Van bergen en mensen
1. Belevenissen
op een in zo'n licht "belachelijke" tocht
Op
Innsbruck weegt zwaar de hitte van een augustusdag.
Daarom is het als een nieuw geboren worden wanneer
we in Hoch Zirl, slechts een vijftiental kilometers
ten westen van de Tiroolse hoofdstad, uit de trein
stappen. Hoch Zirl ligt 500 meter hoger dan
Innsbruck en het verschil in temperatuur laat zich
heel goed merken. Hoch Zirl is helemaal geen dorp.
Het bestaat uit niets anders dan een stationnetje,
waar alle treinen stoppen, en een hotel. Eigenlijk
is het niet méér dan het balkon van het 300 meter
lager gelegen Zirl, een half uur lopen van het
station verwijderd. Maar wat een balkon daar aan de
voet van het Karwendelgebergte! Er heerst een
arcadische rust en het ruikt er naar de hof van
Eden. Geen wonder, dat een mens hier eens ruim
ademhaalt en een gevoel van geluk en tevredenheid
over hem neerdaalt als een lauwe lenteregen!
Twaalf uur in de middag wijst de stationsklok. Een
ongelukkig uur voor de aanvang van een tocht in het
Karwendel. Ge zult van hier starten in de uren van
een prille ochtend maar dat kon nu eenmaal niet
anders. De dag is trouwens nog ruim genoeg, want de
eerste hut ligt maar een drie en een half uur
verwijderd. Voor die tocht begint echter nog wat de
gelegenheid benut voor een mentale omschakeling. Een
half uur geleden nog in de toeristische drukte van
Innsbruck en nu in die grote stilte, waar iedere
zingende krekel de aandacht trekt. Op een bank even
van het stationnetje verwijderd zitten twee dames en
een heer in luchtige zomerkledij. Hun auto staat
voor het hotel geparkeerd. Drie toeristen met fijne
schoenen, die er niet aan denken de bergen in te
trekken, maar die tóch gevangen zijn door de serene
sfeer van dit oord en blijkbaar weten hoe een dag
gemolken wordt.
Confrontatie
Over
het sintelperron wandelt een jongeman in zwarte
broek en kraakwit overhemd op en neer. Op de bank in
de schaduw tegen het stationnetje hangt een zwart
jasje. Kennelijk zijn jasje. We ploffen onze zware
rugzak op die bank en gaan zelf naast het onbeheerde
jasje zitten. Als die jongeman geen sufferd is, zal
hij quasi toevallig naar ons toewandelen, een
praatje maken en deze gelegenheid benutten om zijn
jasje toch maar aan te trekken. Hij zal niet zeggen:
"Mijn portefeuille zit er in" doch één of andere
opmerking over het weer maken. De jongeman is
inderdaad geen sufferd. Alles voltrekt zich volgens
de verwachting, alleen de opmerking over het weer
hebben we misvoorspeld. "Naar het Solstein Haus?"
opent hij de conversatie. "Neen, Magdeburger Hütte."
"Drie dagen geleden heeft mijn vriend een dodelijke
val gemaakt. We hebben hem vanmorgen begraven." Met
de ogen naar de grond gericht alsof het door hem
zelf aangeroerde onderwerp moeilijk valt, doet hij
een paar passen over het perron. Dan wendt hij zich
weer tot ons en terwijl hij een omzwachtelde
middenvinger toont, zegt hij: "Als ik dit niet had
gehad, was ik er ook bij geweest. We gingen altijd
samen..." "Dan mag u van geluk spreken." "Geluk,"
herhaalt hij, "ach wat is geluk?" en hij haalt
sceptisch de schouders op om daar echter direct op
te laten volgen: "Als ik er bij geweest was, zou het
ongeluk wellicht niet gebeurd zijn..."
U
zou misschien haarfijn hebben willen weten hoe dit
ongeluk zich precies had toegedragen. Wij weten
alleen nog, dat er een steen was uitgebroken...
Daaraan hebben we genoeg want nu weten we alles wat
hij nog verder vertellen kan... Die dingen zullen
blijven gebeuren zolang er mensen en bergen zijn.
Het "kletteren" gaat door. Ook deze jongeman zal -
wanneer zijn zwerende vinger is genezen - vol
zelfvertrouwen de bergen weer te lijf gaan. Wie
eenmaal door de bergen bezeten is, die laten ze
immers nooit meer los. Met deze nu zo onverwacht nog
eens extra onderstreepte waarheid in de geest,
aanvaarden we de tocht naar de Magdeburger-hut.
Enkel idylle
In
het licht van bovenstaand betekent die tocht een
belachelijke wandeling, waar geen dramatisch verhaal
over geschreven behoeft te worden. Wandeling?... Nou
ja, altijd toch een wandeling van 3˝ uur, waar een
hoogteverschil van 700 meter moet overwonnen worden
op het warmst van de dag met een zware rugzak op de
schouders. Dat is echter ook alles! Dus geen hard
avontuur, enkel maar een idylle van de natuur, wat
schaarse ontmoetingen met mensen onderweg, de eigen
gedachten en het juichend hart van de bergwandelaar
zelf. Intussen rijkdom genoeg voor een gelukkig
mens.
Direct na het verlaten van de spoorbaan neemt het
bos die wandelaar op. Daar er ook nogal loofhout
groeit, is het er wat koeler dan op het station. Het
pad golft lange tijd heen en weer met soms wat
irriterende afdalingen nadat we juist menen aan
hoogte gewonnen te hebben. Men heeft ons aangeraden
direct naar het Solstein Huis te gaan want de weg
daarheen gaat meer vastberaden op zijn doel af. We
hadden echter reden dit advies niet op te volgen. Na
verloop van een uur lijkt het al eindeloos lang
geleden, dat we op het asfalt van Innsbruck stonden.
Van de stadsmens en stadsschoentoerist is niets meer
overgebleven. Als er een vogel opvliegt, een
bergmuis over het pad schiet, van een groenbemost
stuk rots een onnozel beetje water siepelt, we over
een halfvergane boomstam klimmen, lijkt het allemaal
of dit van óns is en wij een stuk van hen zijn, zo
zitten we gevangen in de magie van bos en berg.
Gebroken wordt de betovering pas wanneer het pad
uitmondt op een bredere weg, waar men met een auto
kan rijden.
Robinsoncomplexen
Er
bestaat dus toch nog een wereld van de mensen hier
op de Zirler Mahden. Daar zijn bultige, grazige
weiden met ver uiteenstaande sparren. En hier en
daar tussen die sparren verspreid liggen meer of
minder riante maar in ieder geval romantische
zomerhuisjes. Later zullen we vernemen, dat deze aan
toeristen verhuurd worden. Dit moeten dan wel de
buitenbeentjes onder de toeristen zijn! De
individualisten, die zich aan de massificatie
ontworsteld hebben en hier Robinson Crusoëcomplexen
komen uitvieren. Of vaders, die nu met hun kinderen
nooit vervulde jeugddromen tot waarheid maken. Ge
rijdt met uw van proviand voorziene auto tot hier en
dan begint het "oerwoud" met het leven in de
blokhut... Een idylle bij prachtig weer! Een gruwel
bij zich aaneenrijgende regendagen? Maar dat zullen
die avonturiers zelf wel uitmaken. In ieder geval
hebben ze hier hun tip!
Kort
voordat de brede weg ophoudt, stuiten we op een bron
bij een schuur. Er staat een Nederlandse auto
geparkeerd. Van een eigenaar geen spoor. Er zit dus
daarboven, in een van de huisjes, reeds een
Nederlandse Robinsonfamilie. Het wordt bevestigd
door een baardige jager met een versleten rugzak en
een lange bergstok zoals men die alleen nog maar op
oude gravures ontmoet. Een uur en langer zitten we
te praten met de klaterende bron op de achtergrond.
Hij is de eerste mens, die we na het vertrek aan het
station ontmoeten. "Al drie nachten niet thuis
geweest!" zegt hij. "Hoog tijd, dat ik weer eens
naar de vrouw in Zirl ga kijken." "Zit die nu
alleen?" "Nee, dat niet. M'n dochter en haar man
wonen bij haar in." Al die voorbije dagen heeft hij
door de bergen gezworven. Soms alleen, soms met een
heer. Al meer dan veertig jaar doet hij zo, en het
bevalt hem goed...
Dat is het!
Hoe
simpel en ongecompliceerd het leven soms kan zijn.
Wat een sprekende getuigenis, dat de mens het geluk,
waarnaar velen zo tevergeefs zoeken, in zich draagt
en dat het uit niets anders bestaat dan uit de
geesteshouding, waarmee men zijn lot aanvaardt en
verwerkt... Het afscheid wordt als dat van oude
bekenden. In een voor zijn leeftijd snelle pas daalt
hij af. Bij een bocht van de weg kijkt hij nog een
keer om en zwaait met zijn stok...
Wij
vervolgen de klim naar boven, die nu een échte klim
wordt, doordat het pad sterk stijgt. Wéér gaat het
door bos. Op enige afstand passeert een "Tarzan" met
bloot bovenlijf en een bundel hout op de rug.
Bewoner van een verscholen zomerhuisje! Elders
klinkt het geluid van houthakken en kinderstemmen.
Maar geen tot Robinson geworden stadsmens kruist ons
pad. De eerstvolgende levende wezens vormen een
Vlaamse familie: man, vrouw en drie kinderen, op
stadsschoenen en sandalen, op terugweg van de hut.
Ze zijn voor de eerste keer in de bergen. Ze hadden
het zich allemaal anders voorgesteld. Ze stellen de
meest onnozele vragen als we onze plannen ontvouwd
hebben. Zoals bijvoorbeeld: "Hoe wij toch overal zo
de weg weten in al die bergen als we uit Holland
komen. Hoe je dat moet doen van hut tot hut
trekken?" enz... Als we dan onze kleurige Freytag
Berndt-kaart vol rode strepen van bergpaden breed
openvouwen, gaat er blijkbaar een lichtje branden:
"Maar dan moet je wel een rugzak hebben?"...
"Natuurlijk!" "En betere schoenen dan de onze?"...
"Natuurlijk!" En nog zo het een en ander...
Het hoge woord
En
zich plotseling tot papa wendend zegt mama: "Zullen
we dat volgend jaar ook eens doen?" Het hoge woord
was er nu uit. Hun méér dan gewone belangstelling
voor ons ondernemen had reeds direct verraden, dat
die eerste tocht naar een nogal laag gelegen berghut
(1633 meter) bij deze mensen iets aan het trillen
heeft gebracht. De geheimzinnige geest van de bergen
heeft hen met een vinger op de schouder getikt. Ze
hebben het gevoeld maar nog niet gerealiseerd. Dat
zal pas later gebeuren. Er aan ontkomen doen ze niet
meer!
De
laatste loodjes wegen steeds het zwaarst. Ook op weg
naar de Magdeburger-hut. Dan wordt iedere rugzak met
lood geladen. Maar dit alles valt als met één slag
van de bergwandelaar af wanneer hij op korte afstand
de langverwachte hut voor zich ziet. Dit zijn de
letterlijke en figuurlijke hoogtepunten van zo'n
tocht, oude en altijd weer nieuwe ervaringen omdat
het - na uren van stilte en eenzaamheid in de natuur
- steeds weer een terugkeer tot de mensen
betekent...
2. Als het mist
en regent op de alm gaan de dagen trager
Zelfs in het hartje van de zomer schijnt de
Magdeburger-hut in het Karwendelgebergte nabij
Innsbruck niet te worden platgelopen. Dat moet wel
zijn oorzaak vinden in het feit, dat ze geen
steunpunt vormt voor de hoogtoeristen of de rasechte
alpinisten en anderzijds omdat de "kleinere man",
zonder een uitgesproken trek naar de bergen,
gemakkelijk vanuit het dal op één dag naar boven
klimmen en ook weer afdalen kan. Zo leidt deze hut
een wat vegeterend bestaan, waarin zij het hebben
moet van de gaande en komende man zonder bijzondere
aspiraties met betrekking tot de bergen.
Desniettegenstaande verbazen wij ons er toch wel wat
over die avond als enige "overblijver" de nacht in
te gaan als we tenminste de twee "Holzknechten", die
hier "ex officio" logeren, niet meerekenen.
In
de slecht verlichte "Gaststube", waarvan een deel -
zowel bij dag als 's avonds - in de schaduw blijft,
hebben we die avond, gezeten aan de lange houten
tafel en met de houthakkers en de waard, een "Budi"
schnaps gedronken. We kenden al het "Stamperl", een
heel klein jeneverglaasje, maar de "Budi" behoort
tot de nieuwe ontdekkingen. Het is een klein karafje
met slanke hals, precies van dezelfde vorm als
waarin in Italië de hele, halve en kwart liters wijn
worden opgediend maar dan met slechts een inhoud van
twee flinke normale borrels. Een mens die er voor de
eerste keer uit drinkt, ontkomt moeilijk aan het
gevoel aan een bloemvaasje te nippen. Alleen de
wetenschap, dat de "Einheimischen" er anders
tegenaan kijken, belet dat hij zich belachelijk
voelt...
Het lukt niet
Maar
zelfs met de "schnaps" lukt het deze avond niet.
Voor de houthakkers betekenen de bergen enkel het
domein van hun werk, de waard loopt ook niet over
van welsprekendheid. Bovendien heeft hij pas voor
het eerste jaar de hut gepacht, zodat hij op dit
voor hem nieuw terrein eigenlijk nog in de
kinderschoenen leeft. Het contact, dat in veel
berghutten vaak zo spontaan ontstaat omdat men er
steeds met geestverwanten ondereen is, blijft hier
uit. Zo liggen we die avond vrij vroeg op onze
legerstede, eenzaam ver weg op de bovenverdieping,
moederziel alleen in een slaapzaal met vele lege
bedden, waarvan aan het voeteneinde overal een
stapeltje van drie netjes opgevouwen dekens ligt. We
laten de lichtbundel van onze zaklantaarn over al
die bedden dansen alsof we hopen nog ergens een mens
te ontdekken, maar de bedden verroeren geen vin. We
kiezen zelf het enige alleenstaande bed onder een
klein raam zodat we al liggend maan en sterren
kunnen zien tot het voeren van een stil gesprek.
Maar Morpheus maakt daar spoedig een eind aan.
Die
nacht onweert het. We hebben er doorheen geslapen,
maar de ochtend leert, dat er weersomslag heeft
plaats gehad. Het regent en van tijd tot tijd wordt
de hut in wolken gehuld. Weg de daags tevoren nog
gekoesterde illusie van een dag heerlijk luieren in
de zon op de bergweiden! Alleen de voorgenomen
verkenning van de naaste omgeving kan tussen de
buien doorgaan.
"Man, wat doe je toch hier!"
De
hut ligt op een alm. Dat betekent dus koeien. Nu
hier dan daar treft ge er enige grazend aan op de
bultige bergweiden in de nabijheid. Wat verder af
vormen ze wazige vlekken in de nevel, die gedeelten
van de alm tot een dampende waskeuken maakt. Soms
kijkt een koe, wanneer ge in de nabijheid komt, u
met haar grote lodderogen vragend aan alsof ze
zeggen wil: "Man, wat doe je toch hier..."
Niet
ver van de hut staat een klein kapelletje en in de
omgeving daarvan een schuurachtig gebouw dat als
jachthuis betiteld wordt en waar waarachtig mensen
wonen. Koeien en regen hebben echter tussen hut en
jachthuis 'n grote modderpoel geschapen, zodat de
communicatie tussen beide gebouwen nogal moeilijk is
geworden. Vóór het jachthuis staat een bank en er
loopt een man doelloos heen en weer. Misschien is
hij wel net als wij om een praatje verlegen. Als we
een wat lange omweg om droogvoets bij het jachthuis
te komen gedeeltelijk hebben afgelegd, verdwijnt de
man in het donkere gat van de deur.
Thans zijn we toch een heel eindje van onze hut
afgedwaald. Als we geluk hebben, scheurt de
nevelsluier in het zuiden open en dan reikt de blik
tot in het Inndal, waar dorpjes in de zon liggen. Er
bestaat dus nog ergens een wereld en ook de bossen,
waardoor we de vorige dag naar boven zijn geklommen
en die we al zo lang niet gezien hebben, zijn er
nog. De wereld mag vandaag hierboven triest zijn als
een Allerzielendag, het kan nog anders worden.
Morgen zullen we verder gaan, hoger op, de zon
tegemoet. Maar die volgende dag brengt opnieuw nevel
en motregen en weer worden we gedoemd vele trage
uren van de etappes tussen de maaltijden aaneen te
breien.
Liever koeien?...
De
koeienbewaker met het glazen oog, een man van een
jaar of zesentwintig, geeft ook weinig conversatie
weg. Hij lijkt haast mensenschuw. Het liefst praat
hij met koeien, maar dan in een zuinige taal.
Alsmaar horen we hem roepen. "Koeie sé... koeie
sé!"... welk koeterwaals - volgens zijn verklaring -
betekent "dat de koeien moeten komen". Met deze
uitleg heeft hij méér dan genoeg gesproken en zonder
zich verder om ons te bekommeren trekt hij weer
achter een wat afgedwaald koebeest aan. De dieren
zijn hem liever dan de mensen...
Het
grootste deel van die tweede dag op de hut duiken we
onder in lectuur. De waardin Marianne - getrouwd met
de waard maar kinderloos - laat wat aanrukken uit
een met een sleutel afgesloten kamer. Daar ligt die
lectuur dan voor ons: "Zeitschrift des Deutschen und
Österreichischen Alpen Vereins". Jaargangen... 1903,
1904, 1905 en dan met een sprong naar 1910... Voor
dergelijke oude jaargangen moet ge inderdaad in
berghutten zijn. Tot heden waren we echter nog maar
tot 1914 geweest zodat we nu een record maken...
Bekend terrein
De
in linnen gebonden boeken zijn nog geheel nieuw en
zonder vlekken alsof wij als eerste er in lezen,
redenen waarom dit geschiedt met een eerbiedige
schroom. Decennia zinken we terug in het verleden,
in dagen toen de bergen nog niet zo ontsloten waren
als thans en toen er nog heel wat te ontdekken viel.
Al lezende zouden we nu heel oud moeten worden maar
het merkwaardige is, dat uit deze met zorg
geschreven en geďllustreerde artikelen precies
dezelfde geest van liefde tot de bergen spreekt als
ook hen bezielt, die daar vandaag hun verpozing
zoeken. Generaties zijn voorbijgegaan, twee oorlogen
staan als mijlpalen daartussen en toch spreekt uit
zovele van die oude pagina's diezelfde betovering en
dat onweerstaanbaar getrokken worden, dat ook de
bergvriend van vandaag zo in de ban houdt. Al werden
tal van zaken inmiddels achterhaald, deze boeken
zijn toch niet verouderd maar zij bezitten
daarentegen een vleug van het klassieke, dat
onvergankelijke, dat de tijd trotseert.
"Meditatie"
Omdat het nogal donker is in het grootste deel van
de "Gaststube", zitten we schuin voor het raam. Als
er aan de tegenovergelegen wand een grote spiegel
hing, zouden we daarin in een rembrandtiek licht een
schilderij van de grote meester zien. Lezende man
voor raam... De sfeer in de hut is al lezend
onwezenlijk, haast etherisch geworden. De waardin
moet in haar keuken zijn op dit stille middaguur
maar ze maakt niet het minste gerucht. Misschien
slaapt zij. De waard is met zijn paard afgedaald
voor de ravitaillering. Buiten valt een geruisloze
motregen en drijven er nevelslierten voorbij, wat we
zonder door het raam te kijken merken door de
verandering van de lichtsterkte op ons boek. Het is
zó stil, dat men een spin haar web zou kunnen horen
weven...
Wanneer we een ander boek openslaan, een Zwitserse
standaarduitgave door prof. Ofenbrüggen, zeer groot
formaat, goud op snee, in blauwe band vol krullen en
tierlantijnen, is het alsof het niet enkel meer om
lezen maar om een heilig ritueel en meditatie gaat.
Dit boek, als een altaarmissaal, waaraan slechts de
sloten ontbreken, staat vol prachtige tekeningen van
E.T. Compton. Het schijnen reproducties van
aquarellen, zo mooi als we de bergen nog nooit
getekend hebben gezien. Dat komt omdat de maker al
de liefde en bewogenheid van een voor die bergen
kloppend hart er op begenadigde wijze in heeft
uitgedrukt... Wereldvergeten rijgen we zo een paar
uur te zamen totdat er plotseling gasten komen, die
het in hun boshut niet meer uit hebben kunnen
houden. Dan is de betovering verbroken...
