Weerzien in de
Dolomieten
1. De tred der
geslachten als gang der seizoenen
Hoe
dikwijls men ze ook gemaakt heeft, een treinreis
over de Brenner blijkt telkens opnieuw een
belevenis. Geen traject in Europa dat we liever
berijden, geen traject ook, waar een magischer
aantrekkingskracht vanuit gaat. Is het de
indrukwekkende natuur, de overvloed van zon, die de
hemel ons hier steeds pleegt te schenken? Is het de
groeiende koelte, de stijgende zuiverheid van de
lucht, die intenser worden naarmate de trein zich in
zijn beheerste haast verder tegen de pas omhoog
werkt? Of is het de afdaling aan de zuidkant in het
land van beloften, het land van de verwachting en
het land van de herinnering, dat steeds weer opnieuw
het hart warmer kloppen doet?... Al deze factoren
samen zijn het, welke ons reeds herhaaldelijk in hun
ban geslagen hebben. Zoals ze zullen blijven doen...
Ook
de reis door het warme Pusterdal naar Innichen (San
Candido) ligt achter de rug. Daarna zijn we met de
bus door het Sextenerdal naar het hart van de
Dolomieten geboord, de Sextener Dolomieten, de
Dolomieten van ons en misschien straks ook een
beetje de Dolomieten van ú...
Zo anders
Een
groot verschil met twee jaar geleden als we, op het
gezellige dorpspleintje tegenover hotel "Post", uit
de bus stappen. Sexten is wel hetzelfde gebleven
maar binnen in ons is het anders geworden. Toen
marcheerden we te voet het dorpje binnen, een
vrijwillig opgelegde taak omdat we de reis der
herinnering, de reis van een heimwee maakten en hier
- na een afwezigheid van eenentwintig jaar - weer de
voet zetten. Toen woelden in ons de gevoelens van
hoop en vrees om wat we in Sexten van onze oude
bekenden, de Innerkoflers, terug zouden vinden...
Tóén waren we tot berstens toe gespannen van
verwachting en angst!... Tóén ging het er om: er op
of er onder. Of alle mooie dromen, in méér dan twee
decennia gesponnen, slechts dromen en illusies
zouden blijken. Het bleken geen dromen, geen
illusies! Twee jaar geleden hebben we daarvan - ook
op deze plaats - verhaald. En we hebben verteld hoe
schoon het was... Thans is er niets van deze
spanning en van dit verwachten. Nu wringt er geen
twijfel, nu wordt er geen hart dichtgeknepen van
angst... Thans hebben we zekerheid en wéten we. Nu
weten we waar en hoe we ontvangen zullen worden
omdat onze komst geen overrompeling betekent. Nu
hebben we van tevoren wél geschreven, nu ook durfden
we schrijven... Nu weten wij een kamer voor ons
gereed... Niet dat we ons ook nu niet op het
weerzien verheugen maar het grote
verrassingselement, dat die vorige reis zo pikant
maakte, ontbreekt thans toch!
Erkentelijkheid
Ha,
daar komt Ernst Innerkofler, de berggids, al
aangestapt. Geheel in de lijn der verwachting. Juist
terug van zijn werk heeft hij haastig zijn zondagse
pak aangeschoten. Hij is net op tijd om, na een
korte maar hartelijke begroeting, onze bagage over
te nemen vóór we te voet op weg naar villa
Innerkofler tijgen... En even later zien we uit de
verte de jonge mevrouw Innerkofler de trappen van
het bordes afdalen met de kleine Marlene aan de
hand... Wat is ze groot geworden, die Marlene! Al
drie jaar moet ze nu zijn!... Frau Innerkofler kan
na de verwelkoming niet vlug genoeg beginnen met
dank te betuigen voor de artikelen, die we twee jaar
geleden over hun familie in de krant geschreven
hebben. Ze konden er niet zo veel van lezen... maar
hier en daar toch wel enkele woorden en een stukje
zin... (De Innerkoflers zijn Tirolers en hun
voertaal is derhalve Duits...) Nou, dan zullen we in
de komende dagen, als we des avonds gezellig in de
huiselijke kring zitten, al onze artikelen eens zo
goed en zo kwaad als het gaat in het Duits
vertalen... Ze hebben ze tenminste allemaal
zorgvuldig bewaard... En de opgezonden foto's "van
toen" komen ook al direct op de proppen...
Mensen en bergen
Ziezo, we zijn dus weer bij de Innerkoflers! Alles
volgens plan, op de dag af zoals twee jaar geleden
afgesproken. Van ver weg uit het Fischleindal
groeten weer én Einser én de Zwölfer... In het
westen staan de drie Schusterspitzen en helemaal van
uit het oosten kijkt die genoeglijke grasberg de
Helm het dorp binnen. Hun bergen, waarmee zij
vergroeid zijn... ook onze bergen, omdat wij
verstrikt geraakt zijn in hun ban... De Innerkoflers
weten dat. En ze vinden het fijn, dat ook een
Hollander houdt van hun land, het streelt hun trots.
Maar groter voldoening nog schenkt het hun, dat die
Hollander niet alleen voor de bergen maar ook voor
de mensen, die daarin wonen, het hart heeft
opengezet... Zo schreven ze tenminste eens in een
brief...
Veel veranderd
In
twee jaar tijds is hier bij de Innerkoflers toch
veel veranderd, materieel en geestelijk zouden we
willen zeggen. Onze relatie dateert uit 1935 en had
in haar oorsprong betrekking op de vader en moeder
van Ernst. Van zijn moeder hebben we twee jaar
geleden nog slechts het graf kunnen bezoeken... Zijn
vader Gottfried stierf vóór twee jaar, acht dagen na
ons afscheid, plotseling aan een hartverlamming...
Dat betekende nu een nieuwe gang naar het kerkhof.
Het betekende ook een reorganisatie van het huis.
Klara, Gottfrieds oudste dochter, woont nu in
Innichen bij haar inmiddels getrouwde jongste zuster
Maria. In het ouderlijke huis, waar wij thans
logeren, zwaait nu het toen nog inwonende jonge
paar, de zoon Ernst en zijn vrouw Anna, geheel
alleen de scepter. Volgens de wens der ouders gaan
zij voort met het verhuren van kamers aan toeristen.
Met
deze "machtsovername" heeft ook de nieuwe tijd zijn
intrede gedaan in villa Innerkofler, die eens door
Ernsts grootvader Sepp Innerkofler, de beroemdste
gids uit de Dolomieten in de eerste decennia van
onze eeuw, gebouwd werd. Maar dat zijn oude
geschiedenissen, die we hier al vroeger verhaald
hebben. De tijd staat niet stil en een verleden
keert niet weer. Daarvan spreekt nu het grote huis.
Als eerste verandering heeft het jonge paar in het
huis precies die wijzigingen aangebracht, welke wij
verwacht hadden er te zullen aantreffen. Ze kunnen
het niet goed begrijpen, dat wij dit bij de eerste
oogopslag merken, maar ze weten dan ook nog niet,
dat wij die ons zelf allang voorspeld hebben. En we
konden die voorspellen omdat we voelden, dat met de
dood van Gottfried een periode in de geschiedenis
van een geslacht werd afgesloten.
Eeuwige cirkelgang
Twee
jaar geleden immers stond de hele sfeer van het huis
met het gezicht naar het verleden gekeerd, een
verleden, dat daar in oude herinneringen gekoesterd
werd. Het trof ons toen aangenaam en we zouden het
niet anders hebben willen zien om onze droom te
beleven, maar we waren er toen tevens direct van
overtuigd, dat dit verleden dan ook inderdaad
verleden, dat betekende onherroepelijk, was. Een
generatie had haar taak volbracht, kinderen waren
opgegroeid, getrouwd en gegaan.
In
dit huis stonden teveel lege stoelen... Met de dood
van Gottfried bleef ook de laatste onbezet... Maar
in de achterkamer stond reeds het nieuwe geslacht
aangetreden. Vlugger dan het verwacht en ook gehoopt
had, is het op het voorplan geroepen. En nu regeert
dan hier een nieuwe generatie. Hier speelt de
eeuwige geschiedenis van het mensengeslacht. Marlene
vervult weer het holle huis met een blijde
kinderlach en binnenkort zal er een tweede kindje
kraaien. In de omgekeerde volgorde, waarin hier eens
de stoelen leeg raakten, zullen ze weer langzaam een
voor een bezet worden... Het in zich zelf gekeerde
en traag in het verleden vegeterende huis heeft de
luiken opengeworpen en het gezicht naar de zon
gekeerd, die des avonds zo schoon de toppen van de
bergen belicht. Hier wordt weer aan een toekomst
gebouwd. Alles is veranderd en... tóch hetzelfde
gebleven! De tred van de geslachten als de gang der
seizoenen! Eeuwige cirkelgang!... Deze betrapten we
in Sexten... Zó hebben we de familie Innerkofler
weergezien...
