Armoe
was vroeger ook in Tilburg troef. Niet voor wat betreft dit begrip
in ons dialect, want op tal van manieren werd er aangegeven dat
voor de gewone man de eindjes moeilijk aan elkaar te knopen waren.
De vindingrijkheid van de Tilburgers om dit in hun eigen taal te
verwoorden ontlokte Pierre van Beek de opmerking: "Ja, ja, ze
konden het mooi vertellen met al hun armoe."
Om
aan te geven, dat het er in een huishouden een kale boel was, zei
hij: "Ge vindt er niks as een opgedirkte dochter en 'nen
zuurkoolkaai"... Voorheen maakten de mensen vaak zelf hun
zuurkool in. Daarvoor gebruikte men een Keulse pot. Op de zuurkool
kwam een plank te liggen en daarop, voor de druk, een straatkei.
Het eten van zelfingemaakte zuurkool wees niet direct op weelde.
Ditzelfde
gold voor aardappels met "lawaaisaus", een alledaags
weversgerecht. Deze saus bestond uit niets anders dan het water,
waarin de aardappels gekookt waren. Ook sprak men wel van
"lawaaisoep" waarin het element water eveneens de
hoofdrol speelde.
Wie
"soep mee den heiligen pollepel" at, moest zich ook met
heel dunne soep tevreden stellen. Het feit, dat de pollepel
"geheiligd" was, vergoedde uiteraard, wel iets!
Wanneer
van iemand gezegd werd, dat hij "al z'n leven hannekenkost
had gegeten", dan zag hij er niet te best uit en was hij niet
uit een gezeten burgerfamilie voortgekomen.
We
kregen, in aansluiting op ons jongste artikeltje, nog enige in
ieder geval ook in Tilburg in zwang zijnde gezegden binnen, die de
bedoeling hebben iemands welstand uit te drukken. Wat ze dan ook
zeer kernachtig doen: "zonder er om te liegen."
Zo
zegt men, dat "hij geen luis heeft om dood te trappen",
in welk geval men wel heel arm moet zijn. "Geen luis in de
mars hebben" betekent hetzelfde. Met iemand, die "geen
nagels heeft om z'n eigen te krabben", is het al niet veel
beter gesteld dan met degene, die "geen hem(d) aan z'n lijf
heej".
Wie
al dit "maleur" (ongeluk) overkomt, "is er mee
gedallast". Hij "is er mee klaar!"... Dit woord
komt van het Hebreeuwse "dal", dat arm, in de betekenis
van niet rijk, aanduidt.
Elders
in ons land - en ook wel in onze stad - kent men de uitdrukking
"in de dalles zitten", wat Van Dale volkstaal noemt. Het
betekent: in de armoe zitten.
De
uitdrukking "'t Is muizen melis", die ons wordt
toegezonden, hebben we nooit eerder gehoord. Volgens onze zegsman
betekent ze, dat er armoe heerst: "Erremoei is troef".
Muizen treden daarbij wel op, want we zeggen in zo'n geval, dat
"de muizen dóód vur de kast ligge(n)". Nou dan is het
wel erg. Maar we overdrijven nogal graag. In het Bargoens
(dieventaal) betekent "melis" zak of buik. Verder werd
er vroeger een mindere kwaliteit broodsuiker mee aangeduid. Heeft
iemand de uitdrukking "muizen melis" meer gehoord of
hebben we met gezinstaal te maken?
Wanneer
"O.L. Vrouw in het donker staat", zit men er wel heel
krap bij. Dan kon er namelijk nog geen kaarsje of een oliepitje
af, zoals men die vroeger voor een Moedergodsbeeld placht te laten
branden.
"Wie
geen rooie cent bezit", heeft niets. Onze mensen leggen er
graag nog een schepje bovenop en dan komt men tot een uitspraak
als de volgende: "Als ie zijn broek meej de pijpen omhoog
hangt, valt er nog ginne (gene) rooie vaderlander er uit".
Dat "rood" slaat natuurlijk telkens op de kleur van het
brons.
Was
het bij iemand of in een gezin "het laatste kwartier",
dan hanteerde men met die woorden wel een aan de maanstanden
ontleende uitdrukking, doch verder had de maan er niets meer mee
te maken. De bedoeling was op een originele manier aan te geven,
dat de centen of het weekgeld bijna op waren.
Van
een mens die gebrek aan geld heeft, krap bij kas is, wordt gezegd
dat hij "krom stao (staat)". De uitdrukking komt ook
weer van het platteland. Zij herinnert aan een paard, dat niet
goed kan lopen door letsel aan de benen. "Hij stao krom"
zegt dan de boer.
Wie
er niet in slaagt de kost te verdienen of het hoofd boven water te
houden, "hangt met z'n keel in de haak". Derhalve een
allesbehalve benijdenswaardige positie.
Waar
het "maar schrepeltjes is", is het een kale of schrale
boel. Men ontmoet het woord "schrepel" in het ABN zelden
of nooit, toch bestaat het volgens Van Dale in de betekenis van
schraal, mager, schriel of kaal.
Op
iemands mededeling: "ik heb niks!" luidt een steevast
antwoord: "Dan kunde mee de kiepen te bed!" Het slaat op
arme mensen, die "geen stuiver op hun geweten hebben".
Een
nogal duistere uitspraak noteerden wij uit de mond van de man, die
tot de ontdekking kwam, dat zijn portemonnee leeg was: "'t Is
heb en leg!" zei hij.
Helemaal
ontleend aan het landelijke leven is de wijsheid: "'t
Magerste paard steken de blendazen het hardst". Wat dan
betekent dat de arme mensen het 't hardst te verduren krijgen. Een
blindaas is een vooral aan de waterkant voorkomende steekvlieg.
"Hoe
minder haar op 'nen hond, hoe méér vlooien." Als
vreemdeling in het honden-Jeruzalem weten we niet of dat
letterlijk klopt. In onze domheid zouden we de meeste vlooien bij
langharige honden verwachten, maar dit kan wel een ingepompt
vóóroordeel zijn. De figuurlijke betekenis van de uitdrukking
is, dat men méér met moeilijkheden te kampen heeft naarmate men
over minder geld beschikt. Dat was het dan weer voor vandaag.
"Ge
leert de waarde van een vijftiger (rijksdaalder) pas kennen, als
ge er ene moet gaan lenen." Een pittige waarheid, die niet
nalaat een milde glimlach op te roepen. Er wordt in uitgedrukt hoe
moeilijk het is aan geld te komen wanneer men in nood zit. Er is
nog een andere verklaring mogelijk, bijvoorbeeld men waardeert
geld pas als men het verloren heeft. Nog iets breder: men
waardeert iets eerst als men het niet meer bezit. De Italianen
zeggen daarvoor, dat de ezel zijn staart pas kent als hij hem
verloren heeft.
Het
woord "kaol(kaal)jakker" ligt niet ver af van een
scheldwoord. Het is van toepassing op een onbemiddeld man, die dit
poogt te verbergen door heer te spelen.
Dezelfde
spreker gaf nog een tweede levenswijsheid ten beste met: "Als
ge mee oe armoei geen raad weet, is het niet waard da ge ze
hebt". De uitdrukking is aardig door de verrassing van het
paradoxale, waardoor iets weinig begerenswaardigs als armoe als
een goed wordt voorgesteld. De uitspraak getuigt van een
optimistische levensopvatting, waarbij men zich verzoend heeft met
het feit, dat leven strijden betekent.