CUBRA

INHOUD PIERRE VAN BEEK
REGISTER TILBURGSE TAALPLASTIEK
HOME 
BRABANTS
KUNST
FOTOGRAFIE
TEKSTEN
AUTEURS
INTERVIEWS
SPECIAAL

print pagina

Tilburgse Taalplastiek

 op deze pagina's heeft Ben van de Pol een keuze gemaakt
uit de veelheid van lezenswaardige onderwerpen in T T P


Uit de schatkamer van de Tilburgse Taalplastiek (35)

 

ARMOEDE

 

Armoe was vroeger ook in Tilburg troef. Niet voor wat betreft dit begrip in ons dialect, want op tal van manieren werd er aangegeven dat voor de gewone man de eindjes moeilijk aan elkaar te knopen waren. De vindingrijkheid van de Tilburgers om dit in hun eigen taal te verwoorden ontlokte Pierre van Beek de opmerking: "Ja, ja, ze konden het mooi vertellen met al hun armoe."

 

Om aan te geven, dat het er in een huishouden een kale boel was, zei hij: "Ge vindt er niks as een opgedirkte dochter en 'nen zuurkoolkaai"... Voorheen maakten de mensen vaak zelf hun zuurkool in. Daarvoor gebruikte men een Keulse pot. Op de zuurkool kwam een plank te liggen en daarop, voor de druk, een straatkei. Het eten van zelfingemaakte zuurkool wees niet direct op weelde.

Ditzelfde gold voor aardappels met "lawaaisaus", een alledaags weversgerecht. Deze saus bestond uit niets anders dan het water, waarin de aardappels gekookt waren. Ook sprak men wel van "lawaaisoep" waarin het element water eveneens de hoofdrol speelde.

Wie "soep mee den heiligen pollepel" at, moest zich ook met heel dunne soep tevreden stellen. Het feit, dat de pollepel "geheiligd" was, vergoedde uiteraard, wel iets!

Wanneer van iemand gezegd werd, dat hij "al z'n leven hannekenkost had gegeten", dan zag hij er niet te best uit en was hij niet uit een gezeten burgerfamilie voortgekomen.

 

We kregen, in aansluiting op ons jongste artikeltje, nog enige in ieder geval ook in Tilburg in zwang zijnde gezegden binnen, die de bedoeling hebben iemands welstand uit te drukken. Wat ze dan ook zeer kernachtig doen: "zonder er om te liegen."

Zo zegt men, dat "hij geen luis heeft om dood te trappen", in welk geval men wel heel arm moet zijn. "Geen luis in de mars hebben" betekent hetzelfde. Met iemand, die "geen nagels heeft om z'n eigen te krabben", is het al niet veel beter gesteld dan met degene, die "geen hem(d) aan z'n lijf heej".

 

Wie al dit "maleur" (ongeluk) overkomt, "is er mee gedallast". Hij "is er mee klaar!"... Dit woord komt van het Hebreeuwse "dal", dat arm, in de betekenis van niet rijk, aanduidt.

Elders in ons land - en ook wel in onze stad - kent men de uitdrukking "in de dalles zitten", wat Van Dale volkstaal noemt. Het betekent: in de armoe zitten.

 

De uitdrukking "'t Is muizen melis", die ons wordt toegezonden, hebben we nooit eerder gehoord. Volgens onze zegsman betekent ze, dat er armoe heerst: "Erremoei is troef". Muizen treden daarbij wel op, want we zeggen in zo'n geval, dat "de muizen dóód vur de kast ligge(n)". Nou dan is het wel erg. Maar we overdrijven nogal graag. In het Bargoens (dieventaal) betekent "melis" zak of buik. Verder werd er vroeger een mindere kwaliteit broodsuiker mee aangeduid. Heeft iemand de uitdrukking "muizen melis" meer gehoord of hebben we met gezinstaal te maken?