2. Een zondag in
Sexten
Enige tientallen jaren geleden stond vóór hotel
"Post" in het hartje van Sexten in het Pusterdal een
bank. De "Führerbank" werd ze in de wandeling
genoemd. Hierop zaten de Dolomietengidsen te wachten
op de heren, die hen engageren zouden voor een
bergtoer. Maar men kon er alleen "geautoriseerden"
vinden, d.w.z. gidsen met
een vergunning. Voor de
andere gidsen was de bank taboe. Die moesten
maar zien, dat ze elders in het dorp hun "buit"
vingen. En als ze dat dan ook prompt probeerden,
werd daarover op de bank menig hartig woordje
gemopperd. Zo was het toen in Sexten, dat we wel
nooit ontdekt zouden hebben als het niet eens, ook
voor ons, het uitgangspunt van bergtochten had
moeten zijn...
Die
"Führerbank", welke zoveel verhalen over royale en
schriele, over lenige en lome, moedige en bange,
eenvoudige en verwaande "Herren" afgeluisterd heeft,
is verdwenen. Er staan nu twee banken tegenover
hotel "Post". Maar daarop zitten geen gidsen meer.
Deze hebben andere methoden om met hun "Herren" in
relatie te komen, al schelen ze in de grond dan ook
niet zo heel veel van de vroegere. De banken zijn nu
het domein van de toeristen, de "Sommerfrischler",
want het onaanzienlijke Sexten van weleer is er in
geslaagd zich een bescheiden plaatsje onder de
toeristische zon te veroveren.
Daar is 't leven goed...
Eigenlijk valt er in Sexten zelf niet veel te
beleven. Na de verwoesting in de eerste wereldoorlog
is het nieuw herrezen. Oude Tiroolse huizen staan er
dus niet zo veel meer en de lintbebouwing biedt ook
weinig aantrekkelijks. Maar Sexten heeft toch zijn
intiem pleintje met de banken, waar het hart van het
dorpje klopt. Toeristen, die te lui zijn om de
bergen in te gaan, koesteren zich hier in een echt
"dolce far niente" in het Zuid-Tiroolse zonnetje met
een altijd prachtig uitzicht op de grillige Sextener
Dolomieten, die misschien wel de mooiste van alle
Dolomieten zijn. Intussen likken die toeristen aan
hun ijsje of savoureren hun "Viertel Rotwein". Zo'n
zacht wijntje, dat weliswaar niet in Sexten groeit
maar toch ook weer niet zo heel ver er vandaan en
dat in ieder geval Tirools en erg goedkoop is. Ja,
in Sexten is het leven wel goed voor wie het te
leven weet.
Des
zondags mengen zich de wat boers geklede ingezetenen
onder de vreemdelingen. Dan is er pantoffelparade en
wanneer er dan nog muziek bij komt, wordt het pas
echt gezellig en gemoedelijk op het pleintje. Het
toerisme werd er nog niet tot industrie. Het zo
hinderlijke raffinement ontbreekt er. De bevolking
leeft er uit haar ongekunstelde eigen aard. Als er
daardoor al eens een beetje tegen de etikette
gezondigd wordt, gebeurt dit met een zó ontwapenende
beminnelijkheid, dat het louter charme wordt, die
een glimlach tot beloning vraagt...
De lange Max
In
de gelagkamer van hotel "Mondschein" ontmoeten we
Max Innerkofler, neef van onze overleden vriend
Gottfried. 't Is al weer twee jaartjes geleden sinds
hij ons in de Zinnen-hut liep te zoeken om de
boodschap te brengen, dat onze afspraak met zijn oom
vanwege het slechte weer niet doorging op de
afgesproken dag! Max, de geautoriseerde gids, is een
lange, slungelachtige figuur. Als hij lacht, gaat
zijn veel te brede mond boven zijn hoekige kaken tot
bijna aan zijn oren open. Geen schoonheid, waarop de
dames, die hij aan het "Seil" krijgt, verliefd
zullen worden!... Maar zijn lengte komt hem in ieder
geval in de bergen goed van pas als hij, bij het
"kletteren", een normaal te hoog liggende "Griff"
moet zoeken...
Max
is een jonge gids, die in de hotels graag zijn neus
laat zien. Hij drinkt er een glas wijn, dat hij voor
de fiscus als "verwervingsonkosten" declareert of
hij loopt was kwasi onverschillig rond zoals
schilders op het Parijse Mont Martre. Het toeval wil
dan wel eens, dat een vreemde heer juist aan de
waard of aan een kelnerin om een goede gids gevraagd
heeft. Wat is er voor die waard of die kelnerin nu
eenvoudiger dan te zeggen: "Kijk, daar hebt u er net
een?"... Gidsen bieden nu eenmaal niet zichzelf aan,
maar wensen gevraagd te worden...
Beste "Herrschaften"
Samen drinken we een "Viertel", dat niet tot de
"beroepsonkosten" hoort. Overmorgen is Max weer voor
vier dagen onder de pannen. Nota bene nog wel een
Hollands echtpaar! Niet schriel! Vorig jaar heeft
hij ze ook gehad. En klimmen! Vooral zij! Als een
gems!... Zij heeft de broek aan... En hij moet mee.
Wat-ie dan ook braaf doet. Beste "Herrschaften"...
De eerste toer gaat op de Paternkofel, de
familieberg, waarop in 1915 Sepp Innerkofler
sneuvelde. Dan staan er nog de Schusterspitzen,
Grosze Zinne Zuidkant en een reeks andere bergen op
het program... Als het weer nu maar niet omslaat. Zo
praten we wat...
Ha, die Wastl!...
Bij
de terugkeer naar onze gastheer gebeurt wat we
stilletjes gehoopt hadden. We lopen Wastl tegen het
lijf. Wastl Innerkofler. Ja, natuurlijk ook een
Innerkofler! Het zijn bijna louter Innerkoflers, die
wij in Sexten kennen. En deze familie is
breedvertakt. Ook al een neef van onze Gottfried!
Twee jaar geleden hebben we met hem een glas wijn
gedronken en er zijn nog andere relaties tussen ons
ook. Wij interesseren ons voor zijn huis want hij
woont in het geboortehuis van de beroemde Sepp
Innerkofler, dat slechts door een tuin van dat van
onze gastheer gescheiden is. Zijn huis behoort tot
de oudste en karakteristiekste van Sexten. Het is
nog typisch Tirools, dus geheel uit hout opgetrokken
en zwart gebrand door de zuidelijke zon. Alleen
jammer, dat enkel het uiterlijk origineel is en het
oorspronkelijke interieur aan oorlogsverwoesting ten
offer viel. Dit huis speelt namelijk een belangrijke
rol in Karl Springenschmids roman "Der Sepp", die -
ietwat geromantiseerd - de levensgeschiedenis van de
"Dolomietenkoning" verhaalt...
"Ha,
die Wastl!"... Hij toont zich wel wat verbaasd zich
plotseling aangesproken te zien door iemand, die hij
van verre ongetwijfeld als vreemdeling getaxeerd
heeft. Neen, hij kon dan ook niet vermoeden, dat we
weer in Sexten zouden zijn! Maar als hij ons eens
even goed heeft aangekeken, gaat hem een licht op.
Zijn inmiddels ook buiten gekomen vrouw begrijpt er
kennelijk niets van hoe haar man daar plotseling in
zo'n amicaal gesprek met die vreemde toerist
gewikkeld is... totdat hij de uitleg geeft!...
Geacclimatiseerd
Wastl is het type van een Tiroler van de oude
stempel, zoals alleen in een huis als hij bezit kan
wonen. Bij uitzondering oefent hij nu eens niet het
beroep van berggids uit, al voelt hij zich blijkbaar
toch ook wat onwennig in zijn zondagse zwarte pak
met de boord om de hals. Het plotseling overlijden
van zijn oom Gottfried, acht dagen nadat wij hem, na
eenentwintig jaar, hadden teruggezien, levert
natuurlijk heel wat stof tot praten...
Als
we bij ons tehuis komen, weten we, dat onze eerste
tocht door het zondagse Sexten waarden heeft
opgeleverd. We zijn weer vertrouwd met zijn bergen
maar vooral ook met de mensen, die daar in wonen...
