CUBRA

INHOUD PIERRE VAN BEEK
REGISTER TILBURGSE TAALPLASTIEK
HOME 
BRABANTS
KUNST
FOTOGRAFIE
TEKSTEN
AUTEURS
INTERVIEWS
SPECIAAL

print pagina

Tilburgse Taalplastiek

 op deze pagina's heeft Ben van de Pol een keuze gemaakt
uit de veelheid van lezenswaardige onderwerpen in T T P


Uit de schatkamer van de Tilburgse Taalplastiek (17)

 

VROUWENTYPES

 

De Tilburger van weleer kan wel een meester genoemd worden in het plastisch typeren van zijn vrouwelijke medemens. We liepen de hele Tilburgse Taalplastiek eens door en hieronder vindt u wat Pierre van Beek over dit onderwerp op papier zette.

 

We beschikken in onze streek over heel wat kwalificaties om een bepaald soort vrouw aan te duiden, waarbij soms fijne nuances worden aangebracht. En zo'n woord kan soms zó rijk aan inhoud zijn, dat men er heel wat Algemeen Beschaafd Nederlands voor nodig heeft om de waarde enigszins nauwkeurig te omschrijven. Onze mensen begrijpen echter in één slag wat er mee bedoeld wordt, al slagen ze er dan ook niet steeds in die betekenis zelf onder woorden te brengen. Aardige voorbeelden vinden wij in "wilde rammel" en in "hollewaai". "Dè's me toch (dat is me) 'n wilde rammel!" zegt men. En ook: "O, de die, dè's 'n echte hollewaai!" In beide gevallen wordt een vrouw of meisje bedoeld.

Een "wilde rammel" is een dartele, uitgelaten, jongensachtige vrouw, die zich weinig van aan haar sekse nu eenmaal gestelde grenzen aantrekt. Ze vraagt zich dus niet af: "Of het wel vuugt". Dit soort figuren geniet over het algemeen wel sympathie in het gezelschapsleven. Ze zijn niet teergevoelig tegenover anderen, maar kunnen zelf ook een stootje verdragen. Van haar wordt geaccepteerd wat een ander zich niet veroorloven kan, want... het is nu eenmaal zo'n wilde rammel. Daarom heeft ze "'n stripke veur".

In een "hollewaai" vindt men verschillende van de zo juist vermelde eigenschappen terug, maar alles op een lager niveau en van sympathie kan eigenlijk geen sprake meer zijn. Het begrip "hollewaai" wandelt voor ons gevoel tégen - zo niet reeds óver - de grens van het zedelijk toelaatbare. Het blijft echter moeilijk de nuance zuiver te leggen. Wel geloven we, dat men een meisje of vrouw liever als "wilde rammel" dan als "hollewaai" hoort betitelen. Niet uitgesloten is, dat "rammel" iets te maken heeft met "rammelaar" in de betekenis van mannelijk konijn, welk woord in onze streken ook gebruikt wordt. Dit is weer afkomstig van het oudere werkwoord "bronstig zijn"...

"Een fijn trip" daartegen is een kwalificatie voor een vroom meisje, waarbij het denigrerende, dat men in het begrip kwezel aantreft, ontbreekt.

 

Soms wordt een bepaalde vrouw aangeduid als "een rits". Dat is er een, die opvallend snel is in haar handelen (watervlug) en ook steeds gehaast over de straat loopt, zodat haar activiteit - of moeten we het zien als gespannenheid? - ook in haar gang tot uiting komt. De benaming komt van het werkwoord "ritsen", dat o.a. er snel van door gaan kan betekenen.

 

Van een vrouw kan gezegd worden, dat ze "alle kantjes afritst" of "ze ritst van d'een naar d'ander" of "ge ziet ze overal naar toe ritsen". Het werkwoord wordt bij voorkeur met betrekking tot vrouwen gebruikt. Een vrouw, die zich kenmerkt door haar aanleg om "op rits te gaan" kan gekwalificeerd worden als "een grote rits". Zij is overal present en zorgt er voor, dat haar niets ontgaat. Deze eigenschap pleegt in een vrouw niet erg gewaardeerd te worden.

