CUBRA

INHOUD PIERRE VAN BEEK
HOME 
BRABANTS
KUNST
FOTOGRAFIE
TEKSTEN
AUTEURS
AUDIO
SPECIAAL

PRINT

Pierre van Beek - Reisartikelen

 redactie: Ben van de Pol

 

Van bergen en mensen

 

 

1. Belevenissen op een in zo'n licht "belachelijke" tocht

 

Op Innsbruck weegt zwaar de hitte van een augustusdag. Daarom is het als een nieuw geboren worden wanneer we in Hoch Zirl, slechts een vijftiental kilometers ten westen van de Tiroolse hoofdstad, uit de trein stappen. Hoch Zirl ligt 500 meter hoger dan Innsbruck en het verschil in temperatuur laat zich heel goed merken. Hoch Zirl is helemaal geen dorp. Het bestaat uit niets anders dan een stationnetje, waar alle treinen stoppen, en een hotel. Eigenlijk is het niet méér dan het balkon van het 300 meter lager gelegen Zirl, een half uur lopen van het station verwijderd. Maar wat een balkon daar aan de voet van het Karwendelgebergte! Er heerst een arcadische rust en het ruikt er naar de hof van Eden. Geen wonder, dat een mens hier eens ruim ademhaalt en een gevoel van geluk en tevredenheid over hem neerdaalt als een lauwe lenteregen!

Twaalf uur in de middag wijst de stationsklok. Een ongelukkig uur voor de aanvang van een tocht in het Karwendel. Ge zult van hier starten in de uren van een prille ochtend maar dat kon nu eenmaal niet anders. De dag is trouwens nog ruim genoeg, want de eerste hut ligt maar een drie en een half uur verwijderd. Voor die tocht begint echter nog wat de gelegenheid benut voor een mentale omschakeling. Een half uur geleden nog in de toeristische drukte van Innsbruck en nu in die grote stilte, waar iedere zingende krekel de aandacht trekt. Op een bank even van het stationnetje verwijderd zitten twee dames en een heer in luchtige zomerkledij. Hun auto staat voor het hotel geparkeerd. Drie toeristen met fijne schoenen, die er niet aan denken de bergen in te trekken, maar die tóch gevangen zijn door de serene sfeer van dit oord en blijkbaar weten hoe een dag gemolken wordt.

 

Confrontatie

Over het sintelperron wandelt een jongeman in zwarte broek en kraakwit overhemd op en neer. Op de bank in de schaduw tegen het stationnetje hangt een zwart jasje. Kennelijk zijn jasje. We ploffen onze zware rugzak op die bank en gaan zelf naast het onbeheerde jasje zitten. Als die jongeman geen sufferd is, zal hij quasi toevallig naar ons toewandelen, een praatje maken en deze gelegenheid benutten om zijn jasje toch maar aan te trekken. Hij zal niet zeggen: "Mijn portefeuille zit er in" doch één of andere opmerking over het weer maken. De jongeman is inderdaad geen sufferd. Alles voltrekt zich volgens de verwachting, alleen de opmerking over het weer hebben we misvoorspeld. "Naar het Solstein Haus?" opent hij de conversatie. "Neen, Magdeburger Hütte." "Drie dagen geleden heeft mijn vriend een dodelijke val gemaakt. We hebben hem vanmorgen begraven." Met de ogen naar de grond gericht alsof het door hem zelf aangeroerde onderwerp moeilijk valt, doet hij een paar passen over het perron. Dan wendt hij zich weer tot ons en terwijl hij een omzwachtelde middenvinger toont, zegt hij: "Als ik dit niet had gehad, was ik er ook bij geweest. We gingen altijd samen..." "Dan mag u van geluk spreken." "Geluk," herhaalt hij, "ach wat is geluk?" en hij haalt sceptisch de schouders op om daar echter direct op te laten volgen: "Als ik er bij geweest was, zou het ongeluk wellicht niet gebeurd zijn..."

U zou misschien haarfijn hebben willen weten hoe dit ongeluk zich precies had toegedragen. Wij weten alleen nog, dat er een steen was uitgebroken... Daaraan hebben we genoeg want nu weten we alles wat hij nog verder vertellen kan... Die dingen zullen blijven gebeuren zolang er mensen en bergen zijn. Het "kletteren" gaat door. Ook deze jongeman zal - wanneer zijn zwerende vinger is genezen - vol zelfvertrouwen de bergen weer te lijf gaan. Wie eenmaal door de bergen bezeten is, die laten ze immers nooit meer los. Met deze nu zo onverwacht nog eens extra onderstreepte waarheid in de geest, aanvaarden we de tocht naar de Magdeburger-hut.

 

Enkel idylle

In het licht van bovenstaand betekent die tocht een belachelijke wandeling, waar geen dramatisch verhaal over geschreven behoeft te worden. Wandeling?... Nou ja, altijd toch een wandeling van 3˝ uur, waar een hoogteverschil van 700 meter moet overwonnen worden op het warmst van de dag met een zware rugzak op de schouders. Dat is echter ook alles! Dus geen hard avontuur, enkel maar een idylle van de natuur, wat schaarse ontmoetingen met mensen onderweg, de eigen gedachten en het juichend hart van de bergwandelaar zelf. Intussen rijkdom genoeg voor een gelukkig mens.

Direct na het verlaten van de spoorbaan neemt het bos die wandelaar op. Daar er ook nogal loofhout groeit, is het er wat koeler dan op het station. Het pad golft lange tijd heen en weer met soms wat irriterende afdalingen nadat we juist menen aan hoogte gewonnen te hebben. Men heeft ons aangeraden direct naar het Solstein Huis te gaan want de weg daarheen gaat meer vastberaden op zijn doel af. We hadden echter reden dit advies niet op te volgen. Na verloop van een uur lijkt het al eindeloos lang geleden, dat we op het asfalt van Innsbruck stonden. Van de stadsmens en stadsschoentoerist is niets meer overgebleven. Als er een vogel opvliegt, een bergmuis over het pad schiet, van een groenbemost stuk rots een onnozel beetje water siepelt, we over een halfvergane boomstam klimmen, lijkt het allemaal of dit van óns is en wij een stuk van hen zijn, zo zitten we gevangen in de magie van bos en berg. Gebroken wordt de betovering pas wanneer het pad uitmondt op een bredere weg, waar men met een auto kan rijden.

 

Robinsoncomplexen

Er bestaat dus toch nog een wereld van de mensen hier op de Zirler Mahden. Daar zijn bultige, grazige weiden met ver uiteenstaande sparren. En hier en daar tussen die sparren verspreid liggen meer of minder riante maar in ieder geval romantische zomerhuisjes. Later zullen we vernemen, dat deze aan toeristen verhuurd worden. Dit moeten dan wel de buitenbeentjes onder de toeristen zijn! De individualisten, die zich aan de massificatie ontworsteld hebben en hier Robinson Crusoëcomplexen komen uitvieren. Of vaders, die nu met hun kinderen nooit vervulde jeugddromen tot waarheid maken. Ge rijdt met uw van proviand voorziene auto tot hier en dan begint het "oerwoud" met het leven in de blokhut... Een idylle bij prachtig weer! Een gruwel bij zich aaneenrijgende regendagen? Maar dat zullen die avonturiers zelf wel uitmaken. In ieder geval hebben ze hier hun tip!

Kort voordat de brede weg ophoudt, stuiten we op een bron bij een schuur. Er staat een Nederlandse auto geparkeerd. Van een eigenaar geen spoor. Er zit dus daarboven, in een van de huisjes, reeds een Nederlandse Robinsonfamilie. Het wordt bevestigd door een baardige jager met een versleten rugzak en een lange bergstok zoals men die alleen nog maar op oude gravures ontmoet. Een uur en langer zitten we te praten met de klaterende bron op de achtergrond. Hij is de eerste mens, die we na het vertrek aan het station ontmoeten. "Al drie nachten niet thuis geweest!" zegt hij. "Hoog tijd, dat ik weer eens naar de vrouw in Zirl ga kijken." "Zit die nu alleen?" "Nee, dat niet. M'n dochter en haar man wonen bij haar in." Al die voorbije dagen heeft hij door de bergen gezworven. Soms alleen, soms met een heer. Al meer dan veertig jaar doet hij zo, en het bevalt hem goed...

 

Dat is het!

Hoe simpel en ongecompliceerd het leven soms kan zijn. Wat een sprekende getuigenis, dat de mens het geluk, waarnaar velen zo tevergeefs zoeken, in zich draagt en dat het uit niets anders bestaat dan uit de geesteshouding, waarmee men zijn lot aanvaardt en verwerkt... Het afscheid wordt als dat van oude bekenden. In een voor zijn leeftijd snelle pas daalt hij af. Bij een bocht van de weg kijkt hij nog een keer om en zwaait met zijn stok...

Wij vervolgen de klim naar boven, die nu een échte klim wordt, doordat het pad sterk stijgt. Wéér gaat het door bos. Op enige afstand passeert een "Tarzan" met bloot bovenlijf en een bundel hout op de rug. Bewoner van een verscholen zomerhuisje! Elders klinkt het geluid van houthakken en kinderstemmen. Maar geen tot Robinson geworden stadsmens kruist ons pad. De eerstvolgende levende wezens vormen een Vlaamse familie: man, vrouw en drie kinderen, op stadsschoenen en sandalen, op terugweg van de hut. Ze zijn voor de eerste keer in de bergen. Ze hadden het zich allemaal anders voorgesteld. Ze stellen de meest onnozele vragen als we onze plannen ontvouwd hebben. Zoals bijvoorbeeld: "Hoe wij toch overal zo de weg weten in al die bergen als we uit Holland komen. Hoe je dat moet doen van hut tot hut trekken?" enz... Als we dan onze kleurige Freytag Berndt-kaart vol rode strepen van bergpaden breed openvouwen, gaat er blijkbaar een lichtje branden: "Maar dan moet je wel een rugzak hebben?"... "Natuurlijk!" "En betere schoenen dan de onze?"... "Natuurlijk!" En nog zo het een en ander...

 

Het hoge woord

En zich plotseling tot papa wendend zegt mama: "Zullen we dat volgend jaar ook eens doen?" Het hoge woord was er nu uit. Hun méér dan gewone belangstelling voor ons ondernemen had reeds direct verraden, dat die eerste tocht naar een nogal laag gelegen berghut (1633 meter) bij deze mensen iets aan het trillen heeft gebracht. De geheimzinnige geest van de bergen heeft hen met een vinger op de schouder getikt. Ze hebben het gevoeld maar nog niet gerealiseerd. Dat zal pas later gebeuren. Er aan ontkomen doen ze niet meer!

De laatste loodjes wegen steeds het zwaarst. Ook op weg naar de Magdeburger-hut. Dan wordt iedere rugzak met lood geladen. Maar dit alles valt als met één slag van de bergwandelaar af wanneer hij op korte afstand de langverwachte hut voor zich ziet. Dit zijn de letterlijke en figuurlijke hoogtepunten van zo'n tocht, oude en altijd weer nieuwe ervaringen omdat het - na uren van stilte en eenzaamheid in de natuur - steeds weer een terugkeer tot de mensen betekent...

 

 

 

2. Als het mist en regent op de alm gaan de dagen trager

 

Zelfs in het hartje van de zomer schijnt de Magdeburger-hut in het Karwendelgebergte nabij Innsbruck niet te worden platgelopen. Dat moet wel zijn oorzaak vinden in het feit, dat ze geen steunpunt vormt voor de hoogtoeristen of de rasechte alpinisten en anderzijds omdat de "kleinere man", zonder een uitgesproken trek naar de bergen, gemakkelijk vanuit het dal op één dag naar boven klimmen en ook weer afdalen kan. Zo leidt deze hut een wat vegeterend bestaan, waarin zij het hebben moet van de gaande en komende man zonder bijzondere aspiraties met betrekking tot de bergen. Desniettegenstaande verbazen wij ons er toch wel wat over die avond als enige "overblijver" de nacht in te gaan als we tenminste de twee "Holzknechten", die hier "ex officio" logeren, niet meerekenen.

In de slecht verlichte "Gaststube", waarvan een deel - zowel bij dag als 's avonds - in de schaduw blijft, hebben we die avond, gezeten aan de lange houten tafel en met de houthakkers en de waard, een "Budi" schnaps gedronken. We kenden al het "Stamperl", een heel klein jeneverglaasje, maar de "Budi" behoort tot de nieuwe ontdekkingen. Het is een klein karafje met slanke hals, precies van dezelfde vorm als waarin in Italië de hele, halve en kwart liters wijn worden opgediend maar dan met slechts een inhoud van twee flinke normale borrels. Een mens die er voor de eerste keer uit drinkt, ontkomt moeilijk aan het gevoel aan een bloemvaasje te nippen. Alleen de wetenschap, dat de "Einheimischen" er anders tegenaan kijken, belet dat hij zich belachelijk voelt...

 

Het lukt niet

Maar zelfs met de "schnaps" lukt het deze avond niet. Voor de houthakkers betekenen de bergen enkel het domein van hun werk, de waard loopt ook niet over van welsprekendheid. Bovendien heeft hij pas voor het eerste jaar de hut gepacht, zodat hij op dit voor hem nieuw terrein eigenlijk nog in de kinderschoenen leeft. Het contact, dat in veel berghutten vaak zo spontaan ontstaat omdat men er steeds met geestverwanten ondereen is, blijft hier uit. Zo liggen we die avond vrij vroeg op onze legerstede, eenzaam ver weg op de bovenverdieping, moederziel alleen in een slaapzaal met vele lege bedden, waarvan aan het voeteneinde overal een stapeltje van drie netjes opgevouwen dekens ligt. We laten de lichtbundel van onze zaklantaarn over al die bedden dansen alsof we hopen nog ergens een mens te ontdekken, maar de bedden verroeren geen vin. We kiezen zelf het enige alleenstaande bed onder een klein raam zodat we al liggend maan en sterren kunnen zien tot het voeren van een stil gesprek. Maar Morpheus maakt daar spoedig een eind aan.

Die nacht onweert het. We hebben er doorheen geslapen, maar de ochtend leert, dat er weersomslag heeft plaats gehad. Het regent en van tijd tot tijd wordt de hut in wolken gehuld. Weg de daags tevoren nog gekoesterde illusie van een dag heerlijk luieren in de zon op de bergweiden! Alleen de voorgenomen verkenning van de naaste omgeving kan tussen de buien doorgaan.

 

"Man, wat doe je toch hier!"

De hut ligt op een alm. Dat betekent dus koeien. Nu hier dan daar treft ge er enige grazend aan op de bultige bergweiden in de nabijheid. Wat verder af vormen ze wazige vlekken in de nevel, die gedeelten van de alm tot een dampende waskeuken maakt. Soms kijkt een koe, wanneer ge in de nabijheid komt, u met haar grote lodderogen vragend aan alsof ze zeggen wil: "Man, wat doe je toch hier..."

Niet ver van de hut staat een klein kapelletje en in de omgeving daarvan een schuurachtig gebouw dat als jachthuis betiteld wordt en waar waarachtig mensen wonen. Koeien en regen hebben echter tussen hut en jachthuis 'n grote modderpoel geschapen, zodat de communicatie tussen beide gebouwen nogal moeilijk is geworden. Vóór het jachthuis staat een bank en er loopt een man doelloos heen en weer. Misschien is hij wel net als wij om een praatje verlegen. Als we een wat lange omweg om droogvoets bij het jachthuis te komen gedeeltelijk hebben afgelegd, verdwijnt de man in het donkere gat van de deur.

Thans zijn we toch een heel eindje van onze hut afgedwaald. Als we geluk hebben, scheurt de nevelsluier in het zuiden open en dan reikt de blik tot in het Inndal, waar dorpjes in de zon liggen. Er bestaat dus nog ergens een wereld en ook de bossen, waardoor we de vorige dag naar boven zijn geklommen en die we al zo lang niet gezien hebben, zijn er nog. De wereld mag vandaag hierboven triest zijn als een Allerzielendag, het kan nog anders worden. Morgen zullen we verder gaan, hoger op, de zon tegemoet. Maar die volgende dag brengt opnieuw nevel en motregen en weer worden we gedoemd vele trage uren van de etappes tussen de maaltijden aaneen te breien.

 

Liever koeien?...

De koeienbewaker met het glazen oog, een man van een jaar of zesentwintig, geeft ook weinig conversatie weg. Hij lijkt haast mensenschuw. Het liefst praat hij met koeien, maar dan in een zuinige taal. Alsmaar horen we hem roepen. "Koeie sé... koeie sé!"... welk koeterwaals - volgens zijn verklaring - betekent "dat de koeien moeten komen". Met deze uitleg heeft hij méér dan genoeg gesproken en zonder zich verder om ons te bekommeren trekt hij weer achter een wat afgedwaald koebeest aan. De dieren zijn hem liever dan de mensen...

Het grootste deel van die tweede dag op de hut duiken we onder in lectuur. De waardin Marianne - getrouwd met de waard maar kinderloos - laat wat aanrukken uit een met een sleutel afgesloten kamer. Daar ligt die lectuur dan voor ons: "Zeitschrift des Deutschen und Österreichischen Alpen Vereins". Jaargangen... 1903, 1904, 1905 en dan met een sprong naar 1910... Voor dergelijke oude jaargangen moet ge inderdaad in berghutten zijn. Tot heden waren we echter nog maar tot 1914 geweest zodat we nu een record maken...

 

Bekend terrein

De in linnen gebonden boeken zijn nog geheel nieuw en zonder vlekken alsof wij als eerste er in lezen, redenen waarom dit geschiedt met een eerbiedige schroom. Decennia zinken we terug in het verleden, in dagen toen de bergen nog niet zo ontsloten waren als thans en toen er nog heel wat te ontdekken viel. Al lezende zouden we nu heel oud moeten worden maar het merkwaardige is, dat uit deze met zorg geschreven en geďllustreerde artikelen precies dezelfde geest van liefde tot de bergen spreekt als ook hen bezielt, die daar vandaag hun verpozing zoeken. Generaties zijn voorbijgegaan, twee oorlogen staan als mijlpalen daartussen en toch spreekt uit zovele van die oude pagina's diezelfde betovering en dat onweerstaanbaar getrokken worden, dat ook de bergvriend van vandaag zo in de ban houdt. Al werden tal van zaken inmiddels achterhaald, deze boeken zijn toch niet verouderd maar zij bezitten daarentegen een vleug van het klassieke, dat onvergankelijke, dat de tijd trotseert.

 

"Meditatie"

Omdat het nogal donker is in het grootste deel van de "Gaststube", zitten we schuin voor het raam. Als er aan de tegenovergelegen wand een grote spiegel hing, zouden we daarin in een rembrandtiek licht een schilderij van de grote meester zien. Lezende man voor raam... De sfeer in de hut is al lezend onwezenlijk, haast etherisch geworden. De waardin moet in haar keuken zijn op dit stille middaguur maar ze maakt niet het minste gerucht. Misschien slaapt zij. De waard is met zijn paard afgedaald voor de ravitaillering. Buiten valt een geruisloze motregen en drijven er nevelslierten voorbij, wat we zonder door het raam te kijken merken door de verandering van de lichtsterkte op ons boek. Het is zó stil, dat men een spin haar web zou kunnen horen weven...

Wanneer we een ander boek openslaan, een Zwitserse standaarduitgave door prof. Ofenbrüggen, zeer groot formaat, goud op snee, in blauwe band vol krullen en tierlantijnen, is het alsof het niet enkel meer om lezen maar om een heilig ritueel en meditatie gaat. Dit boek, als een altaarmissaal, waaraan slechts de sloten ontbreken, staat vol prachtige tekeningen van E.T. Compton. Het schijnen reproducties van aquarellen, zo mooi als we de bergen nog nooit getekend hebben gezien. Dat komt omdat de maker al de liefde en bewogenheid van een voor die bergen kloppend hart er op begenadigde wijze in heeft uitgedrukt... Wereldvergeten rijgen we zo een paar uur te zamen totdat er plotseling gasten komen, die het in hun boshut niet meer uit hebben kunnen houden. Dan is de betovering verbroken...