 

Wanneer "O.L. Vrouw in het donker staat", zit men er wel heel krap bij. Dan kon er namelijk nog geen kaarsje of een oliepitje af, zoals men die vroeger voor een Moedergodsbeeld placht te laten branden.

 

"Wie geen rooie cent bezit", heeft niets. Onze mensen leggen er graag nog een schepje bovenop en dan komt men tot een uitspraak als de volgende: "Als ie zijn broek meej de pijpen omhoog hangt, valt er nog ginne (gene) rooie vaderlander er uit". Dat "rood" slaat natuurlijk telkens op de kleur van het brons.

 

Was het bij iemand of in een gezin "het laatste kwartier", dan hanteerde men met die woorden wel een aan de maanstanden ontleende uitdrukking, doch verder had de maan er niets meer mee te maken. De bedoeling was op een originele manier aan te geven, dat de centen of het weekgeld bijna op waren.

 

Van een mens die gebrek aan geld heeft, krap bij kas is, wordt gezegd dat hij "krom stao (staat)". De uitdrukking komt ook weer van het platteland. Zij herinnert aan een paard, dat niet goed kan lopen door letsel aan de benen. "Hij stao krom" zegt dan de boer.

 

Wie er niet in slaagt de kost te verdienen of het hoofd boven water te houden, "hangt met z'n keel in de haak". Derhalve een allesbehalve benijdenswaardige positie.

 

Waar het "maar schrepeltjes is", is het een kale of schrale boel. Men ontmoet het woord "schrepel" in het ABN zelden of nooit, toch bestaat het volgens Van Dale in de betekenis van schraal, mager, schriel of kaal.

 

Op iemands mededeling: "ik heb niks!" luidt een steevast antwoord: "Dan kunde mee de kiepen te bed!" Het slaat op arme mensen, die "geen stuiver op hun geweten hebben".

 

Een nogal duistere uitspraak noteerden wij uit de mond van de man, die tot de ontdekking kwam, dat zijn portemonnee leeg was: "'t Is heb en leg!" zei hij.

 

Helemaal ontleend aan het landelijke leven is de wijsheid: "'t Magerste paard steken de blendazen het hardst". Wat dan betekent dat de arme mensen het 't hardst te verduren krijgen. Een blindaas is een vooral aan de waterkant voorkomende steekvlieg.

 

"Hoe minder haar op 'nen hond, hoe méér vlooien." Als vreemdeling in het honden-Jeruzalem weten we niet of dat letterlijk klopt. In onze domheid zouden we de meeste vlooien bij langharige honden verwachten, maar dit kan wel een ingepompt vóóroordeel zijn. De figuurlijke betekenis van de uitdrukking is, dat men méér met moeilijkheden te kampen heeft naarmate men over minder geld beschikt. Dat was het dan weer voor vandaag.

 

"Ge leert de waarde van een vijftiger (rijksdaalder) pas kennen, als ge er ene moet gaan lenen." Een pittige waarheid, die niet nalaat een milde glimlach op te roepen. Er wordt in uitgedrukt hoe moeilijk het is aan geld te komen wanneer men in nood zit. Er is nog een andere verklaring mogelijk, bijvoorbeeld men waardeert geld pas als men het verloren heeft. Nog iets breder: men waardeert iets eerst als men het niet meer bezit. De Italianen zeggen daarvoor, dat de ezel zijn staart pas kent als hij hem verloren heeft.

 

Het woord "kaol(kaal)jakker" ligt niet ver af van een scheldwoord. Het is van toepassing op een onbemiddeld man, die dit poogt te verbergen door heer te spelen.

 

Dezelfde spreker gaf nog een tweede levenswijsheid ten beste met: "Als ge mee oe armoei geen raad weet, is het niet waard da ge ze hebt". De uitdrukking is aardig door de verrassing van het paradoxale, waardoor iets weinig begerenswaardigs als armoe als een goed wordt voorgesteld. De uitspraak getuigt van een optimistische levensopvatting, waarbij men zich verzoend heeft met het feit, dat leven strijden betekent.