Zoals
we al eerder gezien hebben, had Pierre van Beek eveneens interesse
voor allerlei taalkundige kwesties, die verband hielden met ons
dialect. Hij bracht dit soort onderwerpen dan ook regelmatig in de
Tilburgse Taalplastiek ter sprake. Omdat deze items geïllustreerd
werden met allerlei leuke voorbeelden uit onze streektaal, kon ook
de leek op taalgebied ervan genieten. Hieronder onze keuze.
Contaminaties
Een
lezer uit Moergestel schrijft ons: "Wanneer ik het tegen mijn
kinderen over "verastereren" (klemtoon op laatste
lettergreep op één na) heb, weten ze niet waar het overgaat.
Weet u het?" Ja, dat weten we wel en alle oudere Tilburgers
weten het, zonder de komaf te kennen. We hebben hier te maken met
de verbastering van het Franse werkwoord: "assurer", dat
is: verzekeren. Bovendien doet zich in deze verbastering het
méér voorkomend verschijnsel voor van associatie van twee
woorden, wat tot uitdrukking komt in een eigenlijk overtollige
lettergreep: "ver". Dit is het "ver" van
"verzekeren". Verassureren heeft enige burgerrecht
verworven. Van Dale kent het als volkstaal.
In
Tilburg wordt ook gesproken van "iemand afloekiën" in
de betekenis van afkijken. Wellicht vinden we hier het
"loeren" terug, al denken we ook aan het Engelse
werkwoord "to look". Dit spreekt de Engelsman uit als
"loek" en het betekent: kijken. In ieder geval hebben we
bij "afloekiën" te maken met een contaminatie, dat is
een dooreenhalen van verschillende termen, waardoor een verkeerd
geheel ontstaat. Hier gaat het dan om "afkijken" en
"loeren" of "to look".
Aan
dat dooreenhalen van twee woorden maken wij in Tilburg ons nogal
graag schuldig. Voorbeelden daarvan zijn: uitfotograferen
(uitbeelden en fotograferen), optelefoneren (opbellen en
telefoneren), opnoteren (optekenen en noteren) en verexcuseren
(verontschuldigen en excuseren).
Wanneer
iemand de "hele boel laat verslabakken" verwaarloost hij
de zaak. We hebben hier te maken met een contaminatie van
"slabakken" en "verwaarlozen". Van Dale noemt
slabakken Zuid-Nederlands en het betekent dan bij hem: niet meer
flink aanpakken, slecht gaan, kwijnen. Dit slabakken is
vermoedelijk weer een verlengde van "slakken", wellicht
door contaminatie met "slabben", dat slobberen of
kwijlen beduidt.
Wanneer
onze man zegt: "Ik heb het hem eens eventjes uitgeduid",
bedoelt hij iemand iets aan het verstand te hebben gebracht. Zowel
het verleden deelwoord als de hele bouw van de zin spreekt van
enige geprikkeldheid en verraadt, dat de
"verduidelijking" niet zo tammetjes is geschied.
Daarnaast echter kan "uitduiden" gebruikt worden,
ontdaan van een gevoelselement, en dan heeft het de objectieve
waarde van "verklaren" of "uitleggen".
Bij
"uitduiden" hebben we verder te maken met een van in
onze gewesttaal herhaaldelijk voorkomende eigenaardigheden. Deze
bestaat hierin, dat twee verwante uitdrukkingen of woorden zodanig
met elkaar verstrengeld raken, dat er een foutief geheel ontstaat.
Zo'n taalfiguur noemt men met een geleerd woord
"contaminatie".
Ook
de veel gehoorde uitdrukking dat iets "duur kost",
behoort tot het gesignaleerde euvel. Zij is foutief en ze ontstond
uit de verwarring van: "iets KOST veel" en "iets IS
duur". We zouden ze niet graag de kost geven, die zich aan
deze contaminatie bezondigen. Bij ons uitbeduiden of uitduien
hebben we te maken met een "samentrekking" van de
werkwoorden: beduiden en uitleggen.
Meervoudsvorming
"Hij
schupte uit kaoighei meej twee beên ineens." In het Algemeen
Beschaafd Nederlands, waar men het gebruikte beeld vermoedelijk
wel niet zal tegenkomen, zouden we hier zeggen: "Hij schopte
van kwaadheid met twee benen tegelijk". Dat is een kostelijke
overdrijving, die zelfs voor het onmogelijke niet terugschrikt.
Niettemin zet ze behoorlijk kracht bij aan de aard van het
schoppen en daaraan voorafgegane woede.