Uitgetrokken voor tochten door de bergen... twee
dagen gedwongen retraite... nood tot deugd
gemaakt... alles gehonoreerd met bovenstaande
ontdekkingen... Het is goed betaald!...
3. Het Solstein
Huis, 'n berghut die vibreert van vitaliteit
De
derde nacht hebben de weergoden medelijden gekregen
met de eenzame bergwandelaar in de Magdeburger-hut.
De daarop volgende ochtend heeft de alm een
metamorfose ondergaan zodat ze weer straalt in de
zon als op de dag van aankomst. Juist nu het leven
hier weer een prettiger gezicht toont, is het uur
van vertrek aangebroken. Drie wegen gaan van de
Magdeburger-hut (1633 meter) naar het Solstein Haus
in het noordwesten op 1804 meter. Twee wegen leiden
over de Solstein zelf (2540 meter) maar de derde, de
kortste, lichtste en meestgebruikte, gaat met weinig
hoogteverschillen onder de Solstein langs. Deze
route draagt de naam "Schützensteig" zoals een bord
nabij de hut vermeldt met de toevoeging "nur für
Geübte" ("alleen voor geoefenden").
In
tegenstelling tot Italië is men in Oostenrijk nogal
voorzichtig met de aanduiding van de wegen. De
ervaring leert, dat men ze eerder wat aan de zware
dan aan de lichte kant kwalificeert. In de buurt van
een zo gemakkelijk voor gelegenheidsbergwandelaars
te bereiken hut als de Magdeburger heeft die
waarschuwing haar zin. Maar al te vlug zouden ze in
de waan kunnen verkeren bij de "Schützensteig" met
eenzelfde pad te doen te hebben als dat wat hen naar
de hut gevoerd heeft. En dat zou dan een misrekening
zijn. Voor wie over enige bergervaring beschikt,
levert de route echter geen enkele moeilijkheid. De
gevaarlijkste punten zijn bovendien met haken en
staalkabels beveiligd, die misschien echter wel meer
gevoel van sensatie opwekken dan dat ze van de
noodzaak van hun aanwezigheid getuigen. Zó wordt het
over rots en tussen struikgewas door een speelse
tocht van twee en een half uur met maar één
ontmoeting onderweg met een uit de tegenovergestelde
richting komende dame.
Stralend leven
Al
vroeg staan we die ochtend in het Solstein Haus op
de Erlalm. Anders dan de Magdeburger-hut straalt de
vitaliteit van dit berghuis de nieuwaangekomene van
alle kanten tegemoet. Ja, u kunt het geloven of
niet, maar ook berghutten bezitten een eigen leven
en karakter, net als de mensen. Soms doorgrondt ge
het op het eerste gezicht, soms komt ge er pas na
een langer verblijf achter. Het Solstein behoort tot
diegenen, die niets te verbergen hebben, die u met
een vrank en open gezicht tegemoet treden. Het
vibreert van leven - ook als er niemand in de
"Gaststube" zou zijn - want het is een goed
renderend huis, met liefde onderhouden en prima
geleid.
Max
Viegl uit Umhausen zwaait er sinds twee jaar de
scepter. Men behoeft hier niet lang te toeven om hem
als een actief man te leren kennen, die op drie
plaatsen tegelijk kan zijn en de boel geducht in de
gaten houdt, echter zo, dat het eigenlijk nauwelijks
opvalt. Daarenboven spreidt hij een vlotheid van
omgangsvormen ten toon, die verbazing wekt en
waarvan het geheim pas wordt opgeklaard als hij u
vertelt jarenlang taxichauffeur te zijn geweest!...
Taxichauffeur en huttenwaard in de bergen!... Een
wel ongewone combinatie! Maar het gaat hier in het
Solstein Huis prima.
Schoenen uit
Een
groot deel van het wel en wee der gasten ligt in
handen van de dienster Rosa, een charmante
twintigjarige met verzorgde jurk en keurig schortje
voor. Ze levert niet alleen het natje en het
droogje, maar kwijt zich ook uitstekend van haar
taak de "Gaststube" in orde te houden. Zij brengt
ook iedere gast, die zich voor overnachting meldt,
op een vriendelijke maar daarom niet minder
dringende manier aan het verstand, dat hij bij het
naar boven gaan zijn bergschoenen heeft uit te
trekken. Kamers, slaapzalen en overlopen zijn met
linoleum belegd in het Solstein Huis. Vroeger ging
de strijd tegen de nagelschoenen, nu gaat het - in
sommige hutten - tegen de zwarte vegen die de
rubberprofielzolen achterlaten. Oudere alpinisten,
die het vroeger allemaal anders gekend hebben, laten
zich niet graag op vrouwelijk bevel tot op hun
sokken ontwapenen, maar uiteindelijk heeft toch
ieder een paar hutpantoffels in de rugzak, al
bedient hij zich daarvan liever op eigen initiatief.
"Der Franz"
Een
figuur, die niet aan het huttenleven deelneemt, maar
toch niet aan de aandacht kan ontsnappen, is een
oude man, die naar de naam "Franz" luistert. Hij
draagt in de buurt van zijn adamsappel een zilveren
buisje met een dito plaatje in zijn keel, welk
apparaat met een zilveren kettinkje als een
scapulier aan zijn hals bevestigd is. Zonder dit
instrument zou Franz geen adem kunnen halen. Nu kan
hij er zelfs snerpend als een "murmeltier" door
fluiten, maar hij moet dat ding de hele dag door in
goede positie duwen. Mede omdat het praten hem zeer
slecht afgaat, leidt de oude Franz een afzijdig
bestaan. Heel de dag staat hij zwijgend voor de hut
hout te zagen. Ook op zondag. Het gaat niet al te
vlot. Van hoger nut dan de produktie moet voor hem
de wetenschap zijn zijn brood niet in ledigheid te
eten. Hij werkt langzaam maar met een haast
fanatieke vasthoudendheid. Slechts een dame, waarvan
we te weten zijn gekomen, dat ze hier in de bergen
een aardig zomerhuisje verhuurt en die op de hut
enig aanzien geniet, speelt het op een zondagmiddag
klaar Franz naast zich achter een fles bier te
krijgen. "Maar Franz, je kunt toch niet de hele dag
zagen! En dat op zondag! Kom hier!"
De eenzame
Franz spartelt tegen. Ze moet hem bij een arm van
achter zijn zaagbok wegtrekken. Dan pas legt de oude
man zich bij het onvermijdelijke neer en schaart hij
zich in de kring, waarin jongelui onder begeleiding
van een gitaar van "Zonnige bergen en zonnige
hoogten" zingen en nog een heel repertoire van
andere "Heimatliederen" afdraaien. Franz voelt zich
echter helemaal niet op zijn gemak. Hij drinkt niet
al te lang van de hem aangeboden fles bier. Als hij
ze met goed fatsoen leeg heeft, eclipseert hij zo
gauw mogelijk weer naar zijn zaagbok. Franz is een
eenzelvig man, wiens geschiedenis ge zoudt moeten
kennen om hem te begrijpen, een figuur waarvan de
tragiek vandaag nog geaccentueerd wordt door de
uitbundige vreugde van deze zomerzondag.
Natuurverbonden
Zo'n
uitgelezen zomerzondag in de bergen behoort tot een
onvergetelijke belevenis voor wie zo maar wat in en
om de hut luiert. Sommigen hebben zich al de avond
tevoren op pad begeven en de nacht in de hut
doorgebracht om des morgens maar vroeg de bergen te
kunnen aanpakken. Of ze zijn er met "verhevener"
oogmerken. Zoals bijvoorbeeld de muzikanten, die
elders, nog ver weg, een veldmis moesten gaan
opluisteren en zich daarvoor gisterenavond wat "in
conditie dronken". Anderen hebben vóór dag en dauw
het dal verlaten. Jongens en meisjes, ouders met
kleine kinderen en kinderloze echtparen, allen zijn
ze uitgetrokken met proviand in de rugzak en de zon
in het hart. Ieder viert zijn eigen ambities bot.
Voor sommigen betekent het Solstein Huis hoogtepunt
en einddoel, voor anderen is het slechts een
pleisterplaats op een nog veel verder gelegen doel.
Rondom in de anders zo stille bergen rumoert nu het
leven. Er wordt geroepen en gejodeld van een top, er
klinkt muziek of gezang maar soms ook geschrei van
een kind, dat zich ergens in een beangstigende
positie gemanoeuvreerd heeft. En als dan de zon het
grootste deel van haar baan langs de hemel heeft
afgelegd, als ze enkel nog maar de toppen belicht en
de bergflanken al in de schaduw zitten, zijn de
meesten reeds afgezakt naar de wegen, die dalwaarts
voeren. De onvermoeibare jeugd nog altijd stoeiend
als jonge honden en even roekeloos rennend, vaders
en moeders met hun kroost wat meer bedachtzaam wat
niet belet, dat de kleine Sepl op het sterk dalende
pad zichzelf niet kan bijhouden en languit tegen de
grond ploft met kapotte knieën en een huilpartij als
resultaat. Maar of ze nu oud of jong zijn, allen
zonder onderscheid keren terug naar hun woonplaats
met vreugde in het hart want deze Tirolers bezitten
nog een verbondenheid met de natuur zoals men die
buiten de berggebieden nauwelijks aantreft.
Jaloers?... Ja!...
Tot
de laatst afdalenden behoort een jong paartje. Ze
dragen beiden knalrode kousen. Het meisje bovendien
een "Dirnlkleid", hij een felblauwe blouse en
Tiroler hoedje met veertje. We ogen ze na. Als hun
contouren reeds lang vervaagd zijn, zien we nog
altijd het rood van die kousen en dat is voldoende
om twee gelukkige mensenkinderen op weg te weten
naar een nog uren ver weg gelegen huis nadat zij al
de vreugden van een schone dag gedronken hebben.
Zo
gaat een zomerzondag in de bergen ten onder. Wie zou
er niet jaloers op zijn?...
4. Die simpele
Erlspitze houdt verrassingen verborgen
Dit
is de dag, waarvan alle mensen, die in de bergen
gaan, dromen: een wereld vol zon met daar overheen
een blauwe koepel van de lucht. Zó vinden we bij het
krieken van de dag de Erlalm in het
Karwendelgebergte, waar tussen de grazige weiden op
1800 meter hoogte het fraaie Solstein Huis staat.
Indien het niet nodig was, zoudt ge er toch de
voorkeur aan geven daar buiten bij de bron uw
ochtendtoilet te maken met het raam van het was- en
"bad"-huis als primitieve scheerspiegel, want alleen
zó voelt ge u van begin af aan opgenomen in die
uitzonderlijke dimensie, die het leven van een mens
in de bergen als een hemelse gave krijgt toegemeten
doch waarvan zovelen zich nooit bewust worden...
Voor
vandaag staat op het program de ruim 2400 meter hoge
Erlspitze, die naast de Solstein de tweede huisberg
van deze alm vormt. Vanaf de alm biedt de Erlspitze
voor het oog weinig spectaculairs. Hij vertoont geen
uitdagende wanden en geen naar de hemel torenende
spitsen. Hij lijkt veel meer op een goedige lobbes,
die tot een wandelingetje uitnodigt om van een
befaamd uitzicht te genieten. Eerst gaat het pad
tussen de frisgroene weiden naar het gebied waar het
laatste "Krümholz" groeit. Het "Krümholz", ook wel
"Latschen" of "Legföhre" genoemd, behoort voor velen
tot de sympathiekste gewassen van het hooggebergte.
Het zijn een soort laag tegen de grond kruipende
sparren, waarvan in sommige gebieden een fijne olie
getrokken wordt door verbranding. Het gewas
onderscheidt zich door de bijzondere taaiheid, die
het ook wel nodig heeft, want daar de boomgrens zijn
domein vormt, moet het een voortdurende strijd om
het bestaan voeren. Na het steeds lager wordende
"Krümholz" tiert er alleen nog maar het gras totdat
ook dit ten slotte in barre rots overgaat. Dank zij
zijn moedige kamp in het grensgebied is aan de
"Latschen" de eer te beurt gevallen als trofee te
dienen van de bergvrienden. Menigeen keert na een
tocht gaarne in het dal terug met een bundel
"Latschen"-takken tussen de klep van de rugzak.
Verwoesting
Op
de Erlalm is echter vreselijk huisgehouden onder het
"Latschen"-bestand. Reeds van verre verraden grote
kale plekken in het gras van het drama, dat zich
hier bij wijze van spreken iedere dag voltrekt en
steeds groter wordende wonden slaat. De "Latschen"
worden gerooid om als brandhout in het Solstein Huis
te dienen. Op de slappe dagen moet Rosa er met paard
en sleetje op uit om het hout naar de hut te slepen.
Het is alsof ook zij begaan is met de aangerichte
verwoestingen, want ze heeft een gloeiende hekel aan
dit werk, zoals ze ons vanmorgen in een praatje bij
het ontbijt toevertrouwde.
Boven het "Krümholz" gaat het pad in zigzaggen over
de "graat" naar boven. 't Is allemaal heel
eenvoudig. Naarmate we echter aan hoogte winnen
wordt het gezicht van de Erlspitze en ook dat van
zijn naaste buren grimmiger. Wat er vanaf de alm zo
vriendelijk en goedmoedig uitzag, blijkt toch een
echte berg met woest doorkorven flanken, steil
afvallende wanden en chaotische steenmassa's uit een
oertijd.
Als een kerktoren
Juist als we wat op dit geheel nieuwe gezicht zijn
ingespeeld, presenteert de berg, in een fantastische
doorkijk naar de diepte, zijn verrassing: een
enorme, geheel vrijstaande bergnaald, scherp als de
spits van een Tiroolse kerktoren. Een natuurwonder,
dat herinneringen oproept aan de Guglia di Brenta en
meerdere soortgelijke "naalden" in de Dolomieten. In
het Karwendel hadden we echter zeker zulk een
uitdagende formatie niet verwacht. Wie in deze
streken goed bekend is, moet in staat zijn op de
stand van de schaduw van die naald het uur van de
dag af te lezen als van een zonnewijzer. Aan zijn
voet liggen hellekrochten, die Dante tot inspiratie
hadden kunnen dienen. Het blijkt voor de zoveelste
maal weer eens hoe schijn en werkelijkheid uit
elkander liggen en dat ook een simpel uitziende berg
grote verrassingen kan bieden.
Nu
de Erlspitze zo zijn gezicht vertoond heeft, is hij
met één slag aanzienlijk in onze achting gestegen,
een achting, die bekroond wordt met het bereiken van
de top. De rots is alleen nog maar verwarmd aan de
oppervlakte. Daaronder zit de koude van de regens
van enige dagen geleden. De top vormt derhalve geen
uitgelezen rustplaats maar de schaarse plukjes gras,
die hun voedsel uit een dun humuslaagje moeten
bevechten, bieden toch nog wel een niet zo heel
ongerieflijke zitplaats om vandaar neer te kijken op
de wereld.
Groots panorama
De
blik waart over bijna het hele Karwendelgebergte tot
in de Duitse middelgebergten van het noorden. Daar
over de grens ligt het massief van de Wetterstein
met als hoogste punt de Zugspitze. Ook de
verschillende achter elkander gestapelde massieven
van het Karwendel laten zich in de kaart kijken. Ze
liggen daar als een maquette en in één blik kunt ge
hun opbouw omvatten. Hoe aangrijpend echter ook -
toch is deze aanblik in hoge mate misleidend. Wie
het hooggebergte nooit anders dan zó zou zien,
krijgt nauwelijks enig begrip van zijn betekenis,
hoe geďmponeerd hij ook kan zijn door de massale
opbouw van Gotische stenen kathedralen met haar vele
steunberen. De grote wonderen en mysteries zitten in
het detail. Wat het oog van onze verheven rustplaats
niet kan achterhalen moet de herinnering oproepen.
In
die verlaten lijkende wereld zit overal het leven.
Diep door de dalen trekken de wegen hun spoor als
verbinding van de woonplaatsen van de mensen. Overal
zijn er bergweiden waar ge - als ge maar dicht
genoeg nabij komt - het geklingel van de koebellen
hoort. Ergens in die bergen staat op een welgekozen
plaats een berghut en overal in die verlatenheid
gaat ergens op een bergpad een mens. Op vele
plaatsen in die afwijzende wanden hangen jonge
mensen in touwen gebonden bij het pogen het
onmogelijke mogelijk te maken. Misschien verkeert er
op dit moment wel iemand in bergnood, mogelijk stort
er op dit ogenblik een jong leven uit de wand door
het uitbreken van een steen... Dat zijn drama's die
gebeuren kunnen, maar zeker zit ook ergens een
paartje in het gras te liefkozen en ligt er hier of
daar een dagenmelker languit op de rug te zonnen...
Dat behoort allemaal tot de van onze plaats niet
geziene doch enkel geweten dingen. De bergen kunnen
wreed zijn maar soms ook mild... heel mild zelfs.
Wie zou dit beter ervaren als hij die nu op de top
van de Erlspitze zit?...
Afwijzende "Scharte"
Niet
ver van die top hangt een bordje tegen de wand met
het opschrift "moeilijke kletterweg". Het oog zoekt
die naar beneden lopende "weg" maar hij verliest
zich spoedig in de warreling van steenblokken. Als
een fijne draad tekent zich tegen de bergen van het
westen de route naar de Nördlinger Hütte af onder de
top van de Reitherspitze in de buurt van het
beroemde Seefeld, dat zich opmaakt voor de
winterolympiade. Ongenaakbaar steil gaat die weg
naar de Eppzirler Scharte, een nauwe overgang over
een bergkam. Eigenlijk zouden we daar morgen met een
zware rugzak ook overheen moeten. Zo luidde
tenminste het program. Thuis op een winteravond
wandelt het gemakkelijk over de rode streep van een
landkaart. In de zomer, met de werkelijkheid
geconfronteerd, ziet deze er meestal anders uit dan
de verbeelding. Die steilte van de weg is
gezichtsbedrog, dat leert de ervaring, doch de vijf
uur klimmen en dalen naar de Nördlinger-hut
betekenen keiharde realiteit.
Daar
verschijnen drie zwarte stippen in de "Scharte". Het
is alsof we zuchten van voldoening horen om het
bereiken van de laatste hindernis op weg naar het
Solstein Huis. Ze komen beslist van de andere zijde,
want anders hadden we ze zien opstijgen. Ze nemen
een behoorlijke rust op de "Scharte" en beginnen
daarna aan de afdaling, welk voorbeeld ook wij
volgen voor wat onze Erlspitze betreft. Straks
zullen wij de drie in de hut ontmoeten. Dan zullen
we de ervaringen op hun tocht vernemen en beslissen
of wij die toer in de omgekeerde richting zullen
ondernemen.
5. Vogels van
diverse pluimage, maar één in hun bergliefde
Wat
voor de woestijnreiziger de oase betekent, is voor
de bergwandelaar en alpinist de berghut. Zij vormt
het punt, waar de mens verzorging vindt en
bescherming tegen de elementen, die in 't
hooggebergte zo nukkig en kwaadaardig kunnen zijn.
Overdag vindt men die bergbezetenen op de smalle
paden of in de steile wanden, in de vroege namiddag
of tegen het vallen van de avond trekken zij zich
terug in de geborgenheid van de gastvrije alpenhut.
Zo gaat het ook in het Solstein Haus. Sommigen zijn
vandaag omhoog gekomen uit het Inndal als inzet van
hun vakantie. Anderen hebben een vijf uur lange
tocht van de Nördlinger-hut achter de rug. Of ze
komen van de Magdeburger-hut of uit het Samertal,
noordelijker uit het Karwendel.
Vogels van diverse pluimage kunt ge op zo'n avond in
een berghut aantreffen, maar één ding hebben ze
allen gemeen: hun liefde tot de bergen. Ze zijn
zonder uitzondering geestverwanten. Iedere onbekende
weet dat van de andere onbekende zonder dat dit
nadrukkelijk naar voren wordt gebracht. Zodoende is
contact doorgaans gemakkelijk al treft ge toch ook
altijd weer enige van die doorgewinterde
individualisten, die zelfs hier op de hut zichzelf
willen blijven en hardnekkig weigeren de ramen van
hun naar binnen gekeerde ziel open te zetten. Neem
nou dat paartje tussen vijfendertig en veertig aan
de tafel naast ons. Misschien bezoeken zij voor de
eerste keer een hut. Ze zitten er in ieder geval
heel schuchter bij. De schaarse conversatie, die zij
onder elkaar opbrengen, wordt haast fluisterend
gevoerd en toch zijn het geen verliefden. We
kwalificeren ze als een van die kinderloze
echtparen, die men zo vaak in de bergen aantreft,
een veronderstelling, die - wanneer er eindelijk
moeizaam enig contact tot stand gekomen is -
bevestigd wordt.
