er
bestond nog een andere wijze van verzending. Daar was
"tante Pos" goed voor en... het kostte bijna niets. Men
gebruikte brieven tot een gewicht van één kilo. Zij
werden voorzien van toen alleen bij de directeur van het
postkantoor verkrijgbare postzegels van zeer hoge
waarde. De daarbij gebruikte postzegels van tien gulden
werden na hun gebruik teruggestuurd en dan aan
filatelisten verkocht voor acht gulden per stuk. Als je
maar uitgekookt bent.
Indien
nu die muscus maar niet zo'n stank verspreid had. In
Riel en Tilburg hield men de neus dicht. De arme boeren
van Riel zagen zich nog anders gedupeerd. Sommigen van
hen groeven wit zand in De Blaak, dat zij in de stad
verkochten o.a. voor het bestrooien van de plavuizen
vloeren. Zelfs dit zand begon steeds meer de geur van
muscus aan te nemen. De Tilburgers zeiden: "Blijf met je
stinkzand maar in Riel." De met muscus bezwangerde lucht
werd door de wind over de akkers gedreven en de
aardappels, rogge en bieten stonken naar de muscus. Geen
wonder dat de boeren vloekten.
"De
Stinkerd"
Wagner
woonde met zijn familie in een huurhuis op het Rielse
Zandeind, waar hij al spoedig niet anders dan "De
Stinkerd" werd genoemd. Naast vele vijanden had hij
echter ook een aantal vrienden verworven. Men beschouwde
hem als een hoogstaand man, waaraan de omstandigheid dat
hij handenvol geld voor charitatieve doeleinden uitgaf
wel niet vreemd geweest zal zijn. Tot die vrienden
behoorde de kleine Rielse stationschef. Als de verhalen
waar zijn, ontstond die relatie in zekere zin dankzij...
een geit. De vrouw van de chef hield er een geit op na.
Toen zijn vrouw ziek werd, zag de chef zich plotseling
voor de weinig ambtelijke taak gesteld de geit te
melken. Het beest, dat de vrouw gewend was, liet zich de
mannehand niet welgevallen. Wagner zou de chef toen met
een gratis advies uit de brand geholpen hebben. "Zet
maar eens de witte muts van je vrouw op", zei hij. En
waarachtig, de truc lukte. Of er bij dit gezicht mensen
rondliepen die dachten dat de chef gek geworden was,
deed er minder toe.
Op
zondag kreeg de fabrikant herhaaldelijk bezoek van zijn
Tilburgse helpers. Ze wachten des avonds in het bij het
stationnetje gelegen café de laatste trein naar Tilburg
af want Riel had toen nog "een spoor". De chef kwam de
heren dan waarschuwen, wat nogal eens een borreltje voor
hem opleverde. De mensen van Riel vertellen - maar de
mensen zeggen zo veel - dat de chef soms wel eens tot
vier keer toe moest komen smeken of de heren toch
asjeblief wilden komen. De trein stond al zo lang voor
en hij moest toch eindelijk eens vertrekken... Zulke
dingen konden gebeuren in de gezapige tijd van het "Bels
Lijntje", dat al lang zijn personenvervoer heeft
prijsgegeven.
Groot
verzet
Wagner
zou aanvankelijk ook de burgemeester op zijn hand gehad
hebben. Het boerenverzet begon evenwel kennelijk
bedenkelijke vormen aan te nemen. Op zondag bracht de
zich toch al vervelende jeugd de fabrikant meer
luidruchtige dan muzikale "serenades", waarbij een lied
gezongen werd van: "We zijn de Stinkerd moe". Ieder, die
met Wagner relaties onderhield, werd in het vers over de
hekel gehaald. Dat konden de slachtoffers niet erg
waarderen. Zij moesten per saldo langer in Riel wonen
dan mijnheer Wagner. Er zou zelfs ook op een
slaapkamerraam van de fabrikant geschoten zijn.
De
burgemeester gaf de fabrikant de goede raad zijn
stokerij maar liever stop te zetten. Deze luisterde daar
evenwel niet naar omdat hij wellicht nog steeds op een
vergunning hoopte. De gemeente weigerde die echter zoals
we reeds gezien hebben. De zaak kwam tot bij de Raad van
State te Den Haag terecht. Ook daar verscheen de
fabrikant niet zelf maar liet hij zich vertegenwoordigen
om door een ruikbaar bewijs al niet bij voorbaat het
pleit te verliezen. Uiteindelijk kreeg de burgemeester
gelijk en Wagner moest weg.