Uitgetrokken voor tochten door de bergen... twee dagen gedwongen retraite... nood tot deugd gemaakt... alles gehonoreerd met bovenstaande ontdekkingen... Het is goed betaald!...

 

 

 

3. Het Solstein Huis, 'n berghut die vibreert van vitaliteit

 

De derde nacht hebben de weergoden medelijden gekregen met de eenzame bergwandelaar in de Magdeburger-hut. De daarop volgende ochtend heeft de alm een metamorfose ondergaan zodat ze weer straalt in de zon als op de dag van aankomst. Juist nu het leven hier weer een prettiger gezicht toont, is het uur van vertrek aangebroken. Drie wegen gaan van de Magdeburger-hut (1633 meter) naar het Solstein Haus in het noordwesten op 1804 meter. Twee wegen leiden over de Solstein zelf (2540 meter) maar de derde, de kortste, lichtste en meestgebruikte, gaat met weinig hoogteverschillen onder de Solstein langs. Deze route draagt de naam "Schützensteig" zoals een bord nabij de hut vermeldt met de toevoeging "nur für Geübte" ("alleen voor geoefenden").

In tegenstelling tot Italië is men in Oostenrijk nogal voorzichtig met de aanduiding van de wegen. De ervaring leert, dat men ze eerder wat aan de zware dan aan de lichte kant kwalificeert. In de buurt van een zo gemakkelijk voor gelegenheidsbergwandelaars te bereiken hut als de Magdeburger heeft die waarschuwing haar zin. Maar al te vlug zouden ze in de waan kunnen verkeren bij de "Schützensteig" met eenzelfde pad te doen te hebben als dat wat hen naar de hut gevoerd heeft. En dat zou dan een misrekening zijn. Voor wie over enige bergervaring beschikt, levert de route echter geen enkele moeilijkheid. De gevaarlijkste punten zijn bovendien met haken en staalkabels beveiligd, die misschien echter wel meer gevoel van sensatie opwekken dan dat ze van de noodzaak van hun aanwezigheid getuigen. Zó wordt het over rots en tussen struikgewas door een speelse tocht van twee en een half uur met maar één ontmoeting onderweg met een uit de tegenovergestelde richting komende dame.

 

Stralend leven

Al vroeg staan we die ochtend in het Solstein Haus op de Erlalm. Anders dan de Magdeburger-hut straalt de vitaliteit van dit berghuis de nieuwaangekomene van alle kanten tegemoet. Ja, u kunt het geloven of niet, maar ook berghutten bezitten een eigen leven en karakter, net als de mensen. Soms doorgrondt ge het op het eerste gezicht, soms komt ge er pas na een langer verblijf achter. Het Solstein behoort tot diegenen, die niets te verbergen hebben, die u met een vrank en open gezicht tegemoet treden. Het vibreert van leven - ook als er niemand in de "Gaststube" zou zijn - want het is een goed renderend huis, met liefde onderhouden en prima geleid.

Max Viegl uit Umhausen zwaait er sinds twee jaar de scepter. Men behoeft hier niet lang te toeven om hem als een actief man te leren kennen, die op drie plaatsen tegelijk kan zijn en de boel geducht in de gaten houdt, echter zo, dat het eigenlijk nauwelijks opvalt. Daarenboven spreidt hij een vlotheid van omgangsvormen ten toon, die verbazing wekt en waarvan het geheim pas wordt opgeklaard als hij u vertelt jarenlang taxichauffeur te zijn geweest!... Taxichauffeur en huttenwaard in de bergen!... Een wel ongewone combinatie! Maar het gaat hier in het Solstein Huis prima.

 

Schoenen uit

Een groot deel van het wel en wee der gasten ligt in handen van de dienster Rosa, een charmante twintigjarige met verzorgde jurk en keurig schortje voor. Ze levert niet alleen het natje en het droogje, maar kwijt zich ook uitstekend van haar taak de "Gaststube" in orde te houden. Zij brengt ook iedere gast, die zich voor overnachting meldt, op een vriendelijke maar daarom niet minder dringende manier aan het verstand, dat hij bij het naar boven gaan zijn bergschoenen heeft uit te trekken. Kamers, slaapzalen en overlopen zijn met linoleum belegd in het Solstein Huis. Vroeger ging de strijd tegen de nagelschoenen, nu gaat het - in sommige hutten - tegen de zwarte vegen die de rubberprofielzolen achterlaten. Oudere alpinisten, die het vroeger allemaal anders gekend hebben, laten zich niet graag op vrouwelijk bevel tot op hun sokken ontwapenen, maar uiteindelijk heeft toch ieder een paar hutpantoffels in de rugzak, al bedient hij zich daarvan liever op eigen initiatief.

 

"Der Franz"

Een figuur, die niet aan het huttenleven deelneemt, maar toch niet aan de aandacht kan ontsnappen, is een oude man, die naar de naam "Franz" luistert. Hij draagt in de buurt van zijn adamsappel een zilveren buisje met een dito plaatje in zijn keel, welk apparaat met een zilveren kettinkje als een scapulier aan zijn hals bevestigd is. Zonder dit instrument zou Franz geen adem kunnen halen. Nu kan hij er zelfs snerpend als een "murmeltier" door fluiten, maar hij moet dat ding de hele dag door in goede positie duwen. Mede omdat het praten hem zeer slecht afgaat, leidt de oude Franz een afzijdig bestaan. Heel de dag staat hij zwijgend voor de hut hout te zagen. Ook op zondag. Het gaat niet al te vlot. Van hoger nut dan de produktie moet voor hem de wetenschap zijn zijn brood niet in ledigheid te eten. Hij werkt langzaam maar met een haast fanatieke vasthoudendheid. Slechts een dame, waarvan we te weten zijn gekomen, dat ze hier in de bergen een aardig zomerhuisje verhuurt en die op de hut enig aanzien geniet, speelt het op een zondagmiddag klaar Franz naast zich achter een fles bier te krijgen. "Maar Franz, je kunt toch niet de hele dag zagen! En dat op zondag! Kom hier!"

 

De eenzame

Franz spartelt tegen. Ze moet hem bij een arm van achter zijn zaagbok wegtrekken. Dan pas legt de oude man zich bij het onvermijdelijke neer en schaart hij zich in de kring, waarin jongelui onder begeleiding van een gitaar van "Zonnige bergen en zonnige hoogten" zingen en nog een heel repertoire van andere "Heimatliederen" afdraaien. Franz voelt zich echter helemaal niet op zijn gemak. Hij drinkt niet al te lang van de hem aangeboden fles bier. Als hij ze met goed fatsoen leeg heeft, eclipseert hij zo gauw mogelijk weer naar zijn zaagbok. Franz is een eenzelvig man, wiens geschiedenis ge zoudt moeten kennen om hem te begrijpen, een figuur waarvan de tragiek vandaag nog geaccentueerd wordt door de uitbundige vreugde van deze zomerzondag.

 

Natuurverbonden

Zo'n uitgelezen zomerzondag in de bergen behoort tot een onvergetelijke belevenis voor wie zo maar wat in en om de hut luiert. Sommigen hebben zich al de avond tevoren op pad begeven en de nacht in de hut doorgebracht om des morgens maar vroeg de bergen te kunnen aanpakken. Of ze zijn er met "verhevener" oogmerken. Zoals bijvoorbeeld de muzikanten, die elders, nog ver weg, een veldmis moesten gaan opluisteren en zich daarvoor gisterenavond wat "in conditie dronken". Anderen hebben vóór dag en dauw het dal verlaten. Jongens en meisjes, ouders met kleine kinderen en kinderloze echtparen, allen zijn ze uitgetrokken met proviand in de rugzak en de zon in het hart. Ieder viert zijn eigen ambities bot. Voor sommigen betekent het Solstein Huis hoogtepunt en einddoel, voor anderen is het slechts een pleisterplaats op een nog veel verder gelegen doel.

Rondom in de anders zo stille bergen rumoert nu het leven. Er wordt geroepen en gejodeld van een top, er klinkt muziek of gezang maar soms ook geschrei van een kind, dat zich ergens in een beangstigende positie gemanoeuvreerd heeft. En als dan de zon het grootste deel van haar baan langs de hemel heeft afgelegd, als ze enkel nog maar de toppen belicht en de bergflanken al in de schaduw zitten, zijn de meesten reeds afgezakt naar de wegen, die dalwaarts voeren. De onvermoeibare jeugd nog altijd stoeiend als jonge honden en even roekeloos rennend, vaders en moeders met hun kroost wat meer bedachtzaam wat niet belet, dat de kleine Sepl op het sterk dalende pad zichzelf niet kan bijhouden en languit tegen de grond ploft met kapotte knieën en een huilpartij als resultaat. Maar of ze nu oud of jong zijn, allen zonder onderscheid keren terug naar hun woonplaats met vreugde in het hart want deze Tirolers bezitten nog een verbondenheid met de natuur zoals men die buiten de berggebieden nauwelijks aantreft.

 

Jaloers?... Ja!...

Tot de laatst afdalenden behoort een jong paartje. Ze dragen beiden knalrode kousen. Het meisje bovendien een "Dirnlkleid", hij een felblauwe blouse en Tiroler hoedje met veertje. We ogen ze na. Als hun contouren reeds lang vervaagd zijn, zien we nog altijd het rood van die kousen en dat is voldoende om twee gelukkige mensenkinderen op weg te weten naar een nog uren ver weg gelegen huis nadat zij al de vreugden van een schone dag gedronken hebben.

Zo gaat een zomerzondag in de bergen ten onder. Wie zou er niet jaloers op zijn?...

 

 

 

4. Die simpele Erlspitze houdt verrassingen verborgen

 

Dit is de dag, waarvan alle mensen, die in de bergen gaan, dromen: een wereld vol zon met daar overheen een blauwe koepel van de lucht. Zó vinden we bij het krieken van de dag de Erlalm in het Karwendelgebergte, waar tussen de grazige weiden op 1800 meter hoogte het fraaie Solstein Huis staat. Indien het niet nodig was, zoudt ge er toch de voorkeur aan geven daar buiten bij de bron uw ochtendtoilet te maken met het raam van het was- en "bad"-huis als primitieve scheerspiegel, want alleen zó voelt ge u van begin af aan opgenomen in die uitzonderlijke dimensie, die het leven van een mens in de bergen als een hemelse gave krijgt toegemeten doch waarvan zovelen zich nooit bewust worden...

Voor vandaag staat op het program de ruim 2400 meter hoge Erlspitze, die naast de Solstein de tweede huisberg van deze alm vormt. Vanaf de alm biedt de Erlspitze voor het oog weinig spectaculairs. Hij vertoont geen uitdagende wanden en geen naar de hemel torenende spitsen. Hij lijkt veel meer op een goedige lobbes, die tot een wandelingetje uitnodigt om van een befaamd uitzicht te genieten. Eerst gaat het pad tussen de frisgroene weiden naar het gebied waar het laatste "Krümholz" groeit. Het "Krümholz", ook wel "Latschen" of "Legföhre" genoemd, behoort voor velen tot de sympathiekste gewassen van het hooggebergte. Het zijn een soort laag tegen de grond kruipende sparren, waarvan in sommige gebieden een fijne olie getrokken wordt door verbranding. Het gewas onderscheidt zich door de bijzondere taaiheid, die het ook wel nodig heeft, want daar de boomgrens zijn domein vormt, moet het een voortdurende strijd om het bestaan voeren. Na het steeds lager wordende "Krümholz" tiert er alleen nog maar het gras totdat ook dit ten slotte in barre rots overgaat. Dank zij zijn moedige kamp in het grensgebied is aan de "Latschen" de eer te beurt gevallen als trofee te dienen van de bergvrienden. Menigeen keert na een tocht gaarne in het dal terug met een bundel "Latschen"-takken tussen de klep van de rugzak.

 

Verwoesting

Op de Erlalm is echter vreselijk huisgehouden onder het "Latschen"-bestand. Reeds van verre verraden grote kale plekken in het gras van het drama, dat zich hier bij wijze van spreken iedere dag voltrekt en steeds groter wordende wonden slaat. De "Latschen" worden gerooid om als brandhout in het Solstein Huis te dienen. Op de slappe dagen moet Rosa er met paard en sleetje op uit om het hout naar de hut te slepen. Het is alsof ook zij begaan is met de aangerichte verwoestingen, want ze heeft een gloeiende hekel aan dit werk, zoals ze ons vanmorgen in een praatje bij het ontbijt toevertrouwde.

Boven het "Krümholz" gaat het pad in zigzaggen over de "graat" naar boven. 't Is allemaal heel eenvoudig. Naarmate we echter aan hoogte winnen wordt het gezicht van de Erlspitze en ook dat van zijn naaste buren grimmiger. Wat er vanaf de alm zo vriendelijk en goedmoedig uitzag, blijkt toch een echte berg met woest doorkorven flanken, steil afvallende wanden en chaotische steenmassa's uit een oertijd.

 

Als een kerktoren

Juist als we wat op dit geheel nieuwe gezicht zijn ingespeeld, presenteert de berg, in een fantastische doorkijk naar de diepte, zijn verrassing: een enorme, geheel vrijstaande bergnaald, scherp als de spits van een Tiroolse kerktoren. Een natuurwonder, dat herinneringen oproept aan de Guglia di Brenta en meerdere soortgelijke "naalden" in de Dolomieten. In het Karwendel hadden we echter zeker zulk een uitdagende formatie niet verwacht. Wie in deze streken goed bekend is, moet in staat zijn op de stand van de schaduw van die naald het uur van de dag af te lezen als van een zonnewijzer. Aan zijn voet liggen hellekrochten, die Dante tot inspiratie hadden kunnen dienen. Het blijkt voor de zoveelste maal weer eens hoe schijn en werkelijkheid uit elkander liggen en dat ook een simpel uitziende berg grote verrassingen kan bieden.

Nu de Erlspitze zo zijn gezicht vertoond heeft, is hij met één slag aanzienlijk in onze achting gestegen, een achting, die bekroond wordt met het bereiken van de top. De rots is alleen nog maar verwarmd aan de oppervlakte. Daaronder zit de koude van de regens van enige dagen geleden. De top vormt derhalve geen uitgelezen rustplaats maar de schaarse plukjes gras, die hun voedsel uit een dun humuslaagje moeten bevechten, bieden toch nog wel een niet zo heel ongerieflijke zitplaats om vandaar neer te kijken op de wereld.

 

Groots panorama

De blik waart over bijna het hele Karwendelgebergte tot in de Duitse middelgebergten van het noorden. Daar over de grens ligt het massief van de Wetterstein met als hoogste punt de Zugspitze. Ook de verschillende achter elkander gestapelde massieven van het Karwendel laten zich in de kaart kijken. Ze liggen daar als een maquette en in één blik kunt ge hun opbouw omvatten. Hoe aangrijpend echter ook - toch is deze aanblik in hoge mate misleidend. Wie het hooggebergte nooit anders dan zó zou zien, krijgt nauwelijks enig begrip van zijn betekenis, hoe geďmponeerd hij ook kan zijn door de massale opbouw van Gotische stenen kathedralen met haar vele steunberen. De grote wonderen en mysteries zitten in het detail. Wat het oog van onze verheven rustplaats niet kan achterhalen moet de herinnering oproepen.

In die verlaten lijkende wereld zit overal het leven. Diep door de dalen trekken de wegen hun spoor als verbinding van de woonplaatsen van de mensen. Overal zijn er bergweiden waar ge - als ge maar dicht genoeg nabij komt - het geklingel van de koebellen hoort. Ergens in die bergen staat op een welgekozen plaats een berghut en overal in die verlatenheid gaat ergens op een bergpad een mens. Op vele plaatsen in die afwijzende wanden hangen jonge mensen in touwen gebonden bij het pogen het onmogelijke mogelijk te maken. Misschien verkeert er op dit moment wel iemand in bergnood, mogelijk stort er op dit ogenblik een jong leven uit de wand door het uitbreken van een steen... Dat zijn drama's die gebeuren kunnen, maar zeker zit ook ergens een paartje in het gras te liefkozen en ligt er hier of daar een dagenmelker languit op de rug te zonnen... Dat behoort allemaal tot de van onze plaats niet geziene doch enkel geweten dingen. De bergen kunnen wreed zijn maar soms ook mild... heel mild zelfs. Wie zou dit beter ervaren als hij die nu op de top van de Erlspitze zit?...

 

Afwijzende "Scharte"

Niet ver van die top hangt een bordje tegen de wand met het opschrift "moeilijke kletterweg". Het oog zoekt die naar beneden lopende "weg" maar hij verliest zich spoedig in de warreling van steenblokken. Als een fijne draad tekent zich tegen de bergen van het westen de route naar de Nördlinger Hütte af onder de top van de Reitherspitze in de buurt van het beroemde Seefeld, dat zich opmaakt voor de winterolympiade. Ongenaakbaar steil gaat die weg naar de Eppzirler Scharte, een nauwe overgang over een bergkam. Eigenlijk zouden we daar morgen met een zware rugzak ook overheen moeten. Zo luidde tenminste het program. Thuis op een winteravond wandelt het gemakkelijk over de rode streep van een landkaart. In de zomer, met de werkelijkheid geconfronteerd, ziet deze er meestal anders uit dan de verbeelding. Die steilte van de weg is gezichtsbedrog, dat leert de ervaring, doch de vijf uur klimmen en dalen naar de Nördlinger-hut betekenen keiharde realiteit.

Daar verschijnen drie zwarte stippen in de "Scharte". Het is alsof we zuchten van voldoening horen om het bereiken van de laatste hindernis op weg naar het Solstein Huis. Ze komen beslist van de andere zijde, want anders hadden we ze zien opstijgen. Ze nemen een behoorlijke rust op de "Scharte" en beginnen daarna aan de afdaling, welk voorbeeld ook wij volgen voor wat onze Erlspitze betreft. Straks zullen wij de drie in de hut ontmoeten. Dan zullen we de ervaringen op hun tocht vernemen en beslissen of wij die toer in de omgekeerde richting zullen ondernemen.

 

 

 

5. Vogels van diverse pluimage, maar één in hun bergliefde

 

Wat voor de woestijnreiziger de oase betekent, is voor de bergwandelaar en alpinist de berghut. Zij vormt het punt, waar de mens verzorging vindt en bescherming tegen de elementen, die in 't hooggebergte zo nukkig en kwaadaardig kunnen zijn. Overdag vindt men die bergbezetenen op de smalle paden of in de steile wanden, in de vroege namiddag of tegen het vallen van de avond trekken zij zich terug in de geborgenheid van de gastvrije alpenhut. Zo gaat het ook in het Solstein Haus. Sommigen zijn vandaag omhoog gekomen uit het Inndal als inzet van hun vakantie. Anderen hebben een vijf uur lange tocht van de Nördlinger-hut achter de rug. Of ze komen van de Magdeburger-hut of uit het Samertal, noordelijker uit het Karwendel.