Eigen stamtafel
Van
heel andere geaardheid toont zich de Oostenrijkse
koopman in ruste. Neen, het bestijgen van toppen
ligt niet meer zo best wanneer ge tegen de zeventig
gaat. Maar de bergen blijven ook dán trekken. Daarom
heeft hij zichzelf hier enige weken op de hut
ingekwartierd. Overdag wandelt hij wat over de alm,
zit voor de hut op de bank in de zon, maakt een
babbeltje met de gaande en komende man en kijkt de
rest van de dag maar naar de bergen, die hem zoveel
vreugde bereid hebben. Des avonds in de hut, onder
het gele licht van de lampen, komt hij in zijn
element. Hij heeft een vaste tafel met een vaste
stoel. Hij noemt dat terecht zijn "stamtafel". Wie
zich bij hem zet, behoeft de hele avond geen mond
meer open te doen. Hij houdt lange monologen over al
de bergen, die hij kent en heeft daartoe niets dan
een welwillende luisteraar nodig.
Uit
geheel ander hout gesneden is de "Herr Doctor" uit
Noord-Duitsland. Keurig in nieuwe berguitrusting
gestoken met een pracht van een whipcord "Bundhosen"
en een witte wollen trui die navenant is. Vlot,
zwierig, elegant beweegt hij zich - hoewel pas
aangekomen - als een lijflijk "Wirtschaftswunder"
door de hut. "Mag ik bij u komen zitten, want ik eet
niet graag alleen", zegt hij. Nou dat mag, waaraan
hij trouwens niet getwijfeld heeft want hij zit al,
bijna voordat het antwoord gekomen is.
Soms na jaren
Het
wordt een kout over wat koetjes en kalfjes zoals dat
gebeurt bij kennismakingen, die voorbestemd zijn om
voorbij te gaan zonder een spoor achter te laten. 't
Is gek maar ge voelt zoiets al vanaf het eerste
moment... De meeste mensen, die ge op zo'n bergtocht
ontmoet, verdwijnen weer in het onbekende als
schepen in de nacht maar soms ook stuit ge
plotseling op een ziel, die jaren later nog om u
zweeft en waarbij ge haast de zekerheid hebt, dat
het die andere precies als u vergaat. Over en weer
een enkele brief per jaar kan dan voldoende zijn om
een stil heimwee te voeden totdat ge - soms na vele
jaren - op zekere dag ergens in een berghut weer aan
dezelfde tafel zit omdat ge wel zo practisch geweest
zijt het "toeval" een handje te helpen. Simpele,
kleine gebeurtenissen, die een mensenleven de fijne
toets geven zoals een kleinigheid dit vaak aan een
kunstwerk doet...
Op naar de Solstein
Als
er de volgende ochtend opnieuw een heerlijke
zonnedag opengaat, zijn we al lang weer filosoof af.
"Die trui kunt u wel beneden laten", zegt de reeds
in de zon zittende koopman in ruste als hij ons op
pad ziet gaan naar de Solstein. "Regenjas ook niet
nodig. Maar ja... hij weegt niet zwaar. Neem maar
mee"... Zo gaan we dan. Zonder rugzak met niets dan
een regenjas aan een riem, lichtvoetig als een gems,
de Solstein op. Hij is eigenlijk de eerste huisberg
van de Erlalm, een goedmoedig uitziende lobbes van
2633 meter. Vanaf de hut betekent dat een
hoogte-onderscheid van slechts 900 meter. Zigzag
gaat het "pad" door het "Krümholz" tot daarna de
barre rots begint. Ook hier niets spectaculairs.
Geen enkele uitdagende formatie.
De
zon stijgt in een blauwe lucht omhoog. Lang nog is
de dag en daarom kunnen we onderweg rustig een uur
verpraten met de Oostenrijker, die gisterenavond
eenzaam in een hoekje van de hut heeft gezeten en
heel vroeg naar bed is gegaan. Hij komt op dit uur
al terug van de Solstein. Hij blijkt niet de in
zichzelf gekeerde man, waarvoor we hem hadden
aangezien omdat hij zo nadrukkelijk zijn "privacy"
beschermde. Hij ontpopt zich daarentegen als een
gezellig causeur. Met zware rugzak was hij de vorige
dag in vijf uur tijds van de Nördlinger Hütte
gekomen en dit had hem "bekaf" gemaakt. Maar dat is
weer over. Zoals in één slag voor ons de lust om nog
naar de Nördlinger Hütte te trekken.
Vlak voor de bui
Samen genieten wij van het uitzicht over de wereld
onder ons. Kijk daar over de alm gaat een paard met
een sleetje en 'n meisjesfiguur. Petieterig klein
voor het blote oog. Maar we weten, dat het Rosa de
dienster is. Rosa op weg naar het geschonden deel
van de alm, waar de "Latschen" als stookhout gerooid
worden totdat er niets als zwarte kankerplekken
tussen het gras overblijven. Rosa haalt
"Latschen"... Voor de kijkers een idylle - ook nog
al weet een van hen, dat ze toch zo'n hekel aan het
werk heeft...
Met
het verstrijken van de tijd is er aan de hemel wel
iets veranderd. Sombere wolken hebben zich als
vuisten samengebald. In het westen wordt de lucht
steeds dreigender. Er is iets geweldigs op komst...
tenzij dat het overdrijft. Daar hopen we dan maar op
als we alleen, nu in een versneld tempo, onze weg
naar de top vervolgen. Juist als we boven komen,
vallen de eerste regendruppels en er komt een
heftige wind op. Uit de zinken bus tegen het
"Gipfelkruis" peuteren we het traditionele
"Gipfelbuch" te voorschijn. In de waan een mooie dag
op de Solstein te zullen beleven, hadden we ons
voorgenomen eens zorgvuldig na te gaan, wat voor
geest en humor de schrijvers in het boek zoal hebben
opgebracht, maar nu zijn we blij enkel onze naam en
de datum te kunnen schrijven voordat de wind ons het
boek uit de hand rukt.
Strijd met hagel en storm
In
het westen valt een donderslag en een lange
bliksemflits doorklieft de lucht. Hij komt gelukkig
niet verticaal naar beneden maar gaat horizontaal
van west naar oost. De bui hangt nog niet boven de
Solstein maar hoe snel kan ze er wél zijn. Hier bij
het ijzeren kruis met die staalkabels die het
bevestigd houden, wordt het levensgevaarlijk. De
regen verandert in hagel en er steekt een hevige
storm op. Nu wordt het een ren naar beneden. Nergens
biedt de kale berg beschutting. Ook voorlopig niet
in lagere regionen want de "Latschen"-begroeiing is
nog ver weg. Zo snel mogelijk, zonder de
voorzichtigheid uit het oog te verliezen - een enkel
is gauw verstuikt! - gaat het bergafwaarts.
Doordat het pad zigzag loopt, hebben we afwisselend
de storm voor de borst en in de rug. Die storm rukt
de drukknopen van onze plastic regenjas los waarom
we hem met beide handen moeten vasthouden. De hagel
geselt die handen en ons gezicht dat als het ware
met honderd naalden tegelijk geprikt wordt. In een
ommezien zijn we tot aan de knieën kletsnat. Onze
voeten plassen voortdurend door water, dat van de
rotsen over het pad stroomt. Iedere keer, dat we
storm in de rug hebben, betekent een verademing maar
even later moeten we er weer met een gebogen hoofd
als een bok die stoten wil, tegenin. Als hij nog
krachtiger wordt, zullen we hem niet meer baas
kunnen. Dan zullen we moeten gaan liggen, ons
vastklampend aan de rots om niet te worden
meegesleurd...
"Komm mit!"
Als
we zo vechten, voelen we plotseling een klap op een
schouder en in ons oor klinken de woorden: "Komm
mit!" Er schieten als berggeesten drie in plastic
mantels gehulde wezens voorbij. Ze wachten niet, ze
kijken niet om maar ijlen bergafwaarts zonder te
weten of wij ons bij hen hebben aangesloten of niet.
Ze hebben genoeg aan zichzelf... Wat een tempo
voeren die "schimmen"! We kunnen dat onmogelijk
volgen en proberen het ook niet. Spoedig bevinden we
ons weer alleen in gevecht met de elementen. Maar
ten slotte bereiken we veilig de
"Latschen"-begroeiing, die bescherming voor de storm
biedt. Dat betekent een opluchting. En als we aan de
hut aankomen schijnt weer de zon...
In
sportbroekje of onderbroek zitten de drie
"berggeesten", die zich als Duitsers ontpoppen, die
vanaf de Magdeburger-hut over de Solstein zijn
gekomen, bij de twee kubieke meter grote tegelkachel
in de hut. In de gaten onder de kachel liggen en
hangen hun natte broeken en sokken. Ze hebben geen
reservegoed bij zich en moeten wachten tot hun
spullen een beetje droog zijn want ze willen vandaag
nog afdalen... Dan zijn wij met reservegoed en een
zee van tijd er beter aan toe! Over het "avontuur"
wordt nauwelijks gepraat! Dat is alweer voorbij!...
6. Al wordt de
Patscherkofel met stadstoeristen overspoeld...
Na
een achtdaagse tocht door het Karwendelgebergte
staan we opnieuw op het asfalt van Innsbruck. Wie
zich hier voor de keuze ziet snel met een "Bergbahn"
weer "boven" te komen, kiest doorgaans de Hafelekar.
Voor ons wordt het ditmaal echter de Patscherkofel
(2240 meter) want we willen de Tuxer Voralpen in.
Dat betekent eerst met de tram naar het lijneindpunt
Bergisel, waaraan de naam van Andreas Hofer
onafscheidelijk verbonden is. Vandaar overstappen op
het trammetje naar Igls en dan pas komt de
"Bergbahn" naar de Patscherkofel aan de beurt... Een
hele "reis" dus.
Wat
verveeld staan we met andere reizigers onder de berg
Igls te wachten op dat trammetje naar Igls. Naast
ons zoeven over een stijgende weg de auto's naar en
van de Brenner. Één onafgebroken file van hen, die
de zon gaan zoeken of van degenen, die het er al
weer hebben opzitten. Als we treinen of auto's naar
de Brenner zien rijden, worden we altijd een beetje
sentimenteel. We kennen die weg enkel maar vanuit de
trein gezien, maar sinds jaren kunnen we ons geen
prettiger reis denken. Altijd nog heeft de Brenner
zich ons van haar meest zonnige kant laten zien en
daarom voor altijd het hart gestolen. Ook dan nog
als het straks een keer anders uit mocht komen! We
hoeven maar even de ogen dicht te knijpen en dan
overzien we in de geest het hele traject van de oude
herinneringen... Haast zouden we bij die dromerij
nog de Iglse tram missen.
Romantiek
Ook
die tramrit naar Igls, dat door Engelsen geannexeerd
pleegt te zijn, behoort tot de unieke belevenissen.
Eigenlijk had het trammetje zich al lang overleefd
moeten hebben, maar nog altijd sukkelt het hortend
en stotend in een gezapig gangetje zijn dagelijks
traject af. Dit traject gaat, langzaam stijgend,
grotendeels door bos. Hier en daar een stopplaats,
die het "station" van een of ander onzichtbaar
verborgen dorp moet betekenen. Soms is zo'n
"station" niet méér dan een houten afdak met een
naam er op als een eenzame post in de wildernis,
maar altijd stapt er bij zo'n halte wel iemand
uit... En als ge dan weer verder sukkelt, komt er
een tikkeltje meelijden in het hart om die totaal
onbekende, die ge daar "hulpeloos" aan de wildernis
schijnt over te leveren...
Alsof het trammetje zich om zijn bestaan schaamt,
rijdt het niet door tot in Igls zelf. Zijn
stationnetje ligt een halve kilometer buiten het
dorp. Maar goed ook, want Igls voelt zich een beetje
sjiek zonder dat het daarbij zijn landelijke komaf
en de daarvan meegebrachte gemoedelijkheid
verloochend heeft. Daarom houden we intens van Igls.
Je kunt er zo lekker op het pleintje in de zon
tussen de Engelse misses zitten in zalig nietsdoen.
Of wat filosoferen in het park. 't Is niet eens een
mooi park maar door zijn ligging heeft het wel zijn
eigen sfeer. Hoe lang is het ook weer geleden, dat
we aan al die dingen meededen? "Igls, neem het
asjeblief niet kwalijk, dat we vandaag zonder een
oponthoud door je heen marcheren... Wat proviand
inslaan?... Ja vooruit dan, maar langer kan het echt
niet. We moeten naar de Patscherkofel!"
Zwevend naar boven
Die
Patscherkofelbahn ligt ook weer aan de rand van het
dorp. Ook dat weten we nog en we kunnen er derhalve
direct, zonder vragen, naar toe lopen. Vijf uur in
de namiddag is niet bepaald een tijdstip, dat
toeristen nog op de Patscherkofel gaan. Die "Bahn"
is evenmin als andere "Bergbahnen" goedkoop en als
het dan toch móét, vertrekt men liever in de ochtend
om de uitgave tot de avond rendabel te kunnen maken.
Alleen bij drie kandidaten vertrekt de kabine. Nu,
we zijn met z'n drieën al moeten we de conducteur
dan wel meerekenen! Het aanknopen van een
conversatie loont eigenlijk de moeite niet. Het
leidt trouwens maar af ook. Zwijgend zweven we naar
boven met een blik op de nieuwe springschans en dan
midden over de bobbaan voor de winterolympiade. De
van boven komende kabine zit wél stampvol. Vele
inzittenden zwaaien bij het passeren. Wij zwaaien
terug. Het eindpunt van de Patscherkofelbahn ligt in
het Patscherkofel Hotel. Wij moeten echter niet in
dit hotel maar in het Patscherkofel Haus van de
Österreichischer Alpenverein zijn. Gelukkig
ontdekken we dat een honderd meter verder. Of het
verschil zo groot zal zijn?
Geen berghut meer
Het
Patscherkofel Haus is ontstaan als berghut voor
alpinisten, maar het is overspoeld door het
stadstoerisme, waardoor het zijn oorspronkelijk
karakter prijs moest geven. Ook dit huis evolueerde
tot een soort hotel. Er heeft pas weer een
verbouwing plaats gehad. Bij een nieuwe deur staat
in grote letters het woord "Restaurant" en elders,
in niet minder grote letters, het internationaal
geworden Italiaanse "Expresso"... Geen wonder, dat
de echte alpinist zich hier niet al te best thuis
voelt. Tóch wordt er nog altijd met hem gerekend en
blijft een deel van de slaapruimte extra voor hem
gereserveerd. Het comfort van koud en warm stromend
water op de overloop neemt hij daarbij graag op de
koop toe. Hier is hij tenminste nog de man van de
bergen... als hij straks naar beneden gaat en zich
tussen de dagjesmensen mengt, wordt hij
halfslachtig... Doch goed, laat het Patscherkofel
Haus dan ook hotel geworden zijn, niemand kan het
enige gemoedelijkheid ontzeggen als ge zit in een
van de uitgebouwde erkers met het grootste uitzicht.
Ondanks alles kleeft er nog altijd iets van de oude,
idealistische geest van vroegere generaties van
bergvrienden aan de wanden van dit huis...
Grandioos uitzicht
We
kiezen een bed uit vlak onder het raam. Op het
zuiden, wéér met de blik naar de Brenner. We
behoeven maar even het hoofd van het kussen te
lichten om van een grandioos panorama te genieten.
Bijna grijpens na staat daar in het vierkant van het
raam de 2700 meter hoge Serles. Hij behoort niet tot
de coryfeeën wier naam klank over de hele wereld
heeft - soms ooit van de Serles gehoord?... - en
tóch is het een prachtberg. In zijn opbouw doet hij
aan de Birmaanse tempels denken en door zijn ligging
aan Cerberus doordat hij, als een hellehond, de
toegang tot de Brenner schijnt te bewaken. Er mag
dan veel toeristenvertier op de Patscherkofel zijn,
hij is een bezoek waard.
Alpine Garten
Beneden ons huis ligt een grote kei, waarop met rode
verf het woord "Alpinum" staat. Hier bevindt zich,
terrasvormig tegen de helling aangelegd, een zeer
grote "Alpengarten", die de hele flora van de bergen
bevat. Een hoogst sympathieke, maar wat kinderlijke
"Herr Doctor" wiens tongval eerder de Duitser dan de
Oostenrijker verraadt, zwaait de scepter in deze
"Garten". Wat kan er voor een man, die met zoveel
zorg en liefde iedere dag met de bloemetjes omgaat,
groter vreugde zijn dan dat een vreemdeling
belangstellend inlichtingen over zijn lievelingetjes
vraagt?... Dus gunnen we hem dat plezier! Daarvoor
legt hij gaarne de sikkel neer om zijn strijd tegen
wat te onstuimig woekerend gras bij een volgende
gelegenheid voort te zetten.
Lieve hemel, deze man weet alles over bergplanten!
Wij hebben 'n botanicus in zijn complex geraakt. Hij
neemt ons de hele tuin mee door. Een wat
onvoorzichtige vraag onzerzijds heeft tot gevolg,
dat hij ons van het diepste punt uit de tuin weer
helemaal tegen een steile helling naar boven lokt om
alsnog datgene te laten zien waarvan we gehoopt
hadden, dat het er niet zou zijn... Onze "Herr
Doctor" toont zich echter zó aardig en zó
naďef-charmant dat we onmogelijk anders kunnen dan
de grootste interesse te blijven veinzen...
Zwitsers Duits
Die
avond zitten we aan tafel met een Zwitserse
arbeidersfamilie: man, vrouw en dochtertje. Veel
conversatiestof leveren ze niet. Het platte
Zwitserse Duits, dat zij spreken, is bovendien soms
moeilijk te verstaan. Ze vinden Oostenrijk maar wát
goedkoop. Zo'n reis als thans zouden zij zich in hun
eigen vaderland zelfs niet kunnen veroorloven.
"Neen, geef mij maar Oostenrijk!" zegt de man. Ook
hem treffen we in zijn zwak als we enige interesse
voor zijn nogal erg kostbaar fototoestel met
toebehoren aan de dag leggen. Ha, ha, daar gaat hij
eens extra voor verzitten! Nou duikt er tóch nog
iets op, waarover we kunnen praten. Dat vrouw en
kind helemaal uitgeschakeld raken doet er niet toe!
Zoals onze "Herr Doctor" van zo straks alles van
bloemen wist, zo weet deze Zwitser alles van
fotograferen. Hem ontbrak alleen nog maar iemand om
finaal door te zagen. En die heeft hij nu in die
Hollander gevonden. Maar we zijn mijnheer gebleven!
Alleen maar wat vroeger naar bed gegaan dan zonder
Zwitser vermoedelijk het geval zou zijn geweest...
7. Op de
Patscherkofeltop vindt ieder toch wel zijn vreugden
Evenmin als het gelijknamige hotel staat het
Patscherkofel Haus op de top van de berg, waaraan
beide gebouwen hun naam ontlenen. De eigenlijke top
moet ge nog een driehonderd meter hoger, namelijk op
2240 meter zoeken. Ge kunt dat te voet doen of met
gebruikmaking van een skilift. De Patscherkofel is
derhalve van alle gemakken voorzien. Geen wonder
dus, dat hij tot een echte speelplaats van de
toeristen uit Innsbruck geworden is en daardoor een
deel van zijn alpine karakter verloren heeft. Een
reden waarom de ware bergvriend hem het liefst
vermijdt of zo vlug mogelijk achter zich laat. Maar
één dag hebben we dan eens meegespeeld tussen al die
fleurige jurkjes boven poezelige stadsschoentjes...