Nogal
erg!
We
willen in dit verband ook nog even herinneren aan een
doopplechtigheid van een kind van Wagner in de
Protestantse kerk aan de toenmalige Zomerstraat.
Daarvoor was Duitse familie van hem overgekomen, die
enige tijd in zijn woning gelogeerd had. "Ze stonken
allemaal naar de muscus. We hebben een paar weken deuren
en ramen van de kerk open moeten zetten", aldus onze
zegsman.
Ten
slotte is Wagner met stille trom uit Nederland
verdwenen. De grond, waar hij eens geopereerd had, gaf
zijn "parfum" niet zo maar prijs daar er vermoedelijk
afvalprodukten begraven lagen. Tien jaren later woog er
het voor oningewijden onverklaarbare reukmysterie nog
als 'n vloek. Een goed jaar geleden zei ons een Rielse
boer: "Ge kunt het nog ruken as ge den hof omspaoit." En
als iemand in Riel een kwalijke geur verspreidt, zeggen
ze daar thans: "Ge stinkt naor de muscus."
PIERRE
VAN BEEK
Voetnoot redactie:
Hieronder vindt u uit de Tilburgsche Courant de
ingezonden brief van 21 september 1893 en de publicatie
van het Koninklijk Besluit op 6 september 1894.
Tilburgsche Courant - 21 september 1893
Muscus-Fabriek
Slechts
eenige dagen geleden is bij Koninklijk besluit
niet-ontvankelijk verklaard J. Wagner alhier in zijn
beroep tegen de weigering van Burg. en Weth. van Tilburg
tot oprichting van eene fabriek van reukwerken alhier.
Heden
kan men onder de rubriek "Bekendmakingen" lezen, dat
dezelfde heer thans te Riel een nieuwe aanvrage richt
tot het Gemeentebestuur om Tilburg met dit "heerlijke"
geschenk te begiftigen, nadat eene zoodanige inrichting
uit België, uit Roermond en ook uit Tilburg verdreven
was.
Wij
meenen zeker te weten, dat Tilburg's ingezetenen, die
dachten thans geheel bevrijd te zijn van de walgelijke
lucht-verpesting, thans niet zullen stilzitten om met
alle mogelijke wettelijke middelen de oprichting van een
dusdanige fabriek, waarvan de profijten enkel ten
dienste komen van een niet-Nederlander, en de lasten
voor geheel Tilburg en zijne omgeving.
Wij
vragen het aan allen die openbare gebouwen bezoeken, als
gemeentehuis, post- en telegraafkantoor, kerkgebouwen,
scholen, stationsgebouw, hotelhouders; wij vragen het
den koffiehuishouders, herbergiers, den winkeliers enz.
of zij hun klanten willen verdreven hebben ter wille van
Julius L. Wagner, geboren in Duitschland, wonende te
Riel?
In den
Gemeenteraad is op krachtige wijze tegen de oprichting
van die fabriek geprotesteerd, doch daar op dat
oogenblik de zaak aanhangig was voor den Raad van State
en met grond eene afwijzende beschikking iederen dag kon
afkomen, kon het protest niet meer baten.
Maar nu
wel! Daarom "alle hens op 't dek", en direct gehandeld.
Volgens
onze meening zijn er in de wet van 2 Juni 1875 motieven
genoeg aanwezig om de oprichting der muscus-fabriek te
voorkomen, al ware 't alleen om de walgelijke voor de
gezondheid schadelijke uitdampingen, ongeacht de hinder
die voor naburige perceelen moet ontstaan.
In alle
bescheidenheid stellen wij voor: Om in verschillende
sociëteiten, herbergen enz. lijsten ter teekening te
doen leggen of bij officieele personen lijsten ter
teekening te doen aanbieden om de oprichting der
muscus-fabriek te verhinderen.
Alleen
voor een krachtig protest moet het Gemeentebestuur
zwichten.
Tilburgsche Courant - 6 september 1894
Muskus-Fabriek
Het Kon.
Besluit waarbij het beroep van J. Wagner te Riel tegen
het afwijzend besluit van Burgemeester en Wethouders van
Tilburg is ongegrond verklaard, is van den volgende
inhoud:
In naam
van Hare Majesteit WILHELMINA, bij de gratie Gods,
Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje Nassau enz.
enz. enz. Wij EMMA Koningin-Weduwe, Regentes van het
Koninkrijk.