Vogels van diverse pluimage kunt ge op zo'n avond in een berghut aantreffen, maar één ding hebben ze allen gemeen: hun liefde tot de bergen. Ze zijn zonder uitzondering geestverwanten. Iedere onbekende weet dat van de andere onbekende zonder dat dit nadrukkelijk naar voren wordt gebracht. Zodoende is contact doorgaans gemakkelijk al treft ge toch ook altijd weer enige van die doorgewinterde individualisten, die zelfs hier op de hut zichzelf willen blijven en hardnekkig weigeren de ramen van hun naar binnen gekeerde ziel open te zetten. Neem nou dat paartje tussen vijfendertig en veertig aan de tafel naast ons. Misschien bezoeken zij voor de eerste keer een hut. Ze zitten er in ieder geval heel schuchter bij. De schaarse conversatie, die zij onder elkaar opbrengen, wordt haast fluisterend gevoerd en toch zijn het geen verliefden. We kwalificeren ze als een van die kinderloze echtparen, die men zo vaak in de bergen aantreft, een veronderstelling, die - wanneer er eindelijk moeizaam enig contact tot stand gekomen is - bevestigd wordt.

 

Eigen stamtafel

Van heel andere geaardheid toont zich de Oostenrijkse koopman in ruste. Neen, het bestijgen van toppen ligt niet meer zo best wanneer ge tegen de zeventig gaat. Maar de bergen blijven ook dán trekken. Daarom heeft hij zichzelf hier enige weken op de hut ingekwartierd. Overdag wandelt hij wat over de alm, zit voor de hut op de bank in de zon, maakt een babbeltje met de gaande en komende man en kijkt de rest van de dag maar naar de bergen, die hem zoveel vreugde bereid hebben. Des avonds in de hut, onder het gele licht van de lampen, komt hij in zijn element. Hij heeft een vaste tafel met een vaste stoel. Hij noemt dat terecht zijn "stamtafel". Wie zich bij hem zet, behoeft de hele avond geen mond meer open te doen. Hij houdt lange monologen over al de bergen, die hij kent en heeft daartoe niets dan een welwillende luisteraar nodig.

Uit geheel ander hout gesneden is de "Herr Doctor" uit Noord-Duitsland. Keurig in nieuwe berguitrusting gestoken met een pracht van een whipcord "Bundhosen" en een witte wollen trui die navenant is. Vlot, zwierig, elegant beweegt hij zich - hoewel pas aangekomen - als een lijflijk "Wirtschaftswunder" door de hut. "Mag ik bij u komen zitten, want ik eet niet graag alleen", zegt hij. Nou dat mag, waaraan hij trouwens niet getwijfeld heeft want hij zit al, bijna voordat het antwoord gekomen is.

 

Soms na jaren

Het wordt een kout over wat koetjes en kalfjes zoals dat gebeurt bij kennismakingen, die voorbestemd zijn om voorbij te gaan zonder een spoor achter te laten. 't Is gek maar ge voelt zoiets al vanaf het eerste moment... De meeste mensen, die ge op zo'n bergtocht ontmoet, verdwijnen weer in het onbekende als schepen in de nacht maar soms ook stuit ge plotseling op een ziel, die jaren later nog om u zweeft en waarbij ge haast de zekerheid hebt, dat het die andere precies als u vergaat. Over en weer een enkele brief per jaar kan dan voldoende zijn om een stil heimwee te voeden totdat ge - soms na vele jaren - op zekere dag ergens in een berghut weer aan dezelfde tafel zit omdat ge wel zo practisch geweest zijt het "toeval" een handje te helpen. Simpele, kleine gebeurtenissen, die een mensenleven de fijne toets geven zoals een kleinigheid dit vaak aan een kunstwerk doet...

 

Op naar de Solstein

Als er de volgende ochtend opnieuw een heerlijke zonnedag opengaat, zijn we al lang weer filosoof af. "Die trui kunt u wel beneden laten", zegt de reeds in de zon zittende koopman in ruste als hij ons op pad ziet gaan naar de Solstein. "Regenjas ook niet nodig. Maar ja... hij weegt niet zwaar. Neem maar mee"... Zo gaan we dan. Zonder rugzak met niets dan een regenjas aan een riem, lichtvoetig als een gems, de Solstein op. Hij is eigenlijk de eerste huisberg van de Erlalm, een goedmoedig uitziende lobbes van 2633 meter. Vanaf de hut betekent dat een hoogte-onderscheid van slechts 900 meter. Zigzag gaat het "pad" door het "Krümholz" tot daarna de barre rots begint. Ook hier niets spectaculairs. Geen enkele uitdagende formatie.

De zon stijgt in een blauwe lucht omhoog. Lang nog is de dag en daarom kunnen we onderweg rustig een uur verpraten met de Oostenrijker, die gisterenavond eenzaam in een hoekje van de hut heeft gezeten en heel vroeg naar bed is gegaan. Hij komt op dit uur al terug van de Solstein. Hij blijkt niet de in zichzelf gekeerde man, waarvoor we hem hadden aangezien omdat hij zo nadrukkelijk zijn "privacy" beschermde. Hij ontpopt zich daarentegen als een gezellig causeur. Met zware rugzak was hij de vorige dag in vijf uur tijds van de Nördlinger Hütte gekomen en dit had hem "bekaf" gemaakt. Maar dat is weer over. Zoals in één slag voor ons de lust om nog naar de Nördlinger Hütte te trekken.

 

Vlak voor de bui

Samen genieten wij van het uitzicht over de wereld onder ons. Kijk daar over de alm gaat een paard met een sleetje en 'n meisjesfiguur. Petieterig klein voor het blote oog. Maar we weten, dat het Rosa de dienster is. Rosa op weg naar het geschonden deel van de alm, waar de "Latschen" als stookhout gerooid worden totdat er niets als zwarte kankerplekken tussen het gras overblijven. Rosa haalt "Latschen"... Voor de kijkers een idylle - ook nog al weet een van hen, dat ze toch zo'n hekel aan het werk heeft...

Met het verstrijken van de tijd is er aan de hemel wel iets veranderd. Sombere wolken hebben zich als vuisten samengebald. In het westen wordt de lucht steeds dreigender. Er is iets geweldigs op komst... tenzij dat het overdrijft. Daar hopen we dan maar op als we alleen, nu in een versneld tempo, onze weg naar de top vervolgen. Juist als we boven komen, vallen de eerste regendruppels en er komt een heftige wind op. Uit de zinken bus tegen het "Gipfelkruis" peuteren we het traditionele "Gipfelbuch" te voorschijn. In de waan een mooie dag op de Solstein te zullen beleven, hadden we ons voorgenomen eens zorgvuldig na te gaan, wat voor geest en humor de schrijvers in het boek zoal hebben opgebracht, maar nu zijn we blij enkel onze naam en de datum te kunnen schrijven voordat de wind ons het boek uit de hand rukt.

 

Strijd met hagel en storm

In het westen valt een donderslag en een lange bliksemflits doorklieft de lucht. Hij komt gelukkig niet verticaal naar beneden maar gaat horizontaal van west naar oost. De bui hangt nog niet boven de Solstein maar hoe snel kan ze er wél zijn. Hier bij het ijzeren kruis met die staalkabels die het bevestigd houden, wordt het levensgevaarlijk. De regen verandert in hagel en er steekt een hevige storm op. Nu wordt het een ren naar beneden. Nergens biedt de kale berg beschutting. Ook voorlopig niet in lagere regionen want de "Latschen"-begroeiing is nog ver weg. Zo snel mogelijk, zonder de voorzichtigheid uit het oog te verliezen - een enkel is gauw verstuikt! - gaat het bergafwaarts.

Doordat het pad zigzag loopt, hebben we afwisselend de storm voor de borst en in de rug. Die storm rukt de drukknopen van onze plastic regenjas los waarom we hem met beide handen moeten vasthouden. De hagel geselt die handen en ons gezicht dat als het ware met honderd naalden tegelijk geprikt wordt. In een ommezien zijn we tot aan de knieën kletsnat. Onze voeten plassen voortdurend door water, dat van de rotsen over het pad stroomt. Iedere keer, dat we storm in de rug hebben, betekent een verademing maar even later moeten we er weer met een gebogen hoofd als een bok die stoten wil, tegenin. Als hij nog krachtiger wordt, zullen we hem niet meer baas kunnen. Dan zullen we moeten gaan liggen, ons vastklampend aan de rots om niet te worden meegesleurd...

 

"Komm mit!"

Als we zo vechten, voelen we plotseling een klap op een schouder en in ons oor klinken de woorden: "Komm mit!" Er schieten als berggeesten drie in plastic mantels gehulde wezens voorbij. Ze wachten niet, ze kijken niet om maar ijlen bergafwaarts zonder te weten of wij ons bij hen hebben aangesloten of niet. Ze hebben genoeg aan zichzelf... Wat een tempo voeren die "schimmen"! We kunnen dat onmogelijk volgen en proberen het ook niet. Spoedig bevinden we ons weer alleen in gevecht met de elementen. Maar ten slotte bereiken we veilig de "Latschen"-begroeiing, die bescherming voor de storm biedt. Dat betekent een opluchting. En als we aan de hut aankomen schijnt weer de zon...

In sportbroekje of onderbroek zitten de drie "berggeesten", die zich als Duitsers ontpoppen, die vanaf de Magdeburger-hut over de Solstein zijn gekomen, bij de twee kubieke meter grote tegelkachel in de hut. In de gaten onder de kachel liggen en hangen hun natte broeken en sokken. Ze hebben geen reservegoed bij zich en moeten wachten tot hun spullen een beetje droog zijn want ze willen vandaag nog afdalen... Dan zijn wij met reservegoed en een zee van tijd er beter aan toe! Over het "avontuur" wordt nauwelijks gepraat! Dat is alweer voorbij!...

 

 

 

6. Al wordt de Patscherkofel met stadstoeristen overspoeld...

 

Na een achtdaagse tocht door het Karwendelgebergte staan we opnieuw op het asfalt van Innsbruck. Wie zich hier voor de keuze ziet snel met een "Bergbahn" weer "boven" te komen, kiest doorgaans de Hafelekar. Voor ons wordt het ditmaal echter de Patscherkofel (2240 meter) want we willen de Tuxer Voralpen in. Dat betekent eerst met de tram naar het lijneindpunt Bergisel, waaraan de naam van Andreas Hofer onafscheidelijk verbonden is. Vandaar overstappen op het trammetje naar Igls en dan pas komt de "Bergbahn" naar de Patscherkofel aan de beurt... Een hele "reis" dus.

Wat verveeld staan we met andere reizigers onder de berg Igls te wachten op dat trammetje naar Igls. Naast ons zoeven over een stijgende weg de auto's naar en van de Brenner. Één onafgebroken file van hen, die de zon gaan zoeken of van degenen, die het er al weer hebben opzitten. Als we treinen of auto's naar de Brenner zien rijden, worden we altijd een beetje sentimenteel. We kennen die weg enkel maar vanuit de trein gezien, maar sinds jaren kunnen we ons geen prettiger reis denken. Altijd nog heeft de Brenner zich ons van haar meest zonnige kant laten zien en daarom voor altijd het hart gestolen. Ook dan nog als het straks een keer anders uit mocht komen! We hoeven maar even de ogen dicht te knijpen en dan overzien we in de geest het hele traject van de oude herinneringen... Haast zouden we bij die dromerij nog de Iglse tram missen.

 

Romantiek

Ook die tramrit naar Igls, dat door Engelsen geannexeerd pleegt te zijn, behoort tot de unieke belevenissen. Eigenlijk had het trammetje zich al lang overleefd moeten hebben, maar nog altijd sukkelt het hortend en stotend in een gezapig gangetje zijn dagelijks traject af. Dit traject gaat, langzaam stijgend, grotendeels door bos. Hier en daar een stopplaats, die het "station" van een of ander onzichtbaar verborgen dorp moet betekenen. Soms is zo'n "station" niet méér dan een houten afdak met een naam er op als een eenzame post in de wildernis, maar altijd stapt er bij zo'n halte wel iemand uit... En als ge dan weer verder sukkelt, komt er een tikkeltje meelijden in het hart om die totaal onbekende, die ge daar "hulpeloos" aan de wildernis schijnt over te leveren...

Alsof het trammetje zich om zijn bestaan schaamt, rijdt het niet door tot in Igls zelf. Zijn stationnetje ligt een halve kilometer buiten het dorp. Maar goed ook, want Igls voelt zich een beetje sjiek zonder dat het daarbij zijn landelijke komaf en de daarvan meegebrachte gemoedelijkheid verloochend heeft. Daarom houden we intens van Igls. Je kunt er zo lekker op het pleintje in de zon tussen de Engelse misses zitten in zalig nietsdoen. Of wat filosoferen in het park. 't Is niet eens een mooi park maar door zijn ligging heeft het wel zijn eigen sfeer. Hoe lang is het ook weer geleden, dat we aan al die dingen meededen? "Igls, neem het asjeblief niet kwalijk, dat we vandaag zonder een oponthoud door je heen marcheren... Wat proviand inslaan?... Ja vooruit dan, maar langer kan het echt niet. We moeten naar de Patscherkofel!"

 

Zwevend naar boven

Die Patscherkofelbahn ligt ook weer aan de rand van het dorp. Ook dat weten we nog en we kunnen er derhalve direct, zonder vragen, naar toe lopen. Vijf uur in de namiddag is niet bepaald een tijdstip, dat toeristen nog op de Patscherkofel gaan. Die "Bahn" is evenmin als andere "Bergbahnen" goedkoop en als het dan toch móét, vertrekt men liever in de ochtend om de uitgave tot de avond rendabel te kunnen maken. Alleen bij drie kandidaten vertrekt de kabine. Nu, we zijn met z'n drieën al moeten we de conducteur dan wel meerekenen! Het aanknopen van een conversatie loont eigenlijk de moeite niet. Het leidt trouwens maar af ook. Zwijgend zweven we naar boven met een blik op de nieuwe springschans en dan midden over de bobbaan voor de winterolympiade. De van boven komende kabine zit wél stampvol. Vele inzittenden zwaaien bij het passeren. Wij zwaaien terug. Het eindpunt van de Patscherkofelbahn ligt in het Patscherkofel Hotel. Wij moeten echter niet in dit hotel maar in het Patscherkofel Haus van de Österreichischer Alpenverein zijn. Gelukkig ontdekken we dat een honderd meter verder. Of het verschil zo groot zal zijn?

 

Geen berghut meer

Het Patscherkofel Haus is ontstaan als berghut voor alpinisten, maar het is overspoeld door het stadstoerisme, waardoor het zijn oorspronkelijk karakter prijs moest geven. Ook dit huis evolueerde tot een soort hotel. Er heeft pas weer een verbouwing plaats gehad. Bij een nieuwe deur staat in grote letters het woord "Restaurant" en elders, in niet minder grote letters, het internationaal geworden Italiaanse "Expresso"... Geen wonder, dat de echte alpinist zich hier niet al te best thuis voelt. Tóch wordt er nog altijd met hem gerekend en blijft een deel van de slaapruimte extra voor hem gereserveerd. Het comfort van koud en warm stromend water op de overloop neemt hij daarbij graag op de koop toe. Hier is hij tenminste nog de man van de bergen... als hij straks naar beneden gaat en zich tussen de dagjesmensen mengt, wordt hij halfslachtig... Doch goed, laat het Patscherkofel Haus dan ook hotel geworden zijn, niemand kan het enige gemoedelijkheid ontzeggen als ge zit in een van de uitgebouwde erkers met het grootste uitzicht. Ondanks alles kleeft er nog altijd iets van de oude, idealistische geest van vroegere generaties van bergvrienden aan de wanden van dit huis...

 

Grandioos uitzicht

We kiezen een bed uit vlak onder het raam. Op het zuiden, wéér met de blik naar de Brenner. We behoeven maar even het hoofd van het kussen te lichten om van een grandioos panorama te genieten. Bijna grijpens na staat daar in het vierkant van het raam de 2700 meter hoge Serles. Hij behoort niet tot de coryfeeën wier naam klank over de hele wereld heeft - soms ooit van de Serles gehoord?... - en tóch is het een prachtberg. In zijn opbouw doet hij aan de Birmaanse tempels denken en door zijn ligging aan Cerberus doordat hij, als een hellehond, de toegang tot de Brenner schijnt te bewaken. Er mag dan veel toeristenvertier op de Patscherkofel zijn, hij is een bezoek waard.

 

Alpine Garten

Beneden ons huis ligt een grote kei, waarop met rode verf het woord "Alpinum" staat. Hier bevindt zich, terrasvormig tegen de helling aangelegd, een zeer grote "Alpengarten", die de hele flora van de bergen bevat. Een hoogst sympathieke, maar wat kinderlijke "Herr Doctor" wiens tongval eerder de Duitser dan de Oostenrijker verraadt, zwaait de scepter in deze "Garten". Wat kan er voor een man, die met zoveel zorg en liefde iedere dag met de bloemetjes omgaat, groter vreugde zijn dan dat een vreemdeling belangstellend inlichtingen over zijn lievelingetjes vraagt?... Dus gunnen we hem dat plezier! Daarvoor legt hij gaarne de sikkel neer om zijn strijd tegen wat te onstuimig woekerend gras bij een volgende gelegenheid voort te zetten.

Lieve hemel, deze man weet alles over bergplanten! Wij hebben 'n botanicus in zijn complex geraakt. Hij neemt ons de hele tuin mee door. Een wat onvoorzichtige vraag onzerzijds heeft tot gevolg, dat hij ons van het diepste punt uit de tuin weer helemaal tegen een steile helling naar boven lokt om alsnog datgene te laten zien waarvan we gehoopt hadden, dat het er niet zou zijn... Onze "Herr Doctor" toont zich echter zó aardig en zó naďef-charmant dat we onmogelijk anders kunnen dan de grootste interesse te blijven veinzen...

 

Zwitsers Duits

Die avond zitten we aan tafel met een Zwitserse arbeidersfamilie: man, vrouw en dochtertje. Veel conversatiestof leveren ze niet. Het platte Zwitserse Duits, dat zij spreken, is bovendien soms moeilijk te verstaan. Ze vinden Oostenrijk maar wát goedkoop. Zo'n reis als thans zouden zij zich in hun eigen vaderland zelfs niet kunnen veroorloven. "Neen, geef mij maar Oostenrijk!" zegt de man. Ook hem treffen we in zijn zwak als we enige interesse voor zijn nogal erg kostbaar fototoestel met toebehoren aan de dag leggen. Ha, ha, daar gaat hij eens extra voor verzitten! Nou duikt er tóch nog iets op, waarover we kunnen praten. Dat vrouw en kind helemaal uitgeschakeld raken doet er niet toe! Zoals onze "Herr Doctor" van zo straks alles van bloemen wist, zo weet deze Zwitser alles van fotograferen. Hem ontbrak alleen nog maar iemand om finaal door te zagen. En die heeft hij nu in die Hollander gevonden. Maar we zijn mijnheer gebleven! Alleen maar wat vroeger naar bed gegaan dan zonder Zwitser vermoedelijk het geval zou zijn geweest...

 

 

 

7. Op de Patscherkofeltop vindt ieder toch wel zijn vreugden

 

Evenmin als het gelijknamige hotel staat het Patscherkofel Haus op de top van de berg, waaraan beide gebouwen hun naam ontlenen. De eigenlijke top moet ge nog een driehonderd meter hoger, namelijk op 2240 meter zoeken. Ge kunt dat te voet doen of met gebruikmaking van een skilift. De Patscherkofel is derhalve van alle gemakken voorzien. Geen wonder dus, dat hij tot een echte speelplaats van de toeristen uit Innsbruck geworden is en daardoor een deel van zijn alpine karakter verloren heeft. Een reden waarom de ware bergvriend hem het liefst vermijdt of zo vlug mogelijk achter zich laat. Maar één dag hebben we dan eens meegespeeld tussen al die fleurige jurkjes boven poezelige stadsschoentjes...

