Uit de
schatkamer van de Tilburgse Taalplastiek (23)
RAADSELS OPLOSSEN
Zo
af en toe kreeg Pierre van Beek Tilburgse uitdrukkingen en woorden
voorgelegd waar hij niet direct raad mee wist. We pikten er een
vijftal uit om te laten zien op welke manier hij dit soort
problemen te lijf ging, al dan niet met de hulp van zijn lezers.
Van
mèèl toe zeuven
Een
bijzondere manier van praten is dit doen "van mèèl toe
zeuven (zeven)". Dat blijkt te betekenen van de hak op de tak
springen of over van alles en nog wat praten, dat geen verband met
elkaar houdt. Daar zit een heel eigenaardige kronkel in die
uitdrukking, die we niet thuis kunnen brengen tenzij we hem als
humor moeten zien. Een combinatie van "mèèl" met het
werkwoord "zeven" ligt voor de hand. Dit werkwoord wordt
in ons dialect echter niet als "zeuven" uitgesproken.
Wel duiden we daarentegen het getal "zeven" steeds als
"zeuven" aan. Het grapje zou hem derhalve kunnen zitten
in de sprong van het ene woord "zeven" (het werkwoord)
naar het andere "zeven" (het getal). Erg bevredigend
lijkt ons deze verklaring echter niet.
In
nr. 82 van onze "Taalplastiek" zaten we met een niet
bevredigende verklaring van de uitdrukking: "van mèèl toe
zeuven". Een viertal lezers laat hier wat méér licht op
schijnen. Ze vertellen wel niet allemaal precies hetzelfde, maar
komen toch op een bepaald punt zodanig met elkaar overeen, dat we
er een stuk wijzer van worden.
De
duistere woorden zouden moeten luiden: "Van Meijel tot (op)
Sevenum" en de betekenis is: met een grote omweg ergens naar
toe gaan. Meijel en Sevenum zijn twee dorpjes in de Peel, die niet
zo ver van elkaar zouden liggen. Zij waren echter door het
Peelmoeras gescheiden tengevolge waarvan men vroeger 'n grote
omweg moest maken om van het ene dorpje in het andere te komen.
Een der briefschrijvers noemt in de plaats van Meijel het Peeldorp
Mill. Dit lijkt ons echter wat ver uit de buurt te liggen om in
aanmerking te komen. Het gezegde wordt verder gebruikt om aan te
geven, dat men ergens ver vanaf is - ook in de zin van bezijden de
waarheid. Bv. een verklaring, die niet lijkt op wat men verklaren
wil. Als we met dit verhaaltje akkoord zouden moeten gaan, is het
wel duidelijk dat, hoewel we de uitdrukking in Tilburg oppikten,
ze vanuit het Peelgebied geïmporteerd moet zijn.
Er
bestaat echter nog een andere mogelijkheid. Het modern woordenboek
van J. Verschuren van het St. Jan Berchmanscollege te Brussel
(uitgave 1931) kent het gezegde: "De mijl op zeven
gaan". En dat betekent nu toevallig ook weer eens: een grote
omweg maken. Als verklaring voegt het woordenboek eraan toe:
"de mijl niet op vier maar op zeven vierden nemen", wat
eveneens een grote omweg maken zou betekenen. Onze vriend "de
dikke Van Dale", in de burgerlijke stand van de boeken
ingeschreven als "Nieuw groot woordenboek der Nederlandse
taal", blijft niet achter met "de mijl op zeven
gaan". "Grote omweg" maken zegt hij. Een ander
voorbeeld van hem luidt: "Dat is de mijl op zeven", met
de betekenis van "Zo duurt het lang eer je klaar bent."
Dat
zeggen de geleerden ervan! Het verhaaltje van Meijel en Sevenum
blijkt echter ook hardnekkig te gaan. We willen het niet zo maar
opzij schuiven. Mooi is het in ieder geval wel. Verder willen we
opmerken, dat men in Goirle er ook een spreekwijze op na houdt,
die verwant is aan de hierboven behandelde. Voor het maken van een
grote omweg, zowel in letterlijke als figuurlijke zin, zegt men
daar: "Hij gaat over Beek en Esbeek naar Poppel".
Kemberkurtje
De
uitdrukking moet in Tilburg vroeger veel gebruikt zijn, beweert
een oude Tilburger. We hebben ze echter nooit eerder gehoord. Wat
dan zou kunnen betekenen, dat we er nog te jeugdig voor zijn. Ze
kwam ons van twee verschillende zijden ter ore, zij het met een
kleine variatie, al werd er in beide gevallen wel dezelfde
vertaling van gegeven. Hier komt ze dan: "'t Was op 't liste
kemberkurtje". Een ander zei "kempen" of "kempeskurdje".
Het betekent: 't was op het nippertje. We hebben er lang over
zitten peinzen en zijn er nog niet helemaal uitgekomen, zoals we
dat graag gewild hadden. Misschien schuilt er hier of daar echter
wel een lezer, die er het volle licht op kan laten schijnen.