Beschikkende op het beroep ingesteld door J. Wagner te
Riel, tegen een besluit van Burgemeester en Wethouders
van Tilburg van 18 October 1893, waarbij afwijzend is
beschikt op zijn verzoek om vergunning tot oprichting
van een fabriek van kunstmatige muskus.
Den Raad
van State, afdeeling voor de geschillen van bestuur
gehoord, advies van 18 Juli 1894, No 28.
Op de
voordracht van den Minister van Waterstaat, Handel en
Nijverheid van 6 Augustus 1894 No 168, afdeeling Arbeid
en Fabriekswezen.
Overwegende,
dat J.
Wagner, fabrikant van kunstreukwerken op 16 September
1893, aan Burgemeester en Wethouders van Tilburg
vergunning heeft verzocht om op het hem in eigendom
toebehoorende perceel "de Keistoep" onder genoemde
gemeente, gelegen in de heide, kadaster sectie E No 667
te mogen oprichten een gebouw van steen met asphalt
gedekt ter lengte van 8, breed 4 en hoog 3 Meter, om
daarin kunstmatige muskus te fabriceeren, door eene
chemische verdamping der in de beschrijving vermelde
stoffen, zijnde, water, zout, alcohol, zwavelzuur,
salpeterzuur, xylol, ammoniak en pepermuntolie, bij
welke bewerking alleen een gewoon petroleum-kooktoestel
zoude worden gebruikt, zonder aanwending van eenige
beweegkracht, met vermelding voorts dat de afstand voor
de op te richten fabriek tot het naastbij gelegen
perceel zijnde onbebouwde heidegrond, bedraagt ongeveer
18 Meter en zich binnen den kring van vele honderden
Meter geen enkele woning of gebouw bevindt;
dat
tegen het verleenen dezer vergunning schriftelijk
bezwaren zijn ingediend door 323 ingezetenen van
Tilburg, op grond van vrees voor schade aan het gewas in
den omtrek der fabriek tot op verren afstand en in de
uitoefening van bedrijven; voor hinder en last door den
aan de fabricatie verbonden en alles doordringenden
muskus-stank, welke verspreid zal worden door alle
personen, die met de inrichting in aanraking komen, en
voor het nadeel in het bedrijf, dat hierdoor aan alle
eigenaars of huurders voor het publiek toegankelijke
plaatsen zal worden toegebracht;
dat
Burgemeester en Wethouders van Tilburg bij hun bestreden
besluit de gevraagde vergunning hebben geweigerd in
hoofdzaak op de volgende gronden;
dat
terwijl de aanvrager in de eerste helft van het jaar
1893 de door hem bedoelde kunstmatige muskus zonder
vergunning vervaardigd of althans verwerkt of verpakt
had gedurende dat tijdperk herhaalde malen was gebleken,
dat de alles doordringende en walgelijke lucht, die werd
medegevoerd niet alleen door personen die in de
inrichting arbeid verrichten, maar zelfs door personen
die haar op geruimen afstand voorbijgaan, zeer veel
hinder veroorzaakte in openbare gebouwen, koffiehuizen
en restauraties welke door deze personen bezocht werden
zoodat andere bezoekers die plaatsen moesten verlaten,
ten nadeele van hen, die er hun bedrijf uitoefenden; dat
diezelfde lucht schade en hinder toebracht aan het
landbouwbedrijf tot op grooten afstand van de fabriek;
dat voorts de Gemeenteraad bij besluit van 31 Juli 1893
concessie heeft verleend voor het aanleggen eener
drinkwaterleiding voor Tilburg, voor welke het water
moet getrokken worden uit den grond nabij de Keistoep,
zijnde de eenige daarvoor geschikte plaats in de
gemeente in den onmiddellijken omtrek van de ontworpen
muskusfabriek, terwijl de werkzaamheden voor de te maken
prise d'eau reeds aangevangen zijn, dat de alles
doordringende geur van het fabrikaat zich stellig aan
den bodem, waaruit het drinkwater moet getrokken worden,
zal mededeelen en dat water voor het gebruik geheel
ongeschikt maken zal, vooral omdat de volgens des
aanvragers verklaring voor de chemische bewerking
benoodigde hoeveelheid van ongeveer 10.000 kilo zout na
die bewerking in den grond moet zakken en onvermijdelijk
in den geheelen omtrek het water en den bodem bederven
zal;
dat de
hierdoor te berokkenen schade voor den concessionaris
zeer aanzienlijk en de hinder voor de gemeente en hare
