CUBRA

INHOUD PIERRE VAN BEEK
REGISTER TILBURGSE TAALPLASTIEK
HOME 
BRABANTS
KUNST
FOTOGRAFIE
TEKSTEN
AUTEURS
INTERVIEWS
SPECIAAL

print pagina

Tilburgse Taalplastiek

 op deze pagina's heeft Ben van de Pol een keuze gemaakt
uit de veelheid van lezenswaardige onderwerpen in T T P


Uit de schatkamer van de Tilburgse Taalplastiek (33)

 

LOPEN

 

We hebben altijd gedacht dat lopen een neutraal woord was, waar kleur noch smaak aan zat. Dat bleek toch een kwestie van op het verkeerde been gezet te zijn, want de Tilburgse Taalplastiek vertelt een heel ander verhaal. Onderstaande selectie zal ook u overtuigen!

 

Als Goirlenaren naar de Rielse kermis tijgen, zeggen ze dat ze "gaan spalken". "Spalken" houdt verband met spatten van water, al kan niet ieder spatten met "spalken" worden aangeduid. Men dient bij dit laatste o.a. te denken aan een spatten met opzet. Een kind, dat wat wild door het water waadt met de bedoeling, dat dit naar alle kanten hoog opspat "spalkt". Het kan dan de vermaning te horen krijgen: "Nie zô spalken!" Maar wat heeft dat nu met de Rielse kermis te maken? Deze kermis wordt gehouden in de nazomer en schijnt de ongunstige reputatie te hebben, dat het dan "altijd regent". In Riel voelde de kermisbezoeker zich dan genoodzaakt door de waterplassen te lopen. Dat die Goirlenaren dit niet al te voorzichtig deden maar met de bedoeling anderen nat te spatten, is een insinuatie die wij niet voor onze rekening nemen...

Alliteratie reikt ons nu plotseling ook het werkwoord "spolderen" aan. Kinderen kunnen de trap "afgespolderd" komen. Ze komen dan wild en met veel lawaai naar beneden. Het is interessant de klankwaarde van "spatten" en "spolderen" eens naast elkaar te zetten. In het eerste woord voelt men de venijnigheid, in het tweede het holle lawaai. Waaruit blijkt, dat verwoording van een zaak of handeling vaak niet op willekeur stoelt, maar een heel subtiele - dikwijls onbewuste - gevoelswaarde in zich draagt. Daarmee vertellen we natuurlijk niets nieuws. Wie van de alledaagse taalgebruikers - en dat zijn we allemaal! - realiseert zich echter dat wondere raffinement in de taal. Ook in onze gewesttaal!

 

"Ik moest zó lopen, da ik m'n boordekneupke nog heb uitgesmeten" mag misschien een zeer persoonlijke vinding zijn, die geen burgerrecht verkregen heeft, een goed voorbeeld van volkse taalplastiek is het wel. Het gezegde stelt duidelijk voor ogen hoezeer de man zich wel in het zweet. heeft gelopen. Hij begon natuurlijk met het uitgooien van zijn jas, daarna het vest en het eindigde bij het boordeknoopje. Men vindt hier de heerlijke overdrijving en ook de humor, waardoor onze gewesttaal zich zo vaak kenmerkt. Ze kan het maar niet duidelijk en concreet genoeg voor ogen stellen en houdt zich ver van abstractie. Een verschijnsel, dat trouwens kenmerkend voor streektalen is. De een ziet dat als armoede, de ander als rijkdom. Kleur en fleur geeft het in ieder geval.

 

In Goirle vingen we de uitdrukking op: "Ze gaan als de zagers van Beek". Om uitleg gevraagd kregen we er de volgende verklaring voor:

In vroegere dagen plachten houtzagers uit Hilvarenbeek in Goirle bomen tot planken en balken te zagen, wat op een hoge installatie geschiedde. Vervoer was er niet, de reis werd derhalve te voet gemaakt. Tegen een paar uur lopen zag men toen niet op. Men koos daarbij echter wel de kortste weg en die ging in dit geval door de hei. Aangezien zo'n heipaadje smal was, liepen die zagers niet naast maar achter elkaar. Deze manier van "reizen" was zodanig tot gewoonte geworden, dat de zagers ook nog achter elkaar bleven lopen op een brede weg. "Gaan als de zagers van Beek" betekent derhalve: achter elkaar lopen.

 

De spraakmakende gemeente kent zonderlinge "voertuigen" om mee op reis te gaan, bv. het paard van Sint Franciscus, de schoenmakerstram en ook de billewagen. En dat betekent steeds "te voet" of per "pedes apostolorum" zoals het de "geleerden" zeggen. En dat Latijn betekent dan weer "met de voeten van de apostelen". Die konden immers toch zo goed met hun voeten uit de voeten. De "schoenmakerstram" verwijst naar de armoede van de schoenmakers. Zij konden geen tramkaartje betalen. Wat overigens lang niet voor de schoenmakers alleen gold.