3. Herinneringen
op het Sextener kerkhof
Van
een verblijf in Sexten in de Dolomieten zouden we
een onbevredigend gevoel mee naar huis dragen
wanneer we niet een bezoek gebracht hadden aan het
dorpskerkhof. Voor zo'n bezoek bestaat er nu weer
een reden méér dan twee jaar geleden, want - naast
zijn vrouw Klara - rust daar thans ook onze vriend
Gottfried Innerkofler, die wij twee jaar geleden
fotografeerden bij het graf van zijn vader, de
beroemde Sepp. Het lot wilde, dat wij, die uit het
verre Holland kwamen, de laatste foto van Gottfried
mochten maken. Acht dagen na ons vertrek uit Sexten
zou hij te rusten worden gelegd op de plaats, die
hij ons als het familiegraf had aangewezen...
In
het licht van bovenstaande gang van zaken zal het
wel geen verwondering wekken als de in de
kruisgewelven van de toegangspoort tot het
"Friedhof" geschilderde dodendans een levende
werkelijkheid voor ons wordt. Op macabere wijze maar
zonder enige pretentie staat hier in een rij van
taferelen uitgebeeld, hoe de dood niemand ontziet.
Min of meer achteloos zijn we, Gottfried en wij,
hieraan de laatste maal voorbijgelopen. Thans
klimmen we geheel alléén de trappen op terwijl we
ons afvragen waaraan we het te danken hebben, dat
uitgerekend wij nog deze gang kunnen maken...
We
behoeven niet te zoeken naar het graf maar kunnen er
rechtstreeks op af gaan. Uiterlijk is er niet zoveel
veranderd. Eigenlijk alleen maar een naam
bijgekomen. Neen, toch niet! Vóór het kruis bloeit
een bos wondergroot edelweiss. Ons edelweiss! We
hadden het al gemist in de tuin van onze gastheer en
toen we er naar vroegen vernamen we, dat het met
hem, die het met zoveel liefde had verzorgd, was
overgebracht naar het kerkhof. Ons edelweiss zeggen
we, want twee jaar geleden schonk Gottfried ons van
dit struikje een fraaie ster, die we thuis
zorgvuldig bewaren bij de twee edelweissjes, die we
- nu drieëntwintig jaar geleden - van Klara, zijn
vrouw, ten geschenke kregen... Veel en rijk zijn de
herinneringen, die ons door de gedachten gaan, zodat
het moeite kost de aandacht te bepalen bij een gebed
als laatste afscheidsgroet.
Jong geleerd
Maar
op Sextens kerkhof is méér dat de aandacht van de
ingewijde vraagt. Midden tussen de graven, als een
kloek, die waakt over haar kuikens, staat daar de
dorpskerk, die een rol speelt in Karl
Springenschmids roman over de levensgeschiedenis van
Sepp Innerkofler, wiens fraaie grafmonument zich
slechts op een paar meters van de kerk verwijderd
bevindt. Er is niet veel fantasie nodig om deze Sepp
in zijn jeugdjaren met zijn kameraden zich - als
geboren alpinisten - langs het uit het galmgat van
de toren gehangen klokketouw naar het graatscherpe
kerkedak te zien "abseilen". Tot grote ergernis van
schoolmeester Rogger, die moeizaam naar de
klokkekamer is geklommen, met de bij de schooljeugd
welbekende hazelnoten stok in de hand om eens even
geducht af te rekenen met de "Malefitzbuben", die
het bestaan hebben de klokkenstoel als schommel te
gebruiken...
Het "Innerkoflerische"
Hier
aan de voet van de toren moet meester Rogger met het
hoofd in de nek gestaan hebben toen hij de
vlegelstreek ontdekte... Omdat ze zich de weg
versperd zagen, zijn de knapen via een raam de kerk
binnengekropen. Wat Michel Rogger toen te
aanschouwen kreeg, deed hem de haren ten berge
rijzen. Daar hoog in de kerk schoven drie Sextener
jongens over een nog geen voet brede daklijst, die
rondom het gewelf loopt, voort met het gezicht naar
de muur, de ene hand tegen die muur en de andere
tegen het gewelf gedrukt. Zo doen de Sexteners het
in de bergen ook! Dat is het "Innerkoflerische", dat
in het bloed zit en dat je er met geen stok
uitgeslagen krijgt... Meester Rogger heeft nu zijn
opgewonden "Malefitz-" en "Sakrabuben" voor
ordentelijke schietgebedjes verwisseld, want hij
vreest ieder ogenblik de knapen naar beneden te zien
vallen. Eerst als hij op bevel van de jonge Sepp
zijn hazelnoten stok op het St. Jozef-altaar heeft
gelegd, zijn de knapen over het koor naar beneden
gekomen...
Ziedaar een van de geschiedenissen, die er in Sexten
verteld worden en die - hoewel het alles lang
geleden is - opnieuw gestalte krijgt bij een bezoek
aan de dorpskerk. Zo zijn er nog tal van andere
verhalen, welke alle hierop neerkomen, dat ze
zeggen, wat het betekent "de bergen in het bloed te
hebben", zoals dat o.a. met de Innerkoflers het
geval is... Ook de dag van vandaag nog!
Als
we het stille kerkhof verlaten, is de zon al hoog
tegen de woest-gekartelde Dolomietenbergen
geklommen. Spoedig zullen de eerste schaduwen van de
avond in het dal kruipen en nevel zal opstijgen uit
de weiden. De Zwölfer, die door het Fischleindal
loert, zal in zijn steile, door kloven gescheurde
flanken het laatste daglicht opslorpen en als dan op
zijn top, gloeiend-rood, de zon is uitgebrand zal de
avond over Sexten gekomen zijn... Een avond, die een
belofte voor morgen inhoudt...
4. Een
Dolomietendag om altijd van te dromen
Als
we des winters thuis van de Dolomieten dromen, zien
we zonovergoten dalen met in kleuren vlammende
bergen en een strakblauwe lucht er boven. En we
voelen die behaaglijk warme temperatuur, die het
privilege voor het land beneden de Brenner lijkt.
Niet dat de Dolomieten dit altijd allemaal schenken.
We stellen ons dat zo maar voor. Misschien omdat we
tot de geluksvogels behoren, die zo'n droom bij onze
schaarse bezoeken telkens werkelijkheid gevonden
hebben. Zo was het ook weer dit maal toen we in de
prille ochtend onze tocht vanuit Sexten naar het
Fischleindal aanvaardden. Op zo'n zomerdag moet ge
in Sexten zijn. Wijd open ligt het Sextenerdal met
rechts de uitdagende toppen en links de grazige
weiden op de meer gemoedelijke bergruggen, die
opklimmen naar de Helm (2433 meter).
Ge
kunt niet zó matineus zijn of anderen zijn u vóór
geweest. In Sexten gaat de dag vroeg ten onder maar
hij stapt ook vroeg uit zijn bed. En de Sextenaren
doen dat met hem. Daarom heerst rondom in de velden
een bedrijvigheid die de indruk maakt, dat men al
uren bezig is. Wat ook inderdaad het geval is! Hier
maaien mannen het gras, ginds, waar het al een paar
dagen te drogen ligt, wordt het door vrouwen
gekeerd, elders weer zetten kinderen het geurige
hooi op hopen. De schuinliggende weiden vormen een
staalkaart van gele en groene vakken, waarop de
mensenpoppetjes met strohoeden en hoofddoeken
bewegen als stukken op een schaakbord.
Alom
op die weiden ziet ge ook de voor Sexten zo
karakteristieke "Harpfen", door de zon zwart
gebrande houten stellages, die aan een harp of
snareninstrument doen denken en welke bestemd zijn
voor het drogen van het graan. Daarginds staat de
"Kiniger Harpfen", de "harp" van boer Kiniger, waar
sommige toeristen naar vragen omdat zij een rol
gespeeld heeft in de levensgeschiedenis van Sepp
Innerkofler zoals die door Springenschmid met zoveel
lokale kleur en humor geromantiseerd werd.
Gij, waarde "Helm"!
Vanuit het oosten groet de huisberg van Sexten, de
reeds genoemde Helm. Tien maal excuus, mijn waarde
Helm, dat wij je tot heden toe zo veronachtzaamd
hebben en je ook nu weer niet op het program
staat... Twintig maal excuus, waarde Helm, dat we
ooit minachtend de schouders voor je hebben
opgehaald. "Phhh! Je was toch maar een grasberg!"...
zeiden we. Wij zochten uitdagende wanden en kale
door weer en wind aangevreten en uiteengespleten
rotsen. Jij daarentegen hebt niets spectaculairs zo
vanuit Sexten gezien. Je dommelt als een goedmoedige
lobbes en blijft immer even bescheiden alsof je wel
weet, dat je je toch niet met je brutale broers als
Elfer (3092), Einser (2699), Zwölfer (3091), die
daar zo uitdagend in het zuiden staan, meten kunt.
