In
de serie 't Klokhuis van Brabant vertelt Pierre van Beek, alias
Kubke Kladder, in nummer 8 hoe de vaak voor de gek gehouden Bartje
Bollekes op een avond vlak voor de Kerst in zijn eigen huiskamer
noodgedwongen op mussenjacht moest. Het is een kostelijk verhaal
dat op deze website nog na te lezen is. In de Tilburgse
Taalplastiek ontbreken onze "veugeltjes" evenmin:
De
vogelliefhebberij is in Tilburg altijd groot geweest, vooral
vroeger toen er voor de kleine man weinig vertier en minder
wettelijke belemmeringen bestonden. De "vogeltjesprutterij"
betekende heel wat en er waren veel "vogeltjesprutters",
d.w.z. mensen, die zich met vogels, broeden, kruisen en alles wat
daar zo al bij hoort, bezighielden. De "duivenprutter"
of "melker" vormde daarbij een klas apart. Bij Van Dale
vinden we, als gewestelijke taal, het woord "pruttel- of
preutelgeld" in de betekenis van zakgeld. Zou dit verband
houden met onze "prutterij"? Een zakgeldje werd er
tenminste wel eens ooit mee verdiend.
Aardig
uit de hoek ook kwam de Tilburger, die onverwacht van een
overvliegend vogeltje een "ridderorde" kreeg. Zij
bedierf zijn goed humeur echter niet, want zijn reactie luidde:
"De natuur is mooi, maar niet op een blauw pak!"
En
hebt u ooit gehoord: "Hij beslècht Rommelère vink; die
docht d'r deuntje!" Men zegt dit als iemand niet veel praat
en maar stil "voor zich uit" zit te denken. Rommelaar
was een "veugeltjesprutter", die een vink bezat, welk
beestje niet zong. Maakte men daar aanmerking op dan zei hij
steevast: "Die denkt d'r deuntje!"
We
hebben nog een vink onder onze notities met de uitdrukking:
"Hij beslècht Leyten's vink, hij leert achteruit!", wat
o.a. gezegd wordt wanneer iemand dingen slechter doet dan hij ze
voorheen deed.
"Beslècht"
vinden we een mooi Tilburgs woord. De onbepaalde wijs hiervan moet
zijn "beslechten". Het curieuze is, dat het werkwoord
"beslechten" in het Algemeen Beschaafd Nederlands wel
bestaat, maar in een geheel andere betekenis dan waarin het, in
vervoegde vorm, in het zinnetje over de vink van Rommelaar
gebruikt wordt. In het Algemeen Beschaafd betekent het
"beslissen". Zo wordt bv. "een pleit
beslecht". In Tilburg heeft het echter ook de waarde van
"gelijken op" of "overeenkomen met". Van
Dale's groot woordenboek der Nederlandse taal kent het in de
Tilburgse betekenis niet.
We
hebben hier al eens de vink ten tonele gevoerd van zekere
Rommelaar uit de Laagstraat te Tilburg, die "niet zong maar
haar deuntje dacht". Een soortgelijke uitdrukking blijkt nu
ook in Goirle gangbaar. Daar zegt men: "Hij doeget krek as
Jan Donders vink: die sloeg nie maar die docht (dacht) d'r
deuntje". In verband met "denkende vinken" vernamen
we iets van een vogelkenner. Deze zegt, dat de vinken in de
broedtijd een eigen gebied afbakenen, waarbinnen geen rivalen
geduld worden. Heeft een indringer het ongeluk in het afgepaalde
gebied aan het zingen te slaan, dan wordt hij met geweld
verdreven, wat in een strijd op leven en dood kan ontaarden. Zo'n
verdreven vink komt echter toch wel in het verboden gebied om
voedsel te zoeken, maar houdt dan voortaan wijselijk haar
snaveltje. Zij speelt voor "luistervink" en denkt haar
deuntje...
De
hier vermelde "zeden" van de vinkenwereld buit de
clandestiene vanger uit om zijn "meivinken" te pakken te
krijgen. Hoort hij in de broedtijd een vink in een boom zingen,
dan plaatst hij onder de boom een "lokvink" aan een
touwtje, dat met een spijker of houtje in de grond wordt
vastgestoken. Daar omheen zet hij lijmstokjes. Ontdekt de vink in
de boom de indringer in haar gebied, dan stort zij er zich
onmiddellijk op om hem te verdrijven. Met als resultaat, dat ze
zelf in de lijmstokjes verward raakt. Onnodig te zeggen, dat een
dergelijke manier van vangen bij de wet verboden is, zoals
trouwens een totaalverbod voor het vangen van wildzangvogels
geldt. Niettemin leek het ons interessant eens te vertellen hoe de
vogelaar vroeger opereerde.
Als
iemand voor "huiperd" wordt uitgemaakt, heeft men te
doen met een man, die als huichelaar, strooplikker of farizeeër
beschouwd wordt. We weten niet of het er iets mee te maken heeft,
maar we willen er toch aan herinneren, dat we wel eens van een
"hopke" hebben horen spreken. Hiermede was dan geen
Hubertusbrood bedoeld, dat bij ons ook die naam draagt, maar een
klein uiltje, dat werd afgericht om vogels te vangen onder heggen.
Men "ging met het hopke". Een vogelkenner vertelde ons,
dat - zoals alle uilen - ook die kleine uiltjes alleen des nachts
jagen. Overdag zitten ze zo maar wat te soezen. Andere vogeltjes,
die zouden weten, dat dit uiltje overdag niets doet en
vermoedelijk ook niet goed ziet, komen het beestje dan
"plagen". Dit betekent dus dat het uiltje kleine
vogeltjes aantrekt. De slimme vogelaar maakt hiervan gebruik om
bij het uiltje lijmstokjes te plaatsen. Iets van misleiding en
valse schijn zit er wel in bij dit verhaaltje. Het lijkt ons
allemaal nogal omslachtig, maar de vogelaars van vroeger zullen
wel veel tijd en geduld gehad hebben. Waar haal je nu in 's
hemelsnaam zo'n uiltje vandaan? Ze lijken in onze streek niet zo
dicht gezaaid.
Probeerden
kleine kinderen tevergeefs een vogeltje te grijpen, dan kregen ze
van oudere mensen wel eens de raad: "Dan moet je zout op z'n
staartje leggen". Het betrof hier natuurlijk plagerij,
waarvan niet-intelligente kinderen niet steeds de portee snapten:
wie kans krijgt zout op de staart van een vogeltje te leggen, kan
het dan ook meteen wel pakken!