Een bord, dat de bergvreemde mensen wijs maakt, dat de wandeling naar de top maar vijftig minuten in beslag neemt, verleidt op een mooie zomerdag velen tot het ondernemen van die voettocht. Het pad nodigt daartoe trouwens zelf toe uit, want ge kunt er rustig met een jeep over rijden. De jonge meisjes huppelen lichtvoetig als gemzen naar boven over de lange en nogal eentonige keren, die haar van de ene zijde van de berg naar de andere voeren. Menige "Mutti" krijgt het echter al vrij spoedig te verduren van haar embonpoint en derzelver op bergwandelingen niet al te comfortabele verpakking. Dat bord met die "50 minuten" en de zelfoverschatting spelen haar dra parten. Er moet aanhoudend uitgeblazen worden en dan begint het vragen aan de terugkerenden: "Hoe ver nog?" Menigeen, die zich zo naar boven zwoegt, onder aanmoedigingen van man en kroost, wenste wel hieraan nooit begonnen te zijn. En toch is het een doodeenvoudige wandeling. Een berg van boven de 2000 meter blijft echter een berg, wat door hen, die zo gemakkelijk met de "Bahn" naar boven komen, wel eens vergeten wordt. De mogelijkheid van een snelle verandering van het weer gaat natuurlijk helemaal buiten hun horizon. Gelukkig bestaat voor die verandering vandaag weinig gevaar.

 

"Nee, Schotse!"

Ergens aan de zuidkant van de berg staat een bank, die de goden er geplaatst hebben omdat het uitzicht er zo overweldigend is. En op een hoek van die bank zit zowaar een jonge fee, wat uiteraard geen beletsel voor ons vormt ook een deel van die bank te annexeren. Door een steelse blik terzijde ontdekken we, dat ze in een Engelse gids leest, wat een gerede aanleg zou kunnen zijn om een gooi naar een conversatie te wagen. "Are you English?" "No, Scottish!" luidt het antwoord. Ja, dat is natuurlijk een heel verschil! Schots of Engels, het doet er niet toe. In ieder geval blijkt het ijs gebroken. Na verloop van korte tijd zijn we volkomen op de hoogte hoe ze eigenlijk per toeval op de Patscherkofel terecht is gekomen. Ze had bij een Engels reisbureau voor een vakantie in Seefeld geboekt, maar met nauwelijks enige opgave van redenen heeft het reisbureau haar in Igls ingekwartierd. Een nogal wonderlijke geschiedenis, die met een dan toch wel Engels flegma aanvaard wordt...

 

Niet zoveel nodig...

Aan de hand van een kaart oriënteren we ons op de omgeving. Machtig en groot staat daar weer de Serles, die we reeds vanuit het raam van onze kamer hebben leren kennen en die tot in de huiskamers van Innsbruck kijkt. Hoe klein is het vliegveld van de Tiroolse hoofdstad. De Europabrug, waarop de Oostenrijkers zo trots zijn, komt ook nauwelijks uit de verf. De nieuwe toegangswegen betekenen nieuwe wondeplekken in een voorheen ongeschonden landschap. De blik dringt door tot het begin van het Stubaital en wie dat van nabij kent, ziet voor zijn geestesoog een reeks welbekende plaatsen verrijzen met als laatste station van de "bewoonde wereld" Ranalt. Daar begint de klim naar de gletsjers, die van hieruit weer wél met het gewone oog te zien zijn. Maar fascinerender werkt vandaag een blik in het Wipptal, het groene dal op weg naar de Brenner. Matrei is nog zichtbaar maar zonder het te zien weten we, dat de nu komende dorpen steeds hoger klimmen. Het volgende zal Steinach zijn, dan komt Gries en dan is daar de Brenner, die poort naar het zuiden. Als een lang libellelijf kruipt een file van auto's over die veel te smalle weg naar de pas omhoog en een andere file daalt hem af. En in die auto's zitten allemaal mensen. Daar beneden jaagt het ongetemde groottoerisme, maar hier boven, op een simpele houten bank, zit de voettoerist en beleeft zijn grote vreugde aan de kleine dingen van het bestaan. Eigenlijk heeft een mens niet zoveel nodig om gelukkig te zijn!

 

In een klein cafeetje

Zonder de minste overhaasting arriveren ten slotte ook wij op de top van de Patscherkofel. Wie het niet beter gewend is, zal er wel genoegen mee nemen, maar die top, die een heel plateau vormt, ziet er uit als een bouwplaats. Daar is het lelijke station van de stoeltjeslift, die alsmaar gasten aanvoert, welke ge onderweg over uw hoofd hebt zien "varen". Dan staat er het enorme stalen geraamte met bijbehorende gebouwen van de Oostenrijkse radio- en telefoondienst. Het meest menselijke vormt nog het kleine, houten cafeetje met zijn overvol terras tussen de rotsblokken. Daar wordt de meegebrachte proviand verorberd, daar wordt volop bier gedronken, gezongen en mondharmonica gespeeld.

Buiten alle verwachting bezit de gelagkamer, waar een grote klimplant zich langs de houten wanden en het dito plafond slingert, waarachtig nog sfeer ook. In een petieterig maar kraakhelder keukentje, waarvan de deur steeds openstaat, zwaait een massieve kok met witte schort en muts de scepter met assistentie van een vrouw, die vermoedelijk zijn echtgenote is. Als de dienster het buiten te druk heeft, serveert de kok zelf hier binnen ook maar de maaltijden. Hij doet het vlot en gemoedelijk met een hartelijk praatje of een snedige opmerking voor iedereen. Er heerst bepaald gezelligheid.

 

Edelweiss

Het lot heeft ons naast een weldoorvoede Duitse "Mutti" neergeplant, die met een hele familie boven is. Na de maaltijd bestelt zij, bij wijze van dessert... "Edelweiss om mee te nemen". We waren nog niet zo ingewijd in de geheimen van het cafeetje, dat we reeds wisten, dat hier het edelweiss in de keuken bloeit. Nu weten we dat wel! Voor één schilling levert de kok drie stuks edelweiss, keurig verpakt in een kladpapiertje. Nou ja, deze veelbegeerde bloem uit de hoogste regionen is niet helder wit zoals ze eigenlijk behoort te zijn. De wollige bladeren zijn aan de groene kant. Opmerkelijk is echter de abnormale grootte van deze koningin van de alpenflora. Voor we ons de mogelijkheid van een desillusie voor de Duitse realiseren is het er uit: "Zo'n groot edelweiss groeit er nergens in de bergen!"... In plaats van verbouwereerd te kijken buigt "Mutti" zich vertrouwelijk tot ons over om ons in het oor te fluisteren: "Weet ik wel!"... Nu er dan klaarblijkelijk toch geen onheil te stichten valt, is er niet veel moed voor nodig om verder te gaan: "Die worden in Holland geteeld! In Aalsmeer! Die exporteren wij naar Zwitserland en Oostenrijk!"... "Oh, die Holländer!" lacht ze om er daarna alles begrijpend en niet in het minst uit het veld geslagen op te laten volgen: "We doen gewoon of we het niet weten!"... En tot haar man, die een paar stoelen verder met een nieuw gevonden vriend achter een fles bier verschanst zit, roept ze enthousiast: "Vati, kijk eens wat een mooie edelweiss!" Vati schijnt niet erg in bloemetjes geďnteresseerd te zijn, maar hij knikt toch instemmend, vermoedelijk met de bedoeling zo spoedig mogelijk de plotseling onderbroken conversatie met de onbekende vriend te kunnen voortzetten...

Zo vindt - ondanks alles - ieder op de top van de duchtig geëxploiteerde Patscherkofel toch wel zijn vreugden...

 

 

 

8. Een prettige ontmoeting kan een nevelige dag opfleuren

 

Deze morgen staat de berg Serles niet meer als een omlijst schilderij in het kozijn van de slaapkamer van het Patscherkofel Huis. Heel de omgeving gaat schuil in een dikke nevel, die men nu, beneden in Innsbruck, wolken zal noemen. Eigenlijk zouden we vandaag verder trekken naar het Meiszner Haus maar het weer lokt niet erg. Dus wordt er eerst maar eens uitvoerig ontbeten in de uitgebouwde erker van de gelagkamer. Als we daarna buiten komen, lijkt de lucht zó vochtig, dat het moeilijk te zeggen valt of het nu motregent of niet. Vertrekken of blijven? Dat is "the question!"

De eerste uren van deze trieste dag worden verdaan met wat rondhangen in de gelagkamer, vele malen afgewisseld door een gang naar buiten: "zum Wetterschauen"! De foto's langs de wanden van de "Gaststube" hebben we intussen alle zorgvuldig bestudeerd, de rondslingerende lectuur allemaal vluchtig doorgekeken en hier en daar een praatje gemaakt met lotgenoten, die - eveneens verveeld - naast gepakte rugzakken zitten te wachten. Het personeel van de "Sessellift" naar de top zal vandaag ook wel niet zijn handen vol krijgen. Pas rond half elf arriveren met de kabelbaan de eerste toeristen uit Innsbruck: een Nederlands echtpaar. "Waren we toch maar gisteren gekomen", verzucht het jonge mevrouwtje terwijl ze zich rillend in een plastic jas werkt. "We hadden het eerst willen doen..." Ja, gisteren is voorbij en in de bergen moet men ook hooien als de zon schijnt, wat in dit geval betekent iedere mooie dag kordaat aanpakken als men naar grote hoogten wil.

 

Toch maar op route

Wie nu neerkijkt op de wolkenbrij boven de dalen heeft geen flauw idee van wat daaronder verscholen ligt. Ge denkt soms over een besneeuwde vlakte over hemelsbreedte van de Patscherkofel naar de Nordkette aan de andere zijde van Innsbruck te kunnen wandelen. Maar van tijd tot tijd zijn de nevels toch wel zo welwillend hier en daar eens even uiteen te wijken al lijkt het dan alleen om de teleurgestelde toerist te treiteren. Tegen elf uur begint de man van het ansichtkaartenstalletje zijn kraampje in orde te maken, want hij heeft hoopvolle tekenen aan de hemel bespeurd. Er verschijnt méér blauw in de lucht al komt het ook niet tot grote opklaringen. In ieder geval betekent dit ook voor ons het sein tot vertrek. Het Meiszner Haus ligt overigens maar een paar uur verder. Na een lichte stijging blijft verder het pad nagenoeg horizontaal langs de "achterzijde" van de Patscherkofel lopen. Er is natuurlijk geen levende ziel onderweg. Dat draagt echter juist bij tot de fluwelen stilte van de omgeving, waar door de ochtendregens gras en andere planten groener zijn dan ooit.

 

Gasten in "Boscheben"

Daar, waar een klein zijpad afbuigt naar een tegen de Patscherkofel leunende particuliere hut, die de naam van "Boscheben" draagt, krijgen we na een uurtje het Meiszner Haus in het vizier. Het ligt driehonderd meter beneden ons aan het einde van het lege Viggartal als een kind in de gebogen arm van zijn moeder. Het Viggartal hangt echter vol nevels, die - alsof zij een spel spelen - het Meiszner Haus telkens inwikkelen om het daarna weer even los te laten. Deze berghut stelt zich vandaag niet op haar meest aantrekkelijke manier voor. 't Is alsof we plotseling van alles afkeer krijgen. Dat moet een akelige hut zijn! Het dal is donker en waarom zouden we 300 meter gaan dalen om die morgen weer opnieuw te klimmen voor de geplande tocht naar de 2679 meter hoge Glungezer! Eigenlijk kunnen we veel beter nog vandaag naar de Glungezer-hut (2600 meter) trekken. Dat halen we best in twee uur!

Maar eerst wenkt daar dat houten huisje "Boscheben". De waardin van "Boscheben" rekent vandaag niet op veel bezoekers. Op het nu kille terrasje staan de geverfde stoeltjes schuin tegen de tafeltjes. Kleine putjes in het dunne zandlaagje op de rotsbodem geven niet alleen precies aan hoe de regen er vannacht en vanmorgen afgedrupt is, maar zij suggereren ook verveling... Enigszins bevooroordeeld binnentredend treffen we in de "Gaststube" buiten alle verwachting tóch twee gasten aan: een Duitse vrouw van midden in de dertig en een Innsbrucker op z'n zondags, d.w.z. in grijze Tiroler Joppe met groene revers en hertshoornen knopen. Naast hem op de tafel ligt het traditionele hoedje met de "Gamsbart". Beiden, onbekenden voor elkaar, blijken een half uur vóór ons van de Patscherkofel vertrokken te zijn.

 

Die ene keer is "het" er!...

Ge kunt dat niet verklaren! Maar soms gebeurt het. Zo ook nu! Drie wildvreemde mensen, die van elkanders bestaan niet wisten, voert het lot hier onverwacht te zamen tussen de houten wanden van een "Gaststube" hoog in de bergen en - al pratend achter een glas wijn - ontstaat er in kortste keren een band alsof ge elkaar al jaren gekend hebt. Tien maal zult ge mensen ontmoeten zonder elkaar te "raken" maar die ene keer is "het" er!...

Langer dan een uur zitten we daar: pratend, elkaar bijval betuigend, gekscherend en lachend. Er is die rode draad, die onzichtbaar van de ene bergvriend naar de andere loopt. Dat "insigne" dat niet in een knoopsgat gedragen wordt, maar dat, als een feilloos herkenningsteken, uit een paar woorden op u komt afgesprongen: die ene onveranderlijke liefde, die sommige mensen altijd weer in de bergen drijft... In dat uur komen we méér van elkander te weten dan doorgaans bij een zo onverwachte ontmoeting mogelijk geacht wordt. Hadden we nu maar niet onze mond voorbij gepraat door te vroegtijdig kritiek uit te oefenen op de ligging van het Meiszner Haus en deze kritiek te onderstrepen met de verzekering, dat we er niet meer aan dachten naar die hut af te dalen!... Onze wat quasi bedremmeld aangeboden excuses van een betrapte schooljongen worden gelukkig met hilariteit aanvaard als de Duitse - niet zonder binnenpret - triomfantelijk onthuld heeft, dat zij zelf uit Meiszen, de befaamde Duitse porseleinstad, afkomstig is...

 

Voorzichtig, Meiszner-porselein!...

O, dat vormt een heel verhaal! Haar tocht van vandaag betekent niet minder dan de pelgrimage naar een heiligdom... Ze staat hier nog maar een half uur van de vervulling van een van kindsbeen af omgedragen "Sehnsucht" verwijderd... Naarmate haar verhaal vordert, voelen we onze "heiligschennis" groeien!... Het Meiszner Haus is door een porseleinfabrikant uit haar stad gesticht. Niet voor niets bezit de hut een porseleinen kachel! Ja, niet dat dure porselein natuurlijk. Men maakt twee soorten, waarvan een het goedkopere... Haar vader was notaris en een goede vriend van de fabrikant... Haar hele jeugd zit volgepropt met verhalen van de Meiszner-hut. Ouders, broers en zusters... zij allen kenden de hut uit persoonlijk bezoek. Alleen zij, als de jongste telg, vond nog nooit gelegenheid er heen te trekken om een droom aan de werkelijkheid te toetsen. Maar nu is het dan zover!...

We begrijpen er alles van. Ook wij kennen zelf van die lang gekoesterde verlangens, die opeens rijp blijken en dan hun vervulling krijgen. Als ge uw doelen maar lang genoeg najaagt... ze nooit loslaat, komt eens de dag, dat ge ze maar behoeft te grijpen.

 

Lugubere onthulling

Het verhaal van de romantische Duitse heeft ons echter toch niet bewogen weer op ons oorspronkelijk plan terug te komen. Zij daalt alleen af naar "haar huis" terwijl de Innsbrucker ons nog een klein eindje vergezelt op weg naar de Glungezer-hut. "Herinnert u zich niet de Mary Monroe uit kranten van een jaar of tien geleden?" vraagt hij plotseling daar waar een smal paadje van ons pad naar beneden afdaalt. "Geen idee"... "Nou, die is hier dertig meter naar beneden vermoord! Ja, u kunt de plaats zo niet zien maar ik kom er direct langs want ik daal hier af." Dan horen we het verhaal van een Engels meisje, dat naar de Glungezer-hut ging terwijl haar moeder op de Patscherkofel bleef. Zij werd vermist en bleek later door een in een hol levende zonderling vermoord. "Een vriend van mij heeft ze destijds gevonden", zegt onze Innsbrucker. "De dader is in de gevangenis gestorven, maar zijn vrouw en kinderen wonen nog in Innsbruck"... Een lugubere herinnering, die hij direct daarop wegwuift met een "En nu ga ik onderweg naar huis wat paddestoelen zoeken". Na een hartelijke handdruk springt hij met grote sprongen het pad af naar beneden. Bij een bocht, waarvan hij weet dat die ons aan elkaars gezicht moet onttrekken, zwaait hij nog een keer met zijn Tiroler hoed! Alleen staan we nu op het pad naar de Glungezer-hut.

 

 

 

9. Hoog in de bergen stapt door de mist een eenzame man...

 

"U hoeft heus niet bang te zijn de Glungezer-hut niet te vinden", heeft de Innsbrucker van "Boscheben" ons verzekerd. "Het pad is overal goed zichtbaar en het loopt op de hut uit." Deze nadrukkelijke verklaring hadden we wel nodig want na een paar angstige belevenissen in het verleden, hebben we bij ons zelf gezworen nooit meer in de bergen in de mist - zelfs niet op bekende wegen! - op pad te gaan. Vandaag schijnen er echter geen risico's aan verbonden! Weliswaar is onze route voorlopig nog vrij van nevel maar daarboven, waar we uiteindelijk terecht zullen moeten komen, hangt een ware waskeuken. Er moeten ergens toppen zijn maar deze laten zich voorlopig niet zien. Dus afwachten wat de toekomst brengt.

Aanvankelijk levert het pad weinig hoogteverschil op. Het stijgt slechts langzaam tussen wijd uit elkaar staande bergruggen. De lucht is vochtig en het valt moeilijk uit te maken of het nu motregent of niet. Er staat geen wind, er vliegt geen vogel en er heerst een roerloze stilte, die slechts eenmaal onderbroken wordt als er twee boereknapen naar beneden gesprongen komen. Een korte groet en weer zijn we alleen met de natuur... Ten slotte begint het pad meer te stijgen en na verloop van tijd stappen we al een poos in de nevels voordat we er ons eigenlijk bewust van worden. Er blijft echter steeds toch wel een kleine honderd meter zicht. Voldoende om te weten, dat we aan de linkerhand een bergrug hebben. Hierin moet volgens de kaart ergens de nu niet zichtbare Viggarspitze (2307 meter) domineren. De rechterkant zou onder normale omstandigheden vermoedelijk een blik op de Viggaralm geven maar zover vindt het oog geen ruimte.

 

In de grauwe stilte

Op een mooie zomerdag zou onze tocht een pracht hoogtewandeling betekenen, nu echter gaan we als in een grijze tunnel en moet de verbeelding aanvullen waar de werkelijkheid tekort schiet. Na een tijdje regent het toch inderdaad zodat de regenkleding uit de rugzak dient gepeuterd. Gepakt in mantel en capuchon gaan we voort in gestage rustige stap, nu eens over een stuk horizontaal pad, dan weer een poos stijgend. Het gaat alles haast machinaal, omdat niets enige afwisseling in de grauwe wereld brengt. Als de regen wat venijniger begint te vallen, houden we even rust onder een vooroverhangend stuk rots waar de grond nog droog is. Zodra we ons weinig comfortabel geďnstalleerd hebben, ontdekken we vlak aan onze voeten een kleine, door mensenhanden ingemetselde gedenksteen, die de herinnering aan een op deze plaats omgekomen bergvriend levendig houdt. Toch is hier niets wat op bijzonder gevaar wijst, want de nevels zijn mild en houden boven onze hoofden de wand van de catastrofe verborgen.

 

De regen schrijft...