Ja, ja, "Bescheidenheit ist eine Zier aber..." Maar
nu zijn we beter georiënteerd sinds we door
verschillende fijnproevers van de bergen je
weergaloze uitzicht hebben horen roemen. Je bent
toch wel iets méér dan de berg voor tante Amalia!...
Volgend jaar, Helm, komen we terug! Dan wordt het
jouw beurt! Nu hebben we een afspraak met een andere
liefde!...
Fischleindal
Die
andere liefde?... Die ligt aan het uiteinde van het
Fischleindal en wat daar aan bergen boven uitsteekt.
Even een handje geven aan Sepp Innerkofler, niet de
beroemde Sepp maar diens jongste zoon. Sinds jaren
eigenaar van het mooie door zijn vader gebouwde
hotel "Dolomietenhof", en daar achter zijn hotel
begint dan het paradijs... Dit paradijs bestaat uit
een grote grazige vlakte, ingebed tussen de steile
wanden van de Rotwandköpfe en de Schusterspitze. Een
aantal verspreid staande sparren, hoog en fier als
kerktorens, verlenen dit dal-einde een air van
majesteit, waaraan niemand ontkomt, en alsof dit nog
niet genoeg was, rijzen daar achter de
Dolomietenreuzen omhoog als gigante coulissen, die
het toneel afsluiten.
Zittend onder een spar hebben we hier vroeger ooit
uren achtereen de schoonheid gedronken zonder
verzadigd te kunnen worden. Ook nu weer boeit het
dal ongemeen. Het betekent het weerzien van een oude
liefde, die ondanks de gang der jaren niets van haar
jeugd heeft ingeboet, daar de natuur zichzelf steeds
hernieuwt... Alleen reeds de wetenschap, dat er
ergens op de wereld zulke paradijzen zijn - ook al
zou men ze nooit kunnen bezoeken! - kan volstaan om
een mens vol te gieten met geluk...
Schenkt het Fischleindal zijn weelde pretentieloos
aan iedereen - ge kunt het zelfs per autobus
bereiken! - de daarachter liggende bergen zijn als
vrouwen: ze willen veroverd worden! Helemaal aan het
einde van het dal begint dan de klim, eerst
gemoedelijk tot daar waar de weg zich splitst.
Rechts gaat het naar de 2 uur verder gelegen Drei
Zinnen-hut (2938 meter), links naar de Zsigmondy-hut
(2235 meter), een tochtje van 2½ uur. Maar die
tijden zijn berekend voor de inheemsen. De
bergvreemde toerist doet er goed aan bij genoemde
uren steeds een derde op te tellen voor rust... en
dan heeft hij nog wel meer nodig...
Zsigmondy-hut
Onze
tocht gaat richting Zsigmondy-hut. Direct na de
splitsing begint de sterke stijging. Dat kost menige
zweetdroppel, die echter wel vergoed wordt door het
onafgebroken prachtige uitzicht op het dal. Als dit
dan na verloop van tijd aan het oog onttrokken
wordt, zitten we midden in de bergwildernis, die
overal boeit en die als gulle gave de koelte van de
inmiddels bereikte hoogte schenkt. Langzaam maar
zeker wordt de ene winding van het pad na de andere
overwonnen. De route, die wij gekomen zijn, blijft
als een onwezenlijke weg in de vorm van een als het
ware met de pen getrokken streepje, onder ons
liggen. Wie zo'n terugblik op zo'n bergpad voor het
eerst beleeft, kan niet anders dan zich verbaasd
afvragen: ben ik daar geweest?...
Zo'n
klim eist zijn tol in de vorm van vermoeienis. De
ervaring leert echter, dat deze vermoeienis wijkt
zodra ge de benen onder de tafel van een gastvrije
hut steekt. En dat doen wij in de Zsigmondy-hut.
Eigenlijk méér voor de waard dan voor de
verfrissing. Ons einddoel van vandaag ligt niet
hier. Nog een klein uurtje verder moeten we,
namelijk naar de Carducci-hut, ergens achter het
Giralbajoch.
Happacher Much
De
Zsigmondy-hut wordt gedreven door Michel Happacher
uit Sexten, bij zijn dorpsgenoten bekend als
Happacher Much. Michel Happacher is een van de
bekende, zo niet de bekendste berggids van
Zuid-Tirol, getrouwd met Hanna Innerkofler, dochter
van onze Gottfried. Zijn roem schijnt hem geen
windeieren te leggen. Zijn hut mag er zijn. Tevens
bezit hij het Kreuzberghotel op de gelijknamige pas
en een hotel in het onder Sexten horende gehucht
Moos. De roem is hem niet naar het hoofd gestegen,
want "der Much" is een verstandig man.
De
gelagkamer van de Zsigmondy-hut mag hij dan al tot
een gezellig "café" met kleedjes op de tafeltjes
hebben omgetoverd, boven bleef de hut wat ze behoort
te zijn en hij bleef de joviale Sextener. Een gids
in "Kletterhose" en roodgeruite blouse, een waard,
die zich vlot onder zijn gasten beweegt, een praatje
hier en een praatje daar maakt, aanwijzingen geeft
en vragen beantwoordt en zichtbaar verheugd is als
hij een oude bekende de hand mag drukken. Onze
kennismaking dateert eerst van twee jaar geleden,
doch hij blijkt die nog niet vergeten, tenzij hij
zijn partij zo goed speelt, dat hij toch in ieder
geval die indruk wekt. Zijn jeugdige kelnerin -
dezelfde van voor twee jaar - secondeert hem daarbij
uitstekend. "Neen, Hanna is niet op de hut." We
wisten dat wel vooruit! Des zomers beheert zij het
Kreuzberghotel en dat is een heel eind uit de buurt
van de Zsigmondy-hut. Ja, dat Happacher-mes snijdt
hier in de Sextener Dolomieten van vier kanten als
de beeldspraak niet te gewaagd is...
Much
zijn "Rot"-wijntje is natuurlijk uitstekend. Jammer,
dat we hier, met de neus tegen de machtige
Zwölferwand niet overnachten kunnen! Ons program
dwingt ons vandaag nog één etappe verder: naar de
Carducci-hut.
5. Een
verrassing in de kleine Carducci-hut
Uitdagend, fascinerend en mysterieus lag daar twee
jaar geleden het pad, dat vanaf de Zsigmondy-hut -
onder de noordwand van de Zwölfer door - omhoogtrekt
naar het Giralbajoch (2436 meter). Toen hadden we
geen tijd maar nu is het ons doel. Een eind naar
beneden achter het joch moet de kleine Carducci-hut
liggen. Twee jaar heeft ze als een obsessie in onze
gedachten gezeten. De wereld, die zich daar straks
gaat ontvouwen, vormt voor ons nog volkomen onbekend
terrein en er wacht de ontmoeting met een vrouw, die
we nu drieëntwintig jaar geleden voor het eerst als
kind beneden in Sexten gezien hebben. Twee factoren,
die voldoende zijn om ons de toer onder enige
spanning te doen aanvaarden.
De
tocht van de Zsigmondy-hut naar de Carducci-hut
betekent maar een peulschilletje. Ze vergt slechts
een klein uurtje. De hut ligt alleen wat buiten de
route, die de meeste bergwandelaars maken. Enerzijds
omdat ze bij de Zsigmondy-hut liever afbuigen naar
de Drei Zinnen-hut, anderzijds omdat de toegangsweg
vanuit het zuiden, die van Auronzo komt, wel vijf
uur lopen betekent in voortdurende stijging. Maar
aan genoemde omstandigheden dankt de Carducci-hut
het dan toch maar, dat zij tot op heden het echte
karakter van een berghut behouden kon!
Nieuwe wereld
De
puinhellingen van de Zwölfer noordkant liggen nog
voor een groot gedeelte onder de sneeuw. De Alpini,
de Italiaanse bergsoldaten, die hier momenteel hun
oefeningen houden, hebben gisteren een "pad" over de
helling platgetrapt. We behoeven slechts in hun
voetsporen te gaan om veilig te belanden op het
Giralbajoch, nadat we de Elfer (3092 meter) en de
Hochbrunnerschneide (3061 meter) links en de Zwölfer
(3091 meter) rechts van ons hebben laten liggen.