Het
leidt weinig twijfel, dat het tweede deel van het samengestelde
woord vertaald dient te worden met "koordje". Dit woord
wordt in ons dialect immers wel als "kurtje" of "körtje"
uitgesproken. Het eerste lid van de samenstelling zal dan wel een
bijvoeglijk naamwoord zijn. Wij vermoeden het stoffelijke
bijvoeglijke naamwoord "kempen". Dat wil zeggen gemaakt
van "kemp". Dit laatste woord werd vroeger in onze
streken gebruikt voor hennep. De vogelliefhebber kent ongetwijfeld
nog wel kempzaad. We zouden derhalve te maken kunnen hebben met
een koordje, dat gemaakt is van hennep. Een kenmerk daarvan zou
zijn, dat het niet gemakkelijk krimpt of rekt. Daarmee zijn we
echter nog niet waar we graag wezen willen. We hebben ook wel eens
horen spreken van "kempgaren", dat zeer dun en
tegelijkertijd erg sterk was. Zou die dunte een rol spelen? Wij
zien daarin wel een associatie met "op 't nippertje".
Dan scheelt het immers maar een haartje.
Horzakken
Een
moeder placht tot haar kinderen te zeggen als deze aan het ruziën
en bekvechten waren: "Wà zijt ge toch weer aan het
horzakken" of: "Schei toch eens uit mee dè gehorzak!"
In
een van onze vroegere artikeltjes hebben we stilgestaan bij de
uitdrukking: "Harplukken in 't zak". Wij hoorden deze
ooit gebruiken, toen een groep kinderen kriskras door en op en
over elkaar om uitgestrooide snoepjes lag te vechten. Van Dale
geeft voor het werkwoord: "haarplukken": kijven en
krakelen. Wij denken nu, dat in het merkwaardige woord
"horzakken" de eerste lettergreep "haar"
betekent en dat het geheel een verbinding vormt die stamt uit
"'t zak" van de vroeger behandelde uitdrukking.
Merkwaardig is wel dat onzijdige lidwoord bij "zak".
Vethol
We
hebben eens links en rechts gevraagd, wat men in Tilburg nu
eigenlijk onder een "vethol" verstaat. Een volkomen
bevredigend antwoord kregen we echter niet. Globaal zou er een
wever of draadmaker(?) mee worden aangeduid, maar we vermoeden,
dat het woord toch nog wel enige nuance behoeft, te meer daar de
gedachte in de richting van molenvet gaat. Er zijn er natuurlijk
genoeg in Tilburg, die het ons precies kunnen vertellen. Wel weten
we, dat het woord een denigrerende, minachtende betekenis heeft.
Zelfs zodanig, dat het eigenlijk nauwelijks anders dan als
scheldwoord gebezigd wordt. Wanneer een lezer schrijft: "Het
is mij een raadsel waarom een politieagent "vethol"
wordt genoemd", menen wij, dat hier geen enkele andere
bedoeling achter zit dan de dienaar van Hermandad uit te schelden
of te beledigen...
Schellen
In
ons artikeltje nr. 32 stonden we voor het raadsel van de
uitdrukking: "Jè, jè, het is ammel (allemaal) ginnen
geschelde gèvel (gevel)", die een vrouw gebruikte na de
mededeling, dat ze haar zoon een nieuwe broek had beloofd, doch
dat ze zich uiteindelijk maar bepaald had tot het zetten van een
lap op de oude. Vooral dat "geschelde" heeft ons dwars
gezeten. Al zoekende bleek, dat een oude metselaar zo'n gevel niet
kende, maar hij kende wel een "geschelde raamtoog". Dit
schijnt te zijn geweest een ronding boven een raam, gemetseld in
boogvorm en waarvan de boog gedeeltelijk was bepleisterd. Buiten
de bepleistering bleven dan in de boog ook de stenen van het
ongepleisterde gedeelte nog zichtbaar.
Het
werkwoord "schellen", dat Middelnederlands is, heeft
overigens heel wat betekenissen, zoals van schil, bolster of
schubben ontdoen en schilferen of afschilferen. Zo
"schellen" wij in ons dialect nog aardappels en de schil
die daar vanaf komt, is dan de "schel". In de nabijheid
van Tilburg -en wellicht ook in onze stad - is "stenen
schellen" stenen van de kalk ontdoen. Voor het ketelbikken
werd weleer "ketelschellen" gebruikt. Als een boer
weiland tot akkerland wil maken, ploegt hij eerst de graszoden
heel dun om en daarna nog eens heel diep over dezelfde voor. Dit
lichte ploegen noemen de boeren ook "schellen".
We
beschikken ook over het zelfstandig naamwoord "schel" of
schil. Bv. de schil van een aardappel. Het geeft ook aan een
bedekking, bestaande uit een dunne schilferachtige
zelfstandigheid. Schellen zou derhalve wel eens iets te maken
kunnen hebben met bepleistering. Een "geschelde muur" of
"gevel" zou in het licht van het bovenstaande dan een
muur moeten zijn, die gedeeltelijk bepleisterd is of die helemaal
bepleisterd is geweest en waarvan door slijtage of anderszins een
deel van de bepleistering is afgevallen.
Jammer
genoeg lukt het ons niet met bovenstaande wetenschap een logisch,
geheel bevredigend verband te leggen naar het kader, waarin de
uitdrukking van de vrouw, waarmee we startten, gebruikt werd. Wel
hebben we het gevoel "warm" te zijn. We krijgen zelfs de
neiging ons af te vragen, of de betekenissen, die de inzenders
opgaven, eigenlijk wel de juiste zijn. Het komt méér voor, dat
die oude van mond tot mond overgeleverde uitdrukkingen van
betekenis veranderen en steeds onklaarder worden. We zijn dus
eigenlijk niet "uitgekomen". Niettemin vonden we
bovenstaand toch interessant genoeg om het mede te delen. Mogelijk
dat nu bij de een of andere lezer plotseling nog een lichtje gaat
branden.
|