 

"Dat is er een van d'aawluvie". Die uitdrukking hebben we nooit eerder ontmoet, maar een niet meer zo jeugdige Tilburger verzekerde ons, dat zij vroeger in oud-Tilburg toch algemeen gangbaar was. Met deze uitdrukking wordt een vrouw van de oude stempel of een ouderwetse vrouw aangeduid, zo luidde de verklaring. "Waar komt dat rare woord vandaan?" "Dat moet jij nou maar eens uitzoeken". Dat hebben we dan ook gedaan. "D'aaw" is een samentrekking van het lidwoord "de" met het dialectische woord "oud", zoals dat gebruikt wordt bij een vrouwelijk zelfstandig naamwoord. Dat zelfstandige naamwoord is hier het Middelnederlandse "lovie", dat echter ook gebruikt werd als "luvie". En dat betekent: zondvloed. "Luvie" is ook in het Middelnederlands vrouwelijk. Wie "van d'aaw luvie is" dateert derhalve uit de tijd van de oude zondvloed. En dat is wel lang geleden. We hebben hier tegelijkertijd te maken met de graag gebruikte overdrijving om eens kernachtig uit de hoek te komen.

 

Een vrouw die graag en vaak koffie drinkt, wordt gekwalificeerd als "koffielut". Van Dale geeft voor "lut", dat hij Zuid-Nederlands noemt: sul van een vrouw en talmster. Zó erg is het met onze Tilburgse "koffielut" niet gesteld. Als een eretitel geldt de benaming toch echter ook niet. Er klinkt vaag wel iets door van een te veel koffie drinken met het meestal daaraan verbonden stil zitten. Voor het bakje koffie neemt men zijn gemak, zeker als de buurvrouw er bij het "half elfke" ook aan te pas komt. Het werkwoord "koffielutten" komt ook voor.

 

Een lezer zou graag weten wat eigenlijk een "magoggel" is. Wij kennen dit woord vooral in de combinatie met "dik". Men spreekt derhalve van "een dikke magoggel". Eigenlijk is dit een pleonasme, omdat men twee keer hetzelfde zegt, zoals bv. in: een witte schimmel. Het woord komt van "machoch", ook wel "machochel" of "machoechel". Tenslotte kennen we ook nog "machol". Al deze woorden duiden een dikke, vette vrouw aan. Zo eentje, die in haar vet schudt als een gelatinepudding: één duwtje er tegenaan en de pudding "kwabbert"... Machog of Magog is het Godvijandige rijk van koning Gog, dat bij het einde van de wereld zal vernietigd worden. Men treft beide namen o.a. aan in de Apocalyps. Betekenis en verhouding der namen zijn duister.

 

Wel eens een vrouw als "tuinèkster" horen betitelen? Dat is er eentje, die overal present is waar ze meent iets van haar gading te kunnen vinden of waar koopjes te halen vallen. Een ekster staat bekend als een vogel, die de neiging heeft verschillende dingen weg te slepen, vooral wanneer het om blinkende voorwerpen gaat zoals bv. gouden ringen en zilveren theelepeltjes. Bij kauwen en roeken hebben wij diezelfde hebbelijkheid vastgesteld. Die legden ook een voorkeur aan de dag aan de vroeger veelal rode lucifers.

 

Een molenaar had gewoonlijk nogal een zwaar paard. Het is geen compliment wanneer er van een vrouw gezegd wordt: "Ge kent ze nie meer terug; 't is vort net 'nen meulepèèrd". De slanke lijn laat in zo'n geval veel te wensen over.

 

Er wordt ook nog gepraat over een "meukelwefke" (wijfje), wat volgens onze zegsman dan een vies en onooglijk klein vrouwtje zou zijn.