Daar
boven op het joch gaat inderdaad een nieuwe,
onbekende wereld open. Een honderdvijftig meter
dieper naar het zuiden ligt een van hier uit nog
onwezenlijk klein lijkend gebouwtje, dat de
Carducci-hut (2293 meter) moet zijn. Rondom niets
dan machtige bergwanden en hier en daar
sneeuwvelden; achter ons in de diepte, waarlangs we
gekomen zijn, de kleine Eissee, een meertje, dat met
recht zijn naam draagt omdat het nog gedeeltelijk
met ijs en natte sneeuw ligt toegedekt. Naar het
zuiden, daar waar het pad af moet dalen in de
richting Auronzo, gaat de blik eindeloos ver langs
bergtoppen, die steeds vager worden om zich ten
slotte in de nevels en wolken van de verten geheel
te verliezen. Deze wereld nu nog vol zon en men zou
menen in het paradijs verzeild geraakt te zijn. Maar
die zon laat verstek gaan. Er zijn zware
wolkenkoppen komen opzetten, welke niet veel goeds
voorspellen en we zijn dan ook blij, dat we nog
droog de hut bereiken.
Een onthulling
Niet
zonder spanning openen we de deur. De "Gaststube" is
leeg. Vermoedelijk zijn we vannacht wel de enige
gast. Daar gaat de keukendeur open en een stevige
man komt ons met uitgestoken hand tegemoet. "Bent u
de Hüttenwirt?" vragen we. "Ja"... "Rudolf Holzer?"
Hij knikt bevestigend terwijl zich enige verbazing
op zijn gezicht begint af te tekenen. Wij hebben
elkaar nog nooit ontmoet, maar hij schijnt toch al
te voelen, dat er een of andere onthulling op komst
is. Dan nemen we hem in vertrouwen, vertellen wie we
zijn, dat we bij zijn zwager in Sexten thuis horen
en dat we drieëntwintig jaar geleden zijn vrouw als
kind ontmoet hebben. "Of ze toch wel thuis is?"
vragen we. "Ja, boven!" en Rudolf maakt aanstalten
naar een deur te gaan waarachter we de "trap"
vermoeden. We houden hem tegen: dat kan zo maar
niet! Eerst smoezen we samen nog wat. Hij zal zijn
vrouw Frieda Innerkofler, dochter van onze overleden
vriend Gottfried uit Sexten, roepen, maar mag nog
niet zeggen wie er is. Ze zal het zelf moeten raden.
Eerst na deze instructie opent hij de trapdeur en
roept twee maal achtereen: "Frieda!... Frieda!"
Schot in de roos
Van
boven klinkt een antwoord, dat dof opgeslorpt wordt
door de houten wanden van de hut. "Hier is een
vreemde heer!"... Gestommel op de trap en even later
staat de kleine Frieda van weleer als getrouwde
vrouw voor ons. We zouden haar niet hebben
teruggekend, indien we niet twee jaar geleden in
Sexten familieleden van haar, waaronder een zuster,
ontmoet hadden. Ja, dat is een Innerkofler. Ze lijkt
op haar zuster Klara en ook op haar nu vier jaar
geleden overleden moeder. "Uw man kent ons niet",
zeggen we. "Maar u moet ons wel kennen. U hebt ons
drieëntwintig jaar geleden gezien. Nou moet u eens
raden wie wij zijn!" Onze tongval heeft inmiddels al
de Hollander verraden en zonder enige aarzeling
klinkt het dan spontaan: "U bent de heer X!"...
Recht in de roos geschoten!... We kunnen dat niet
goed begrijpen en vragen om een verklaring voor dit
meesterschot. Nee, ze is niet door familieleden op
onze komst voorbereid. Dat we Hollander waren, heeft
ze gehoord... Welnu, de enige Hollander waaraan ze
uit haar kindertijd herinnering heeft zijn wij,
omdat onze foto méér dan twee decennia thuis in het
familie-album zit. Dus moesten wij het wel zijn...
Niet zonder ontroering drukken we dan een
vrouwenhand, die drieëntwintig jaar geleden - toen
als kinderhand - bij een afscheid in Sexten ook
reeds in de onze gelegen heeft... Rudolf Holzer doet
wat een goed gastheer, die een verre vriend op
bezoek krijgt, betaamt: hij gaat naar het buffet en
schenkt een borrel Enzian in, er blijkbaar
stilzwijgend van uitgaand, dat we geen
geheelonthouder zijn...
Iets meer dan vreemdeling
Er
valt natuurlijk heel wat te vertellen. Wat dan ook
gebeurt. En als even later de reeds lang dreigende
regen met zijn magere vingers tegen de ruitjes van
de hut begint te trommelen, weet de Hollander een
dak boven het hoofd te hebben van een tehuis, waarin
hij iets méér dan een vreemdeling is. Daarom vormen
later op de avond de Italiaanse mevrouw met haar
veertienjarige zoon, die verpakt in plastic,
druipend van de regen, nog de hut komen binnenvallen
- hoe prettige mensen het overigens blijken te zijn
- eigenlijk toch een storend element in de
huiselijke sfeer van het samenzijn.
Die
nacht bergt de kleine, gemoedelijke Carducci-hut,
die slechts over vijftien bedden beschikt, drie
gasten: twee Italianen en een Hollander. Alle drie
hopen ze bij het "buona notte", dat er morgen over
de verrukkelijke eenzaamheid van deze bergwereld een
zonnige Dolomietendag zal opengaan...
6. Voor de
Carducci-hut bloeit een dag open...
Ja,
het wordt vandaag een Dolomietendag. Een dag vol zon
uit een strakblauwe lucht. Zo'n echte dag voor ons!
We hadden het al gespeurd door de kleine raampjes
van onze slaapkamer en we kunnen zijn komst
nauwelijks afwachten. Daarom staan we die ochtend
ongewoon vroeg buiten en kijken uit over de wereld
in het zuiden, die al baadt in het warme licht. Maar
de Carducci-hut van de Italiaanse Alpenclub ligt nog
in de schaduw van de Monte Giralba (2883 meter). Aan
de andere zijde zet de zon de Punta Maria al in
volle glans. Over uitlopers van de Zwölfer zal dat
licht in een scherp op de rotsbodem afgetekende lijn
verder schuiven om dan om half acht de hut te
omvamen. Dan zal het hier heerlijk warm zijn en de
nu nog opgevouwen tegen de muur staande ligstoelen
fluisteren reeds van een onweerstaanbare
verleiding...
Zo
komt dan die onvergetelijke dag over de Dolomieten
aangetreden. Voor het zover is hebben we ruimschoots
tijd de omgeving te verkennen. Aan de voet van de
Zwölfer-Zuidwand slaapt een zwart meertje, waarin
een sneeuwveldje afdaalt. Van hieruit betrekt de hut
haar water. Rondom de hut uitgestald staan ze dan,
die kleurige Dolomieten in hun steeds wisselende
belichting: de Zwölfer, de Elfer, de Monte Giralba,
de Col dei Bagni, de verder weg liggende Croda di
Ligonto en de Punta dell'Agnello. In de nevelige
einder over het dal naar Auronzo in het zuiden
worstelen zwakke nevels tegen het licht. Langzaam
verliezen ze de strijd en er duiken steeds meer
toppen op.
Omhoog geheven
Ach,
wat een dag en wat een groot geluk! Het valt haast
niet te vatten! Één zo'n dag van bergeenzaamheid en
zaligheid is honderd andere waard! Ge wordt er als
het ware door boven de aarde uitgeheven en krijgt
het gevoel langzaam over te gaan in een staat, die
niet meer van deze wereld is. Het is alsof zich een
wonder voltrekt. Of ge zelf etherisch en
doorschijnend wordt en nooit meer met twee voeten
over de aarde zult gaan. Dit moet iets zijn van een
afstraling van een eeuwig geluk, dat zijn
aanwezigheid verraadt als één enkel zoutkorreltje op
de lip... En niet begrijpend vraagt ge uzelf af
waarom dit juist jou en niet alle mensen beschoren
is?...
Zo
bloeide deze Dolomietendag open voor de
Carducci-hut!!... Op deze dag, vanmiddag, zouden wij
deze wereld weer moeten verlaten?... Opnieuw verder
trekken?... Altijd maar verder? Langs andere bergen,
naar andere hutten?... De keuze was al te
gemakkelijk! We zouden níét vertrekken. Nog één dag
en één nacht blijven, al moest het de laatste van
ons leven zijn! Een volle dag ronddolen door deze
eenzaamheid, binnendringen in deze magische wereld
en de bergen eens diep in het hart kijken om nooit
meer hun betovering te vergeten! Lag hier immers
niet ergens de zg. Alpini-weg. En hoorden wij dan
niet hoe die lokte en riep?... We bleven dus!...
De "Alpini-weg"
Twee
jaar lang heeft de Alpini-weg ons al gefascineerd.