De regen tikt op de witte, wat schuin liggende steen en het water schrijft de letters na in de groeven van de inscriptie. We speuren geen loofje wind. Wel voelen we daarentegen, dat dit het moment van de meditatie begint te worden. Maar we willen blijkbaar nu niet mediteren. Méér werktuiglijk dan bewust zweeft onze hand naar de steen en met één veeg maakt zij een voorlopig einde aan het spel van de regen... Nu de ban van de groeiende betovering gebroken is, voelen we plotseling volop de kilte van onze rustplaats en dus gaan we maar weer op weg. Al een paar uur zijn we nu, na het vertrek van "Boscheben", op pad en de verwachte hut kan toch niet meer zo ver zijn. Ha, daar duiken in de verte twee afdalende figuren op. Het blijken een heer en een dame, Fransen, die Duits verstaan. "Of de hut nog ver is", vragen we. "Een drie kwartier", luidt het antwoord. Verder nog een groet en anders niets.

 

De "bunker"

"Nog drie kwartier"... overpeinzen we. "Maar dat kan toch niet!... Dat moet een vergissing zijn!"... En het is ook een misverstand. Reeds na een kwartier staan we plotseling aan de rand van een mooie ronde "ketel" met een bodem van niets dan ruwe steenblokken. Maar tussen deze steenwoestijn door loopt duidelijk een pad. Aan de overzijde van de "ketel" voert dit weer omhoog en dan, daar boven aan de rand, staat de verbeide hut. Het is een langgerekt gebouw zonder verdieping, opgetrokken uit grote steenblokken, en met uitzondering van het nieuwe deel van het zinken dak zo weinig afstekend van de omgeving, dat deze hut bijna met de berg ineengegroeid zit. Het geheel heeft mede door zijn kleine ramen een bunkerachtig voorkomen, welke indruk nog versterkt wordt door de plaats van haar ligging: een soort joch tussen twee bergtoppen in. Naderbij gekomen laat de bunkergedachte ons niet meer los. Ze wordt zelfs onderstreept wanneer we zien hoe in de "Flur", een voorruimte, een houten trap afdaalt in een in de rots gehouwen "kuil" en een andere trap in een andere richting weer naar boven gaat. Zo'n zonderlinge sluistoegang hebben we nog nooit bij een berghut aangetroffen!

 

Dat gaat zo maar niet!

Na het openen van een tweede deur staan we in een enorme wildwestachtig ingerichte zaal met houten wanden en abnormaal zwaar, houten meubilair. Het is er kaal en koud. Van levende wezens geen spoor. Maar op een lessenaartje ligt in ieder geval het opengeslagen huttenboek, waarin de laatsten de Fransen, die wij ontmoetten, hun namen hebben geschreven. Nog vóór we de hand geheven hebben om op weer een nieuwe deur te kloppen, slaat achter die deur plotseling een hond zó verbolgen aan alsof hij voornemens is ieder, die een voet over deze drempel gaat zetten, te verslinden... Aangezien het niet volgens de reglementen van de Alpenverein is een hutbezoeker met bedreiging te begroeten, denken we dat het allemaal nogal mee zal vallen. Niet zonder echter enige voorzichtigheid in acht te nemen, openen we de deur. Dan worden we door een ongewoon grote Duitse herdershond toegeblaft. Terwijl we een schuchtere poging doen de hond de kop te strelen, mompelen we maar wat. "Brave... brave"... want dat verstaan ook Duits sprekende honden. En zie dat helpt. Hij is echt niet zo kwaad. Bovendien is inmiddels ook de hut-Wirtin toegeschoten om 't beest verder tot bedaren te brengen. Arco - zo heet de hond - is nu wel tot de overtuiging gekomen, dat hier geen bazin te beschermen valt maar dat wij tot de welkome gasten behoren...

 

Wie doet haar na?

"Frau Wirtin" maakt excuses voor de hond, die bij haar in een goed blaadje staat en verder lacht ze maar. "Goede mensen doet hij nooit iets"... Intussen staan we wel wat verwonderd over de Wirtin van de Glungezer-hut. De omvang van haar figuur geeft haar iets moederlijks, maar in werkelijkheid is het een frisse, stevige, opgewekte vrouw. En onze verbazing stijgt als we later in 't verloop van de avond vernemen, dat ze pas 32 jaar oud is, nog ongehuwd is, zowel zomer als winter hier op de Glungezer-hut, op een hoogte van 2600 meter, verblijf houdt en eigenlijk des zomers practisch alleen de hut "bewirtschaftet". Hiermede is dan meteen ook wel de aanwezigheid van 't kalf van die herdershond verklaard. Men vraagt zich echter af wat een zo jonge, knappe vrouw bezielen kan zulk een leven te verkiezen. Bovendien is ze niet eens uit deze streek afkomstig maar haar ouderlijke woning staat in Neustift in het Stubaidal!...

De ruimte waar we zijn binnengedrongen blijkt "Gaststube" annex keuken. Beide ruimten worden slechts gedeeltelijk door een 'n meter hoog schot van elkander gescheiden. Misschien kunnen achter de drie tafels van de gastenruimte een kleine twintig personen samengepakt worden. Het daglicht valt er schaars binnen door een klein raam, dat laat zien hoe de muren van de hut een halve meter dik zijn. Dit raam is niet meer dan een groot schietgat, waardoor de bunkeridee opnieuw versterkt wordt. De houtbekleding van de kamer en de zoldering is bijna zwart, alsof ze jarenlang aan walm van hout en kaarsen heeft blootgestaan. Maar in ieder geval hangt er sfeer en warmte. Dit laatste dank zij het grote keukenfornuis in de andere afdeling, die ook nog een paar "schietgaten" telt.

Er verblijven momenteel nog drie gasten in de hut t.w. een Duits echtpaar uit Ulm met hun dochtertje van... 2˝ jaar. Zo staan de zaken bij onze aankomst in de namiddag. Wat het verdere verloop van de dag brengen zal, ligt nog in de schoot der goden verborgen zoals dit ook het geval was met het avontuur, dat we hier zouden beleven.

 

 

 

10. Glungezer-hut (2600 meter) op een regenavond in augustus

 

In een geest van hoogstaand idealisme hebben vroegere generaties van de Österreichischer Alpenverein in de Oost-Alpen hun Schützhütten gebouwd om bergvrienden op hun tochten een dak boven het hoofd te geven en hen in staat te stellen tochten te maken, die - zonder deze berghutten - onder veel moeilijker omstandigheden plaats zouden moeten hebben. Nooit voelt men beter de geborgenheid van een berghut als wanneer men daar bij avond, met een aantal geestverwanten, te zamen hokt in een in dubbele zin warme "Gaststube", terwijl het buiten koud is en de regen op het dak tokkelt. Zo zitten we nu in de Glungezer-hut op 2600 meter boven zeeniveau.

De Glungezer-hut heeft nog niet de zegeningen van een moderne verlichting ondergaan. Normaal behelpt men er zich met olielampen met gecomprimeerde lucht maar de twee enige exemplaren hebben het vandaag ook begeven zodat we helemaal op kaarsen zijn aangewezen. Vier exemplaren worden door onze Wirtin Fraulein Agnes Ferehl met wat druppels van hun eigen vet op vier lege bierbussen geplakt. Met een zo weinig veilige "kandelaar" zullen we straks ook naar boven gaan en dan maar hopen, dat er op de slaapzaal met al haar hout en wollen dekens niemand het ongeluk heeft zijn kaars van haar wankele positie te stoten. Legio zijn de verhalen van afgebrande berghutten. Als het daar begint is er doorgaans geen redden aan! Maar toch wordt er hier nogal vrij nonchalant met het vuur omgesprongen.

Twee kaarsen komen op onze grote tafel en de twee kleine tafeltjes aan de tegenover gelegen wand krijgen er ieder één. Juist voldoende om niet in het donker te zitten. Een landkaart kunt ge er niet eens bij lezen. Zo zitten we in een scherp verdeeld clair-obscur, waar Rembrandt van zou likkebaarden.

 

Wie het zijn

Wie die "wij" wel zijn? Op de eerste plaats het Duitse echtpaar met zijn 2˝-jarig dochtertje Angela, een braaf kindje, dat zich eigenlijk dood moet vervelen bij het hutleven maar helemaal geen last verkoopt. Gisteren heeft een onbekende toerist medelijden met het kind gekregen en daarom heeft deze man, vanaf de Patscherkofel of misschien wel helemaal vanuit Innsbruck, vandaag "per vriendelijke gelegenheid" een grote plastic zak speelgoed laten bezorgen. Van alles is er uit gekomen uit die zak, een pop, een paard met wagentje, een helikopter en nog tal van andere kleinere snuisterijen. Daar heeft Angela vanmiddag mee gespeeld. Toen is zij door haar "Mutti" naar bed gebracht, een trap op, ver weg, helemaal aan het einde van de slaapzaal. Toen Angela was ingeslapen, is "Mutti" weer stilletjes teruggeslopen naar de "Gaststube". Geen mens kan daar horen of zien hoe het Angela vergaat, doch de ouders zijn daar nogal gerust op. Ja, Angela is een braaf kind...

 

Hoofdschuddend...

Wat doen die Duitsers eigenlijk hier met dat kind? Er wordt achter hun rug gemompeld dat het niet goed is zulke jonge kinderen dagenlang mee te nemen zo hoog in de bergen. Er zouden zich tengevolge daarvan op middelbare leeftijd hartgebreken kunnen openbaren... De vader heeft het kind meegebracht in een rugzak, die door het knippen van twee gaten in de bodem tot een primitief draagstel is gedegradeerd. Hun eigenlijke bagage draagt de moeder in een andere rugzak. Ze hebben niet veel te vertellen, deze Duitsers, die al vanwege slecht weer Italië ontvlucht zijn. Vooral de vrouw verkeert in een gedrukte stemming en beklaagt zich over een teleurstellende vakantie. En vorig jaar was het ook al zo geweest! Daarnaast heeft ze heimwee naar haar kindje van zes maanden, dat achtergebleven is bij grootmoeder in Ulm.

 

Geforceerde jeugd

Er is een Oostenrijks echtpaar, dat we aanvankelijk als moeder en zoon getaxeerd hebben al was hun wederzijds gedrag daarmee ook in tegenspraak. Hij een nog frisse boom van een kerel, zij een wat oude vrouw. Leeftijdsverschil blijkt later zeventien jaar, maar ze zijn getrouwd en wonen in Innsbruck. De vrouw draagt een zwarte skibroek en een strakzittende pullover. Ze toont zich uitermate verliefd op haar boy, neuriet schlagers en probeert twistpasjes die haar niet afgaan. Ze legt het er in elk opzicht op aan in jeugd met haar echtgenoot op gelijke voet te blijven en is er zich niet het minst van bewust, dat voor ieder van de overige aanwezigen de mislukking van die poging afdruipt. Zelfs haar eigen man schijnt dat niet te ontgaan maar hij vindt het best! "Ha, bent u Hollander", zegt hij kort na hun aankomst. "Dan moet u mijn vrouw hebben. Zeg Trude, hier heb je een Hollander!" Nou, dat is niet tot een dove gezegd. Van de weeromstuit zou Trude op onze schoot gesprongen zijn als we niet wat veilig tussen tafel en bank hadden gezeten.

 

Nederlands

Trude begint dan een nummertje Nederlands weg te geven zoals we nog nooit een buitenlandse Nederlands hebben horen spreken. Geen greintje Duits accent. Bovendien heeft ze er plezier in er nog een serie idiomatische uitdrukkingen door te gooien, waarvan ze de betekenis ook uitstekend kent. "Zegt u eens na: Zie de schout van Scheveningen die schapen eens schandalig scheren", geven we haar als les op. Ze doet het zonder aarzelen en zonder enige moeite met de beruchte "sch". Eigenlijk is er wel een accent! Een uitgesproken Rotterdams accent. "U maakt met ons niet de kachel aan", zeggen we. "U bent geen Oostenrijkse, u bent Hollandse en u komt uit Rotterdam." Ze blijft ontkennen. Ten slotte komt de aap uit de mouw. Ze heeft in de twintiger jaren een jaar lang als "Oostenrijks meisje" in Rotterdam gewoond. Onze taal onderhoudt ze nog iedere week met een Nederlandse koopman, die in Innsbruck op de markt staat. Omdat we het toch allemaal nog niet vertrouwden, zijn we de volgende ochtend stiekem in het gastenboek gaan snuffelen. Ja, daar stond het: geboren te Wenen! Dit boek verried tevens haar leeftijd.

 

De drager Hans

Aan een van de kleinere tafels zit Hans, de 60-jarige drager. Een pracht van een Andreas Hofer: breed geschouderd, groot en met een grijzende, donkere baard. Hij draagt een zwart gebreid mouwloos vest met daaronder een blauw overhemd met grote ruiten. Een bijna zwarte Tiroler hoed met een alpine-embleem zit op zijn hoofd vastgeplakt. Zelfs bij het eten zet hij hem niet af. Hans zorgt voor de ravitaillering van de hut. Iedere dag trekt hij met Florl, zijn bruine ruin met blonde manen, een paar maal op en neer naar de enige honderden meters lager gelegen Tulfeinalm om daar levensmiddelen te halen. Hij overnacht steeds op de hut zodat Agnes - buiten de Duitse herdershond Arco - tenminste toch ook nog een menselijke beschermer heeft. Hans ontpopt zich als een goedmoedig en zachtaardig man maar ondanks zijn leeftijd zouden we toch niet graag een robbertje met hem vechten. Hij loopt niet over van spraakzaamheid. Op zijn eentje heeft hij in alle stilte zijn warme avondmaaltijd gebruikt en is daarna gaan zitten prutsen aan een zaklantaarn, die ook niet branden wil. Slechts wanneer hij aangesproken wordt, geeft hij een zuinig antwoord. Hans schijnt een wijs man voor wie al dat gepraat maar ijdelheid betekent.

 

Max en Adi uit Hall

Wie zou er trouwens nog wat in het midden te brengen hebben sinds Max en Adi uit Hall zijn komen binnengestormd. De roem van Max was zijn komst vooruit gesneld en daarom weten we direct met wie we te doen hebben. Er gaat geen week voorbij of Max hangt één - soms wel twee keer! - in de Glungezer-hut. Hij kan daar een paar potjes breken al hebben we toch niet kunnen achterhalen of hij de waardin het hof maakt. Max schijnt een skikanon te zijn en de Glungezer bezit de langste F.I.S. Abfahrt van Europa. Maar even zestien kilometer. Max en zijn vriend behoren tot de Sektion Hall van de Alpenverein. Vandaag zijn ze naar boven gekomen om morgen wegen te markeren.

Onze Max oreert de hele avond door en vertelt het ene sterke verhaal na het andere, wat veel vrolijkheid brengt voor de insiders. Helaas gebeurt dat in een moeilijk verstaanbaar dialect. Hij gaat echter trots op zijn dialect zoals hij zich met evenveel trots tot natuurmens verklaart, die beschavingsvernis aan zijn laars lapt. Merkwaardig genoeg is juist dit laatste in strijd met de vlotheid, die hij tentoonspreidt en met de onderscheiding, waarmee bekenden hem behandelen.

 

Een vrouw alleen

Tot ons gezelschap behoren nog een stille man, oud-bestuurslid van de Sektion Hall, en een rustige bescheiden dame van middelbare leeftijd. Een wat laat gearriveerde, die een goed maar wat zacht Duits spreekt. Vermoedelijk geen Duitse en geen Oostenrijkse. Ze zou een Zwitserse kunnen zijn. We zitten aan de verkeerde kant van de tafel om met haar in conversatie te komen. Uit haar houding en wat gespreksflarden die we opvangen, concluderen we tot lerares in een of andere taal. Ze valt op door haar onverstoorbare rust en vastberadenheid. Ze wil morgen naar de Lizumer-hut. Dat is een enorm eind. Dat gaat haar minstens elf uur kosten. Het zal donker zijn voor zij arriveert en een vrouw alleen in het donker in de bergen... Ieder raadt haar die tocht af! Ze houdt voet bij stuk. Ze zal gaan! De volgende ochtend is ze bij het krieken van de dag vertrokken.

 

Ha, Hollanders!

Als het reeds lang donker is en harder is gaan regenen, komt nog een echtpaar binnenvallen. Eerst een man, even later zijn vrouw. Hij zeer fris, zij zo vermoeid dat ze de hele avond geen woord zegt. Hij introduceert zich vlot en joviaal als iemand, die twee jaar geleden hier ook al overnachtte maar de waardin herinnert het zich niet. Als we de zekerheid hebben dat het Hollanders zijn, vinden we de tijd gekomen ook onze identiteit te onthullen. Aan zijn rugzak hangt een labeltje met een titel en een dubbelnaam. Plaats van domicilie: Den Haag. Altijd goed als je rugzak eens verloren gaat. Je kunt er je naam natuurlijk ook binnenin schrijven. Toch ontpopte het tweetal zich de volgende dag als aardige, joviale bergvrienden!

 

Dat was dan de bezetting van de Glungezer-hut op een regenavond van augustus!

 

 

 

11. Mooie dag, die ten onder ging in een hevige sneeuwstorm

 

"Waar men zich hier pleegt te wassen" is op de morgen van een nieuwe dag een eerste vraag aan Agnes, de Wirtin van de Glungezer-hut. "Buiten, aan de gletsjer", luidt het laconieke antwoord waarbij ze een gezicht trekt alsof ze bezig is een loopje met je te nemen. "Gletsjer?"... denken we - nou ja, zeker de ironische betiteling van het sneeuwveldje, dat achter de hut van de Glungezer omlaag komt... Wie het breed heeft, laat het breed hangen! Waarom zou men hier niet met een privé-gletsjertje paraderen om tenminste een beetje met de aan de horizon liggende ijswereld van de Ziller en de Stubaier Alpen te concurreren!... Maar Agnes heeft gelijk. Wat we voor een simpel sneeuwveldje hebben aangezien, blijkt inderdaad een gletsjer, die voor een deel de watervoorziening van de hut verzorgt. Uit een in het ijs verdwijnende buis komt een stevige straal water, die in een altijd overlopende wasbak plenst. Hier kunnen de liefhebbers naar hartelust raakknoeien met het ijskoude water... Wie meent, dat deze wasgelegenheid in de openlucht maar een rillerige bezigheid zal zijn, vergist zich. In de loop van de nacht heeft de wereld een gedaanteverandering ondergaan. Weg regen, weg nevels! Uit een strakke hemel straalt op dit vroege uur een heerlijke zon, waarvan zich de warmte geducht laat voelen. Alleen aan de schaduwkant van de hut is het bepaald koel. Zon of schaduw betekent hier zeker een temperatuurverschil van wel vijftien graden.

Pas nu ontrolt zich de bergwereld voor het oog zoals ze dat eigenlijk al gisteren had behoren te doen. Daar staat de Sonneg Spitze (2639 meter) aan de ene zijde van de hut en aan de andere kant de Glungezer (2680 meter) zelf, gesierd door een metershoog "Gipfelkruis" met een soort "stralenkrans". Fier en uitdagend domineert deze laatste top de omgeving. Hij vormt een natuurlijk beginpunt van een lange bergrug, die zich ver naar het zuiden uitstrekt en onweerstaanbaar tot een "Gratwandeling" uitnodigt. Er is nauwelijks iets aantrekkelijkers denkbaar dan op een zonnige, niet al te winderige dag over een "Grat" te lopen of te klauteren omdat dit het gevoel geeft, dat men over het dak van de wereld gaat...