Er
zit echter nog méér interessants in de gegeven uitdrukking. Er
is namelijk sprake van "been" terwijl er zeer duidelijk
"benen" bedoeld wordt. Dit gebruik van enkelvoud voor
meervoud is hier niet een op zichzelf staand geval. Men kan deze
verwisseling in ons dialect regelmatig ontmoeten. Een boer heeft
bijvoorbeeld "twintig koei". En niet de
"koeien" maar de "koei" lopen in de wei of
worden gemolken. De ouderwetse Tilburger of Brabander vraagt niet
waar zijn "schoenen" staan, maar hij heeft het over zijn
"schoen". Logisch had men derhalve in Tilburg niet een
"koeienmert" (markt) maar een "koeimert" en
ook een "Koeistraat", waarbij dus niet aan één maar
aan meerdere koeien werd gedacht. Niet al te best thuis zijnde in
de diepe geheimen van onze schone taal hebben latere geslachten
vermoedelijk in de "i" geen meervoudsvorm meer gevoeld.
Ze hebben het wat sjieker willen maken en het - naar zij meenden -
méér naar het ABN getrokken. Daarmee werd echter een
taalverarming geïntroduceerd, omdat de collectiviteitsgedachte
verdween. Zo zitten wij - en ook wel andere plaatsen - dan met een
Koestraat, die voor ons best een Koeistraat had mogen zijn. Wat er
uit één zo'n Tilburgs zinnetje toch niet allemaal te voorschijn
kan komen!
De
naamvals-n
Terloops
willen we hier even wijzen op een typische eigenschap van onze
gewesttaal, waarover de taalkundige "netopgevoede"
niet-Brabander misschien in onze rubriek al eens gevallen is en
die we ook weer in de zo juist gegeven uitdrukking aantreffen. We
bedoelen het gebruik van een vierde naamvals-n bij een onderwerp.
Nu
worden onze huidige generaties sinds tal van jaren niet meer met
die vierde naamvals-n geplaagd. Ze werd afgeschaft. Vóór die
tijd wist echter iemand, die een beetje zijn taal kende, dat een
onderwerp in de eerste naamval stond en derhalve nooit een vierde
naamvals-n kon krijgen. Wie tegen deze taalregel handelde, bedreef
één van de grote taaldoodzonden. Men ziet het: zelfs in de taal
is de kans op doodzonden minder geworden! De Brabander heeft in
het verleden - en hij doet het nog - die taaldoodzonde steeds naar
hartelust begaan. In de gesproken taal melkt bij ons nog altijd
"den" boer zijn koei,... koei,... koei...! in het
befaamde houten "emmertje". Curieus genoeg bevindt zich
in dit gewestelijke gezelschap hier plotseling het Algemeen
Beschaafde "emmertje" terwijl wij er toch ook ons eigen
gewestelijk woord voor hebben.
Maar
we hadden het over die "n" in de eerste naamval! Wij
houden daarvan, omdat ze de taal een eigen cachet geeft en voor
ons gevoel milder maakt. Bij de mens van het Brabantse platteland
zit ze er in zijn spreken vaak nog goed in. Zó goed zelfs dat men
ze - ook weer tegen een taalkundige regel in - soms nog aan kan
treffen in namen van cafés zoals bv. "Den Engel". Al
zijn we wat afgedwaald - die "n" leek ons interessant
genoeg om er eens de aandacht op te vestigen.
De
dubbele ontkenning
Een
eigenaardige zinconstructie door een dubbele ontkenning kan men
soms bij Tilburgers aantreffen bv. in een zin als deze: "Er
was geen aai (ei) te krijgen; in heel de stad nie". Die
tweede ontkenning zou zo op het eerste gezicht rustig achterwege
kunnen blijven. Toch geeft ze de zin iets pregnants. Bij de
weglating van dat "nie" boet hij in aan
nadrukkelijkheid.
Het
wegvallen van de letter "t"
We
vinden hier gelegenheid op een typisch grammaticaal verschijnsel
in het Tilburgs te wijzen. Het is het uitvallen van de letter
"t" in bepaalde gevallen. Kijk maar: "Ge mokt"
en "Ge moak'et wel bont", "Ge meugt" en
"Ge meug'et nie van ons moejer". Zó ook: "Jè, dan
val'et op de grond", "Ge schrèèv't mar's over"
(Je schrijft het maar eens over).
De
omkering
Iemand
die er altijd "het brekspel" inbrengt, treedt steeds als
spelbreker op. Merkwaardig is hier de omkering van spelbreker naar
"bre(e)kspel". De meest curieuze omkering van dit genre,
die men in Tilburg kan horen, is echter wel die van "kussenspelleke"
voor "speldenkussentje". Verder praten we nog van
"appelsien" in plaats van sinaasappel, waarbij opgemerkt
zij, dat de Duitser ook zijn "Apfelsien" kent. (Tussen
twee haakjes: die sinaasappel is een vertaling van het Franse
"pomme de Sine". Deze naam wijst op de herkomst uit
China. Omstreeks 1500 werd de sappige vrucht door de Portugezen
naar Europa gebracht).