Een
bord, dat de bergvreemde mensen wijs maakt, dat de
wandeling naar de top maar vijftig minuten in beslag
neemt, verleidt op een mooie zomerdag velen tot het
ondernemen van die voettocht. Het pad nodigt daartoe
trouwens zelf toe uit, want ge kunt er rustig met
een jeep over rijden. De jonge meisjes huppelen
lichtvoetig als gemzen naar boven over de lange en
nogal eentonige keren, die haar van de ene zijde van
de berg naar de andere voeren. Menige "Mutti" krijgt
het echter al vrij spoedig te verduren van haar
embonpoint en derzelver op bergwandelingen niet al
te comfortabele verpakking. Dat bord met die "50
minuten" en de zelfoverschatting spelen haar dra
parten. Er moet aanhoudend uitgeblazen worden en dan
begint het vragen aan de terugkerenden: "Hoe ver
nog?" Menigeen, die zich zo naar boven zwoegt, onder
aanmoedigingen van man en kroost, wenste wel hieraan
nooit begonnen te zijn. En toch is het een
doodeenvoudige wandeling. Een berg van boven de 2000
meter blijft echter een berg, wat door hen, die zo
gemakkelijk met de "Bahn" naar boven komen, wel eens
vergeten wordt. De mogelijkheid van een snelle
verandering van het weer gaat natuurlijk helemaal
buiten hun horizon. Gelukkig bestaat voor die
verandering vandaag weinig gevaar.
"Nee, Schotse!"
Ergens aan de zuidkant van de berg staat een bank,
die de goden er geplaatst hebben omdat het uitzicht
er zo overweldigend is. En op een hoek van die bank
zit zowaar een jonge fee, wat uiteraard geen
beletsel voor ons vormt ook een deel van die bank te
annexeren. Door een steelse blik terzijde ontdekken
we, dat ze in een Engelse gids leest, wat een gerede
aanleg zou kunnen zijn om een gooi naar een
conversatie te wagen. "Are you English?" "No,
Scottish!" luidt het antwoord. Ja, dat is natuurlijk
een heel verschil! Schots of Engels, het doet er
niet toe. In ieder geval blijkt het ijs gebroken. Na
verloop van korte tijd zijn we volkomen op de hoogte
hoe ze eigenlijk per toeval op de Patscherkofel
terecht is gekomen. Ze had bij een Engels reisbureau
voor een vakantie in Seefeld geboekt, maar met
nauwelijks enige opgave van redenen heeft het
reisbureau haar in Igls ingekwartierd. Een nogal
wonderlijke geschiedenis, die met een dan toch wel
Engels flegma aanvaard wordt...
Niet zoveel nodig...
Aan
de hand van een kaart oriënteren we ons op de
omgeving. Machtig en groot staat daar weer de
Serles, die we reeds vanuit het raam van onze kamer
hebben leren kennen en die tot in de huiskamers van
Innsbruck kijkt. Hoe klein is het vliegveld van de
Tiroolse hoofdstad. De Europabrug, waarop de
Oostenrijkers zo trots zijn, komt ook nauwelijks uit
de verf. De nieuwe toegangswegen betekenen nieuwe
wondeplekken in een voorheen ongeschonden landschap.
De blik dringt door tot het begin van het Stubaital
en wie dat van nabij kent, ziet voor zijn geestesoog
een reeks welbekende plaatsen verrijzen met als
laatste station van de "bewoonde wereld" Ranalt.
Daar begint de klim naar de gletsjers, die van
hieruit weer wél met het gewone oog te zien zijn.
Maar fascinerender werkt vandaag een blik in het
Wipptal, het groene dal op weg naar de Brenner.
Matrei is nog zichtbaar maar zonder het te zien
weten we, dat de nu komende dorpen steeds hoger
klimmen. Het volgende zal Steinach zijn, dan komt
Gries en dan is daar de Brenner, die poort naar het
zuiden. Als een lang libellelijf kruipt een file van
auto's over die veel te smalle weg naar de pas
omhoog en een andere file daalt hem af. En in die
auto's zitten allemaal mensen. Daar beneden jaagt
het ongetemde groottoerisme, maar hier boven, op een
simpele houten bank, zit de voettoerist en beleeft
zijn grote vreugde aan de kleine dingen van het
bestaan. Eigenlijk heeft een mens niet zoveel nodig
om gelukkig te zijn!
In een klein cafeetje
Zonder de minste overhaasting arriveren ten slotte
ook wij op de top van de Patscherkofel. Wie het niet
beter gewend is, zal er wel genoegen mee nemen, maar
die top, die een heel plateau vormt, ziet er uit als
een bouwplaats. Daar is het lelijke station van de
stoeltjeslift, die alsmaar gasten aanvoert, welke ge
onderweg over uw hoofd hebt zien "varen". Dan staat
er het enorme stalen geraamte met bijbehorende
gebouwen van de Oostenrijkse radio- en
telefoondienst. Het meest menselijke vormt nog het
kleine, houten cafeetje met zijn overvol terras
tussen de rotsblokken. Daar wordt de meegebrachte
proviand verorberd, daar wordt volop bier gedronken,
gezongen en mondharmonica gespeeld.
Buiten alle verwachting bezit de gelagkamer, waar
een grote klimplant zich langs de houten wanden en
het dito plafond slingert, waarachtig nog sfeer ook.
In een petieterig maar kraakhelder keukentje,
waarvan de deur steeds openstaat, zwaait een
massieve kok met witte schort en muts de scepter met
assistentie van een vrouw, die vermoedelijk zijn
echtgenote is. Als de dienster het buiten te druk
heeft, serveert de kok zelf hier binnen ook maar de
maaltijden. Hij doet het vlot en gemoedelijk met een
hartelijk praatje of een snedige opmerking voor
iedereen. Er heerst bepaald gezelligheid.
Edelweiss
Het
lot heeft ons naast een weldoorvoede Duitse "Mutti"
neergeplant, die met een hele familie boven is. Na
de maaltijd bestelt zij, bij wijze van dessert...
"Edelweiss om mee te nemen". We waren nog niet zo
ingewijd in de geheimen van het cafeetje, dat we
reeds wisten, dat hier het edelweiss in de keuken
bloeit. Nu weten we dat wel! Voor één schilling
levert de kok drie stuks edelweiss, keurig verpakt
in een kladpapiertje. Nou ja, deze veelbegeerde
bloem uit de hoogste regionen is niet helder wit
zoals ze eigenlijk behoort te zijn. De wollige
bladeren zijn aan de groene kant. Opmerkelijk is
echter de abnormale grootte van deze koningin van de
alpenflora. Voor we ons de mogelijkheid van een
desillusie voor de Duitse realiseren is het er uit:
"Zo'n groot edelweiss groeit er nergens in de
bergen!"... In plaats van verbouwereerd te kijken
buigt "Mutti" zich vertrouwelijk tot ons over om ons
in het oor te fluisteren: "Weet ik wel!"... Nu er
dan klaarblijkelijk toch geen onheil te stichten
valt, is er niet veel moed voor nodig om verder te
gaan: "Die worden in Holland geteeld! In Aalsmeer!
Die exporteren wij naar Zwitserland en
Oostenrijk!"... "Oh, die Holländer!" lacht ze om er
daarna alles begrijpend en niet in het minst uit het
veld geslagen op te laten volgen: "We doen gewoon of
we het niet weten!"... En tot haar man, die een paar
stoelen verder met een nieuw gevonden vriend achter
een fles bier verschanst zit, roept ze enthousiast:
"Vati, kijk eens wat een mooie edelweiss!" Vati
schijnt niet erg in bloemetjes geďnteresseerd te
zijn, maar hij knikt toch instemmend, vermoedelijk
met de bedoeling zo spoedig mogelijk de plotseling
onderbroken conversatie met de onbekende vriend te
kunnen voortzetten...
Zo
vindt - ondanks alles - ieder op de top van de
duchtig geëxploiteerde Patscherkofel toch wel zijn
vreugden...
8. Een prettige
ontmoeting kan een nevelige dag opfleuren
Deze
morgen staat de berg Serles niet meer als een
omlijst schilderij in het kozijn van de slaapkamer
van het Patscherkofel Huis. Heel de omgeving gaat
schuil in een dikke nevel, die men nu, beneden in
Innsbruck, wolken zal noemen. Eigenlijk zouden we
vandaag verder trekken naar het Meiszner Haus maar
het weer lokt niet erg. Dus wordt er eerst maar eens
uitvoerig ontbeten in de uitgebouwde erker van de
gelagkamer. Als we daarna buiten komen, lijkt de
lucht zó vochtig, dat het moeilijk te zeggen valt of
het nu motregent of niet. Vertrekken of blijven? Dat
is "the question!"
De
eerste uren van deze trieste dag worden verdaan met
wat rondhangen in de gelagkamer, vele malen
afgewisseld door een gang naar buiten: "zum
Wetterschauen"! De foto's langs de wanden van de
"Gaststube" hebben we intussen alle zorgvuldig
bestudeerd, de rondslingerende lectuur allemaal
vluchtig doorgekeken en hier en daar een praatje
gemaakt met lotgenoten, die - eveneens verveeld -
naast gepakte rugzakken zitten te wachten. Het
personeel van de "Sessellift" naar de top zal
vandaag ook wel niet zijn handen vol krijgen. Pas
rond half elf arriveren met de kabelbaan de eerste
toeristen uit Innsbruck: een Nederlands echtpaar.
"Waren we toch maar gisteren gekomen", verzucht het
jonge mevrouwtje terwijl ze zich rillend in een
plastic jas werkt. "We hadden het eerst willen
doen..." Ja, gisteren is voorbij en in de bergen
moet men ook hooien als de zon schijnt, wat in dit
geval betekent iedere mooie dag kordaat aanpakken
als men naar grote hoogten wil.
Toch maar op route
Wie
nu neerkijkt op de wolkenbrij boven de dalen heeft
geen flauw idee van wat daaronder verscholen ligt.
Ge denkt soms over een besneeuwde vlakte over
hemelsbreedte van de Patscherkofel naar de Nordkette
aan de andere zijde van Innsbruck te kunnen
wandelen. Maar van tijd tot tijd zijn de nevels toch
wel zo welwillend hier en daar eens even uiteen te
wijken al lijkt het dan alleen om de teleurgestelde
toerist te treiteren. Tegen elf uur begint de man
van het ansichtkaartenstalletje zijn kraampje in
orde te maken, want hij heeft hoopvolle tekenen aan
de hemel bespeurd. Er verschijnt méér blauw in de
lucht al komt het ook niet tot grote opklaringen. In
ieder geval betekent dit ook voor ons het sein tot
vertrek. Het Meiszner Haus ligt overigens maar een
paar uur verder. Na een lichte stijging blijft
verder het pad nagenoeg horizontaal langs de
"achterzijde" van de Patscherkofel lopen. Er is
natuurlijk geen levende ziel onderweg. Dat draagt
echter juist bij tot de fluwelen stilte van de
omgeving, waar door de ochtendregens gras en andere
planten groener zijn dan ooit.
Gasten in "Boscheben"
Daar, waar een klein zijpad afbuigt naar een tegen
de Patscherkofel leunende particuliere hut, die de
naam van "Boscheben" draagt, krijgen we na een
uurtje het Meiszner Haus in het vizier. Het ligt
driehonderd meter beneden ons aan het einde van het
lege Viggartal als een kind in de gebogen arm van
zijn moeder. Het Viggartal hangt echter vol nevels,
die - alsof zij een spel spelen - het Meiszner Haus
telkens inwikkelen om het daarna weer even los te
laten. Deze berghut stelt zich vandaag niet op haar
meest aantrekkelijke manier voor. 't Is alsof we
plotseling van alles afkeer krijgen. Dat moet een
akelige hut zijn! Het dal is donker en waarom zouden
we 300 meter gaan dalen om die morgen weer opnieuw
te klimmen voor de geplande tocht naar de 2679 meter
hoge Glungezer! Eigenlijk kunnen we veel beter nog
vandaag naar de Glungezer-hut (2600 meter) trekken.
Dat halen we best in twee uur!
Maar
eerst wenkt daar dat houten huisje "Boscheben". De
waardin van "Boscheben" rekent vandaag niet op veel
bezoekers. Op het nu kille terrasje staan de
geverfde stoeltjes schuin tegen de tafeltjes. Kleine
putjes in het dunne zandlaagje op de rotsbodem geven
niet alleen precies aan hoe de regen er vannacht en
vanmorgen afgedrupt is, maar zij suggereren ook
verveling... Enigszins bevooroordeeld binnentredend
treffen we in de "Gaststube" buiten alle verwachting
tóch twee gasten aan: een Duitse vrouw van midden in
de dertig en een Innsbrucker op z'n zondags, d.w.z.
in grijze Tiroler Joppe met groene revers en
hertshoornen knopen. Naast hem op de tafel ligt het
traditionele hoedje met de "Gamsbart". Beiden,
onbekenden voor elkaar, blijken een half uur vóór
ons van de Patscherkofel vertrokken te zijn.
Die ene keer is "het" er!...
Ge
kunt dat niet verklaren! Maar soms gebeurt het. Zo
ook nu! Drie wildvreemde mensen, die van elkanders
bestaan niet wisten, voert het lot hier onverwacht
te zamen tussen de houten wanden van een "Gaststube"
hoog in de bergen en - al pratend achter een glas
wijn - ontstaat er in kortste keren een band alsof
ge elkaar al jaren gekend hebt. Tien maal zult ge
mensen ontmoeten zonder elkaar te "raken" maar die
ene keer is "het" er!...
Langer dan een uur zitten we daar: pratend, elkaar
bijval betuigend, gekscherend en lachend. Er is die
rode draad, die onzichtbaar van de ene bergvriend
naar de andere loopt. Dat "insigne" dat niet in een
knoopsgat gedragen wordt, maar dat, als een feilloos
herkenningsteken, uit een paar woorden op u komt
afgesprongen: die ene onveranderlijke liefde, die
sommige mensen altijd weer in de bergen drijft... In
dat uur komen we méér van elkander te weten dan
doorgaans bij een zo onverwachte ontmoeting mogelijk
geacht wordt. Hadden we nu maar niet onze mond
voorbij gepraat door te vroegtijdig kritiek uit te
oefenen op de ligging van het Meiszner Haus en deze
kritiek te onderstrepen met de verzekering, dat we
er niet meer aan dachten naar die hut af te
dalen!... Onze wat quasi bedremmeld aangeboden
excuses van een betrapte schooljongen worden
gelukkig met hilariteit aanvaard als de Duitse -
niet zonder binnenpret - triomfantelijk onthuld
heeft, dat zij zelf uit Meiszen, de befaamde Duitse
porseleinstad, afkomstig is...
Voorzichtig, Meiszner-porselein!...
O,
dat vormt een heel verhaal! Haar tocht van vandaag
betekent niet minder dan de pelgrimage naar een
heiligdom... Ze staat hier nog maar een half uur van
de vervulling van een van kindsbeen af omgedragen
"Sehnsucht" verwijderd... Naarmate haar verhaal
vordert, voelen we onze "heiligschennis" groeien!...
Het Meiszner Haus is door een porseleinfabrikant uit
haar stad gesticht. Niet voor niets bezit de hut een
porseleinen kachel! Ja, niet dat dure porselein
natuurlijk. Men maakt twee soorten, waarvan een het
goedkopere... Haar vader was notaris en een goede
vriend van de fabrikant... Haar hele jeugd zit
volgepropt met verhalen van de Meiszner-hut. Ouders,
broers en zusters... zij allen kenden de hut uit
persoonlijk bezoek. Alleen zij, als de jongste telg,
vond nog nooit gelegenheid er heen te trekken om een
droom aan de werkelijkheid te toetsen. Maar nu is
het dan zover!...
We
begrijpen er alles van. Ook wij kennen zelf van die
lang gekoesterde verlangens, die opeens rijp blijken
en dan hun vervulling krijgen. Als ge uw doelen maar
lang genoeg najaagt... ze nooit loslaat, komt eens
de dag, dat ge ze maar behoeft te grijpen.
Lugubere onthulling
Het
verhaal van de romantische Duitse heeft ons echter
toch niet bewogen weer op ons oorspronkelijk plan
terug te komen. Zij daalt alleen af naar "haar huis"
terwijl de Innsbrucker ons nog een klein eindje
vergezelt op weg naar de Glungezer-hut. "Herinnert u
zich niet de Mary Monroe uit kranten van een jaar of
tien geleden?" vraagt hij plotseling daar waar een
smal paadje van ons pad naar beneden afdaalt. "Geen
idee"... "Nou, die is hier dertig meter naar beneden
vermoord! Ja, u kunt de plaats zo niet zien maar ik
kom er direct langs want ik daal hier af." Dan horen
we het verhaal van een Engels meisje, dat naar de
Glungezer-hut ging terwijl haar moeder op de
Patscherkofel bleef. Zij werd vermist en bleek later
door een in een hol levende zonderling vermoord.
"Een vriend van mij heeft ze destijds gevonden",
zegt onze Innsbrucker. "De dader is in de gevangenis
gestorven, maar zijn vrouw en kinderen wonen nog in
Innsbruck"... Een lugubere herinnering, die hij
direct daarop wegwuift met een "En nu ga ik onderweg
naar huis wat paddestoelen zoeken". Na een
hartelijke handdruk springt hij met grote sprongen
het pad af naar beneden. Bij een bocht, waarvan hij
weet dat die ons aan elkaars gezicht moet
onttrekken, zwaait hij nog een keer met zijn Tiroler
hoed! Alleen staan we nu op het pad naar de
Glungezer-hut.
9. Hoog in de
bergen stapt door de mist een eenzame man...
"U
hoeft heus niet bang te zijn de Glungezer-hut niet
te vinden", heeft de Innsbrucker van "Boscheben" ons
verzekerd. "Het pad is overal goed zichtbaar en het
loopt op de hut uit." Deze nadrukkelijke verklaring
hadden we wel nodig want na een paar angstige
belevenissen in het verleden, hebben we bij ons zelf
gezworen nooit meer in de bergen in de mist - zelfs
niet op bekende wegen! - op pad te gaan. Vandaag
schijnen er echter geen risico's aan verbonden!
Weliswaar is onze route voorlopig nog vrij van nevel
maar daarboven, waar we uiteindelijk terecht zullen
moeten komen, hangt een ware waskeuken. Er moeten
ergens toppen zijn maar deze laten zich voorlopig
niet zien. Dus afwachten wat de toekomst brengt.
Aanvankelijk levert het pad weinig hoogteverschil
op. Het stijgt slechts langzaam tussen wijd uit
elkaar staande bergruggen. De lucht is vochtig en
het valt moeilijk uit te maken of het nu motregent
of niet. Er staat geen wind, er vliegt geen vogel en
er heerst een roerloze stilte, die slechts eenmaal
onderbroken wordt als er twee boereknapen naar
beneden gesprongen komen. Een korte groet en weer
zijn we alleen met de natuur... Ten slotte begint
het pad meer te stijgen en na verloop van tijd
stappen we al een poos in de nevels voordat we er
ons eigenlijk bewust van worden. Er blijft echter
steeds toch wel een kleine honderd meter zicht.
Voldoende om te weten, dat we aan de linkerhand een
bergrug hebben. Hierin moet volgens de kaart ergens
de nu niet zichtbare Viggarspitze (2307 meter)
domineren. De rechterkant zou onder normale
omstandigheden vermoedelijk een blik op de Viggaralm
geven maar zover vindt het oog geen ruimte.
In de grauwe stilte
Op
een mooie zomerdag zou onze tocht een pracht
hoogtewandeling betekenen, nu echter gaan we als in
een grijze tunnel en moet de verbeelding aanvullen
waar de werkelijkheid tekort schiet. Na een tijdje
regent het toch inderdaad zodat de regenkleding uit
de rugzak dient gepeuterd. Gepakt in mantel en
capuchon gaan we voort in gestage rustige stap, nu
eens over een stuk horizontaal pad, dan weer een
poos stijgend. Het gaat alles haast machinaal, omdat
niets enige afwisseling in de grauwe wereld brengt.
Als de regen wat venijniger begint te vallen, houden
we even rust onder een vooroverhangend stuk rots
waar de grond nog droog is. Zodra we ons weinig
comfortabel geďnstalleerd hebben, ontdekken we vlak
aan onze voeten een kleine, door mensenhanden
ingemetselde gedenksteen, die de herinnering aan een
op deze plaats omgekomen bergvriend levendig houdt.
Toch is hier niets wat op bijzonder gevaar wijst,
want de nevels zijn mild en houden boven onze
hoofden de wand van de catastrofe verborgen.
De regen schrijft...