 

Over de "Grat"

Waar de markeerspecialisten Max en Adi hedenmorgen met hun werk begonnen zijn, weten we niet. In ieder geval echter niet op deze "Grat"! Na het Glungezerkruis met 't traditionele "Gipfelbuch" in de blikken bus zijn nog even wat oude, rode wegaanduidingen zichtbaar, maar na verloop van enige tijd verliezen zij zich of misschien wij wel ons zélf in een wirwar van rotsblokken. Wikkend en wegend, steeds berekenend: "Wat kan het blok onder ons gewicht doen... zal het kantelen of niet?"... springen we van het ene stuk rots op het andere. Nu eens duikt er een normaal stuk route op maar even later moeten er ook de handen aan te pas komen om een uit de "Grat" opstekende "toren" of kleine top zonder naam te ontsluipen.

En daar diep beneden ligt dan de wereld van eindeloos verlaten lijkende dalen, waaruit de machtige bergruggen als opeengedrongen kudden olifanten oprukken, licht op de flanken van de zonkant, donker en vaak grimmig-dreigend aan de schaduwzijden. Rondom trekt een ononderbroken cirkel van al of niet besneeuwde of vergletsjerde toppen de horizon als afsluiting van deze imponerende wereld. We zien en ondergaan dat bij iedere korte rustpauze, maar gunnen ons niet de tijd er verder over te filosoferen want té fascinerend is hier direct de strijd met de rotsblokken, die giganten in een bui van razernij bijeengesmeten hebben. Met heen- en terugweg van deze "Grattocht" vergaat het grootste deel van de dag, zonder dat ook maar iemand van de medehutbewoners door hetzelfde denkbeeld aangetrokken is geweest.

Des avonds, weer bijeennokkend in onze "bunker", verhalen de "bekenden" elkaar hun wedervaren en belevenissen van de dag. Er zijn intussen echter ook een aantal nieuwlichters gekomen. Sommigen daalden nog dezelfde dag af, of ze trokken verder naar het Patscherkofel Huis. Een zestal jongens en meisjes blijft evenwel overnachten zodat het er deze avond behoorlijk vol is.

 

De storm breekt los

Zo mooi de dag die ochtend openging, zo lelijk gaat hij ten onder. In de nog vroege namiddag steekt er een storm op die vrij vlug tot een orkaan uitgroeit. Hij giert ten slotte met een onheilspellende kracht over het joch tussen de top van de Sonneg Spitze en de hoofddeur van de hut. De zuigkracht van de storm is zo groot, dat hij de zware houten deur, die naar binnen opengaat, vastgedrukt houdt tegen de stijlen en we met ons hele gewicht aan de deurklink moeten gaan hangen om ze open te krijgen. Als dit lukt zijn we al meer dan ruimschoots voldaan want wie zou zich op het joch willen wagen met het risico er als een veertje te worden afgeblazen... Nu wordt het opeens duidelijk waarom we hier eigenlijk in een soort bunker leven. De bouwers van de hut hebben wel geweten wat zij ondernamen. Thans weten we ook waarom vanaf het zinken dak dikke kabels komen, die in de muren van de hut zitten vastgemetseld. En we prijzen de hemel, dat de ramen zo klein zijn. Zelfs de dubbele vensters zijn niet voldoende om de wind buiten te houden. Hij dringt door alle kieren en de temperatuur in onze "Gaststube" annex keuken daalt aanzienlijk totdat het keukenfornuis niet meer in staat is de behaaglijkheid op peil te houden.

 

Waar draait dat op uit?...

Veel erger is het nog in de grote gastenkamer, waar niet gestookt wordt om maar niet te spreken van de "Flur", waar zich ook de toiletten bevinden, die bij deze storm practisch onbruikbaar zijn. Reeds lang voor het slapengaan is het ook nog begonnen te sneeuwen. Agnes de Wirtin schijnt nog het minst last van de kou te hebben. Haar goede humeur wordt niet door de elementen beďnvloed. "Tja, het kan vriezen en dooien" lijkt haar standpunt. "Misschien is het morgen over... misschien duurt het zo een paar dagen... We hebben in ieder geval nog wat te eten, maar niet voor lang"... Ze lacht zo onverstoorbaar, dat ze mysterieus wordt en men er eigenlijk niet meer zeker van kan zijn of ze sommige gasten voor de gek houdt en bang probeert te maken. "Kan hier een helikopter landen?" vraagt er een. "Als het moet wel! Helikopters kunnen veel! Misschien is het morgen wel beter!" "En als het niet beter is?" "Dan moet u hier blijven! Niks aan te doen!"...

 

Kunnen we nog weg?

Als we die avond wat vroeger dan normaal op onze legersteden liggen, horen we het dak onheilspellend boven onze hoofden kraken. Als het er vannacht afvliegt, zal dit niet de eerste keer zijn bij de Glungezer-hut. De kabels werden niet voor niets aangebracht. Op die kabels houden we het dan maar. Gaat het dak vliegen? In 's hemelsnaam! Niemand kan het tegenhouden!... De volgende ochtend staan we extra laat op want des morgens om zes uur stormt en sneeuwt 't nog volop. Het lawaai liegt er niet om en hoe het met de sneeuw staat, leert een blik door een raam aan de windvrije kant. Na een laat ontbijt kruipen de uren traag voorbij. Zoals de vorige avond breien we ze al pratend aaneen in de kille "Gaststube".

Hans de drager is via de nogal beschermd liggende achterdeur eens naar zijn paard in de nieuw gebouwde stal wezen kijken. Hij heeft dus als eerste zijn neus buiten gestoken. Hij brengt het eerste bericht van het stormfront: "Er ligt al vijfentwintig centimeter sneeuw. Ik denk dat het tegen de middag wel ophoudt." "Kunnen we dan naar beneden?" vraagt een meisje uit Garmisch Partenkirchen. "Ik moest vandaag eigenlijk naar huis." "We zullen zien als het zover is", luidt het flegmatieke antwoord van Hans. "Normaal zou ik vandaag naar Tulfes zijn afgedaald om het paard te laten beslaan"... Hoewel wij nog een dag te verspelen hebben zonder in tijdnood te geraken, stond voor ons vandaag eigenlijk de tocht naar de Tulfer-hut op het program. Die kunnen we echter - als het moet - ook wel overslaan, want deze hut ligt toch veel te laag en tussen geboomte. Laten we onze ziel voorlopig maar in lijdzaamheid bezitten en de beslissing van de weergoden afwachten...

 

 

 

12. Een kleine karavaan op tocht door drie seizoenen

 

Hoewel des morgens om een uur of tien de storm om de 2600 meter hoog gelegen Glungezer-hut is uitgewoed, blijft de sneeuw nog gestaag vallen. Een uur geleden hebben drie jongelui, die de omgeving uitstekend kennen, de tocht naar het Patscherkofel Huis er op gewaagd. "Als je niet te lang wacht, zou je hun sporen nog kunnen volgen", zegt de drager Hans. Een korte verkenningstocht levert de voorproef van ploeterijen door sneeuw, die degene, die geheel alleen op pad gaat, te wachten staan. En wie garandeert, dat we de gemaakte sporen over een uur nog zullen terugvinden als het door blijft gaan met sneeuwen?... Neen, in geen geval nu alleen vertrekken!...

Als we op het kleine plateautje voor de deur van de hut staan en de blik laten rondwaren, lijkt het vele dagen... neen wel een seizoen geleden, dat we hier arriveerden! Toen was het zomer en nu heeft in één nacht de winter de bergen in zijn greep genomen. Het gebeurt wel vaker, dat het des nachts in de zomer op de bergen sneeuwt. Maar dat geschiedt dan gewoonlijk boven de 1800 meter en die sneeuw verdwijnt de volgende dag wel weer onder invloed van de zon. Nu echter daalt de sneeuw af tot 1500 meter. "Sinds mensenheugenis is dit in de maand augustus niet het geval geweest!" verzekert Hans. Dit betekent dat de wereld vanaf de top van de Glungezer en zijn collega's tot aan de Tulfeinalm en ook tot de almen van het Voldertal met een smetteloos witte wade is bedekt en een aanblik biedt zoals we die alleen van foto's van de wintersport kennen. Als rond elf uur het sneeuwen ophoudt, de wolken snel breken, de blauwe hemel weer wordt uitgespannen en de zon ruim baan krijgt, is het feest compleet.

 

Herboren

Anoraks en dikke truien vliegen uit. Als herboren jonge goden slaan enige hutbewoners de armen in de lucht om zich de longen vol te pompen. We zijn allen zó overrompeld en uitbundig geworden van het wonder, dat het niet eens verbazing zou wekken indien plotseling één van ons een paar witte vleugels zou ontvouwen om daarop als een nieuwe Icarus weg te wieken naar de zon. Zelfs Arco, de herdershond, ondergaat de invloed van de menselijke uitgelatenheid en rent als een dolle heen en weer daarbij van tijd tot tijd blaffend tegen de witte oneindigheid als hij zeggen wil: "Geduld, geduld, we komen!"...

"Eigenlijk zonde om vandaag te vertrekken", zegt Wirtin Agnes. Ja, dat is het. Wanneer we nu evenwel een kans krijgen om vandaag onder vertrouwd geleide naar beneden te geraken, willen we die toch niet graag laten schieten. "En Hans, hoe denk je er over? Wordt het paard beslagen? Ga je of ga je niet?"... Het aanbod van de Duitser uit Ulm met een aan het paard bevestigd touw achter het dier aan te zullen lopen om het voor uitglijden te behoeden, schijnt de doorslag te geven. "We gaan", zegt Hans na enige aarzeling. "Om twaalf uur vertrekken. Wie mee wil kan mee"... Ook het Haags echtpaar behoort tot de kandidaten. Wanneer het uur van vertrek echter is aangebroken, ontbreken beiden op het appel. Er gaat een vers spoor naar de top van de Glungezer. Ja hoor, daar staat het tweetal boven bij het kruis zonder enige aanstalten voor een snelle afdaling te maken. Hans is niet voornemens op de twee te wachten. "Als ze nog van plan zijn af te dalen, kunnen ze ons spoor volgen. Over een goed uur houden we rust op de Tulfeinalm, waar ze de karavaan kunnen inhalen." Zo luiden de consignes, die door Hans worden achtergelaten.

 

Daar gaat de karavaan

Dan aanvaarden we de tocht. Voorop Hans met het paard kort aan de teugel. Daarachter de Duitser met het touw om eventueel af te remmen, nummer drie een Hollander en als laatste de jonge Duitse uit Garmisch Partenkirchen. De start voor de afdaling in de maagdelijke sneeuw geschiedt door minstens één van de leden van de kleine karavaan met een heilige schroom als het betreden van een beroemde kathedraal. Langzaam gaat deze schroom over in bewondering wanneer blijkt met welk een zuiver oriënteringsgevoel Hans, als een speurhond, in deze besneeuwde wereld, waar wij heg noch steg zouden weten, de verborgen zigzaggen van het originele pad weet te vinden. Van tijd tot tijd zit hij er wel eens even naast, zodat we onverwacht diep wegzakken, maar hij herstelt zich telkens weer onmiddellijk. Ook het paard doet het uitstekend. Drager en paard maken reeds direct een flink spoor. De Duitser verbetert dat nog wat, zodat het voor hen, die daarna komen, al heel comfortabel wordt.

De sneeuw ligt een 25 centimeter diep. Daarom prijzen we de hemel vanmorgen niet alleen op pad naar de Patscherkofel te zijn gegaan. Ook deze tocht van thans betekent een avontuur. Echter geen roekeloos maar een verfijnd avontuur... Zwijgend stappen we voort. Niemand heeft behoefte aan conversatie, die trouwens ook niet goed mogelijk zou zijn. Ieder verwerkt deze unieke tocht op zijn manier.

 

Een hark op de sneeuw

Daar gaan ze: vijf donkere stippen een spoor trekkend door de eindeloosheid van sneeuw en stilte. Aan hun rechterzijde gaan vijf blauwe schaduwen mee die met de stippen een scherpe hoek vormen, waardoor een figuur ontstaat, die aan een hark zonder steel doet denken. Hans en zijn paard hebben van dit alles kennelijk geen weet. Voor hen betekent het alleen een wat lastige tocht. De Duitser legt zo'n grote verantwoordelijkheid voor zijn taak aan de dag, dat hij voor andere overpeinzingen wel geen tijd heeft... Maar de Hollander ziet de glijdende hark met de ingehouden juichende wereld rondom. En met de ogen van zijn rug voelt hij hoe de achter hem aan huppelende jonge Duitse uit Garmisch ze ook geniet... Zo trekt de kleine karavaan over de wereld! Een half uur... een uur... vijf kwartier.

Naarmate we lager komen wordt de sneeuwlaag minder dik en ten slotte papperig nat met hier en daar reeds doorstekende grasbossen. Dit is het geval bij het nieuw gebouwde almhuis op de Tulfeinalm op 1500 meter hoogte. Zo zijn dus de bergen in de lente bij het smelten van de sneeuw! We startten in de winter en de afgelegde etappe omvat dus eigenlijk een tocht door twee seizoenen al ontbreekt aan de lente van de Tulfeinalm dan ook de flora van dit jaargetijde!

 

Rust op de Tulfeinalm

Vanuit het nieuwe huis wordt de proviandering van de hut verzorgd. Tot hier kan met vanaf het dal met een auto rijden. Momenteel is het huis niet "bewirtschaftet". Terwijl we het ons op de primitieve bank aan de voorkant achter de dito houten tafel gemakkelijk maken, is Hans, die hier de weg weet, achterom geslopen. Van een hem bekende geheime bergplaats heeft hij een sleutel gehaald en opent daarmee tot onze verrassing de hoofddeur vanaf de binnenkant. "Of de Herrschaften wat drinken willen?" Al hebben we dan ook een halve veldfles thee in de rugzak... ja, dat willen we wel! "Wat is er allemaal, Hans? Melk?..." "Neen, geen melk!" Ha, een alm zonder melk, maar wel met koeien! "Er is alleen wijn, bier en Himbeerwasser!" constateert Hans na enig gescharrel in een keuken, die ook niet de zijne is. Met twee linkse handen bedient Hans zijn karavaangenoten. Het mengen van de siroop en het water voor het "Himbeerwasser" betekent voor hem wel een ongewone bezigheid, want Hans heeft dit "water" vermoedelijk nog nooit gedronken.

Als het op afrekenen aankomt, haalt hij wat verrast de schouders op en twee verlegen uitgespreide handen vertellen duidelijk, dat je daarvoor niet bij hem moet zijn... Ja, wat het kost dat weet Hans niet! En het ziet er even naar uit of hij andermans dranken gratis wegschenkt. Aangezien dit nauwelijks de bedoeling kan zijn, richten we ons maar naar de tarieven van de hut. Dan komen de rechtmatige eigenaars er zeker niet aan te kort. Hans acht zich echter niet bevoegd tot het incasseren van geld, waarom er niets anders opzit, dan het maar op de tafel van het Tulfein Huis achter te laten...

 

Terug in de zomer

Wanneer Hans de deur weer van binnen gesloten heeft, volgt het afscheid van de Duitser, die alleen naar de Glungezer-hut terugkeert. Van de Haagse Hollanders valt intussen nog nergens een spoor te bekennen. Ze zijn zeker van plan veranderd. Onze nu tot drie mensen en een paard geslonken karavaan trekt verder dalwaarts. De weg is aanvankelijk modderig, later wordt hij droger en op dat moment betreden we een nieuw seizoen. We zijn nu inmiddels wel zó laag, dat het weer volop zomer is zoals het in augustus behoort te zijn. Onze tocht door drie seizoenen op één dag nadert zijn einde.

De "beschaving" heeft zich inmiddels ook al aangemeld. Ze zit juist onder de ritssluiting van de achterzak van de rugzak van onze Duitse. Zij heeft stilletjes haar verborgen transistor aangezet... Al marcherend luisteren we naar de nieuwsberichten. Daarin horen we van de historische weersomslag van 18 augustus in de alpengebieden, van hevige stormen en dodelijke ongelukken. Een dag later zullen we daarover nog vette krantekoppen lezen. Dan pas realiseren wij ons dat wij deze fameuze weersomslag eigenlijk aan het front op 2600 meter hebben meegemaakt! Het dak van de Glungezer-hut heeft derhalve die nacht niet kleinzerig gekreund en gesteund!

 

 

 

13. Hafelekar als uitvalspoort voor het Karwendel

 

Wie in Innsbruck aan de Inn staat of ergens elders in de stad met een vrij uitzicht op de Nordkette, de bergrug van het Karwendel, die aan de noordkant het afsluitend decor van de Tiroolse hoofdstad vormt, zal onder de Hafelekar Spitze de zon met een blinkend voorwerp zien spelen. Het is de metalen kabine van de derde etappe van de unieke bergbaan, die de toerist in een half uur tijds van het asfalt der stad naar de woeste hoogten van het Karwendel verplaatst. De eerste etappe van de baan gaat naar de Hungerburg, het groene en riante balkon van Innsbruck, de tweede naar het op ruim 1900 meter hoogte gelegen hotel Seegrube, waar men al echt in de bergen zit, en dan komt als derde en laatste deel van het traject de gondel, die de stoute sprong naar het Hafelekar Haus maakt. Daar ligt de uitvalspoort voor een trektocht door het Karwendelgebergte.

In de vroege ochtend van een mooie zondag in september is de eerste naar de Hungerburg vertrekkende kabine als een rijdend veldboeket, dank zij de fleurigheid van de kledij en de vrolijke uitgelatenheid van de jeugd, die haar bevolkt. De grote uittocht is weer begonnen! De hemel weet met wat voor stoutmoedige plannen in het hoofd die jonge berugzakte mensen de natuur in trekken! Voor de een wordt het een uitdagende klauterpartij, voor de ander een dagvullende mars met een hut als pleisterplaats en weer anderen zullen deze dag melken door ergens op een beschut plekje uren lang in de zon te liggen.

 

Seegrube

Het grote terras van hotel Seegrube heeft wat dit laatste betreft al direct een verleiding. Het is één grote klad zon met nog bijna allemaal lege stoelen en tafeltjes. De toeristen van Innsbruck zijn over het algemeen op zondag niet zó matineus, dat ge ze nu reeds hierboven aan zult treffen. Slechts een enkele fijnproever, die in Seegrube logeert, zal deze uitgelezen morgen niet ontstolen worden. Hij zit prinsheerlijk te ontbijten met Innsbruck diep beneden zich en rondom in de verte die ononderbroken boog van besneeuwde toppen. De nazomer heeft een reputatie voor de helderheid en klaarheid van het uitzicht en deze faam doet hij thans alle eer aan.

Het uitzicht is deze morgen grandioos. Vanaf de Zillertaler tot de Stubaier Alpen en vandaag tot de Ötztaler Alpen staat alles wat naam heeft te paraderen als een pauw met uitgespreide staart! Ja dit is nu toch wel echt de dag die de Heer gemaakt heeft. Een dag die uitnodigt tot blij zijn en zich verheugen. Zonde dat dit nog zo weinigen verstaan omdat ze maar blijven denken, dat het geluk van buiten wordt aangedragen terwijl het in werkelijkheid in hen woont... Tot zulke overpeinzingen komt een mens als hij op de stenen balustrade van Seegrube over de wereld schouwt!

 

"Verdieping" hoger

Een half uur later zweeft diezelfde mens in een gondel aan (stukje tekst in de krant weggevallen) over een woeste "Steinkar" naar het Hafelekar Haus, waar hij weet in het hooggebergte te zijn. Een uur of wat later zal het hier wemelen van mensen want dit gemakkelijk te bereiken gebied vormt een ware speelplaats voor de toerist. Dit geldt vooral voor de eenvoudig te beklimmen Hafelekar Spitze (2334 meter) waar heel wat filmmunitie verschoten wordt. Met grote verrekijkers wordt deze top geducht geëxploiteerd. De pseudo-herder met schaap missen we vandaag maar de kijkermensen houden hun stellingen al bezet. Vergezichten worden er geleverd mét en zonder gems in het vizier. "Gems inclusief" kost een schilling duurder. Natuurlijk! Die man moet ze toch eerst zelf ook zoeken! Zo worden hier dus de gemzen de hele dag door opnieuw verkocht zonder dat ze geschoten zijn.

