"DEN
DUVEL"
In
zijn artikel "De Mierden zijn nog niet geheel ontdekt",
dat op 28-11-1970 in Het Nieuwsblad van het Zuiden verscheen,
schrijft Pierre van Beek over een zekere Christ, die omstreeks
1910 in bovengenoemd plaatsje een missiepreek van de
redemptoristen bijwoonde. Die preek ging over de hel. De splinters
vlogen van de kansel af. Dat begon Christ te vervelen en met de
woorden: "Vuur in de hel of géén vuur in de hel, een uur is
me lang genoeg!" liep hij de kerk uit. Een heel begrijpelijke
reactie van deze Christ, want in het verleden werd "den
duvel" wel erg vaak - én luid en duidelijk - vanaf de
preekstoel de kerk ingeslingerd. Logisch dat de Tilburgse
Taalplastiek bol staat van de uitdrukkingen met de duivel in de
hoofdrol.
Wanneer
er een nieuwe wereldburger wordt verwacht, hebben de aanstaande
vader en moeder vaak nog heel wat "te stellen" met
geschikte namen voor het boorlingske. Ze kunnen daarmee niet zo
maar hun gang gaan, daar er altijd wel familieleden bestaan, die
in dit opzicht op traditionele rechten staan, nl. dat de kleine
naar hem of haar wordt genoemd. Pas op, als daar niet de hand aan
wordt gehouden. Daar kan gewoon familieruzie uit ontstaan met al
de nadelige gevolgen van dien als er een suikeroom of soortgelijke
tante bij betrokken is. Vandaar die altijd weer dezelfde in hele
generaties terugkerende doopnamen. In onze huidige tijd speelt het
probleem niet meer zo sterk als in het verleden. Ook op dit gebied
hebben de jonge ouders nieuwe vrijheid veroverd. Uit de oude
traditie stamt het van ontstemming getuigende gezegde: "Er is
ginnen duvel, die zo hiet." Men kon dat naar het hoofd
geslingerd krijgen, als een kind een niet op de familie afgestemde
naam te dragen kreeg en ook wel als de naam moeilijkheden gaf bij
de uitspraak.
Zo
kan men iemand "te lomp om veur de duvel te daansen"
horen noemen, wat betekent dat men zijn intelligentie niet hoog
aanslaat.
"Zo
kwaad als het achterste end van den duvel" vormt de wat lange
superlatief voor "kwaad" en wanneer het er ievrans
(ergens) "uitziet alsof den duvel er gejongd heej" is
het op de betreffende plaats maar een rommelig boeltje.
Zodra
iets moet gebeuren "al zou den duvel de kèrs (kaars)
vasthauwen" valt er onder geen beding aan te ontkomen, zelfs
niet al zou "de onderste steen boven komen".
Vroeger
placht ook "de duvel over het koor de kerk in te komen".
Dat is natuurlijk wel verleden tijd (!), doch toen bedoelde men
daarmee aan te geven, dat de eerbiedigheid op het kerkkoor wel
eens wat te wensen overliet.
De
uitdrukking "Als O.L. Heer een kerk bouwt, zet den duvel er
een kapel neffe", slaat op de cafés die men gewoonlijk bij
een kerk kan treffen. Men zou er ook een diepere zin uit kunnen
halen en wel deze, dat de duivel steeds er op uit is de mens tot
kwaad te verleiden. In het algemeen werd een café ook wel als
"kapelleke" aangeduid. Wie "zeuven kapellekes had
aangedaan", had derhalve zeven cafés bezocht.
"As
ge van de duvel sprikt (spreekt), rammelen z'n kuiten" en:
"As ge over den duvel praot, trapte op z'nnen start"
vraagt niet om een nadere verklaring.
Wanneer
iemand "den duvel te rap is", dan bedoelt men daarmee in
letterlijke zin een vlug iemand en in de figuurlijke een gladde
vogel. Als hij daarenboven dan nog "van geen hel of duvel
bang is", pas dan maar op!
Als
een Tilburger iets erg verschrikkelijk vindt en hij wil zijn
geraaktheid daarover eens krachtig benadrukken, dan kan hij
zeggen: "Ge zoudt er den duvel van geselen!"
"Het
is tegen den duvel gehaorplukt". Het laatste woord komt van
het Middelnederlandse "haerplocken", dat kijven,
krakélen betekent. "Haarplukken" is Algemeen Beschaafd
Nederlands. Het kan alleen in de onbepaalde wijs gebruikt worden.
Als
men de waarschuwing krijgt zich in acht te nemen, want "daar
loopt het duveltje rond het huis", betekent dit dat er in het
huis in kwestie spanningen heersen en dat er bijna voortdurend
herrie is.
Wie
"uit de hel gekropen is toen duvel sliep" wordt als een
gladde rekel beschouwd. Hij is er immers in geslaagd de duivel
beet te nemen. "Hij was de duvel te glad af", zoals er
ook wel gezegd wordt.
Om
eens nadrukkelijk te onderstrepen met wat voor een vlegel men te
maken had, toverde een Tilburger met een paar woorden een heel
tafereel voor ogen. Hij zei: "De duvel kapt er zijn hout
op!" Ja, wanneer men gebruikt wordt als kapblok van de
duivel, moet het al heel erg zijn. Het beeld is niet alleen
origineel maar ook geestig. Een echte vondst!
Verkeert
iemand in een moeilijke positie en vertoont hij daarvan de
uiterlijke tekenen, dan "spartelt hij als een duvel in een
wijwatersvat". Zo'n vat is natuurlijk wel de allerlaatste
plaats, waar een duivel zich behaaglijk kan voelen.
Wijwater
en de duivel laten zich niet gemakkelijk rijmen. Toont iemand zich
in hoge mate verbaasd, zodat hij "nie weet waor-ie 't heej",
dan legt men dit vast in het plastische beeld: "Hij kijkt als
een duvel, die uit de wijwaterfles gedronken heeft".
Een
krachtuitdrukking om aan te geven hoe arm iemand wel is, zien wij
in de vergelijking: "Zo arm, dat de duvel hem nie heffen of
dragen kan". Deze duvel zijn we in onze rubriek nog nooit
tegengekomen.
"Wie
met de duvel eet, moet een lange lepel hebben". Dit betekent,
dat men in geraffineerd of onbetrouwbaar gezelschap goed op zijn
tellen dient te passen, indien men zelf aan zijn trekken wil
komen.
Nog
een volksuitspraak op rijm: "God zal oe (je) mikken, maar de
duvel zal oe pikken!" Wij denken, dat het "mikken"
hier dient verstaan in de betekenis van: richten op een doel. Dat
wil dan in ons geval zeggen, dat God beoogt de mens naar de hemel
te halen, maar dat dit vanwege de duvel niet doorgaat. Het rijmpje
kan de bedoeling van een waarschuwing of van een verwensing
bezitten.
"Ge
moet geen duvels op oe hart smoren" houdt in, dat het beter
is maar te zeggen waarop het staat - zich dus uit te spreken - dan
alles wat dwars zit op te kroppen en er mokkend mee te blijven
rondlopen. Volkswijsheid zonder dat er psychologen aan te pas
komen!