We weten wel, dat we hem op deze tijd van het
seizoen zeker niet kunnen maken. Ze is lang, deze
"Strada degli Alpini" zoals ze op de Italiaanse
bergkaarten wordt aangeduid. En de
landkaartservetjes, die men hier in sommige hutten
krijgt, waarschuwen nadrukkelijk, dat het karakter
uitgesproken "alpinistico" is. Die drie uur lopen
zijn nog tot daaraantoe. De drieduizend meter van de
Elfer Kofel, waar de weg onder de top doortrekt,
zijn erger, maar verborgen listen en lagen met
steenslaggevaar en het risico van weersomslag het
ergst van alles. Maar dit behoeft nog geen beletsel
te vormen voor een verkenningstocht met het heilige
voornemen van resolute omkeer daar waar het te
gevaarlijk wordt!... Rudolf Holzer, de huttenwaard,
zegt, dat we tot nabij de Passo della Sentinella
(Schildwachtpas) kunnen komen. Verderop naar het
oosten heeft een bergstorting plaatsgehad. Daar
hagelen nu de hele dag de stenen neer op het pad.
Geen doorkomen aan, afgezien nog van sneeuw aan de
noordkant van de Elfer. Maar de Schildwacht, een
opvallend alleenstaand stuk rots, dat met recht zijn
naam draagt, zullen we kunnen zien.
Witte stilte
Zo
bevinden we ons vol goede moed op weg nadat Rudolf
de route heeft uitgelegd. Eerst omhoog naar het
Giralbajoch. Daarna ombuigen naar het noorden en de
Eissee links onder laten liggen. De wereld die we
dan betreden is er een van hemelse sereniteit en
witte stilte. We passeren aan onze rechterhand een
smal hoogdal tussen de Monte Giralba (2883 meter) en
de Hochbrunnerschneide (3061 meter), waar alles
onder de sneeuw ligt omdat de Cime Popera (2962
meter) het binnendringen van de zon verhindert. In
augustus zal het anders zijn. Dan leidt hierdoor het
pad naar de Rifugio Popera als we de kaart tenminste
goed lezen maar nu is het er nog een poollandschap.
Toch staan er een paar dagen oude voetstappen in de
sneeuw, die verder het gebergte indringen om zich in
de mysterieuze verte te verliezen. Wie was de man,
die zich zo geheel alleen in deze witte stilte
gewaagd heeft? Was hij gefascineerd als wij en heeft
hij niet kunnen weerstaan aan de verleiding op
ontdekking te gaan? Heeft hij zijn einddoel bereikt
daar de sporen niet terugleiden of is hij opgenomen
in de schoot der bergen om nimmer weer te keren?...
De berggeest en God
Tot
zulke zonderlinge overwegingen geeft hier de
omgeving aanleiding. Ja, we weten, dat enige uren
beneden ons de wereld van de mensen ligt, die wij
eerst gisteren verlieten maar krijgen hier toch het
gevoel of dit alles reeds veel langer geleden is.
Hoe eindeloos ver lijken nu de grazige bergweiden
van Sexten! Hoe onwezenlijk is de wetenschap, dat
daar beneden toeristen in zomerjurkjes zich in de
zon van het dorpspleintje koesteren...
De
sporen, die we ontdekt hebben, kunnen van geen
mensenvoet afkomstig zijn. Ze moeten daar zijn
neergezet door de berggeest met de bedoeling het
onnozel mensenkind, dat zich in deze contreien
waagt, in het verderf te storten. Dit oord mag niet
betreden worden! Het is té schoon, té stil, té
sereen, té heilig, want hier doorheen is de adem van
God gegaan, die zich - bij het strijken langs deze
bergwanden - tot sneeuw gekristalliseerd heeft!...
Vervuld van eerbied en schroom voor dit witte
tabernakel van de natuur trachten we de markering
van de Alpini-weg, die we hier door de sneeuw zijn
kwijtgeraakt, weer terug te vinden. Veel moeite kost
dit niet, want ver weg tekent zich een dun, licht
streepje af, langs de uitdagende wanden, die - omdat
ze steeds beschenen worden door de zon van het
zuiden - grotendeels vrij van sneeuw zijn. Slechts
daar waar de weg door een donkere kloof kruipt,
schijnt het anders gesteld. Het hart popelt van
verwachting over wat deze tocht nog verder aan
ontdekkingen en belevenissen zal opleveren...
7. Een
verkenning op de "weg van de Alpini"
Die
éne foto van dat bepaalde punt in de Alpini-weg in
de Sextener Dolomieten heeft het gedaan. We zagen
haar twee jaar geleden in een snuisterijenwinkeltje
in Sexten en sindsdien heeft zij ons gebiologeerd.
Te gaan over deze "weg", te schouwen in deze diepten
langs deze loodrechte wanden, dát moest een summum
van sensatie betekenen. En hoe zou de werkelijkheid
zich verhouden tot de door de foto gewekte
verbeelding? Dat dienden we toch te onderzoeken!
Welnu mede daarvoor zijn we thans dan hier!...
"Innere Loch" noemt de kaart de gevaarlijk uitziende
plek. Missen kunt ge ze niet, want ge moet er
doorheen of omkeren. Op een gegeven moment blijft er
dan ook geen twijfel over: we staan voor de plaats
die we zoeken. Zwart en donker gaapt er een kloof
van slechts een paar meter breedte in de bergwand.
Men had er een bruggetje over kunnen slaan maar dat
zou niet "alpinistisch" en dus niet eerlijk
tegenover de berg, de voet van de
Hochbrunnerschneide, geweest zijn. Dus dringt er een
uitgehouwen pad van een kleine meter breedte aan de
ene kant de kloof binnen om achterin een lus te
slaan en er daarna aan de andere kant weer uit te
komen. Een merkwaardig geval maar toch lang niet zo
vreselijk als we het ons hadden voorgesteld. De
enige vereiste is geen last van duizeligheid te
hebben en een beetje op te passen, dat men niet met
de rugzak aan een uitstekend rotspunt blijft haken,
want zo'n onverwacht rukje betekent hier méér dan
een mens, die gezond wil blijven, verdragen kan.
Bukken s.v.p.!
Het
langs een gladde wand uitgehouwen pad wordt door ver
uitstekende rots overwelfd en deze hangt op een
bepaald punt zó laag, dat men er sterk gebukt onder
door moet schuiven. Dit geeft de sensatie van een
alpinist, die behoedzaam over een band schuift. Aan
de linkerhand gaapt intussen ook hier voortdurend de
diepte. In het eind van de kloof ligt een geheel
verijsd sneeuwveldje, dat zeer steil naar beneden
valt. Gelukkig hebben de Alpini gisteren hierover
een spoor gebaand en dit met stukken steen bedekt
zodat "rutschen" (uitglijden) uitgesloten is. In het
einde van de kloof is het koud en vochtig. Wel een
groot contrast met de wereld daarbuiten, die men van
hieruit, in een zeldzame doorkijk, te aanschouwen
krijgt. Langs de andere zijde van de kloof gaat het
dan weer naar buiten, niet om als Dante, na zijn
helletocht, "weer te zien de sterren", maar wel om
met hem "weer te keren tot de lichte wereld"...
Twee werelden...
Die
lichte wereld overzien we vanaf het verdere gedeelte
van de Alpini-weg. Langs de spitse Hohe Leist
schouwen we in 't diepe Bachdal, waardoor alpinisten
en bergwandelaars naar boven klimmen naar de
Zsigmondy-hut. Ver weg zien we deze hut staan. Als
we een goede kijker hadden, zouden we de gasten in
hun ligstoelen waarnemen. Misschien hebben ze hun
kijker nu wel op ons gericht en zeggen ze tot
elkaar: "Kijk, daar gaat iemand over de
Alpini-weg!"... En dan oneindig ver weg naar het
noorden ligt het groene dal van Sexten, waar men nu
volop aan het hooien moet zijn en waar de werkers
van tijd tot tijd stilstaan om zich het zweet van
het gezicht te vegen. Hier is het in de zon heerlijk
maar daar beneden zindert de hitte en drukt de
loomheid van de zomerse Dolomietendag. Hier en
ginds... twee werelden. Naast elkaar en toch zo
verscheiden. Ginds één en al lieflijkheid als een
kind, dat zorgeloos bloemen plukt in een wei. Hier
overweldigende grootheid van een natuur, die
voortdurend tot behoedzaamheid maant...