De
regen tikt op de witte, wat schuin liggende steen en
het water schrijft de letters na in de groeven van
de inscriptie. We speuren geen loofje wind. Wel
voelen we daarentegen, dat dit het moment van de
meditatie begint te worden. Maar we willen blijkbaar
nu niet mediteren. Méér werktuiglijk dan bewust
zweeft onze hand naar de steen en met één veeg maakt
zij een voorlopig einde aan het spel van de regen...
Nu de ban van de groeiende betovering gebroken is,
voelen we plotseling volop de kilte van onze
rustplaats en dus gaan we maar weer op weg. Al een
paar uur zijn we nu, na het vertrek van "Boscheben",
op pad en de verwachte hut kan toch niet meer zo ver
zijn. Ha, daar duiken in de verte twee afdalende
figuren op. Het blijken een heer en een dame,
Fransen, die Duits verstaan. "Of de hut nog ver is",
vragen we. "Een drie kwartier", luidt het antwoord.
Verder nog een groet en anders niets.
De "bunker"
"Nog
drie kwartier"... overpeinzen we. "Maar dat kan toch
niet!... Dat moet een vergissing zijn!"... En het is
ook een misverstand. Reeds na een kwartier staan we
plotseling aan de rand van een mooie ronde "ketel"
met een bodem van niets dan ruwe steenblokken. Maar
tussen deze steenwoestijn door loopt duidelijk een
pad. Aan de overzijde van de "ketel" voert dit weer
omhoog en dan, daar boven aan de rand, staat de
verbeide hut. Het is een langgerekt gebouw zonder
verdieping, opgetrokken uit grote steenblokken, en
met uitzondering van het nieuwe deel van het zinken
dak zo weinig afstekend van de omgeving, dat deze
hut bijna met de berg ineengegroeid zit. Het geheel
heeft mede door zijn kleine ramen een bunkerachtig
voorkomen, welke indruk nog versterkt wordt door de
plaats van haar ligging: een soort joch tussen twee
bergtoppen in. Naderbij gekomen laat de
bunkergedachte ons niet meer los. Ze wordt zelfs
onderstreept wanneer we zien hoe in de "Flur", een
voorruimte, een houten trap afdaalt in een in de
rots gehouwen "kuil" en een andere trap in een
andere richting weer naar boven gaat. Zo'n
zonderlinge sluistoegang hebben we nog nooit bij een
berghut aangetroffen!
Dat gaat zo maar niet!
Na
het openen van een tweede deur staan we in een
enorme wildwestachtig ingerichte zaal met houten
wanden en abnormaal zwaar, houten meubilair. Het is
er kaal en koud. Van levende wezens geen spoor. Maar
op een lessenaartje ligt in ieder geval het
opengeslagen huttenboek, waarin de laatsten de
Fransen, die wij ontmoetten, hun namen hebben
geschreven. Nog vóór we de hand geheven hebben om op
weer een nieuwe deur te kloppen, slaat achter die
deur plotseling een hond zó verbolgen aan alsof hij
voornemens is ieder, die een voet over deze drempel
gaat zetten, te verslinden... Aangezien het niet
volgens de reglementen van de Alpenverein is een
hutbezoeker met bedreiging te begroeten, denken we
dat het allemaal nogal mee zal vallen. Niet zonder
echter enige voorzichtigheid in acht te nemen,
openen we de deur. Dan worden we door een ongewoon
grote Duitse herdershond toegeblaft. Terwijl we een
schuchtere poging doen de hond de kop te strelen,
mompelen we maar wat. "Brave... brave"... want dat
verstaan ook Duits sprekende honden. En zie dat
helpt. Hij is echt niet zo kwaad. Bovendien is
inmiddels ook de hut-Wirtin toegeschoten om 't beest
verder tot bedaren te brengen. Arco - zo heet de
hond - is nu wel tot de overtuiging gekomen, dat
hier geen bazin te beschermen valt maar dat wij tot
de welkome gasten behoren...
Wie doet haar na?
"Frau Wirtin" maakt excuses voor de hond, die bij
haar in een goed blaadje staat en verder lacht ze
maar. "Goede mensen doet hij nooit iets"... Intussen
staan we wel wat verwonderd over de Wirtin van de
Glungezer-hut. De omvang van haar figuur geeft haar
iets moederlijks, maar in werkelijkheid is het een
frisse, stevige, opgewekte vrouw. En onze verbazing
stijgt als we later in 't verloop van de avond
vernemen, dat ze pas 32 jaar oud is, nog ongehuwd
is, zowel zomer als winter hier op de Glungezer-hut,
op een hoogte van 2600 meter, verblijf houdt en
eigenlijk des zomers practisch alleen de hut
"bewirtschaftet". Hiermede is dan meteen ook wel de
aanwezigheid van 't kalf van die herdershond
verklaard. Men vraagt zich echter af wat een zo
jonge, knappe vrouw bezielen kan zulk een leven te
verkiezen. Bovendien is ze niet eens uit deze streek
afkomstig maar haar ouderlijke woning staat in
Neustift in het Stubaidal!...
De
ruimte waar we zijn binnengedrongen blijkt
"Gaststube" annex keuken. Beide ruimten worden
slechts gedeeltelijk door een 'n meter hoog schot
van elkander gescheiden. Misschien kunnen achter de
drie tafels van de gastenruimte een kleine twintig
personen samengepakt worden. Het daglicht valt er
schaars binnen door een klein raam, dat laat zien
hoe de muren van de hut een halve meter dik zijn.
Dit raam is niet meer dan een groot schietgat,
waardoor de bunkeridee opnieuw versterkt wordt. De
houtbekleding van de kamer en de zoldering is bijna
zwart, alsof ze jarenlang aan walm van hout en
kaarsen heeft blootgestaan. Maar in ieder geval
hangt er sfeer en warmte. Dit laatste dank zij het
grote keukenfornuis in de andere afdeling, die ook
nog een paar "schietgaten" telt.
Er
verblijven momenteel nog drie gasten in de hut t.w.
een Duits echtpaar uit Ulm met hun dochtertje van...
2˝ jaar. Zo staan de zaken bij onze aankomst in de
namiddag. Wat het verdere verloop van de dag brengen
zal, ligt nog in de schoot der goden verborgen zoals
dit ook het geval was met het avontuur, dat we hier
zouden beleven.
10.
Glungezer-hut (2600 meter) op een regenavond in
augustus
In
een geest van hoogstaand idealisme hebben vroegere
generaties van de Österreichischer Alpenverein in de
Oost-Alpen hun Schützhütten gebouwd om bergvrienden
op hun tochten een dak boven het hoofd te geven en
hen in staat te stellen tochten te maken, die -
zonder deze berghutten - onder veel moeilijker
omstandigheden plaats zouden moeten hebben. Nooit
voelt men beter de geborgenheid van een berghut als
wanneer men daar bij avond, met een aantal
geestverwanten, te zamen hokt in een in dubbele zin
warme "Gaststube", terwijl het buiten koud is en de
regen op het dak tokkelt. Zo zitten we nu in de
Glungezer-hut op 2600 meter boven zeeniveau.
De
Glungezer-hut heeft nog niet de zegeningen van een
moderne verlichting ondergaan. Normaal behelpt men
er zich met olielampen met gecomprimeerde lucht maar
de twee enige exemplaren hebben het vandaag ook
begeven zodat we helemaal op kaarsen zijn
aangewezen. Vier exemplaren worden door onze Wirtin
Fraulein Agnes Ferehl met wat druppels van hun eigen
vet op vier lege bierbussen geplakt. Met een zo
weinig veilige "kandelaar" zullen we straks ook naar
boven gaan en dan maar hopen, dat er op de slaapzaal
met al haar hout en wollen dekens niemand het
ongeluk heeft zijn kaars van haar wankele positie te
stoten. Legio zijn de verhalen van afgebrande
berghutten. Als het daar begint is er doorgaans geen
redden aan! Maar toch wordt er hier nogal vrij
nonchalant met het vuur omgesprongen.
Twee
kaarsen komen op onze grote tafel en de twee kleine
tafeltjes aan de tegenover gelegen wand krijgen er
ieder één. Juist voldoende om niet in het donker te
zitten. Een landkaart kunt ge er niet eens bij
lezen. Zo zitten we in een scherp verdeeld
clair-obscur, waar Rembrandt van zou likkebaarden.
Wie het zijn
Wie
die "wij" wel zijn? Op de eerste plaats het Duitse
echtpaar met zijn 2˝-jarig dochtertje Angela, een
braaf kindje, dat zich eigenlijk dood moet vervelen
bij het hutleven maar helemaal geen last verkoopt.
Gisteren heeft een onbekende toerist medelijden met
het kind gekregen en daarom heeft deze man, vanaf de
Patscherkofel of misschien wel helemaal vanuit
Innsbruck, vandaag "per vriendelijke gelegenheid"
een grote plastic zak speelgoed laten bezorgen. Van
alles is er uit gekomen uit die zak, een pop, een
paard met wagentje, een helikopter en nog tal van
andere kleinere snuisterijen. Daar heeft Angela
vanmiddag mee gespeeld. Toen is zij door haar
"Mutti" naar bed gebracht, een trap op, ver weg,
helemaal aan het einde van de slaapzaal. Toen Angela
was ingeslapen, is "Mutti" weer stilletjes
teruggeslopen naar de "Gaststube". Geen mens kan
daar horen of zien hoe het Angela vergaat, doch de
ouders zijn daar nogal gerust op. Ja, Angela is een
braaf kind...
Hoofdschuddend...
Wat
doen die Duitsers eigenlijk hier met dat kind? Er
wordt achter hun rug gemompeld dat het niet goed is
zulke jonge kinderen dagenlang mee te nemen zo hoog
in de bergen. Er zouden zich tengevolge daarvan op
middelbare leeftijd hartgebreken kunnen openbaren...
De vader heeft het kind meegebracht in een rugzak,
die door het knippen van twee gaten in de bodem tot
een primitief draagstel is gedegradeerd. Hun
eigenlijke bagage draagt de moeder in een andere
rugzak. Ze hebben niet veel te vertellen, deze
Duitsers, die al vanwege slecht weer Italië
ontvlucht zijn. Vooral de vrouw verkeert in een
gedrukte stemming en beklaagt zich over een
teleurstellende vakantie. En vorig jaar was het ook
al zo geweest! Daarnaast heeft ze heimwee naar haar
kindje van zes maanden, dat achtergebleven is bij
grootmoeder in Ulm.
Geforceerde jeugd
Er
is een Oostenrijks echtpaar, dat we aanvankelijk als
moeder en zoon getaxeerd hebben al was hun
wederzijds gedrag daarmee ook in tegenspraak. Hij
een nog frisse boom van een kerel, zij een wat oude
vrouw. Leeftijdsverschil blijkt later zeventien
jaar, maar ze zijn getrouwd en wonen in Innsbruck.
De vrouw draagt een zwarte skibroek en een
strakzittende pullover. Ze toont zich uitermate
verliefd op haar boy, neuriet schlagers en probeert
twistpasjes die haar niet afgaan. Ze legt het er in
elk opzicht op aan in jeugd met haar echtgenoot op
gelijke voet te blijven en is er zich niet het minst
van bewust, dat voor ieder van de overige aanwezigen
de mislukking van die poging afdruipt. Zelfs haar
eigen man schijnt dat niet te ontgaan maar hij vindt
het best! "Ha, bent u Hollander", zegt hij kort na
hun aankomst. "Dan moet u mijn vrouw hebben. Zeg
Trude, hier heb je een Hollander!" Nou, dat is niet
tot een dove gezegd. Van de weeromstuit zou Trude op
onze schoot gesprongen zijn als we niet wat veilig
tussen tafel en bank hadden gezeten.
Nederlands
Trude begint dan een nummertje Nederlands weg te
geven zoals we nog nooit een buitenlandse Nederlands
hebben horen spreken. Geen greintje Duits accent.
Bovendien heeft ze er plezier in er nog een serie
idiomatische uitdrukkingen door te gooien, waarvan
ze de betekenis ook uitstekend kent. "Zegt u eens
na: Zie de schout van Scheveningen die schapen eens
schandalig scheren", geven we haar als les op. Ze
doet het zonder aarzelen en zonder enige moeite met
de beruchte "sch". Eigenlijk is er wel een accent!
Een uitgesproken Rotterdams accent. "U maakt met ons
niet de kachel aan", zeggen we. "U bent geen
Oostenrijkse, u bent Hollandse en u komt uit
Rotterdam." Ze blijft ontkennen. Ten slotte komt de
aap uit de mouw. Ze heeft in de twintiger jaren een
jaar lang als "Oostenrijks meisje" in Rotterdam
gewoond. Onze taal onderhoudt ze nog iedere week met
een Nederlandse koopman, die in Innsbruck op de
markt staat. Omdat we het toch allemaal nog niet
vertrouwden, zijn we de volgende ochtend stiekem in
het gastenboek gaan snuffelen. Ja, daar stond het:
geboren te Wenen! Dit boek verried tevens haar
leeftijd.
De drager Hans
Aan
een van de kleinere tafels zit Hans, de 60-jarige
drager. Een pracht van een Andreas Hofer: breed
geschouderd, groot en met een grijzende, donkere
baard. Hij draagt een zwart gebreid mouwloos vest
met daaronder een blauw overhemd met grote ruiten.
Een bijna zwarte Tiroler hoed met een alpine-embleem
zit op zijn hoofd vastgeplakt. Zelfs bij het eten
zet hij hem niet af. Hans zorgt voor de
ravitaillering van de hut. Iedere dag trekt hij met
Florl, zijn bruine ruin met blonde manen, een paar
maal op en neer naar de enige honderden meters lager
gelegen Tulfeinalm om daar levensmiddelen te halen.
Hij overnacht steeds op de hut zodat Agnes - buiten
de Duitse herdershond Arco - tenminste toch ook nog
een menselijke beschermer heeft. Hans ontpopt zich
als een goedmoedig en zachtaardig man maar ondanks
zijn leeftijd zouden we toch niet graag een
robbertje met hem vechten. Hij loopt niet over van
spraakzaamheid. Op zijn eentje heeft hij in alle
stilte zijn warme avondmaaltijd gebruikt en is
daarna gaan zitten prutsen aan een zaklantaarn, die
ook niet branden wil. Slechts wanneer hij
aangesproken wordt, geeft hij een zuinig antwoord.
Hans schijnt een wijs man voor wie al dat gepraat
maar ijdelheid betekent.
Max en Adi uit Hall
Wie
zou er trouwens nog wat in het midden te brengen
hebben sinds Max en Adi uit Hall zijn komen
binnengestormd. De roem van Max was zijn komst
vooruit gesneld en daarom weten we direct met wie we
te doen hebben. Er gaat geen week voorbij of Max
hangt één - soms wel twee keer! - in de
Glungezer-hut. Hij kan daar een paar potjes breken
al hebben we toch niet kunnen achterhalen of hij de
waardin het hof maakt. Max schijnt een skikanon te
zijn en de Glungezer bezit de langste F.I.S. Abfahrt
van Europa. Maar even zestien kilometer. Max en zijn
vriend behoren tot de Sektion Hall van de
Alpenverein. Vandaag zijn ze naar boven gekomen om
morgen wegen te markeren.
Onze
Max oreert de hele avond door en vertelt het ene
sterke verhaal na het andere, wat veel vrolijkheid
brengt voor de insiders. Helaas gebeurt dat in een
moeilijk verstaanbaar dialect. Hij gaat echter trots
op zijn dialect zoals hij zich met evenveel trots
tot natuurmens verklaart, die beschavingsvernis aan
zijn laars lapt. Merkwaardig genoeg is juist dit
laatste in strijd met de vlotheid, die hij
tentoonspreidt en met de onderscheiding, waarmee
bekenden hem behandelen.
Een vrouw alleen
Tot
ons gezelschap behoren nog een stille man,
oud-bestuurslid van de Sektion Hall, en een rustige
bescheiden dame van middelbare leeftijd. Een wat
laat gearriveerde, die een goed maar wat zacht Duits
spreekt. Vermoedelijk geen Duitse en geen
Oostenrijkse. Ze zou een Zwitserse kunnen zijn. We
zitten aan de verkeerde kant van de tafel om met
haar in conversatie te komen. Uit haar houding en
wat gespreksflarden die we opvangen, concluderen we
tot lerares in een of andere taal. Ze valt op door
haar onverstoorbare rust en vastberadenheid. Ze wil
morgen naar de Lizumer-hut. Dat is een enorm eind.
Dat gaat haar minstens elf uur kosten. Het zal
donker zijn voor zij arriveert en een vrouw alleen
in het donker in de bergen... Ieder raadt haar die
tocht af! Ze houdt voet bij stuk. Ze zal gaan! De
volgende ochtend is ze bij het krieken van de dag
vertrokken.
Ha, Hollanders!
Als
het reeds lang donker is en harder is gaan regenen,
komt nog een echtpaar binnenvallen. Eerst een man,
even later zijn vrouw. Hij zeer fris, zij zo
vermoeid dat ze de hele avond geen woord zegt. Hij
introduceert zich vlot en joviaal als iemand, die
twee jaar geleden hier ook al overnachtte maar de
waardin herinnert het zich niet. Als we de zekerheid
hebben dat het Hollanders zijn, vinden we de tijd
gekomen ook onze identiteit te onthullen. Aan zijn
rugzak hangt een labeltje met een titel en een
dubbelnaam. Plaats van domicilie: Den Haag. Altijd
goed als je rugzak eens verloren gaat. Je kunt er je
naam natuurlijk ook binnenin schrijven. Toch
ontpopte het tweetal zich de volgende dag als
aardige, joviale bergvrienden!
Dat
was dan de bezetting van de Glungezer-hut op een
regenavond van augustus!
11. Mooie dag,
die ten onder ging in een hevige sneeuwstorm
"Waar men zich hier pleegt te wassen" is op de
morgen van een nieuwe dag een eerste vraag aan
Agnes, de Wirtin van de Glungezer-hut. "Buiten, aan
de gletsjer", luidt het laconieke antwoord waarbij
ze een gezicht trekt alsof ze bezig is een loopje
met je te nemen. "Gletsjer?"... denken we - nou ja,
zeker de ironische betiteling van het sneeuwveldje,
dat achter de hut van de Glungezer omlaag komt...
Wie het breed heeft, laat het breed hangen! Waarom
zou men hier niet met een privé-gletsjertje
paraderen om tenminste een beetje met de aan de
horizon liggende ijswereld van de Ziller en de
Stubaier Alpen te concurreren!... Maar Agnes heeft
gelijk. Wat we voor een simpel sneeuwveldje hebben
aangezien, blijkt inderdaad een gletsjer, die voor
een deel de watervoorziening van de hut verzorgt.
Uit een in het ijs verdwijnende buis komt een
stevige straal water, die in een altijd overlopende
wasbak plenst. Hier kunnen de liefhebbers naar
hartelust raakknoeien met het ijskoude water... Wie
meent, dat deze wasgelegenheid in de openlucht maar
een rillerige bezigheid zal zijn, vergist zich. In
de loop van de nacht heeft de wereld een
gedaanteverandering ondergaan. Weg regen, weg
nevels! Uit een strakke hemel straalt op dit vroege
uur een heerlijke zon, waarvan zich de warmte
geducht laat voelen. Alleen aan de schaduwkant van
de hut is het bepaald koel. Zon of schaduw betekent
hier zeker een temperatuurverschil van wel vijftien
graden.
Pas
nu ontrolt zich de bergwereld voor het oog zoals ze
dat eigenlijk al gisteren had behoren te doen. Daar
staat de Sonneg Spitze (2639 meter) aan de ene zijde
van de hut en aan de andere kant de Glungezer (2680
meter) zelf, gesierd door een metershoog
"Gipfelkruis" met een soort "stralenkrans". Fier en
uitdagend domineert deze laatste top de omgeving.
Hij vormt een natuurlijk beginpunt van een lange
bergrug, die zich ver naar het zuiden uitstrekt en
onweerstaanbaar tot een "Gratwandeling" uitnodigt.
Er is nauwelijks iets aantrekkelijkers denkbaar dan
op een zonnige, niet al te winderige dag over een
"Grat" te lopen of te klauteren omdat dit het gevoel
geeft, dat men over het dak van de wereld gaat...