 

Hongaar doet een ontdekking

Maar ook met het blote oog is het uitzicht weergaloos. In de diepte aan de zuidkant het groene dal van de Inn, lieflijk en fluweelachtig. In het noorden, als fel contrast, de witte, droge hardheid van het Karwendel, dat ge hier recht in het hart kijkt. Een Spaanse heer, die zich bij ons gevoegd heeft omdat we over een goede bergkaart beschikken, is vooral geďnteresseerd in de hoogten van de verschillende toppen. Amusanter dan de Spanjaard toont zich een Hongaarse vluchteling, die bekent voor de eerste maal in het hooggebergte te zijn. De man is er finaal wég van omdat hij hier eensklaps een wereld ontdekt waarvan hij het bestaan nooit vermoed heeft. De bergen hebben hem meteen in hun greep genomen. Alsof hij veel verloren jaren moet inhalen, vuurt hij, in een gebroken Duits, reeksen vragen af als mitrailleursalvo's waaronder de meest onnozele. Gelukkig maar, dat we hem onopvallend in handen kunnen spelen van een Oostenrijker, die zich ontpopt als oud-instructeur van de bergtroepen en nog altijd met zijn oud-beroepscomplex besmet lijkt...

 

Oog in oog

Even later bevinden we ons op weg naar de diep in het Karwendel verscholen Pfeis Hütte. Het pad voert hoog langs de zuidkant van de Nordkette en biedt een voortdurend uitzicht op het dal van de Inn. Het geeft het gevoel of we door een dakgoot lopen. Voorbij de Gleirsch Spitze (2317 meter) duikt het over een joch heen naar de beschaduwde noordkant, wat tegelijkertijd het afscheid van de bewoonde wereld betekent. Hier staat de bergwandelaar oog in oog met het oergeweld. Soms komt er van de puinhellingen een stuk steen naar beneden gerold als teken, dat ook de berg leeft en het proces van worden en vergaan ononderbroken voortgaat. Hoog in de lucht trekt een arend, rustig als een zweefvliegtuig, zijn majestueuze kringen en accentueert daarmee de verlatenheid.

De Mandlscharte, een overgang over een bergrug, vergt een wat steile klim naar bijna 2300 meter hoogte. Eenmaal boven presenteert zich de wat afwijzende Scharte als een ideale met gras begroeide rustplaats, die door reeds uit andere richtingen gekomen bergvrienden bevolkt wordt. Aan onze voeten breidt zich nu de groene Pfeisalm uit. We behoeven maar af te dalen om midden op die alm op 1950 meter de Pfeis Hütte te vinden.

 

De Pfeis Hütte

Daar hier eigenlijk bergpaden uit vijf richtingen te zamen komen en de Pfeis Hütte een bijzondere reputatie geniet, wekt het geen verwondering, dat de bultige bergweide vóór de hut bezaaid is met picknickende en luierende mensen en in de hut zelf ook geen plaatsje te veroveren valt. De meesten van hen hebben echter nog urenlange tochten op weg naar huis voor de boeg. Daarom worden tegen een uur of drie de rugzakken weer gepakt. In een opvallend snel tempo krijgt de alm zijn gewone doordeweekse aanzien terug en kunnen we de balans opmaken van het kleine gezelschap, waarmee wij hier vandaag zullen overnachten.

Nu bestaat er ook gelegenheid tot een nadere kennismaking met de Wirtin Hermine Nagiller uit Innsbruck, die met haar dochter de hut "betreut". In de vakantie, zorgeloos trekkende door de bergen, zien we graag de idylle, doch moeten daarbij telkens weer ervaren dat overal waar mensen leven, het leed naast hen marcheert. Neen, er is geen waard meer in de Pfeis Hütte. Vorig jaar in oktober, op de dag dat de hut gesloten zou worden, bleek zijn uur gekomen. Ginds bij de tweede bocht van het pad liep hij. Niet eens met een last op de rug. Hij werd onwel, zakte ineen en was dood. Frau Nagiller is de slag nog niet te boven gekomen als ze het vertelt.

 

Toch maar weer!...

"De gasten vragen me steeds waarom ik geen gedenksteen op die plaats zet", zegt ze. "Ik denk er niet aan! Dan kan ik het nooit vergeten!" Sinds deze dag is voor Frau Nagiller het plezier van de hut af. Dat meent ze tenminste! "Ik ga weg uit de Pfeis", zegt ze. "Maria, mijn dochter, gaat trouwen. Zij neemt de hut over. Ik ga voor altijd in Innsbruck wonen"...

Een goed jaar later ontvingen wij met Kerstmis haar brief uit Josef Pölerstrasze 9 te Innsbruck. "Ik heb de voorbije zomer tóch maar weer de Pfeis Hütte betreut", schreef ze. Wie weet is zij er dit jaar nog. Ja, wie de bergen gegrepen hebben, die laten ze niet meer los...

 

 

 

14. Een grossier in aardappelen verdwaald in 't Karwendel

 

Architectonisch is de Pfeis Hütte in het Karwendelgebergte uitwendig wel een van de mooiste hutten, die we kennen: een wat schuin oplopende stenen onderbouw met uitspringend gedeelte. Daarop een twee verdiepingen hoge bovenbouw van zonverbrande planken onder matig schuin aflopende daken. Door kleine vierkante ramen met dito venstertjes aan weerszijden kijkt ze de wereld in. Ze vormt eigenlijk het prototype van een Tirools berghuis zoals de schilder Walde die op zijn eigen wijze zo ruig geborsteld heeft en... zoals ze ook voor muziekdoosjes gebruikt worden al zien zij zich daarbij dan ook gedegradeerd tot het niveau van de "Kitsch"...

Op het terrasje van dit alpenhuis in zijn meest edele vorm, uitstekend aangepast aan het decor van de omringende bergen, laten wij die rustige septemberavond over ons komen in gezelschap van nog enige geestverwanten. Ver weg in het verleden ligt het rumoer van de drukke zondagmiddag. Wie hier nu arriveert, zou zich niet eens meer een voorstelling kunnen maken van hoe het enkele uren geleden geweest is. Alles ademt een serene rust. Een gevoel van welbehagen en mildheid tegenover de mensen komt over u om ten slotte te culmineren in de overtuiging, dat het leven goed en schoon is...

Jammer genoeg wordt dan de stemming verstoord als er vier mannen naar beneden komen vanaf het pad, dat naar de Mandlscharte voert. Het zou allemaal niets gegeven hebben als de vierde maar niet uit de toon gevallen was. Deze man van middelbare leeftijd blijkt volkomen "bergfremd" en mag zich eigenlijk gelukkig prijzen, al beseft hij het niet, dat de anderen - onder wie zich een lid van de Bergwacht bevindt - hem onderweg op sleeptouw genomen hebben.

 

Allemaal fout

Hij zal het wel in het restaurant van de Hafelekar of misschien uit een flesje in zijn zak gehaald hebben... in ieder geval verkeert de man méér onder invloed van alcoholica dan goed voor hem is. Hij commandeert op een lompe manier: "Bier!" en begint met op ál te luidruchtige wijze een rondje te geven aan allen, die op het terras zitten en die hij daarmee tot zijn vrienden schijnt te willen rekenen. Een poging, die bij voorbaat tot mislukking gedoemd is. De man brouwt een, zeker voor een Hollander, nauwelijks verstaanbaar Duits dialect van een bijzonder platte allure en begaat de onvoorzichtigheid geducht op de bergen te schelden. Kijk, dat is nu precies wat je in dit milieu helemaal niet kunt doen. "Tirol!... Viel Staone, wenig Brot"... ("Veel stenen, weinig brood") mompelt hij gedesillusioneerd iedere vijf minuten. Wat op sommigen nogal irriterend werkt.

 

"Stand VI"

Het wordt er niet beter op als hij zich met de borst vooruit voorstelt als "Kartoffelgroszhändler" (aardappelgrossier) uit München en iedereen uitnodigt hem in "Stand VI" van de Markthallen te komen bezoeken. Deze man, die in categorieën van stenen, brood, drank en geld denkt, loopt op een paar stadsschoenen, waarvan één zool al gedeeltelijk los zit terwijl de andere schoen in het bovenleer een verse scheur vertoont: het begin van een tol, die de bergen nog van hem zullen opeisen. Bergen hebben niet het minste respect voor een "Wirtschaftswunder"! Wat doet die man toch hier en hoe is hij zover van het Bahnstation verzeild geraakt!

Geen mens, die hem "au sérieux" neemt. Daarom verbaast het te meer, dat juist de oudste van ons gezelschap, een zeventigjarige Tiroler, die wel iets van zijn bergen en zijn land weet, een ernstige poging onderneemt de man bij te brengen waarom een mens in de bergen gaat. Een poging, die natuurlijk niet slaagt. Ja, ja, de aardappelgrossier begrijpt er alles van! Hij repliceert enkel maar met "Viel Staone, wenig Brot"... totdat de "ouderling" zich de moeite verder bespaart...

 

De gems

Een gast heeft intussen een gems voor de verrekijker gekregen. Een gems... zoiets heeft onze aardappelhandelaar nog nooit gezien. Hij moet ook kijken! Natuurlijk lukt het hem niet het dier in het vizier te krijgen.

Daar de avond snel valt, hebben zijn gelegenheidsmetgezellen, die misschien wel zijn redders zullen blijken, hem al herhaaldelijk tot vertrekken aangemaand. Men moet vanavond nog afdalen naar Hall over het Stempeljoch. Dat is aan de overzijde niet ongevaarlijk steil en zeer steenachtig. 's Mans schoenen schijnen voorbestemd hier de geest te geven. Wat weet die verdwaalde Münchener echter van bergen om van het Stempeljoch maar niet te spreken! Hij heeft een zee van tijd om de gems te krijgen maar het mankeert hem aan ieder begrip van de lange, moeilijke uren, die hij in duisternis nog voor de boeg heeft... Twee van zijn "redders" zijn uiteindelijk al zelfstandig op pad gegaan. Ten slotte slaagt de bergwachtman er met moeite in de Münchener ook mee te tronen. Hoe en wanneer ze in Hall gekomen zijn? We zullen het nooit weten!... Wel weten we waarom er ongelukken in de bergen gebeuren!...

 

Gespannen verhouding

De les van de ongelukken zal ons diezelfde avond nog een keer voorgespeld worden. Kijk, daar dalen twee laatkomers naar de hut af! Twee, met geen andere bagage dan een schoudertasje... Een heer van midden in de dertig en een meisje van rond de twintig. Ook met niet al te best schoeisel. In de gastenkamer, waar al geruime tijd de lamp brandt, laten ze zich een uitgebreide maaltijd serveren, die ze op zijn elfendertigst naar binnen werken. Iedereen denkt met overnachters te doen te hebben totdat ze plotseling aanstalten tot vertrek maken alsof dit de gewoonste zaak van de wereld is.

De stemming onder de twee is tijdens de maaltijd niet van de beste soort gebleken. Misschien was de verhouding bij de aankomst al gespannen zonder dat we het gemerkt hebben. Er wordt onderling geruzied. Het blijft nog steeds een privé-zaak al ontgaat de broeierige situatie niemand van de overige aanwezigen. Het meisje wil blijven en de heer vertrekken! Dat blijkt de kwestie! Beiden tonen zich hardnekkig en een hartelijk woord komt daar niet meer bij te pas. "Ik moet morgenvroeg acht uur in Innsbruck zijn!" zegt de heer. "En ik ga niet mee!" repliceert het meisje. "Ik blijf hier!" Het stel zit aan een tafel, midden in de hut. Op de plaatsen op de banken tegen de wand wordt gemeesmuild en gefluisterd... Wie het niet uitspreekt, heeft toch wel zijn eigen gedachten... Wie zijn die twee?... Vader en dochter? Beslist niet. Verloofden?... Dan zou hij haar met wat meer egards behandelen! De heer is nogal hard in zijn optreden! En dan het leeftijdsverschil!... Wie zijn? Ja wie? "Blijf jij dan hier! Ik ga in ieder geval", schijnt het laatste woord van de man te worden als deze resoluut opstaat.

Maar nu is meteen de kwestie uit de privé-sfeer naar het publieke forum geheven. "U kunt zo laat toch niet in het donker over het Stempeljoch gaan!" zegt een der aanwezigen. "Dat is onverantwoord!" De dochter van de waardin, die zich in de "Gaststube" bevindt, herhaalt hetzelfde iets nadrukkelijker om daarna haar moeder te waarschuwen. Frau Nagiller voelt ook haar verantwoordelijkheid als "Wirtin" en brengt de hardnekkigen de roekeloosheid van hun voornemen onder ogen. Tijdens dit bedrijf schijnen alle goedmenende waarschuwers tot gemeenschappelijke vijand van het tweetal te groeien met als resultaat dat de twee weer één front vormen tegen hun "belagers". Het meisje verklaart zich nu bereid met haar "dictator" mee te gaan. Met een groet, die er nog maar nauwelijks afkan, trekken ze de duisternis in, terwijl de "Gaststube" hoofdschuddend achterblijft.

Geen erger doven dan die niet willen horen! De tweede demonstratie op één dag hoe ongelukken worden uitgelokt... Ze zullen er wel zijn doorgekomen, die twee. Anders hadden we de volgende dag zeker iets gehoord. Ook hier zullen we het "hoe" nooit vernemen!...

 

 

 

15. In het Karwendel betekent water 'n schaars produkt

 

Het Karwendelgebergte ten noorden van Innsbruck bezit twee karakteristieke kenmerken t.w. zijn gebrek aan water en zijn rijkdom aan gemzen. Deze laatste omstandigheid dankt het aan het feit, dat het sinds lang tot "Naturschützgebiet" verklaard is. Wanneer elders in een gebergte vanaf een hut met de kijker gemzen waargenomen worden, betekent dat voor de toerist een sensatie. In het Karwendel daarentegen krijgt ge ze met hele "Rudels" opgeschoteld. En niet zo maar op enorme afstand. Het kan u herhaaldelijk overkomen, dat ge vlakbij op een troep stuit, die niet eens ijlings aan de haal gaat maar waarvan enige exemplaren u uitdagend blijven staan aanstaren. De Karwendelgemzen zijn lang niet zo schuw als hun soortgenoten elders doordat ze niet gejaagd worden.

Water!... Dat vormt een probleem in het Karwendel! Zeker in de nazomer, wanneer overal de sneeuw verdwenen en de beken lang uitgedroogd zijn. Geen wonder, dat de waardin van de Pfeis-hut geen water om te wassen beschikbaar stelt. Ze heeft de aanwezige voorraad hard nodig voor de keuken. Niettemin is ze toch wel zó welwillend u de plaats van de verscholen bron aan te wijzen. Wie nou beslist niet zonder wassen kan, heeft de gelegenheid met een emaillen kan op stap te gaan... Dat kostbare water blijkt zich op een minuut of zeven afstand van de hut in een uitgedroogde beekbedding te bevinden. Daar steekt uit de rotsen een ijzeren pijp ter dikte van een gasleiding en daaruit druppelt - let wel: druppelt! - water in een zinken teil. Wie het geluk heeft, dat hem niet iemand vóór is geweest, kan met een kroesje en wat geduld zijn kan nog wel volgeschept krijgen. Hoe het de volgende klant zal vergaan, betekent diens zorg! Maar de macht van een waterdruppel is groot: gestaag vallend holt hij niet alleen de steen uit doch ontstaat er in het Karwendel toch wel weer een voorraadje in de teil van Frau Nagiller. Zo leek het tenminste op onze eerste waterexpeditie.

 

"Op expeditie"

De tweede dag evenwel gaat ook de druppelende buis in staking. Als we die avond onze Wirtin desondanks met een kan zien uittrekken, vragen we ons toch verbaasd af wat dit te betekenen heeft. "Maar Frau Wirtin, de bron is droog!" "Weet ik wel. Nu ga ik water zoeken!" zegt ze met de klemtoon op het laatste woord!... Water zoeken in een uitgedroogd Karwendel?... Hoe speelt een mens dat klaar? En omdat we dit wel eens willen weten, gaan we met haar mee. Ze voert ons langs de uitgedroogde bronpijp door de oude beekbedding, waarvan ze de geheel uit losse keien bestaande "bodem" met kennersblik onderzoekt. Na verloop van een kwartier ontdekt haar speurend oog een plekje dat er wat vochtiger uitziet dan de omgeving. Geknield begint ze wat keien weg te graven en ziet... daar gebeurt het grote wonder! In het nu ontstane kuiltje verzamelt zich wat water, dat - de hemel mag weten hoe en vanwaar! - uit de bodem komt... "Zie je 't?" zegt Frau Wirtin ons triomfantelijk aankijkend. "Had je niet gedacht hč"...

 

Voor de geduldige

Neen, dat hadden we niet. Water, herhalen we bij ons zelf en ineens menen we nu een flauwe voorstelling te hebben van wat er moet omgaan in een woestijnreiziger wanneer hij, na lang zoeken, een vochtig plekje grond vindt om de dorre lippen op te drukken. Maar zó erg zijn we er hier nog niet aan toe! Met één schep is het kuiltje telkens leeg. Daarom duurt het een hele poos alvorens de Wirtin haar kan gevuld heeft. In de bergen hebben de mensen evenwel tijd. In ieder geval hebben we water, een begrip, waarvoor we van nu af aan méér respect zullen opbrengen dan in het verleden...

 

Van gemzen gesproken!...

De volgende ochtend staat er de beklimming van de 2532 meter hoge Stempeljoch Spitze op het program, een weinig spectaculaire tocht, die eigenlijk méér ondernomen wordt om het zelfverwijt van luiheid te ontlopen. Grotere indruk dan deze berg maakt onze ontmoeting op de weg er heen. Ze hadden het gezegd: "Als je gemzen wilt zien?... Dan des morgens vroeg naar het Stempeljoch!" Nog geen kwartier van de hut verwijderd stuiten we er al op. Tegen de hellingen onder het joch graast een hele kudde. Weliswaar voor het blote oog op grote afstand maar toch duidelijk zichtbaar. En dit wordt nog beter als de dieren vóór ons het pad beginnen over te steken. Daar gaan ze, één voor één in vliegende vaart. We behoeven ze maar tegen de lucht te tellen. Grote en kleine meegerekend zijn het er niet minder dan zeventig stuks...

 

Wéér een "Rudel"

Een kwartier later is het wéér raak. Van dezelfde kant, waarvan de eerste "Rudel" kwam, nadert nu een tweede. Deze zakt echter - misschien omdat ze ons hebben waargenomen - met een omtrekkende beweging van het joch naar de hut af. Dat voltrekt zich op een afstand van hoogstens vijftig meter onder de hoede van een "leidsman" en waker. Een ongemeen brutale bok dekt echter niet alleen de aftocht van de "Rudel" maar hij bewaakt óók ons. Nog geen twintig meter van de mens verwijderd, blijft hij ons uitdagend staan aanstaren zonder een vin te verroeren. We zien duidelijk de glans van zijn grote karbonkelogen, die schijnen te spreken van ingehouden spanning, plichtsbesef en moed. Als het dier had kunnen spreken zou het nu roepen: "Kom maar op als je durft! Ik lust je!..."