Steenslag
Dit
vermaan wordt nadrukkelijker als we het "Äuszere
Loch" bereiken. Weer een kloof. Ze dringt veel
dieper door dan de vorige maar is breed en open
zodat men eigenlijk nog nauwelijks van een kloof
spreken kan. Ook hier aan het einde een spits
beginnend sneeuwveld, dat nu echter breed uitwaaiert
in de diepte. Met een hardnekkige vastberadenheid
boort het pad zich langs de steile wanden. In
vlammende kleuren van rood en geel rijzen de rotsen
hemelhoog boven ons hoofd om daar te eindigen in
spitse torens en punten, die zo karakteristiek voor
de Dolomieten zijn.
Langs de wanden komen van tijd tot tijd stenen naar
beneden gerutseld. Eerst denken we aan een gems, dan
aan "kletterende Alpini", maar hoe we ook de wanden
afspeuren, noch van de een, noch van de anderen valt
iets te ontdekken. Doodgewone steenslag dus! De
stenen komen terecht in de spitse punt, waar het
sneeuwveld begint, huppelen hier met meer of minder
vaart overheen, schieten dan, een spoor achter zich
latend, over de sneeuw in een steeds minder wordende
vaart naar beneden om ten slotte ergens onderweg te
blijven steken. Sommige brengen het echter niet eens
tot de grote sneeuwvlakte, maar blijven reeds bij
het begin van de helling in het puin liggen. Veilig
opgesteld onder een rots slaan we dit spel gade. Een
spel in een schijnbaar dode wereld maar in
werkelijkheid is het een wereld, die leeft en
ademhaalt, een wereld, die wordt en vergaat in
eeuwige kringloop, zoals bij de geslachten van de
mensen...
"Addio!"...
Voorbij deze gevaarlijke plek gaat de Alpini-weg in
lang uitgerekte zigzaggen in noordelijke richting
zijn hoogste punt tegemoet, kort onder de top van de
méér dan 3000 meter hoge Elfer door. Als hij dan
eindelijk zijn abrupte zwaai naar het oosten zal
nemen, zal daar onder de Rotwandspitze (2939 meter)
de "Sentinella", de Schildwacht, staan als bewaker
van de naar hem genoemde pas-overgang. Maar we
zullen geen Schildwacht zien en onze voeten zullen
niet gaan over die luchtige en zo gemakkelijk
uitziende zigzaggen van dat pad naar de hemel... We
komen slecht tot daar, waar het pad de rots verlaat
om over het meergenoemde sneeuwveld over te
steken... De Alpini hadden hier hun werk wel wat
beter kunnen doen! De sneeuw is verijsd en glad, het
pad ligt niet horizontaal maar helt af naar de kant
van de diepte en op de helft, die met een laagje
puinslag is bedekt, loert ons inziens gevaar omdat
dit op ijs liggend gesteente bij het betreden wel
eens aan het "rutschen" zou kunnen gaan, afgezien
van wat er nog van boven dreigt in de vorm van
vallende stenen... De zelfoverwinning, die we hier
moeten bevechten, kost niet weinig moeite maar ze
eindigt in ieder geval in een besluit tot
terugkeer... "Addio!, Strada degli Alpini!...
Vaarwel Alpini-weg!"...
Geen afscheid voor immer!...
Zo
gaan we dan de weg weer, die we gekomen zijn.
Opnieuw door het donkere "Innere Loch" met nu de
gapende diepte aan de rechterhand. Opnieuw langs de
door de zon geblakerde bergwanden en langs het witte
"tabernakel". Niet met een wrok in het hart om de
gedwongen omkeer maar boordevol geluk om alle
genoten schoonheid. En bezield met het vaste
voornemen nog eens terug te keren. Wie eenmaal op de
Alpini-weg was, die laat hij niet meer los!...
8. Twee
gelukkige mensen hoog in de bergen
Een
tweede avond zien we neerdalen over de Carducci-hut
daar op 2300 meter hoogte achter het Giralbajoch op
een plateau, dat geheel met het gezicht naar het
zuiden ligt gekeerd. Deze "rifugio" behoort tot de
kleine hutten van de Italiaanse Alpenclub en aan die
omstandigheid dankt zij mede haar gemoedelijkheid.
Hier nog geen spoor van de groei naar een hotel maar
nog altijd het onvervalst karakter van wat een
berghut in eerste aanleg heeft willen zijn: een
eenvoudig onderdak voor vrienden van de bergen. En
zoals de hut zo zijn ook de beheerders,
ongekunstelde Tiroolse mensen uit Sexten, Rudolf
Holzer en zijn vrouw Frieda Innerkofler, beiden
stammende uit sinds generaties met hun bergen
vergroeide geslachten. Hier boven voelen zij zich
thuis en met hen doet dit ieder, die eens de roep
van de bergen verstaan heeft...
Een
buitenstaander lijkt het leven op een wat afgelegen
berghut misschien ongecompliceerd maar in
werkelijkheid bezit het tal van problemen. Een van
de grote vormt de kwestie van de ravitaillering.
Daar, waar men over een transportbaan beschikt,
heeft men goed praten, doch o wee als die
transportbaan slechts bestaat uit de rug van een
drager of de waard zelf. Dit laatste nu is bij de
Carducci-hut het geval.
Zware tochten
Zo
is dus gisteren bij het eerste ochtendgloren Rudolf
Holzer voor de zoveelste maal naar Sexten afgedaald
om reeds kort na het middaguur met een onmenselijk
zwaar geladen "Kraxen" vol goederen terug te keren.
En voor morgen wacht er weer zo'n tocht. Hij had
daar niet op gerekend omdat hij niet wist, dat er
een invasie van Alpini zou komen, die de hele
voorraad bier en limonade voor haar rekening zou
nemen.
Intussen is de vaste bezetting van de hut sinds
gisteren ook uitgebreid met Maria, een tienjarig
familielid uit Sexten, die ieder jaar haar vakantie
in de hut doorbrengt. Ze is zo graag boven in de
bergen! Daar helpt ze tante met de bediening van de
"Herrschaften". Allicht valt er eens een fooi af.
Die doet ze dan in een potje want ze spaart voor een
fiets... Eigenlijk zou er nog een vierde hier moeten
zijn: de baby. Het gaat Frieda wel aan het hart, dat
zij haar eerste kind aan de zorgen van familieleden
moet toevertrouwd laten beneden in Sexten. O ja, het
is er heel goed - daar niet van - maar hierboven zou
voor de moeder toch wel prettiger zijn, doch dit is
helaas niet mogelijk. Zo mankeert aan ieder geluk
altijd iets. Als het echtpaar dan ook nog eens ooit
naar een andere hut solliciteert, dan zou het er -
met het oog op de kinderen - toch eigenlijk één
moeten zijn, die wat dichter bij de bewoonde wereld
ligt...
"Klein maar... eigen"
Intussen bouwt dit paar met noeste vlijt en de
volledige overgave van al hun Tiroolse hartelijkheid
aan de gasten, die hen bezoeken, aan zijn toekomst.
's Winters wonen ze in het onder Sexten behorende
gehucht Moos, waar ze reeds een eigen huis bezitten.
"Wel klein maar ons eigen", zegt Frieda, een
formulering, welke onbewust een trots verraadt, die
ze toch eigenlijk helemaal niet tonen wil. En als
die paar woorden niet genoeg verklapt hebben, dan
doen dat zeker haar glimlach en de blik van
verstandhouding, waarmee ze haar man aankijkt...
Overigens moet men dat "klein" ook weer niet te
gering opvatten, want die Tirolers zijn kasten van
huizen gewend! Bij Frieda thuis was dat ook zo het
geval!
Hoe
dan ook, die twee hebben het fundament voor hun
toekomst gelegd. Dit geschiedde door werken -
vermoedelijk door hard werken! - en met wederzijdse
steun, liefde en harmonie. Natuurlijk hebben ze ons
dat niet allemaal zelf verteld. We leiden dit maar
af uit de dingen, die we zagen en hoorden. En is het
niet plezierig dit alles nu eens te idealiseren en
voorzichtigjes voor jezelf te concluderen, dat
achter de kleine raampjes van de Carducci-hut een
kostbaar stukje mensengeluk gloeit?
Nachtelijke jodel
Frieda had ons al verraden, dat haar man zo goed
jodelen kan. De avond tevoren regende het, maar nu
staat de hemel volgestikt met sterren. Rudolf zwicht
onmiddellijk voor de aandrang van zijn vrouw om een
nummertje ten beste te geven. Speciale attractie
voor de enige gast van deze avond! De kleine Maria
is al naar bed want negen uur is hier al bijna
nacht. Met z'n drieën treden we voor de hut, waar
een nachtelijke kou ons tegemoet slaat. Rudolf kiest
het juiste plekje uit en dan buitelen de
jodelklanken over de wereld. Eerst vangt ze de
Elferwand. Die kaatst ze terug tegen de Giralba. Een
wat verder gelegen berg neemt ze over maar dan
hebben ze al heel wat van hun kracht ingeboet!