Over de "Grat"
Waar
de markeerspecialisten Max en Adi hedenmorgen met
hun werk begonnen zijn, weten we niet. In ieder
geval echter niet op deze "Grat"! Na het
Glungezerkruis met 't traditionele "Gipfelbuch" in
de blikken bus zijn nog even wat oude, rode
wegaanduidingen zichtbaar, maar na verloop van enige
tijd verliezen zij zich of misschien wij wel ons
zélf in een wirwar van rotsblokken. Wikkend en
wegend, steeds berekenend: "Wat kan het blok onder
ons gewicht doen... zal het kantelen of niet?"...
springen we van het ene stuk rots op het andere. Nu
eens duikt er een normaal stuk route op maar even
later moeten er ook de handen aan te pas komen om
een uit de "Grat" opstekende "toren" of kleine top
zonder naam te ontsluipen.
En
daar diep beneden ligt dan de wereld van eindeloos
verlaten lijkende dalen, waaruit de machtige
bergruggen als opeengedrongen kudden olifanten
oprukken, licht op de flanken van de zonkant, donker
en vaak grimmig-dreigend aan de schaduwzijden.
Rondom trekt een ononderbroken cirkel van al of niet
besneeuwde of vergletsjerde toppen de horizon als
afsluiting van deze imponerende wereld. We zien en
ondergaan dat bij iedere korte rustpauze, maar
gunnen ons niet de tijd er verder over te
filosoferen want té fascinerend is hier direct de
strijd met de rotsblokken, die giganten in een bui
van razernij bijeengesmeten hebben. Met heen- en
terugweg van deze "Grattocht" vergaat het grootste
deel van de dag, zonder dat ook maar iemand van de
medehutbewoners door hetzelfde denkbeeld
aangetrokken is geweest.
Des
avonds, weer bijeennokkend in onze "bunker",
verhalen de "bekenden" elkaar hun wedervaren en
belevenissen van de dag. Er zijn intussen echter ook
een aantal nieuwlichters gekomen. Sommigen daalden
nog dezelfde dag af, of ze trokken verder naar het
Patscherkofel Huis. Een zestal jongens en meisjes
blijft evenwel overnachten zodat het er deze avond
behoorlijk vol is.
De storm breekt los
Zo
mooi de dag die ochtend openging, zo lelijk gaat hij
ten onder. In de nog vroege namiddag steekt er een
storm op die vrij vlug tot een orkaan uitgroeit. Hij
giert ten slotte met een onheilspellende kracht over
het joch tussen de top van de Sonneg Spitze en de
hoofddeur van de hut. De zuigkracht van de storm is
zo groot, dat hij de zware houten deur, die naar
binnen opengaat, vastgedrukt houdt tegen de stijlen
en we met ons hele gewicht aan de deurklink moeten
gaan hangen om ze open te krijgen. Als dit lukt zijn
we al meer dan ruimschoots voldaan want wie zou zich
op het joch willen wagen met het risico er als een
veertje te worden afgeblazen... Nu wordt het opeens
duidelijk waarom we hier eigenlijk in een soort
bunker leven. De bouwers van de hut hebben wel
geweten wat zij ondernamen. Thans weten we ook
waarom vanaf het zinken dak dikke kabels komen, die
in de muren van de hut zitten vastgemetseld. En we
prijzen de hemel, dat de ramen zo klein zijn. Zelfs
de dubbele vensters zijn niet voldoende om de wind
buiten te houden. Hij dringt door alle kieren en de
temperatuur in onze "Gaststube" annex keuken daalt
aanzienlijk totdat het keukenfornuis niet meer in
staat is de behaaglijkheid op peil te houden.
Waar draait dat op uit?...
Veel
erger is het nog in de grote gastenkamer, waar niet
gestookt wordt om maar niet te spreken van de
"Flur", waar zich ook de toiletten bevinden, die bij
deze storm practisch onbruikbaar zijn. Reeds lang
voor het slapengaan is het ook nog begonnen te
sneeuwen. Agnes de Wirtin schijnt nog het minst last
van de kou te hebben. Haar goede humeur wordt niet
door de elementen beďnvloed. "Tja, het kan vriezen
en dooien" lijkt haar standpunt. "Misschien is het
morgen over... misschien duurt het zo een paar
dagen... We hebben in ieder geval nog wat te eten,
maar niet voor lang"... Ze lacht zo onverstoorbaar,
dat ze mysterieus wordt en men er eigenlijk niet
meer zeker van kan zijn of ze sommige gasten voor de
gek houdt en bang probeert te maken. "Kan hier een
helikopter landen?" vraagt er een. "Als het moet
wel! Helikopters kunnen veel! Misschien is het
morgen wel beter!" "En als het niet beter is?" "Dan
moet u hier blijven! Niks aan te doen!"...
Kunnen we nog weg?
Als
we die avond wat vroeger dan normaal op onze
legersteden liggen, horen we het dak onheilspellend
boven onze hoofden kraken. Als het er vannacht
afvliegt, zal dit niet de eerste keer zijn bij de
Glungezer-hut. De kabels werden niet voor niets
aangebracht. Op die kabels houden we het dan maar.
Gaat het dak vliegen? In 's hemelsnaam! Niemand kan
het tegenhouden!... De volgende ochtend staan we
extra laat op want des morgens om zes uur stormt en
sneeuwt 't nog volop. Het lawaai liegt er niet om en
hoe het met de sneeuw staat, leert een blik door een
raam aan de windvrije kant. Na een laat ontbijt
kruipen de uren traag voorbij. Zoals de vorige avond
breien we ze al pratend aaneen in de kille
"Gaststube".
Hans
de drager is via de nogal beschermd liggende
achterdeur eens naar zijn paard in de nieuw gebouwde
stal wezen kijken. Hij heeft dus als eerste zijn
neus buiten gestoken. Hij brengt het eerste bericht
van het stormfront: "Er ligt al vijfentwintig
centimeter sneeuw. Ik denk dat het tegen de middag
wel ophoudt." "Kunnen we dan naar beneden?" vraagt
een meisje uit Garmisch Partenkirchen. "Ik moest
vandaag eigenlijk naar huis." "We zullen zien als
het zover is", luidt het flegmatieke antwoord van
Hans. "Normaal zou ik vandaag naar Tulfes zijn
afgedaald om het paard te laten beslaan"... Hoewel
wij nog een dag te verspelen hebben zonder in
tijdnood te geraken, stond voor ons vandaag
eigenlijk de tocht naar de Tulfer-hut op het
program. Die kunnen we echter - als het moet - ook
wel overslaan, want deze hut ligt toch veel te laag
en tussen geboomte. Laten we onze ziel voorlopig
maar in lijdzaamheid bezitten en de beslissing van
de weergoden afwachten...
12. Een kleine
karavaan op tocht door drie seizoenen
Hoewel des morgens om een uur of tien de storm om de
2600 meter hoog gelegen Glungezer-hut is uitgewoed,
blijft de sneeuw nog gestaag vallen. Een uur geleden
hebben drie jongelui, die de omgeving uitstekend
kennen, de tocht naar het Patscherkofel Huis er op
gewaagd. "Als je niet te lang wacht, zou je hun
sporen nog kunnen volgen", zegt de drager Hans. Een
korte verkenningstocht levert de voorproef van
ploeterijen door sneeuw, die degene, die geheel
alleen op pad gaat, te wachten staan. En wie
garandeert, dat we de gemaakte sporen over een uur
nog zullen terugvinden als het door blijft gaan met
sneeuwen?... Neen, in geen geval nu alleen
vertrekken!...
Als
we op het kleine plateautje voor de deur van de hut
staan en de blik laten rondwaren, lijkt het vele
dagen... neen wel een seizoen geleden, dat we hier
arriveerden! Toen was het zomer en nu heeft in één
nacht de winter de bergen in zijn greep genomen. Het
gebeurt wel vaker, dat het des nachts in de zomer op
de bergen sneeuwt. Maar dat geschiedt dan gewoonlijk
boven de 1800 meter en die sneeuw verdwijnt de
volgende dag wel weer onder invloed van de zon. Nu
echter daalt de sneeuw af tot 1500 meter. "Sinds
mensenheugenis is dit in de maand augustus niet het
geval geweest!" verzekert Hans. Dit betekent dat de
wereld vanaf de top van de Glungezer en zijn
collega's tot aan de Tulfeinalm en ook tot de almen
van het Voldertal met een smetteloos witte wade is
bedekt en een aanblik biedt zoals we die alleen van
foto's van de wintersport kennen. Als rond elf uur
het sneeuwen ophoudt, de wolken snel breken, de
blauwe hemel weer wordt uitgespannen en de zon ruim
baan krijgt, is het feest compleet.
Herboren
Anoraks en dikke truien vliegen uit. Als herboren
jonge goden slaan enige hutbewoners de armen in de
lucht om zich de longen vol te pompen. We zijn allen
zó overrompeld en uitbundig geworden van het wonder,
dat het niet eens verbazing zou wekken indien
plotseling één van ons een paar witte vleugels zou
ontvouwen om daarop als een nieuwe Icarus weg te
wieken naar de zon. Zelfs Arco, de herdershond,
ondergaat de invloed van de menselijke
uitgelatenheid en rent als een dolle heen en weer
daarbij van tijd tot tijd blaffend tegen de witte
oneindigheid als hij zeggen wil: "Geduld, geduld, we
komen!"...
"Eigenlijk zonde om vandaag te vertrekken", zegt
Wirtin Agnes. Ja, dat is het. Wanneer we nu evenwel
een kans krijgen om vandaag onder vertrouwd geleide
naar beneden te geraken, willen we die toch niet
graag laten schieten. "En Hans, hoe denk je er over?
Wordt het paard beslagen? Ga je of ga je niet?"...
Het aanbod van de Duitser uit Ulm met een aan het
paard bevestigd touw achter het dier aan te zullen
lopen om het voor uitglijden te behoeden, schijnt de
doorslag te geven. "We gaan", zegt Hans na enige
aarzeling. "Om twaalf uur vertrekken. Wie mee wil
kan mee"... Ook het Haags echtpaar behoort tot de
kandidaten. Wanneer het uur van vertrek echter is
aangebroken, ontbreken beiden op het appel. Er gaat
een vers spoor naar de top van de Glungezer. Ja
hoor, daar staat het tweetal boven bij het kruis
zonder enige aanstalten voor een snelle afdaling te
maken. Hans is niet voornemens op de twee te
wachten. "Als ze nog van plan zijn af te dalen,
kunnen ze ons spoor volgen. Over een goed uur houden
we rust op de Tulfeinalm, waar ze de karavaan kunnen
inhalen." Zo luiden de consignes, die door Hans
worden achtergelaten.
Daar gaat de karavaan
Dan
aanvaarden we de tocht. Voorop Hans met het paard
kort aan de teugel. Daarachter de Duitser met het
touw om eventueel af te remmen, nummer drie een
Hollander en als laatste de jonge Duitse uit
Garmisch Partenkirchen. De start voor de afdaling in
de maagdelijke sneeuw geschiedt door minstens één
van de leden van de kleine karavaan met een heilige
schroom als het betreden van een beroemde
kathedraal. Langzaam gaat deze schroom over in
bewondering wanneer blijkt met welk een zuiver
oriënteringsgevoel Hans, als een speurhond, in deze
besneeuwde wereld, waar wij heg noch steg zouden
weten, de verborgen zigzaggen van het originele pad
weet te vinden. Van tijd tot tijd zit hij er wel
eens even naast, zodat we onverwacht diep wegzakken,
maar hij herstelt zich telkens weer onmiddellijk.
Ook het paard doet het uitstekend. Drager en paard
maken reeds direct een flink spoor. De Duitser
verbetert dat nog wat, zodat het voor hen, die
daarna komen, al heel comfortabel wordt.
De
sneeuw ligt een 25 centimeter diep. Daarom prijzen
we de hemel vanmorgen niet alleen op pad naar de
Patscherkofel te zijn gegaan. Ook deze tocht van
thans betekent een avontuur. Echter geen roekeloos
maar een verfijnd avontuur... Zwijgend stappen we
voort. Niemand heeft behoefte aan conversatie, die
trouwens ook niet goed mogelijk zou zijn. Ieder
verwerkt deze unieke tocht op zijn manier.
Een hark op de sneeuw
Daar
gaan ze: vijf donkere stippen een spoor trekkend
door de eindeloosheid van sneeuw en stilte. Aan hun
rechterzijde gaan vijf blauwe schaduwen mee die met
de stippen een scherpe hoek vormen, waardoor een
figuur ontstaat, die aan een hark zonder steel doet
denken. Hans en zijn paard hebben van dit alles
kennelijk geen weet. Voor hen betekent het alleen
een wat lastige tocht. De Duitser legt zo'n grote
verantwoordelijkheid voor zijn taak aan de dag, dat
hij voor andere overpeinzingen wel geen tijd
heeft... Maar de Hollander ziet de glijdende hark
met de ingehouden juichende wereld rondom. En met de
ogen van zijn rug voelt hij hoe de achter hem aan
huppelende jonge Duitse uit Garmisch ze ook
geniet... Zo trekt de kleine karavaan over de
wereld! Een half uur... een uur... vijf kwartier.
Naarmate we lager komen wordt de sneeuwlaag minder
dik en ten slotte papperig nat met hier en daar
reeds doorstekende grasbossen. Dit is het geval bij
het nieuw gebouwde almhuis op de Tulfeinalm op 1500
meter hoogte. Zo zijn dus de bergen in de lente bij
het smelten van de sneeuw! We startten in de winter
en de afgelegde etappe omvat dus eigenlijk een tocht
door twee seizoenen al ontbreekt aan de lente van de
Tulfeinalm dan ook de flora van dit jaargetijde!
Rust op de Tulfeinalm
Vanuit het nieuwe huis wordt de proviandering van de
hut verzorgd. Tot hier kan met vanaf het dal met een
auto rijden. Momenteel is het huis niet
"bewirtschaftet". Terwijl we het ons op de
primitieve bank aan de voorkant achter de dito
houten tafel gemakkelijk maken, is Hans, die hier de
weg weet, achterom geslopen. Van een hem bekende
geheime bergplaats heeft hij een sleutel gehaald en
opent daarmee tot onze verrassing de hoofddeur vanaf
de binnenkant. "Of de Herrschaften wat drinken
willen?" Al hebben we dan ook een halve veldfles
thee in de rugzak... ja, dat willen we wel! "Wat is
er allemaal, Hans? Melk?..." "Neen, geen melk!" Ha,
een alm zonder melk, maar wel met koeien! "Er is
alleen wijn, bier en Himbeerwasser!" constateert
Hans na enig gescharrel in een keuken, die ook niet
de zijne is. Met twee linkse handen bedient Hans
zijn karavaangenoten. Het mengen van de siroop en
het water voor het "Himbeerwasser" betekent voor hem
wel een ongewone bezigheid, want Hans heeft dit
"water" vermoedelijk nog nooit gedronken.
Als
het op afrekenen aankomt, haalt hij wat verrast de
schouders op en twee verlegen uitgespreide handen
vertellen duidelijk, dat je daarvoor niet bij hem
moet zijn... Ja, wat het kost dat weet Hans niet! En
het ziet er even naar uit of hij andermans dranken
gratis wegschenkt. Aangezien dit nauwelijks de
bedoeling kan zijn, richten we ons maar naar de
tarieven van de hut. Dan komen de rechtmatige
eigenaars er zeker niet aan te kort. Hans acht zich
echter niet bevoegd tot het incasseren van geld,
waarom er niets anders opzit, dan het maar op de
tafel van het Tulfein Huis achter te laten...
Terug in de zomer
Wanneer Hans de deur weer van binnen gesloten heeft,
volgt het afscheid van de Duitser, die alleen naar
de Glungezer-hut terugkeert. Van de Haagse
Hollanders valt intussen nog nergens een spoor te
bekennen. Ze zijn zeker van plan veranderd. Onze nu
tot drie mensen en een paard geslonken karavaan
trekt verder dalwaarts. De weg is aanvankelijk
modderig, later wordt hij droger en op dat moment
betreden we een nieuw seizoen. We zijn nu inmiddels
wel zó laag, dat het weer volop zomer is zoals het
in augustus behoort te zijn. Onze tocht door drie
seizoenen op één dag nadert zijn einde.
De
"beschaving" heeft zich inmiddels ook al aangemeld.
Ze zit juist onder de ritssluiting van de achterzak
van de rugzak van onze Duitse. Zij heeft stilletjes
haar verborgen transistor aangezet... Al marcherend
luisteren we naar de nieuwsberichten. Daarin horen
we van de historische weersomslag van 18 augustus in
de alpengebieden, van hevige stormen en dodelijke
ongelukken. Een dag later zullen we daarover nog
vette krantekoppen lezen. Dan pas realiseren wij ons
dat wij deze fameuze weersomslag eigenlijk aan het
front op 2600 meter hebben meegemaakt! Het dak van
de Glungezer-hut heeft derhalve die nacht niet
kleinzerig gekreund en gesteund!
13. Hafelekar
als uitvalspoort voor het Karwendel
Wie
in Innsbruck aan de Inn staat of ergens elders in de
stad met een vrij uitzicht op de Nordkette, de
bergrug van het Karwendel, die aan de noordkant het
afsluitend decor van de Tiroolse hoofdstad vormt,
zal onder de Hafelekar Spitze de zon met een
blinkend voorwerp zien spelen. Het is de metalen
kabine van de derde etappe van de unieke bergbaan,
die de toerist in een half uur tijds van het asfalt
der stad naar de woeste hoogten van het Karwendel
verplaatst. De eerste etappe van de baan gaat naar
de Hungerburg, het groene en riante balkon van
Innsbruck, de tweede naar het op ruim 1900 meter
hoogte gelegen hotel Seegrube, waar men al echt in
de bergen zit, en dan komt als derde en laatste deel
van het traject de gondel, die de stoute sprong naar
het Hafelekar Haus maakt. Daar ligt de uitvalspoort
voor een trektocht door het Karwendelgebergte.
In
de vroege ochtend van een mooie zondag in september
is de eerste naar de Hungerburg vertrekkende kabine
als een rijdend veldboeket, dank zij de fleurigheid
van de kledij en de vrolijke uitgelatenheid van de
jeugd, die haar bevolkt. De grote uittocht is weer
begonnen! De hemel weet met wat voor stoutmoedige
plannen in het hoofd die jonge berugzakte mensen de
natuur in trekken! Voor de een wordt het een
uitdagende klauterpartij, voor de ander een
dagvullende mars met een hut als pleisterplaats en
weer anderen zullen deze dag melken door ergens op
een beschut plekje uren lang in de zon te liggen.
Seegrube
Het
grote terras van hotel Seegrube heeft wat dit
laatste betreft al direct een verleiding. Het is één
grote klad zon met nog bijna allemaal lege stoelen
en tafeltjes. De toeristen van Innsbruck zijn over
het algemeen op zondag niet zó matineus, dat ge ze
nu reeds hierboven aan zult treffen. Slechts een
enkele fijnproever, die in Seegrube logeert, zal
deze uitgelezen morgen niet ontstolen worden. Hij
zit prinsheerlijk te ontbijten met Innsbruck diep
beneden zich en rondom in de verte die ononderbroken
boog van besneeuwde toppen. De nazomer heeft een
reputatie voor de helderheid en klaarheid van het
uitzicht en deze faam doet hij thans alle eer aan.
Het
uitzicht is deze morgen grandioos. Vanaf de
Zillertaler tot de Stubaier Alpen en vandaag tot de
Ötztaler Alpen staat alles wat naam heeft te
paraderen als een pauw met uitgespreide staart! Ja
dit is nu toch wel echt de dag die de Heer gemaakt
heeft. Een dag die uitnodigt tot blij zijn en zich
verheugen. Zonde dat dit nog zo weinigen verstaan
omdat ze maar blijven denken, dat het geluk van
buiten wordt aangedragen terwijl het in
werkelijkheid in hen woont... Tot zulke
overpeinzingen komt een mens als hij op de stenen
balustrade van Seegrube over de wereld schouwt!
"Verdieping" hoger
Een
half uur later zweeft diezelfde mens in een gondel
aan (stukje tekst in de
krant weggevallen) over een woeste "Steinkar"
naar het Hafelekar Haus, waar hij weet in het
hooggebergte te zijn. Een uur of wat later zal het
hier wemelen van mensen want dit gemakkelijk te
bereiken gebied vormt een ware speelplaats voor de
toerist. Dit geldt vooral voor de eenvoudig te
beklimmen Hafelekar Spitze (2334 meter) waar heel
wat filmmunitie verschoten wordt. Met grote
verrekijkers wordt deze top geducht geëxploiteerd.
De pseudo-herder met schaap missen we vandaag maar
de kijkermensen houden hun stellingen al bezet.