bevolking onberekenbaar moeten worden geacht;
dat de
aanvrager tegen dit besluit bij Ons in beroep is gekomen
in substantie aanvoerende, dat de reuk van kunstmatige
muskus voor eenigen aangenaam, voor anderen hinderlijk
kan zijn, maar dat het verspreiden daarvan in geen geval
kan veroorzaken hinder als bedoeld in art. 11 der wet
van 2 Juni 1875 (Stbl. No 95) terwijl toch elke fabriek
min of meer hinderlijke dampen verspreidt;
dat het
perceel, waarop die inrichting zal worden gebouwd,
geheel alleen op eene heidevlakte staat, zoodat van
gevaar, schade of hinder in dezen geen sprake kan zijn;
dat in
den geheelen omtrek geen landbouw bestaat;
dat de
voorgenomen waterleiding nog moet worden aangelegd en
van de zijde van den Concessionaris geen bezwaren zijn
ingebracht;
dat
alzoo de weigering der gevraagde vergunning niet op de
wet is gegrond en alsnog met of zonder voorwaarden
behoort te worden verleend;
dat
blijkens een nader bericht van Burgemeester en
Wethouders van Tilburg de prise d'eau voor de
waterleiding, waarvoor op 31 Juli 1893 door hen
concessie was verleend, is ontworpen op een perceel
onmiddellijk grenzende aan dat bestemd voor de
muskusfabriek;
dat de
grondboringen en waterbeproeving reeds op eerstgemeld
perceel hebben plaats gehad;
dat het
water aldaar uitstekend is bevonden, terwijl de verdere
gesteldheid van den bodem in den omtrek geschikt is
gebleken voor het aanleggen van de werken der
waterleiding;
dat, uit
een op verzoek der Afdeeling van den Raad van State voor
de geschillen van bestuur en volgens opdracht van den
Minister van Waterstaat, Handel en Nijverheid door de
Hoogleeraren Dr. S. Hoogewerff te Delft en Dr. L.
Aronstein te Breda ingesteld technologisch onderzoek is
gebleken: dat het water hetwelk ter voeding der
Tilburgsche waterleiding volgens de daarvoor verleende
concessie zal dienen, den invloed ondervinden zal van
den ter plaatse der muskusfabriek in den bodem
wegvloeienden afval dier fabriek en dat die invloed
hoogstwaarschijnlijk van weer nadeeligen invloed zal
zijn en dat de gesteldheid van het terrein, bepaaldelijk
de afwezigheid van groote of snel vlietende rivieren of
van de zee in de nabijheid van het terrein het
ondoenlijk maakt maatregelen voor te stellen, waarvoor
in de verwijdering van die afvalproducten op andere
wijze zou kunnen worden voorzien.
Overwegende,
dat op
grond van het ingestelde onderzoek is aan te nemen, dat
de buitengewoon doordringende en vasthoudende geur eigen
aan het afvalproduct der ontworpen inrichting nadeel zal
toebrengen aan de hoedanigheid van het water, te
verkrijgen uit de waterleiding voor welke door
Burgemeester en Wethouders van Tilburg concessie
voorwaardelijk is toegezegd en de voorbereidende
werkzaamheden zijn aangevangen vóór het indienen van
appelants verzoek;
dat dit
te verwachten nadeel ongetwijfeld schade zoude
toebrengen aan de talrijke bedrijven, uitgeoefend in de
gemeente Tilburg voor welke zooveel mogelijk zuiver
water wordt vereischt, en wellicht ook aan de gezondheid
van hen die het als drinkwater zouden bezigen;
dat
wegens den aard van het bedoelde product en de
gesteldheid van den omringenden bodem aan dit bezwaar
van schade niet door het stellen van voorwaarden
tegemoet gekomen worden kan.
Gezien
de wet van 2 Juni 1875, Staatsblad No 95,
Hebben
goedgevonden en verstaan:
met
handhaving van het bestreden besluit het daartegen
ingesteld beroep te verklaren ongegrond.
De
Minister van Waterstaat, Handel en Nijverheid is belast
met de uitvoering van dit besluit, waarvan afschrift zal
worden gezonden aan den Raad van State, Afdeling voor de
geschillen van bestuur.
SOESTDIJK, den 11 Augustus 1894
(get.)
EMMA.
De
Minister van Waterstaat, Handel en Nijverheid
(get.)
VAN DER SLElJDEN.
Overeenkomstig het oorspronkelijke
De
Secretaris-Generaal van het Departement van Waterstaat,
Handel en Nijverheid
(get.)
DE BOSCH KEMPER.
Voor
eensluidend afschrift
De
Secretaris-Generaal
(get.)
DE BOSCH KEMPER.