Er is één verklaring voor dit gedurfde optreden van de toch algemeen als schuw bekend staande dieren. Hoewel hemelsbreed slechts op twintig meter afstand zijn gems en mens nog door een diepe kloof van elkaar gescheiden. Het pleit voor de intelligentie van het dier, dat het deze omstandigheid uitbuit om zich tegen die mens partij te stellen. Intussen is het hem niet ontgaan hoe zich achter hem om de invasie van zijn kudde voltrokken heeft. Pas als hij de laatste veilig weet, verlaat hij zijn post. Even later graast hij met de andere op de alm beneden ons. Ook deze kudde kunnen we tellen. Het zijn dertig stuks.

 

Één gems is geen gems!

In een kwartier tijds dus een ontmoeting met honderd gemzen! Vanaf dit moment vrezen we, dat - wanneer we straks bij een of andere hut een toerist enthousiast zien worden omdat hij één gems met de kijker ontdekt en daarvoor iedereen mobiliseert - we een beetje meewarig zullen moeten glimlachen. Het zal misschien wel moeite kosten om - met een variant op een bekende verwensing - niet te zeggen: Loop naar het Karwendel!... In ieder geval ligt daar het gemzenparadijs zoals we ook nog op latere ontmoetingen zouden ervaren.

 

 

 

16. In het midden van september raken de bergen ontvolkt

 

De nazomer trekt nog eens alle registers open: een blauwe hemel, klare vergezichten, geen hitte, geen onweer en een hele dag zon... Zó kan september zijn in de bergen. Niettemin wordt het er toch al wat stil omdat de herfst achter de deur staat te gluren of hij niet kan binnenkomen. De fijnproevers weten dit allemaal. Zij loeren op deze periode om ongestoord hun liefde tot de natuur en hun hang naar eenzaamheid uit te vieren. Wat niet wegneemt, dat een of andere ontmoeting onderweg toch altijd met vreugde begroet wordt. Zelfs wanneer het een samentreffen met... doofstommen blijkt te moeten zijn...

Een uur of drie neemt de tocht van de Pfeis-hut naar het Halleranger Huis aan het einde van het Lafatscherdal in beslag. Een spectaculair punt vormt de overgang van het Stempeljoch, waar we daags tevoren zovele gemzen gezien hebben. Langzaam stijgend loopt het pad op tot 2218 meter om dan, aan de overzijde van het joch, in steile zigzaggen door een puinhelling naar beneden te duiken. Steeds de rechterflank van een bergrug houdend buigt het dan onder de top van de 2676 meter hoge Roszkopf door - zonder veel hoogteverschil - naar het Lafatscherjoch. Een heerlijke wandeling voor een mens met een zee van tijd, voor een mens, die weet pas tegen het vallen van de avond een dak boven het hoofd te willen vinden!...

Als zo'n mens ergens een rust houdt, doet hij dat hier zonder mankeren op het Lafatscherjoch omdat de natuur hem daartoe onweerstaanbaar dwingt. Dit joch betekent het afscheid van het zuiden en de oversteek en afdaling naar de geheel nieuwe wereld van het noorden, waarvan de toegang bewaakt wordt door de kolossale Lafatscher (2695 meter) met zijn uitdagende wanden aan de ene en de van hieruit gemakkelijk te beklimmen Speckkar Spitze aan de andere zijde.

 

Verrassende ontmoeting

Het joch is breed, grotendeels met gras begroeid en bezit enige windvrije kuilen, die tot een picknick of zonnebad uitnodigen. Lang nog is de dag, het Halleranger Huis niet zover en hoog staat de zon aan de septemberhemel. Vanavond zullen we weer tussen de mensen zitten op een houten bank achter een zware tafel maar deze uren zijn nog helemaal van ons en onze gedachten... Totdat ze plotseling daar staan, bij de richtingwijzer midden op het joch: twee andere mensen, een dame en een heer wier komst we niet eens hebben gemerkt. De heer voldoet welwillend aan het verzoek een foto met ons toestel af te knippen al toont hij zich daarbij opvallend weinig spraakzaam. De dame stoot met moeite wat rauwe geluiden uit, waaruit geen woord valt op te maken. Onderling converseren de twee echter zonder moeite in... de taal van de vingers. Het zijn twee doofstommen!...

Voor iemand uit de lage landen maakt een dergelijke ontmoeting op deze plaats een nogal vreemde indruk. Hij wordt hiermede pas vertrouwd als hij later verneemt, dat zich in Innsbruck een doofstommeninstituut bevindt en dat voor de bergvrienden onder hen het Karwendel juist een geliefkoosd gebied voor hun activiteit vormt. Per saldo behoeft hun handicap voor deze mensen geen beletsel te zijn om ook hun vreugde aan de bergen te beleven. Men kent in de hutten van het Karwendel de doofstommen van Innsbruck dan ook heel goed. Een mens is een intelligent dier. Daarom begrijpen we uit de gebarentaal, dat wij - als we dan toch niets anders te doen hebben - worden uitgenodigd op hun rugzakken te passen totdat zij op en neer naar de top van de 2640 meter hoge Speckkar Spitze geklommen zijn. Een dienst, die gaarne verleend wordt.

 

Als een snede brood

Na hun terugkeer trekken ze verder naar de Bettelwurf-hut terwijl wij afdalen naar het Halleranger Huis. Onvergetelijk blijft de plek die op de kaart met "Durchschlag" staat aangeduid. Het pad kruipt hier door een woestenij van steen onder enorme, loodrechte wanden door. Een passage, die we op een holletje nemen met de rugzak beschermend op het hoofd daar gevaar voor steenslag niet uitgesloten lijkt. En dan heeft men plotseling die blik op de beroemde en beruchte noordwand van de Grote Bettelwurf. Als natuurwonder staat daar slechts enkele meters van de wand verwijderd een wel honderd meter hoge rotsplaat. Deze plaat lijkt door het mes van een voorwereldlijke reus van de Bettelwurfwand losgesneden, zoals men een snede snijdt van een brood.

Het Halleranger Huis ligt laag (1768 meter) tussen het geboomte. Er is een almbedrijf met een Wirtshaus en ook de gemakkelijk toegankelijke wegen van het Lafatscherdal en het lange, vervelende Vomperloch komen hier te zamen. Vanuit het eerste dal rijdt de waard zelfs met een speciaal voor de bergen gebouwde Rovervrachtauto tot vóór de deur van de hut. Proper en gezellig en goed bevolkt blijkt die hut maar de sfeer is al te veel vermengd met de geest van de stad en de wereld, wat ook tot uitdrukking komt door een zich te nadrukkelijk naar voren dringende commerciële instelling. Een euvel, waarover ook anderen zich blijken te beklagen.

 

Peper en zout

De tocht naar de Bettelwurf-hut (2077 meter) wordt de volgende ochtend zonder al te veel heimwee door het Speckkar ondernomen. De hele dag slechts één ontmoeting onderweg, een Duits echtpaar, waarmee we reeds een paar dagen eerder op die wat gedenkwaardige avond in de Pfeis-hut kennis hebben gemaakt. Die kennismaking was maar een vluchtige geweest; zeker had geen van ons vermoed elkaars levenspad nog ooit te zullen kruisen. En nu staan we daar plotseling tegenover elkaar met een enthousiasme en een uitbundigheid als oude boezemvrienden, die elkaar van jarenlange ervaring te vertellen hebben.

Zó gaat dat soms in de bergen, waar men kennis maakt als kinderen in het spel, dus zonder de inleiding van een wederzijdse voorstellingsceremonie. Pas dagen later, en na meerdere ontmoetingen, onderweg, duikt eindelijk de gedachte op, dat het tijd wordt zijn naam te onthullen... Dergelijke kleine en onbetekenende gebeurtenissen vormen echter vaak juist de ingrediënten die het bergwandelen dat pikante smaakje verlenen zoals peper en zout dat doen aan een gerecht. Waarmee tevens is verklaard (stukje tekst in de krant weggevallen) verhalen zo graag stilstaan...

 

Alleen "Nudeln"...

De bergen raken al ontvolkt in het midden van september... Daarom zullen wij die avond de enige gast in de Bettelwurf-hut zijn. Nog tien dagen en dan wordt de hut gesloten. Men treft daartoe reeds de voorbereidende maatregelen. Geen aardappelen meer voor de spiegeleitjes en het Tiroler Gröstl... "Of we het maar met Nudeln en tomatensaus willen doen?"... Nudeln voor één keer in geval van nood, nou ja... Nudeln een tweede dag... bah!... Maar we kunnen niet eerder vertrekken want we moeten nog op de Grote Bettelwurf!...

Als de zon achter de bergen is verdwenen, wordt het spoedig kil in de nu veel te grote "Gaststube", waar twee kinderen wat nieuwsgierig om ons heendraaien tot ze door hun moeder de "Wirtin" worden weggeroepen. Maar de 5-jarige en nogal pientere Traudi heeft bijzondere rechten op ons verworven, want - als een toekomstige "tüchtige" hutten-Wirtin - heeft ze ons vanavond maar wat handig bediend. Dus komt ze telkens weer de "Gaststube" binnengeglipt om honderduit te babbelen. Als dat zó moet, blijft haar 2˝-jarig zusje niet achter. Zeker niet meer nadat we haar in iedere hand een zuurtje gestopt hebben, waarmee ze "stante pede" naar "Mutti" gerend is, precies zoals we dat gepland hebben! Je kunt nooit weten!... Helga is zó verlekkerd geworden op de zuurtjes, dat ze er op een gegeven moment zelf om komt vragen, wat haar een niet goed begrepen uitbrander van Traudi op de hals haalt...

 

Naar de keuken

We zitten die avond niet lang in de koude "Gaststube", maar verhuizen, op uitnodiging van de Wirtin, spoedig naar de lekker verwarmde keuken, waar het - in gezelschap van de waard, die inmiddels ook is thuisgekomen - onder het genot van bier een gezellig en intiem avondje wordt, als een zeer geslaagde acclimatisatie in de Bettelwurf... Ze wordt nog bij verrassing bekroond als we bij het slapengaan vanuit onze kamer neerstaren op de duizenden lichtjes van steden en dorpen in het Inndal en de bergen aan de overkant daarvan. De bergen lijken bezaaid met enorme kerstbomen in feestverlichting. Één duidelijk rood licht springt tussen alle andere uit. Het is de radiozender van Aldrans, nu een mysterieus baken als een mijlpaal tussen twee werelden: de stilte van de bergen hierboven en het jachtige leven van alledag daar beneden...

 

 

 

17. Hoog boven 't Inndal kijkt de Bettelwurf naar de wereld

 

In de bergen beginnen de dagen vroeger. Zowel voor mens als dier. Vroeg op en vroeg naar bed luidt hier het parool. En dat is goed ook. Er valt nauwelijks iets verrukkelijkers te denken dan een openbloeiende zomerdag in de stilte van de bergen. Zo'n dag presenteert zich nu! De waard van de Bettelwurf-hut zit al om zes uur te knutselen aan een wat onwillig venster, dat in de huidige staat niet bestand zal zijn tegen het geweld van de komende winter. Zijn dochtertjes Traudi en Helga stoeien op het terras vóór de hut, waarbij ze willige speelgenoten vinden in Erica en Gretl, een grote en een kleine geit, waarvan de grote de melkvoorziening van de hut verzorgt. Bij het naderend eind van het seizoen zal het voor Erica uit zijn met de pret. Dan heeft zij haar taak volbracht en wordt ze geslacht. Zo gaat dat ieder jaar: sluiting van de hut voor de winter betekent de dood van een geit...

Bij het ontbijt verschijnt die morgen de 5-jarige Traudi met een groot stuk... cake op een bord. "Von der Mutti, zum kosten", zegt ze terwijl ze het bord voor ons op tafel zet. "Van moeder om eens te proeven"... Of "Mutti" dat zelf gebakken heeft? Ja natuurlijk, daarom moeten we proeven. Nu hebben we bij het ontbijt nog nooit cake gegeten, maar deze keer moet dat gebeuren om de loftrompet over het baksel te kunnen steken. Het is Traudi wel toevertrouwd die reactie aan "Mutti" over te brengen. Wanneer een poos later "Mutti" zelf opduikt om de eer in ontvangst te komen nemen, krijgen we te horen, dat er nog wel wat aardappels zijn. "Als we vandaag liever geen Nudeln maar gebakken aardappels met spiegeleieren en sla of Tiroler Gröstl willen, zou dat kunnen gebeuren. De deur naar de provisiekamer is dus ook al geforceerd!...

 

Niet meer ongenaakbaar

Wie met de trein van Kufstein naar Innsbruck reist, kan ten noorden van Hall een bergketen met een langgerekte en schuin oplopende kam zien. Zit er een Tiroler naast u, die uw belangstelling voor deze bergrug merkt, dan zal hij zeggen: "Kijk, daar heb je de Grote Bettelwurf en wat verder naar links de Kleine." Vaak hebben we hem zo gezien, eindeloos ver en ongenaakbaar lijkend. Maar wie eenmaal de Bettelwurf-hut heeft bereikt, zit al op ruim 2000 meter voor de start en behoeft nog slechts een dikke 700 meter te klimmen om de top te grijpen. De route bereikt spoedig een "Grat", die men maar heeft te volgen om zonder veel inspanning boven te komen.

Diep beneden ligt het groene Inndal zich te koesteren in de zon, gesierd met het zilveren lint van de Inn, die op sommige plaatsen glinstert als kwikzilver. Daar onder moet het nu behoorlijk warm zijn. Hier echter op 2725 meter is het - ondanks al die zon - nogal koel. De koude van de nacht zit nog in de rotsen en daarom begroeten we met vreugde een paar stukken plank onder het "Gipfelkruis", waarvan zich gemakkelijk een eenvoudige en beschermde zitplaats laat improviseren. Zo zitten we daar, wereldvergeten met rondom aan de horizon een reeks van besneeuwde toppen, die zelfs aan de einders nog helder gesneden staan omdat het zicht zo goed is.

We weten niet waar het vandaan komt, doch eensklaps moeten we denken aan 't vogeltje uit de sage, dat met zijn snaveltje een stukje van de top van de Mount Everest afslijpt. Als op die wijze de Mount Everest is verdwenen, zal de eeuwigheid niet eens begonnen zijn... Ja, het begrip eeuwigheid is het, dat zich hier opdringt en dat vogeltje van de Himalaya zijn wij. Ook wij hebben iets gedaan aan het vergaan van de berg en ieder moment, dat het ons zint, kunnen we verder vliegen...

 

Schrikaanjagend

Het meest spectaculaire deel van de Bettelwurf ligt aan de noordkant, waar het verhaal van worden en vergaan een tastbare realiteit vormt. Méér dan 700 meter diep vallen hier de wanden van de Bettelwurf steil naar beneden in het nauwe en wat sombere Vomperdal. Het oog gaat over een onoverzienbare chaos van puin en steenmassa's in de meest fantastische vormen en ook schrikaanjagende posities. Misschien is er slechts een windvlaagje nodig om een steenmassa uit haar evenwicht te wippen. Dan zal ze naar het Vomperloch stormen, andere stukken rots meesleurend en een reuk van solfer nalatend alsof de baarlijke duivel zijn "zog" trekt... Wee degene, die hier een doodzonde van de bergen begaat - en er bestaan toeristen, die ze plegen - door hier een flinke brok steen naar beneden te duwen. Wat daardoor in deze wereld kan worden aangericht, laat zich niet voorspellen... De weg terug wordt in wat sneller tempo afgelegd dan aanvankelijk bedoeld wegens een dreigende regenbui. We halen het net niet onder dak te komen voordat de eerste druppels vallen.

Die avond arriveren in de hut twee Duitsers. Ras roetsj in vliegende vaart per auto van München gekomen. Vier uur in ijltempo naar de Bettelwurf-hut geklommen en nu - badend in het zweet - achter een fles bier. Morgen wordt het vlug de Bettelwurf (Grote en Kleine) met de Speckkar Spitze, dan weer linea recta terug naar huis. Zo worden een paar vrije dagen tot het uiterste opgebruikt omdat de magie van de bergen onweerstaanbaar is...

 

Zomer boven de wolken

"U geniet", zegt die morgen de Wirtin als we op een stoel, lui achterover leunend tegen de wand van de hut, in het zonnetje zitten, bezig met enkel nietsdoen. Die wat in zichzelf gekeerde en niet zo vlot toegankelijke vrouw slaat de spijker mirakels juist op de kop. Het frappeert te méér omdat we steeds gedacht hebben dat beheerders van hutten de exclusiviteit van hun dagelijks milieu niet bewust ondergaan, doordat ze geheel door beslommeringen in beslag worden genomen. De verbazing stijgt nog als de vrouw, nadat ze de drooggewaaide was heeft binnengehaald, op een stoel naast ons komt zitten en over een zee van tijd blijkt te beschikken.

"Waarom zou u al zo vroeg naar Hall afdalen?" zegt ze. In Hall regent het nu en in Innsbruck ook. Ze zal wel gelijk hebben! Het hele Inndal zit vol met een grauwe wolkenmassa. Wij hier bevinden ons ver boven die wolken en over onze hoofden staat een stralend blauwe hemel vol zon. Hier wordt de wereld beleefd zoals boven de wolken vliegende piloten die kennen. Ja, waarom zouden we de afdaling niet tot na de middag uitstellen. Dan nog zullen we tijdig Innsbruck halen!

 

Legpuzzel

Zo zitten we dan met het geluk van ons bestaan boven de wolken op een houten stoel vóór de Bettelwurf-hut. En naast ons die vrouw, die vertelt van haar leven in Hall, waar haar woonhuis staat en die ook verhaalt van de motieven die haar en haar man er toe brachten de Bettelwurf-hut te pachten. Al vertellend geeft ze meer prijs dan ze zichzelf bewust is. Haar losse opmerkingen zijn als stukjes van een legpuzzel. Zonder dat ze het merkt, schuiven we ze voorzichtig in elkaar en langzaam ontstaat het gedeelte van een innerlijk portret, waarvan zich het niet vrijgegeven deel tenslotte gemakkelijk raden laat... Deze vrouw leeft naar de binnenkant, heeft dit bestaan in de eenzaamheid bewust gekozen en ondergaat het als een onontkoombare noodzaak, omdat ook zij in de greep van de bergmagie zit. Ze verraadt dat alleen niet iedere dag met zoveel woorden als nu...

Bij het vertrek hebben we haar een "verhaaltje" in de krant beloofd. Het verhaaltje werd nooit geschreven. Enige jaren gingen voorbij. Al die tijd zijn we achtervolgd door de vloek van de boze daad van de niet vergeten en toch niet vervulde belofte. Totdat op zekere dag in de Glungezer-hut - ja, bij diezelfde Glungezerberg waar zo pas het Britse vliegtuig tegenaan botste! - in het transistor ontvang- en zendapparaat de stem van de Wirtin van de Bettelwurf-hut in onze oren klonk... De waardin van de Glungezer- en die van de Bettelwurf-hut voeren iedere dag, op afgesproken tijdstippen, gesprekken van berg tot berg - en ook van hart tot hart - dwars over het Inndal... Nu moest het uitgestelde verhaal wel geschreven worden... Al was het enkel uit zelfbevrijding...!

 

 

Bronvermelding:

"Van bergen en mensen" verscheen in 17 afleveringen in de Nieuwe Tilburgse Courant op:

- vrijdag 8 november 1963

- zaterdag 16 november 1963

- zaterdag 23 november 1963

- zaterdag 30 november 1963

- zaterdag 7 december 1963

- zaterdag 14 december 1963

- zaterdag 21 december 1963

- dinsdag 31 december 1963

- zaterdag 11 januari 1964

- zaterdag 18 januari 1964

- zaterdag 25 januari 1964

- zaterdag 1 februari 1964

- maandag 10 februari 1964

- zaterdag 15 februari 1964

- maandag 24 februari 1964

- zaterdag 29 februari 1964

- zaterdag 7 maart 1964