Vergezichten worden er geleverd mét en zonder gems
in het vizier. "Gems inclusief" kost een schilling
duurder. Natuurlijk! Die man moet ze toch eerst zelf
ook zoeken! Zo worden hier dus de gemzen de hele dag
door opnieuw verkocht zonder dat ze geschoten zijn.
Hongaar doet een ontdekking
Maar
ook met het blote oog is het uitzicht weergaloos. In
de diepte aan de zuidkant het groene dal van de Inn,
lieflijk en fluweelachtig. In het noorden, als fel
contrast, de witte, droge hardheid van het
Karwendel, dat ge hier recht in het hart kijkt. Een
Spaanse heer, die zich bij ons gevoegd heeft omdat
we over een goede bergkaart beschikken, is vooral
geďnteresseerd in de hoogten van de verschillende
toppen. Amusanter dan de Spanjaard toont zich een
Hongaarse vluchteling, die bekent voor de eerste
maal in het hooggebergte te zijn. De man is er
finaal wég van omdat hij hier eensklaps een wereld
ontdekt waarvan hij het bestaan nooit vermoed heeft.
De bergen hebben hem meteen in hun greep genomen.
Alsof hij veel verloren jaren moet inhalen, vuurt
hij, in een gebroken Duits, reeksen vragen af als
mitrailleursalvo's waaronder de meest onnozele.
Gelukkig maar, dat we hem onopvallend in handen
kunnen spelen van een Oostenrijker, die zich ontpopt
als oud-instructeur van de bergtroepen en nog altijd
met zijn oud-beroepscomplex besmet lijkt...
Oog in oog
Even
later bevinden we ons op weg naar de diep in het
Karwendel verscholen Pfeis Hütte. Het pad voert hoog
langs de zuidkant van de Nordkette en biedt een
voortdurend uitzicht op het dal van de Inn. Het
geeft het gevoel of we door een dakgoot lopen.
Voorbij de Gleirsch Spitze (2317 meter) duikt het
over een joch heen naar de beschaduwde noordkant,
wat tegelijkertijd het afscheid van de bewoonde
wereld betekent. Hier staat de bergwandelaar oog in
oog met het oergeweld. Soms komt er van de
puinhellingen een stuk steen naar beneden gerold als
teken, dat ook de berg leeft en het proces van
worden en vergaan ononderbroken voortgaat. Hoog in
de lucht trekt een arend, rustig als een
zweefvliegtuig, zijn majestueuze kringen en
accentueert daarmee de verlatenheid.
De
Mandlscharte, een overgang over een bergrug, vergt
een wat steile klim naar bijna 2300 meter hoogte.
Eenmaal boven presenteert zich de wat afwijzende
Scharte als een ideale met gras begroeide
rustplaats, die door reeds uit andere richtingen
gekomen bergvrienden bevolkt wordt. Aan onze voeten
breidt zich nu de groene Pfeisalm uit. We behoeven
maar af te dalen om midden op die alm op 1950 meter
de Pfeis Hütte te vinden.
De Pfeis Hütte
Daar
hier eigenlijk bergpaden uit vijf richtingen te
zamen komen en de Pfeis Hütte een bijzondere
reputatie geniet, wekt het geen verwondering, dat de
bultige bergweide vóór de hut bezaaid is met
picknickende en luierende mensen en in de hut zelf
ook geen plaatsje te veroveren valt. De meesten van
hen hebben echter nog urenlange tochten op weg naar
huis voor de boeg. Daarom worden tegen een uur of
drie de rugzakken weer gepakt. In een opvallend snel
tempo krijgt de alm zijn gewone doordeweekse aanzien
terug en kunnen we de balans opmaken van het kleine
gezelschap, waarmee wij hier vandaag zullen
overnachten.
Nu
bestaat er ook gelegenheid tot een nadere
kennismaking met de Wirtin Hermine Nagiller uit
Innsbruck, die met haar dochter de hut "betreut". In
de vakantie, zorgeloos trekkende door de bergen,
zien we graag de idylle, doch moeten daarbij telkens
weer ervaren dat overal waar mensen leven, het leed
naast hen marcheert. Neen, er is geen waard meer in
de Pfeis Hütte. Vorig jaar in oktober, op de dag dat
de hut gesloten zou worden, bleek zijn uur gekomen.
Ginds bij de tweede bocht van het pad liep hij. Niet
eens met een last op de rug. Hij werd onwel, zakte
ineen en was dood. Frau Nagiller is de slag nog niet
te boven gekomen als ze het vertelt.
Toch maar weer!...
"De
gasten vragen me steeds waarom ik geen gedenksteen
op die plaats zet", zegt ze. "Ik denk er niet aan!
Dan kan ik het nooit vergeten!" Sinds deze dag is
voor Frau Nagiller het plezier van de hut af. Dat
meent ze tenminste! "Ik ga weg uit de Pfeis", zegt
ze. "Maria, mijn dochter, gaat trouwen. Zij neemt de
hut over. Ik ga voor altijd in Innsbruck wonen"...
Een
goed jaar later ontvingen wij met Kerstmis haar
brief uit Josef Pölerstrasze 9 te Innsbruck. "Ik heb
de voorbije zomer tóch maar weer de Pfeis Hütte
betreut", schreef ze. Wie weet is zij er dit jaar
nog. Ja, wie de bergen gegrepen hebben, die laten ze
niet meer los...
14. Een grossier
in aardappelen verdwaald in 't Karwendel
Architectonisch is de Pfeis Hütte in het
Karwendelgebergte uitwendig wel een van de mooiste
hutten, die we kennen: een wat schuin oplopende
stenen onderbouw met uitspringend gedeelte. Daarop
een twee verdiepingen hoge bovenbouw van
zonverbrande planken onder matig schuin aflopende
daken. Door kleine vierkante ramen met dito
venstertjes aan weerszijden kijkt ze de wereld in.
Ze vormt eigenlijk het prototype van een Tirools
berghuis zoals de schilder Walde die op zijn eigen
wijze zo ruig geborsteld heeft en... zoals ze ook
voor muziekdoosjes gebruikt worden al zien zij zich
daarbij dan ook gedegradeerd tot het niveau van de
"Kitsch"...
Op
het terrasje van dit alpenhuis in zijn meest edele
vorm, uitstekend aangepast aan het decor van de
omringende bergen, laten wij die rustige
septemberavond over ons komen in gezelschap van nog
enige geestverwanten. Ver weg in het verleden ligt
het rumoer van de drukke zondagmiddag. Wie hier nu
arriveert, zou zich niet eens meer een voorstelling
kunnen maken van hoe het enkele uren geleden geweest
is. Alles ademt een serene rust. Een gevoel van
welbehagen en mildheid tegenover de mensen komt over
u om ten slotte te culmineren in de overtuiging, dat
het leven goed en schoon is...
Jammer genoeg wordt dan de stemming verstoord als er
vier mannen naar beneden komen vanaf het pad, dat
naar de Mandlscharte voert. Het zou allemaal niets
gegeven hebben als de vierde maar niet uit de toon
gevallen was. Deze man van middelbare leeftijd
blijkt volkomen "bergfremd" en mag zich eigenlijk
gelukkig prijzen, al beseft hij het niet, dat de
anderen - onder wie zich een lid van de Bergwacht
bevindt - hem onderweg op sleeptouw genomen hebben.
Allemaal fout
Hij
zal het wel in het restaurant van de Hafelekar of
misschien uit een flesje in zijn zak gehaald
hebben... in ieder geval verkeert de man méér onder
invloed van alcoholica dan goed voor hem is. Hij
commandeert op een lompe manier: "Bier!" en begint
met op ál te luidruchtige wijze een rondje te geven
aan allen, die op het terras zitten en die hij
daarmee tot zijn vrienden schijnt te willen rekenen.
Een poging, die bij voorbaat tot mislukking gedoemd
is. De man brouwt een, zeker voor een Hollander,
nauwelijks verstaanbaar Duits dialect van een
bijzonder platte allure en begaat de
onvoorzichtigheid geducht op de bergen te schelden.
Kijk, dat is nu precies wat je in dit milieu
helemaal niet kunt doen. "Tirol!... Viel Staone,
wenig Brot"... ("Veel stenen, weinig brood") mompelt
hij gedesillusioneerd iedere vijf minuten. Wat op
sommigen nogal irriterend werkt.
"Stand VI"
Het
wordt er niet beter op als hij zich met de borst
vooruit voorstelt als "Kartoffelgroszhändler"
(aardappelgrossier) uit München en iedereen
uitnodigt hem in "Stand VI" van de Markthallen te
komen bezoeken. Deze man, die in categorieën van
stenen, brood, drank en geld denkt, loopt op een
paar stadsschoenen, waarvan één zool al gedeeltelijk
los zit terwijl de andere schoen in het bovenleer
een verse scheur vertoont: het begin van een tol,
die de bergen nog van hem zullen opeisen. Bergen
hebben niet het minste respect voor een
"Wirtschaftswunder"! Wat doet die man toch hier en
hoe is hij zover van het Bahnstation verzeild
geraakt!
Geen
mens, die hem "au sérieux" neemt. Daarom verbaast
het te meer, dat juist de oudste van ons gezelschap,
een zeventigjarige Tiroler, die wel iets van zijn
bergen en zijn land weet, een ernstige poging
onderneemt de man bij te brengen waarom een mens in
de bergen gaat. Een poging, die natuurlijk niet
slaagt. Ja, ja, de aardappelgrossier begrijpt er
alles van! Hij repliceert enkel maar met "Viel
Staone, wenig Brot"... totdat de "ouderling" zich de
moeite verder bespaart...
De gems
Een
gast heeft intussen een gems voor de verrekijker
gekregen. Een gems... zoiets heeft onze
aardappelhandelaar nog nooit gezien. Hij moet ook
kijken! Natuurlijk lukt het hem niet het dier in het
vizier te krijgen.
Daar
de avond snel valt, hebben zijn
gelegenheidsmetgezellen, die misschien wel zijn
redders zullen blijken, hem al herhaaldelijk tot
vertrekken aangemaand. Men moet vanavond nog afdalen
naar Hall over het Stempeljoch. Dat is aan de
overzijde niet ongevaarlijk steil en zeer
steenachtig. 's Mans schoenen schijnen voorbestemd
hier de geest te geven. Wat weet die verdwaalde
Münchener echter van bergen om van het Stempeljoch
maar niet te spreken! Hij heeft een zee van tijd om
de gems te krijgen maar het mankeert hem aan ieder
begrip van de lange, moeilijke uren, die hij in
duisternis nog voor de boeg heeft... Twee van zijn
"redders" zijn uiteindelijk al zelfstandig op pad
gegaan. Ten slotte slaagt de bergwachtman er met
moeite in de Münchener ook mee te tronen. Hoe en
wanneer ze in Hall gekomen zijn? We zullen het nooit
weten!... Wel weten we waarom er ongelukken in de
bergen gebeuren!...
Gespannen verhouding
De
les van de ongelukken zal ons diezelfde avond nog
een keer voorgespeld worden. Kijk, daar dalen twee
laatkomers naar de hut af! Twee, met geen andere
bagage dan een schoudertasje... Een heer van midden
in de dertig en een meisje van rond de twintig. Ook
met niet al te best schoeisel. In de gastenkamer,
waar al geruime tijd de lamp brandt, laten ze zich
een uitgebreide maaltijd serveren, die ze op zijn
elfendertigst naar binnen werken. Iedereen denkt met
overnachters te doen te hebben totdat ze plotseling
aanstalten tot vertrek maken alsof dit de gewoonste
zaak van de wereld is.
De
stemming onder de twee is tijdens de maaltijd niet
van de beste soort gebleken. Misschien was de
verhouding bij de aankomst al gespannen zonder dat
we het gemerkt hebben. Er wordt onderling geruzied.
Het blijft nog steeds een privé-zaak al ontgaat de
broeierige situatie niemand van de overige
aanwezigen. Het meisje wil blijven en de heer
vertrekken! Dat blijkt de kwestie! Beiden tonen zich
hardnekkig en een hartelijk woord komt daar niet
meer bij te pas. "Ik moet morgenvroeg acht uur in
Innsbruck zijn!" zegt de heer. "En ik ga niet mee!"
repliceert het meisje. "Ik blijf hier!" Het stel zit
aan een tafel, midden in de hut. Op de plaatsen op
de banken tegen de wand wordt gemeesmuild en
gefluisterd... Wie het niet uitspreekt, heeft toch
wel zijn eigen gedachten... Wie zijn die twee?...
Vader en dochter? Beslist niet. Verloofden?... Dan
zou hij haar met wat meer egards behandelen! De heer
is nogal hard in zijn optreden! En dan het
leeftijdsverschil!... Wie zijn? Ja wie? "Blijf jij
dan hier! Ik ga in ieder geval", schijnt het laatste
woord van de man te worden als deze resoluut
opstaat.
Maar
nu is meteen de kwestie uit de privé-sfeer naar het
publieke forum geheven. "U kunt zo laat toch niet in
het donker over het Stempeljoch gaan!" zegt een der
aanwezigen. "Dat is onverantwoord!" De dochter van
de waardin, die zich in de "Gaststube" bevindt,
herhaalt hetzelfde iets nadrukkelijker om daarna
haar moeder te waarschuwen. Frau Nagiller voelt ook
haar verantwoordelijkheid als "Wirtin" en brengt de
hardnekkigen de roekeloosheid van hun voornemen
onder ogen. Tijdens dit bedrijf schijnen alle
goedmenende waarschuwers tot gemeenschappelijke
vijand van het tweetal te groeien met als resultaat
dat de twee weer één front vormen tegen hun
"belagers". Het meisje verklaart zich nu bereid met
haar "dictator" mee te gaan. Met een groet, die er
nog maar nauwelijks afkan, trekken ze de duisternis
in, terwijl de "Gaststube" hoofdschuddend
achterblijft.
Geen
erger doven dan die niet willen horen! De tweede
demonstratie op één dag hoe ongelukken worden
uitgelokt... Ze zullen er wel zijn doorgekomen, die
twee. Anders hadden we de volgende dag zeker iets
gehoord. Ook hier zullen we het "hoe" nooit
vernemen!...
15. In het
Karwendel betekent water 'n schaars produkt
Het
Karwendelgebergte ten noorden van Innsbruck bezit
twee karakteristieke kenmerken t.w. zijn gebrek aan
water en zijn rijkdom aan gemzen. Deze laatste
omstandigheid dankt het aan het feit, dat het sinds
lang tot "Naturschützgebiet" verklaard is. Wanneer
elders in een gebergte vanaf een hut met de kijker
gemzen waargenomen worden, betekent dat voor de
toerist een sensatie. In het Karwendel daarentegen
krijgt ge ze met hele "Rudels" opgeschoteld. En niet
zo maar op enorme afstand. Het kan u herhaaldelijk
overkomen, dat ge vlakbij op een troep stuit, die
niet eens ijlings aan de haal gaat maar waarvan
enige exemplaren u uitdagend blijven staan
aanstaren. De Karwendelgemzen zijn lang niet zo
schuw als hun soortgenoten elders doordat ze niet
gejaagd worden.
Water!... Dat vormt een probleem in het Karwendel!
Zeker in de nazomer, wanneer overal de sneeuw
verdwenen en de beken lang uitgedroogd zijn. Geen
wonder, dat de waardin van de Pfeis-hut geen water
om te wassen beschikbaar stelt. Ze heeft de
aanwezige voorraad hard nodig voor de keuken.
Niettemin is ze toch wel zó welwillend u de plaats
van de verscholen bron aan te wijzen. Wie nou
beslist niet zonder wassen kan, heeft de gelegenheid
met een emaillen kan op stap te gaan... Dat kostbare
water blijkt zich op een minuut of zeven afstand van
de hut in een uitgedroogde beekbedding te bevinden.
Daar steekt uit de rotsen een ijzeren pijp ter dikte
van een gasleiding en daaruit druppelt - let wel:
druppelt! - water in een zinken teil. Wie het geluk
heeft, dat hem niet iemand vóór is geweest, kan met
een kroesje en wat geduld zijn kan nog wel
volgeschept krijgen. Hoe het de volgende klant zal
vergaan, betekent diens zorg! Maar de macht van een
waterdruppel is groot: gestaag vallend holt hij niet
alleen de steen uit doch ontstaat er in het
Karwendel toch wel weer een voorraadje in de teil
van Frau Nagiller. Zo leek het tenminste op onze
eerste waterexpeditie.
"Op expeditie"
De
tweede dag evenwel gaat ook de druppelende buis in
staking. Als we die avond onze Wirtin desondanks met
een kan zien uittrekken, vragen we ons toch verbaasd
af wat dit te betekenen heeft. "Maar Frau Wirtin, de
bron is droog!" "Weet ik wel. Nu ga ik water
zoeken!" zegt ze met de klemtoon op het laatste
woord!... Water zoeken in een uitgedroogd
Karwendel?... Hoe speelt een mens dat klaar? En
omdat we dit wel eens willen weten, gaan we met haar
mee. Ze voert ons langs de uitgedroogde bronpijp
door de oude beekbedding, waarvan ze de geheel uit
losse keien bestaande "bodem" met kennersblik
onderzoekt. Na verloop van een kwartier ontdekt haar
speurend oog een plekje dat er wat vochtiger uitziet
dan de omgeving. Geknield begint ze wat keien weg te
graven en ziet... daar gebeurt het grote wonder! In
het nu ontstane kuiltje verzamelt zich wat water,
dat - de hemel mag weten hoe en vanwaar! - uit de
bodem komt... "Zie je 't?" zegt Frau Wirtin ons
triomfantelijk aankijkend. "Had je niet gedacht
hč"...
Voor de geduldige
Neen, dat hadden we niet. Water, herhalen we bij ons
zelf en ineens menen we nu een flauwe voorstelling
te hebben van wat er moet omgaan in een
woestijnreiziger wanneer hij, na lang zoeken, een
vochtig plekje grond vindt om de dorre lippen op te
drukken. Maar zó erg zijn we er hier nog niet aan
toe! Met één schep is het kuiltje telkens leeg.
Daarom duurt het een hele poos alvorens de Wirtin
haar kan gevuld heeft. In de bergen hebben de mensen
evenwel tijd. In ieder geval hebben we water, een
begrip, waarvoor we van nu af aan méér respect
zullen opbrengen dan in het verleden...
Van gemzen gesproken!...
De
volgende ochtend staat er de beklimming van de 2532
meter hoge Stempeljoch Spitze op het program, een
weinig spectaculaire tocht, die eigenlijk méér
ondernomen wordt om het zelfverwijt van luiheid te
ontlopen. Grotere indruk dan deze berg maakt onze
ontmoeting op de weg er heen. Ze hadden het gezegd:
"Als je gemzen wilt zien?... Dan des morgens vroeg
naar het Stempeljoch!" Nog geen kwartier van de hut
verwijderd stuiten we er al op. Tegen de hellingen
onder het joch graast een hele kudde. Weliswaar voor
het blote oog op grote afstand maar toch duidelijk
zichtbaar. En dit wordt nog beter als de dieren vóór
ons het pad beginnen over te steken. Daar gaan ze,
één voor één in vliegende vaart. We behoeven ze maar
tegen de lucht te tellen. Grote en kleine
meegerekend zijn het er niet minder dan zeventig
stuks...
Wéér een "Rudel"
Een
kwartier later is het wéér raak. Van dezelfde kant,
waarvan de eerste "Rudel" kwam, nadert nu een
tweede. Deze zakt echter - misschien omdat ze ons
hebben waargenomen - met een omtrekkende beweging
van het joch naar de hut af. Dat voltrekt zich op
een afstand van hoogstens vijftig meter onder de
hoede van een "leidsman" en waker. Een ongemeen
brutale bok dekt echter niet alleen de aftocht van
de "Rudel" maar hij bewaakt óók ons. Nog geen
twintig meter van de mens verwijderd, blijft hij ons
uitdagend staan aanstaren zonder een vin te
verroeren. We zien duidelijk de glans van zijn grote
karbonkelogen, die schijnen te spreken van
ingehouden spanning, plichtsbesef en moed. Als het
dier had kunnen spreken zou het nu roepen: "Kom maar
op als je durft! Ik lust je!..."
Er
is één verklaring voor dit gedurfde optreden van de
toch algemeen als schuw bekend staande dieren.