 

Loopt iemand in draf over de straat, dan kan hij zich horen toeroepen: "Hé, ze hebben 'm al" of: "Zitten z'oe aachternao?" Beide uitroepen associeert men met een vluchtende dief. Ook kan men de hardloper naschreeuwen: "Waor is den braand?" In alle drie de exclamaties beoogt men soms het harde lopen te bagatelliseren. Er kan echter ook wel nieuwsgierigheid achter zitten. Met vermijding van de directe vraag: Waar ga je naar toe? hoopt men dan op indirecte wijze op die brandende vraag een antwoord te krijgen...

 

"Hij heeft heel de stad rondgefènteld" (ook wel afgefènteld) betekent rondwandelen zonder een bepaald doel. Ook kon men wel horen: "'t Is niks gedaon, dè gefèntel van die jongens en mèskes 's aovends in de Heuvelstraot". Dat betrof de tijd, dat er op zaterdag- en zondagavond heel druk pantoffelparade werd gehouden in de Heuvelstraat. Als maar op en neer van den Heuvel naar Jamin bij de Markt. Er waren mensen, die deze parade spottend ook wel "mèskesmert" (meisjesmarkt) noemden. Misschien was dat gefèntel dan toch niet zo doelloos als het woord zegt?

 

Wel specifiek Tilburgs moet het werkwoord "gruiteren" zijn, al kunnen wij ons niet herinneren het ooit te hebben gehoord. Het zou duiden op de vroegere pantoffelparade in de Heuvelstraat. Dat was het heen en weer wandelen van jongelui tussen de beide winkels van De Gruyter. Er bevond er zich immers één op de hoek van de Heuvel en één bij de Markt, die er nog is.

 

"Loop toch nie zô te stawe(n)" hoorde iemand zich toevoegen, die op een eigenaardige wijze liep. "Stawen" is het plat uitgesproken werkwoord "stouwen", dat in dit verband een specifieke wijze van zich voortbewegen aangeeft. Het duidt op een moeilijke gang, maar niet iedere moeilijke gang kan als "stouwen" gekwalificeerd worden. Hij moet de indruk maken alsof de betrokkene met moeite iets voortduwt, bv. zoals een arbeider een stootkar voor zich uitduwt. Een dergelijke kar wordt dan ook wel "stouwkar" genoemd.

 

Iemand die hard en vlug kon lopen, hoorden wij "een hakketener" noemen en werken of lopen met het aan de dag leggen van grote haast heet "spolliën".

 

Gewestelijke taal heeft wel eens woorden, die een bepaalde manier van voortbewegen aangeven, waarbij het ABN het niet zonder omschrijving af kan. We dachten dat we met "kraffelen" zo'n werkwoord bij de kop hadden. Ook treffen we "rondkraffelen" aan. Het betekent zich moeilijk en ongelukkig voortbewegen. Het beste voorbeeld voor "kraffelen" is wel iemand, die begint met het leren schaatsenrijden. Zo iemand "kraffelt" over het ijs en hij kan dan "kraffelèr" genoemd worden. Een kindje, dat nog niet kan lopen, maar zich toch al wel met enige moeite over de vloer weet te verplaatsen "kraffelt in huis rond".

 

Een typische manier van gaan hoorden wij aanduiden met het gekke werkwoord: "horènkelen". Dat doet iemand, die bij het gaan met de binnenkant van de hielen tegen elkaar schaaft. Tenslotte manifesteert zich dit in het afslijten van de "kontefoors" (verbastering van het Franse "contreforts") van de schoenen. Ons "horènkelen" in deze zin stamt uit de wereld van het paard. Men heeft ook paarden, wier enkels bij het gaan elkaar raken. Zij krijgen ter plaatse kale plekken doordat het haar wordt afgeschaafd. Dat heet "horènkelen".

 

Ooit van het werkwoord "bòlliën" gehoord? Dat duidt een moeizame manier van voortbewegen aan. Men kan bv. door de hoge sneeuw bòlliën. We kennen echter ook een door de sneeuw "baoien" of "baoieren". Hier staan we voor de dialectische omzetting van "baden" in de betekenis van "waden".

 

Dat is helemaal niet zo'n rustige persoonlijkheid geweest als de man die wij hoorden zeggen: "Ik zal eens op huis aan druilen". Dat betekent langzaam en op zijn dooie gemak naar huis gaan.

 

Een vrouw die "op en neer sjanzjeert", loopt heen en weer. Vaak klinkt hier een tikkeltje afkeuring of ontevredenheid door. Het woord achten wij afkomstig van het Franse "changer", dat o.a. veranderen betekent.


In dit verband valt ons nu ook het Tilburgse werkwoord "rettereren" in. Dit betekent snel lopen; bv.: "Ziet hem eens rettereren!" Maar dit snel lopen wordt dan gewoonlijk niet erg serieus genomen en er zit een zweem van nervositeit in. Zo kan iemand "hers en geens rettereren", wat min of meer doelloos en nerveus op en neer rennen weergeeft. Wat er toch niet allemaal inzit in zo'n mooi Tilburgs woord, dat vermoedelijk ook 'n verbastering van Frans is. We hebben wel eens aan "retenir" gedacht, maar daaruit valt de Tilburgse zin niet te verklaren.