Hoewel hemelsbreed slechts op twintig meter afstand
zijn gems en mens nog door een diepe kloof van
elkaar gescheiden. Het pleit voor de intelligentie
van het dier, dat het deze omstandigheid uitbuit om
zich tegen die mens partij te stellen. Intussen is
het hem niet ontgaan hoe zich achter hem om de
invasie van zijn kudde voltrokken heeft. Pas als hij
de laatste veilig weet, verlaat hij zijn post. Even
later graast hij met de andere op de alm beneden
ons. Ook deze kudde kunnen we tellen. Het zijn
dertig stuks.
Één gems is geen gems!
In
een kwartier tijds dus een ontmoeting met honderd
gemzen! Vanaf dit moment vrezen we, dat - wanneer we
straks bij een of andere hut een toerist enthousiast
zien worden omdat hij één gems met de kijker ontdekt
en daarvoor iedereen mobiliseert - we een beetje
meewarig zullen moeten glimlachen. Het zal misschien
wel moeite kosten om - met een variant op een
bekende verwensing - niet te zeggen: Loop naar het
Karwendel!... In ieder geval ligt daar het
gemzenparadijs zoals we ook nog op latere
ontmoetingen zouden ervaren.
16. In het
midden van september raken de bergen ontvolkt
De
nazomer trekt nog eens alle registers open: een
blauwe hemel, klare vergezichten, geen hitte, geen
onweer en een hele dag zon... Zó kan september zijn
in de bergen. Niettemin wordt het er toch al wat
stil omdat de herfst achter de deur staat te gluren
of hij niet kan binnenkomen. De fijnproevers weten
dit allemaal. Zij loeren op deze periode om
ongestoord hun liefde tot de natuur en hun hang naar
eenzaamheid uit te vieren. Wat niet wegneemt, dat
een of andere ontmoeting onderweg toch altijd met
vreugde begroet wordt. Zelfs wanneer het een
samentreffen met... doofstommen blijkt te moeten
zijn...
Een
uur of drie neemt de tocht van de Pfeis-hut naar het
Halleranger Huis aan het einde van het Lafatscherdal
in beslag. Een spectaculair punt vormt de overgang
van het Stempeljoch, waar we daags tevoren zovele
gemzen gezien hebben. Langzaam stijgend loopt het
pad op tot 2218 meter om dan, aan de overzijde van
het joch, in steile zigzaggen door een puinhelling
naar beneden te duiken. Steeds de rechterflank van
een bergrug houdend buigt het dan onder de top van
de 2676 meter hoge Roszkopf door - zonder veel
hoogteverschil - naar het Lafatscherjoch. Een
heerlijke wandeling voor een mens met een zee van
tijd, voor een mens, die weet pas tegen het vallen
van de avond een dak boven het hoofd te willen
vinden!...
Als
zo'n mens ergens een rust houdt, doet hij dat hier
zonder mankeren op het Lafatscherjoch omdat de
natuur hem daartoe onweerstaanbaar dwingt. Dit joch
betekent het afscheid van het zuiden en de oversteek
en afdaling naar de geheel nieuwe wereld van het
noorden, waarvan de toegang bewaakt wordt door de
kolossale Lafatscher (2695 meter) met zijn
uitdagende wanden aan de ene en de van hieruit
gemakkelijk te beklimmen Speckkar Spitze aan de
andere zijde.
Verrassende ontmoeting
Het
joch is breed, grotendeels met gras begroeid en
bezit enige windvrije kuilen, die tot een picknick
of zonnebad uitnodigen. Lang nog is de dag, het
Halleranger Huis niet zover en hoog staat de zon aan
de septemberhemel. Vanavond zullen we weer tussen de
mensen zitten op een houten bank achter een zware
tafel maar deze uren zijn nog helemaal van ons en
onze gedachten... Totdat ze plotseling daar staan,
bij de richtingwijzer midden op het joch: twee
andere mensen, een dame en een heer wier komst we
niet eens hebben gemerkt. De heer voldoet welwillend
aan het verzoek een foto met ons toestel af te
knippen al toont hij zich daarbij opvallend weinig
spraakzaam. De dame stoot met moeite wat rauwe
geluiden uit, waaruit geen woord valt op te maken.
Onderling converseren de twee echter zonder moeite
in... de taal van de vingers. Het zijn twee
doofstommen!...
Voor
iemand uit de lage landen maakt een dergelijke
ontmoeting op deze plaats een nogal vreemde indruk.
Hij wordt hiermede pas vertrouwd als hij later
verneemt, dat zich in Innsbruck een
doofstommeninstituut bevindt en dat voor de
bergvrienden onder hen het Karwendel juist een
geliefkoosd gebied voor hun activiteit vormt. Per
saldo behoeft hun handicap voor deze mensen geen
beletsel te zijn om ook hun vreugde aan de bergen te
beleven. Men kent in de hutten van het Karwendel de
doofstommen van Innsbruck dan ook heel goed. Een
mens is een intelligent dier. Daarom begrijpen we
uit de gebarentaal, dat wij - als we dan toch niets
anders te doen hebben - worden uitgenodigd op hun
rugzakken te passen totdat zij op en neer naar de
top van de 2640 meter hoge Speckkar Spitze geklommen
zijn. Een dienst, die gaarne verleend wordt.
Als een snede brood
Na
hun terugkeer trekken ze verder naar de
Bettelwurf-hut terwijl wij afdalen naar het
Halleranger Huis. Onvergetelijk blijft de plek die
op de kaart met "Durchschlag" staat aangeduid. Het
pad kruipt hier door een woestenij van steen onder
enorme, loodrechte wanden door. Een passage, die we
op een holletje nemen met de rugzak beschermend op
het hoofd daar gevaar voor steenslag niet
uitgesloten lijkt. En dan heeft men plotseling die
blik op de beroemde en beruchte noordwand van de
Grote Bettelwurf. Als natuurwonder staat daar
slechts enkele meters van de wand verwijderd een wel
honderd meter hoge rotsplaat. Deze plaat lijkt door
het mes van een voorwereldlijke reus van de
Bettelwurfwand losgesneden, zoals men een snede
snijdt van een brood.
Het
Halleranger Huis ligt laag (1768 meter) tussen het
geboomte. Er is een almbedrijf met een Wirtshaus en
ook de gemakkelijk toegankelijke wegen van het
Lafatscherdal en het lange, vervelende Vomperloch
komen hier te zamen. Vanuit het eerste dal rijdt de
waard zelfs met een speciaal voor de bergen gebouwde
Rovervrachtauto tot vóór de deur van de hut. Proper
en gezellig en goed bevolkt blijkt die hut maar de
sfeer is al te veel vermengd met de geest van de
stad en de wereld, wat ook tot uitdrukking komt door
een zich te nadrukkelijk naar voren dringende
commerciële instelling. Een euvel, waarover ook
anderen zich blijken te beklagen.
Peper en zout
De
tocht naar de Bettelwurf-hut (2077 meter) wordt de
volgende ochtend zonder al te veel heimwee door het
Speckkar ondernomen. De hele dag slechts één
ontmoeting onderweg, een Duits echtpaar, waarmee we
reeds een paar dagen eerder op die wat
gedenkwaardige avond in de Pfeis-hut kennis hebben
gemaakt. Die kennismaking was maar een vluchtige
geweest; zeker had geen van ons vermoed elkaars
levenspad nog ooit te zullen kruisen. En nu staan we
daar plotseling tegenover elkaar met een
enthousiasme en een uitbundigheid als oude
boezemvrienden, die elkaar van jarenlange ervaring
te vertellen hebben.
Zó
gaat dat soms in de bergen, waar men kennis maakt
als kinderen in het spel, dus zonder de inleiding
van een wederzijdse voorstellingsceremonie. Pas
dagen later, en na meerdere ontmoetingen, onderweg,
duikt eindelijk de gedachte op, dat het tijd wordt
zijn naam te onthullen... Dergelijke kleine en
onbetekenende gebeurtenissen vormen echter vaak
juist de ingrediënten die het bergwandelen dat
pikante smaakje verlenen zoals peper en zout dat
doen aan een gerecht. Waarmee tevens is verklaard
(stukje tekst in de
krant weggevallen) verhalen zo graag
stilstaan...
Alleen "Nudeln"...
De
bergen raken al ontvolkt in het midden van
september... Daarom zullen wij die avond de enige
gast in de Bettelwurf-hut zijn. Nog tien dagen en
dan wordt de hut gesloten. Men treft daartoe reeds
de voorbereidende maatregelen. Geen aardappelen meer
voor de spiegeleitjes en het Tiroler Gröstl... "Of
we het maar met Nudeln en tomatensaus willen
doen?"... Nudeln voor één keer in geval van nood,
nou ja... Nudeln een tweede dag... bah!... Maar we
kunnen niet eerder vertrekken want we moeten nog op
de Grote Bettelwurf!...
Als
de zon achter de bergen is verdwenen, wordt het
spoedig kil in de nu veel te grote "Gaststube", waar
twee kinderen wat nieuwsgierig om ons heendraaien
tot ze door hun moeder de "Wirtin" worden
weggeroepen. Maar de 5-jarige en nogal pientere
Traudi heeft bijzondere rechten op ons verworven,
want - als een toekomstige "tüchtige" hutten-Wirtin
- heeft ze ons vanavond maar wat handig bediend. Dus
komt ze telkens weer de "Gaststube" binnengeglipt om
honderduit te babbelen. Als dat zó moet, blijft haar
2˝-jarig zusje niet achter. Zeker niet meer nadat we
haar in iedere hand een zuurtje gestopt hebben,
waarmee ze "stante pede" naar "Mutti" gerend is,
precies zoals we dat gepland hebben! Je kunt nooit
weten!... Helga is zó verlekkerd geworden op de
zuurtjes, dat ze er op een gegeven moment zelf om
komt vragen, wat haar een niet goed begrepen
uitbrander van Traudi op de hals haalt...
Naar de keuken
We
zitten die avond niet lang in de koude "Gaststube",
maar verhuizen, op uitnodiging van de Wirtin,
spoedig naar de lekker verwarmde keuken, waar het -
in gezelschap van de waard, die inmiddels ook is
thuisgekomen - onder het genot van bier een gezellig
en intiem avondje wordt, als een zeer geslaagde
acclimatisatie in de Bettelwurf... Ze wordt nog bij
verrassing bekroond als we bij het slapengaan vanuit
onze kamer neerstaren op de duizenden lichtjes van
steden en dorpen in het Inndal en de bergen aan de
overkant daarvan. De bergen lijken bezaaid met
enorme kerstbomen in feestverlichting. Één duidelijk
rood licht springt tussen alle andere uit. Het is de
radiozender van Aldrans, nu een mysterieus baken als
een mijlpaal tussen twee werelden: de stilte van de
bergen hierboven en het jachtige leven van alledag
daar beneden...
17. Hoog boven
't Inndal kijkt de Bettelwurf naar de wereld
In
de bergen beginnen de dagen vroeger. Zowel voor mens
als dier. Vroeg op en vroeg naar bed luidt hier het
parool. En dat is goed ook. Er valt nauwelijks iets
verrukkelijkers te denken dan een openbloeiende
zomerdag in de stilte van de bergen. Zo'n dag
presenteert zich nu! De waard van de Bettelwurf-hut
zit al om zes uur te knutselen aan een wat onwillig
venster, dat in de huidige staat niet bestand zal
zijn tegen het geweld van de komende winter. Zijn
dochtertjes Traudi en Helga stoeien op het terras
vóór de hut, waarbij ze willige speelgenoten vinden
in Erica en Gretl, een grote en een kleine geit,
waarvan de grote de melkvoorziening van de hut
verzorgt. Bij het naderend eind van het seizoen zal
het voor Erica uit zijn met de pret. Dan heeft zij
haar taak volbracht en wordt ze geslacht. Zo gaat
dat ieder jaar: sluiting van de hut voor de winter
betekent de dood van een geit...
Bij
het ontbijt verschijnt die morgen de 5-jarige Traudi
met een groot stuk... cake op een bord. "Von der
Mutti, zum kosten", zegt ze terwijl ze het bord voor
ons op tafel zet. "Van moeder om eens te proeven"...
Of "Mutti" dat zelf gebakken heeft? Ja natuurlijk,
daarom moeten we proeven. Nu hebben we bij het
ontbijt nog nooit cake gegeten, maar deze keer moet
dat gebeuren om de loftrompet over het baksel te
kunnen steken. Het is Traudi wel toevertrouwd die
reactie aan "Mutti" over te brengen. Wanneer een
poos later "Mutti" zelf opduikt om de eer in
ontvangst te komen nemen, krijgen we te horen, dat
er nog wel wat aardappels zijn. "Als we vandaag
liever geen Nudeln maar gebakken aardappels met
spiegeleieren en sla of Tiroler Gröstl willen, zou
dat kunnen gebeuren. De deur naar de provisiekamer
is dus ook al geforceerd!...
Niet meer ongenaakbaar
Wie
met de trein van Kufstein naar Innsbruck reist, kan
ten noorden van Hall een bergketen met een
langgerekte en schuin oplopende kam zien. Zit er een
Tiroler naast u, die uw belangstelling voor deze
bergrug merkt, dan zal hij zeggen: "Kijk, daar heb
je de Grote Bettelwurf en wat verder naar links de
Kleine." Vaak hebben we hem zo gezien, eindeloos ver
en ongenaakbaar lijkend. Maar wie eenmaal de
Bettelwurf-hut heeft bereikt, zit al op ruim 2000
meter voor de start en behoeft nog slechts een dikke
700 meter te klimmen om de top te grijpen. De route
bereikt spoedig een "Grat", die men maar heeft te
volgen om zonder veel inspanning boven te komen.
Diep
beneden ligt het groene Inndal zich te koesteren in
de zon, gesierd met het zilveren lint van de Inn,
die op sommige plaatsen glinstert als kwikzilver.
Daar onder moet het nu behoorlijk warm zijn. Hier
echter op 2725 meter is het - ondanks al die zon -
nogal koel. De koude van de nacht zit nog in de
rotsen en daarom begroeten we met vreugde een paar
stukken plank onder het "Gipfelkruis", waarvan zich
gemakkelijk een eenvoudige en beschermde zitplaats
laat improviseren. Zo zitten we daar, wereldvergeten
met rondom aan de horizon een reeks van besneeuwde
toppen, die zelfs aan de einders nog helder gesneden
staan omdat het zicht zo goed is.
We
weten niet waar het vandaan komt, doch eensklaps
moeten we denken aan 't vogeltje uit de sage, dat
met zijn snaveltje een stukje van de top van de
Mount Everest afslijpt. Als op die wijze de Mount
Everest is verdwenen, zal de eeuwigheid niet eens
begonnen zijn... Ja, het begrip eeuwigheid is het,
dat zich hier opdringt en dat vogeltje van de
Himalaya zijn wij. Ook wij hebben iets gedaan aan
het vergaan van de berg en ieder moment, dat het ons
zint, kunnen we verder vliegen...
Schrikaanjagend
Het
meest spectaculaire deel van de Bettelwurf ligt aan
de noordkant, waar het verhaal van worden en vergaan
een tastbare realiteit vormt. Méér dan 700 meter
diep vallen hier de wanden van de Bettelwurf steil
naar beneden in het nauwe en wat sombere Vomperdal.
Het oog gaat over een onoverzienbare chaos van puin
en steenmassa's in de meest fantastische vormen en
ook schrikaanjagende posities. Misschien is er
slechts een windvlaagje nodig om een steenmassa uit
haar evenwicht te wippen. Dan zal ze naar het
Vomperloch stormen, andere stukken rots meesleurend
en een reuk van solfer nalatend alsof de baarlijke
duivel zijn "zog" trekt... Wee degene, die hier een
doodzonde van de bergen begaat - en er bestaan
toeristen, die ze plegen - door hier een flinke brok
steen naar beneden te duwen. Wat daardoor in deze
wereld kan worden aangericht, laat zich niet
voorspellen... De weg terug wordt in wat sneller
tempo afgelegd dan aanvankelijk bedoeld wegens een
dreigende regenbui. We halen het net niet onder dak
te komen voordat de eerste druppels vallen.
Die
avond arriveren in de hut twee Duitsers. Ras roetsj
in vliegende vaart per auto van München gekomen.
Vier uur in ijltempo naar de Bettelwurf-hut
geklommen en nu - badend in het zweet - achter een
fles bier. Morgen wordt het vlug de Bettelwurf
(Grote en Kleine) met de Speckkar Spitze, dan weer
linea recta terug naar huis. Zo worden een paar
vrije dagen tot het uiterste opgebruikt omdat de
magie van de bergen onweerstaanbaar is...
Zomer boven de wolken
"U
geniet", zegt die morgen de Wirtin als we op een
stoel, lui achterover leunend tegen de wand van de
hut, in het zonnetje zitten, bezig met enkel
nietsdoen. Die wat in zichzelf gekeerde en niet zo
vlot toegankelijke vrouw slaat de spijker mirakels
juist op de kop. Het frappeert te méér omdat we
steeds gedacht hebben dat beheerders van hutten de
exclusiviteit van hun dagelijks milieu niet bewust
ondergaan, doordat ze geheel door beslommeringen in
beslag worden genomen. De verbazing stijgt nog als
de vrouw, nadat ze de drooggewaaide was heeft
binnengehaald, op een stoel naast ons komt zitten en
over een zee van tijd blijkt te beschikken.
"Waarom zou u al zo vroeg naar Hall afdalen?" zegt
ze. In Hall regent het nu en in Innsbruck ook. Ze
zal wel gelijk hebben! Het hele Inndal zit vol met
een grauwe wolkenmassa. Wij hier bevinden ons ver
boven die wolken en over onze hoofden staat een
stralend blauwe hemel vol zon. Hier wordt de wereld
beleefd zoals boven de wolken vliegende piloten die
kennen. Ja, waarom zouden we de afdaling niet tot na
de middag uitstellen. Dan nog zullen we tijdig
Innsbruck halen!
Legpuzzel
Zo
zitten we dan met het geluk van ons bestaan boven de
wolken op een houten stoel vóór de Bettelwurf-hut.
En naast ons die vrouw, die vertelt van haar leven
in Hall, waar haar woonhuis staat en die ook
verhaalt van de motieven die haar en haar man er toe
brachten de Bettelwurf-hut te pachten. Al vertellend
geeft ze meer prijs dan ze zichzelf bewust is. Haar
losse opmerkingen zijn als stukjes van een
legpuzzel. Zonder dat ze het merkt, schuiven we ze
voorzichtig in elkaar en langzaam ontstaat het
gedeelte van een innerlijk portret, waarvan zich het
niet vrijgegeven deel tenslotte gemakkelijk raden
laat... Deze vrouw leeft naar de binnenkant, heeft
dit bestaan in de eenzaamheid bewust gekozen en
ondergaat het als een onontkoombare noodzaak, omdat
ook zij in de greep van de bergmagie zit. Ze
verraadt dat alleen niet iedere dag met zoveel
woorden als nu...
Bij
het vertrek hebben we haar een "verhaaltje" in de
krant beloofd. Het verhaaltje werd nooit geschreven.
Enige jaren gingen voorbij. Al die tijd zijn we
achtervolgd door de vloek van de boze daad van de
niet vergeten en toch niet vervulde belofte. Totdat
op zekere dag in de Glungezer-hut - ja, bij
diezelfde Glungezerberg waar zo pas het Britse
vliegtuig tegenaan botste! - in het transistor
ontvang- en zendapparaat de stem van de Wirtin van
de Bettelwurf-hut in onze oren klonk... De waardin
van de Glungezer- en die van de Bettelwurf-hut
voeren iedere dag, op afgesproken tijdstippen,
gesprekken van berg tot berg - en ook van hart tot
hart - dwars over het Inndal... Nu moest het
uitgestelde verhaal wel geschreven worden... Al was
het enkel uit zelfbevrijding...!
Bronvermelding:
"Van
bergen en mensen" verscheen in 17 afleveringen in de
Nieuwe Tilburgse Courant op:
-
vrijdag 8 november 1963
-
zaterdag 16 november 1963
-
zaterdag 23 november 1963
-
zaterdag 30 november 1963
-
zaterdag 7 december 1963
-
zaterdag 14 december 1963
-
zaterdag 21 december 1963
-
dinsdag 31 december 1963
-
zaterdag 11 januari 1964
-
zaterdag 18 januari 1964
-
zaterdag 25 januari 1964
-
zaterdag 1 februari 1964
-
maandag 10 februari 1964
-
zaterdag 15 februari 1964
-
maandag 24 februari 1964
-
zaterdag 29 februari 1964
-
zaterdag 7 maart 1964