Totdat ten slotte de vierde echo - nog net hoorbaar
- antwoordt als een zucht, die reeds uit een andere
wereld komt... Drie mensen staan hier tussen steile
wanden onder de sterren en luisteren hoe één keel
het orgel van de wereld bespeelt... Dat was het
hoogtepunt van onze laatste avond in de
Carducci-hut. Een belevenis, die een onuitwisbare
indruk heeft achtergelaten. En als we nu thuis deze
woorden schrijven, zien we wéér die drie
mensenpoppetjes als onooglijke silhouetten in die
gewijde Dolomietennacht...
Het einde
De
volgende morgen brengt het afscheid. Dat wordt zoals
de begroeting en het verblijf waren. Eenvoudig en
hartelijk! Als we met onze zware rugzak weer tegen
het Giralbajoch opklimmen en rotsblokken ons aan het
gezicht van hen, die achterblijven, onttrekken, zijn
we ons bewust, dat we op een punt van de route nog
éénmaal moeten stilstaan om de blik naar het zuiden
te richten. Dat zal boven op het joch zijn! We
hebben niets daarover afgesproken. Met ogen op onze
rug "zien" we echter, dat men beneden in de
Carducci-hut van tijd tot tijd naar buiten komt om
te kijken of we nog niet boven op de pas zijn
aangekomen. Ook zij "weten", dat we niet aan de
andere zijde zullen afdalen zonder nog éénmaal het
oog en het hart naar het zuiden te wenden. Aan beide
kanten komen de voorgevoelens uit. Ten slotte zijn
we boven. Nog altijd weten we ons verbonden met de
andere kant van het joch.
Daar staan ze!
Ja,
daar staan ze! Drie kleine figuurtjes naast de hut.
Er wordt gezwaaid en daar klinkt weer het gejodel
van Rudolf Holzer. O, lang niet als gisterenavond!
Wij staan nu verkeerd voor de viervoudige echo. Maar
thans geeft hij ook geen "concert" doch het betreft
de laatste afscheidsgroet en hoe kan een Tiroler die
anders dan jodelend brengen... Wij proberen het ook
met een langgerekte kreet, weten echter niet of hij
beneden wel kan gevangen worden. Als het lang genoeg
geduurd heeft, beginnen we de afdaling. Onze boven
het joch uitstekende arm wordt snel korter. Als hij
dan vanaf de andere zijde niet meer gezien kan
worden, weten we, dat dit het afscheid was en dat
een bergrug zich geschoven heeft tussen de wereld
van de Carducci-hut en die andere wereld, die we nog
bezoeken moeten...
9. Een klassieke
tocht voor bergwandelaars
Tot
de klassieke bergwandelingen vanuit Sexten behoort
de tocht Sexten - Fischleindal - Zsigmondy-hut -
Drei Zinnen-hut - Sexten. Alles bij elkaar betekent
dit een negen uur lopen. Door met de bus naar het
Fischleindal te rijden kan men daar een klein uurtje
afknijpen. Men moet daarbij echter het nadeel van
een eigenlijk te laat vertrek op de koop toenemen.
Daarom is het beter op de eigen benenwagen te
vertrouwen. Voor een stevige wandelaar zijn de negen
uur, waar hij een hele dag over doen kan, tenslotte
geen onoverkomelijke hinderpaal. Te meer niet daar
de bepakking licht kan zijn.
Wie
de hierboven aangeduide tocht maakt, krijgt
gelegenheid door te dringen tot in het hart van de
Dolomieten via paden, die geen bijzondere
moeilijkheden opleveren. Hij doorkruist een door
herinneringen aan de eerste wereldoorlog interessant
gebied, bereikt een hoogte van ruim 2500 meter en
geniet daar een uitzicht over een bergwereld, die
hem zijn hele leven lang bij zal blijven. De meest
fascinerende berggestalten van deze streek en
eigenlijk wel uit heel de Dolomieten, de Drei
Zinnen, krijgt hij van hun uitdagendste zijde, de
noordkant, van zeer nabij te bewonderen en tevens
biedt de toer gelegenheid kennis te maken met het
huttenleven als hij de genoemde berghutten voor een
korte pleisterplaats uitkiest.
Zo moet 't eigenlijk niet!
Het
zijn heus geen ervaren alpinisten, zelfs niet eens
getrainde bergwandelaars, die zich aan deze unieke
tocht wagen. Met lage stadsschoenen, in shorts en
mouwloze blousetjes ziet men ze naar boven trekken,
de dames en heren uit de hotels van Sexten en het
iets luxere gehucht Moos. Hoogstens voeren ze een
plastic regenjas mee voor eventuele regen. Uiteraard
is dit geen uitrusting voor zo'n lange tocht over zo
grote hoogte, maar men waagt het er op en wanneer
men met een vaste, zonnige zomerdag te maken heeft,
lukt het meestal ook. Dit neemt echter niet weg, dat
menige dameshak als een stille aanklacht op de
gevolgde route achterblijft en dat ook menige schoen
- na veilige terugkeer - tot de vuilnisbak verdoemd
wordt...
Voor
het traject Sexten - Zsigmondy-hut dient ge op 3½
uur gaans te rekenen. Met de rust mee betekent dit
dat ge gewoonlijk tegen het middaguur in de
Zsigmondy-hut arriveert met totaal door het zweet
doorweekte blouses en een paar vermoeide benen, want
men heeft dan een nogal steile stijging van ruim
1000 meter achter de rug. Het binnenvallen in een
berghut verricht echter wonderen. Op één slag
schijnt de vermoeienis te wijken. Vooral wanneer er,
na de eerste verkoelende dronk, een dampende soep op
de tafel komt en deze gevolgd wordt door een
"Tiroler Geröstl" of een "pastasciutta"
(macaronigerecht). De meeste wandeltoeristen plegen
in de hut van Happacher Much de middagmaaltijd te
gebruiken. Er wordt wat gebabbeld met
mededisgenoten, men maakt nieuwe kennissen en als de
tijd het toelaat kan er ook nog even geluierd worden
in de ligstoelen op het bordesje, waar de gladde
wand van de Zwölfer recht voor je neus naar de hemel
boort.
Oorlogsherinneringen
Intussen is het dan wel twee uur en daarmee tijd
geworden voor het aanvaarden van de tweede etappe,
de tocht naar de Zinnen-hut. Voor wie het nog niet
weten mocht, heeft Happacher Much, de waard-gids, of
de jonge kelnerin wel verteld, dat de weg de eerste
drie kwartier nog stijgt, dan een poosje nagenoeg
horizontaal blijft tot hij zijn grootste hoogte
bereikt en dan weer wat afdaalt. En... het zijn per
saldo toch maar twee uurtjes... Iedereen is het
"lijden" van de eerste etappe vergeten. Fris als een
hoen wordt vol goede moed de tweede aanvaard.
Reeds spoedig na het verlaten van de hut duikt ge de
stilte in. Eerst nog tussen lieflijke, met gras en
bloemen begroeide "heuveltjes" door en dan gaat het
over een stenig pad langs een bergwand naar boven
tot het 2528 meter hoge Ober-Bachernjoch, dat als
het ware een balkon vormt. Hier zit ge midden in
voormalig oorlogsgebied. Rondom bevinden zich nog de
vervallen stellingen: diep in de bergen geboorde
galerijen met schietgaten, fantastisch uitgehouwen
trappen en resten van oude loopgraven. Het valt
moeilijk te geloven, dat dit alles hier zo reeds
verlaten ligt sinds... 1918. Er is veel fantasie
nodig voor de vreedzame wandelaar van thans om zich
nog voor ogen te halen hoe eens hier hardnekkig om
de grenzen werd gestreden. Niet alleen in de zomer
maar ook in de winter als heel deze wereld ligt
dichtgedekt met sneeuw.
De
wandelaar van één dag komt daar niet aan toe maar
wie als wij die ochtend in de Carducci-hut gestart
waren, vindt - aangekomen op het Ober-Bachernjoch -
nog gelegenheid een "Abstecher" te maken naar de nog
een honderd meter hogere Bühler Spitze. De berg op
zich is zeer gemoedelijk. Duizelingwekkend
daarentegen is de blik in de afgronden van de naar
de kant van het Altensteindal afvallende wanden.
Loerende schietgaten
Eenmaal weer teruggekeerd op het joch gaat het
gemakkelijke pad verder via ingestorte kazematten
langs de voet van de Bödenknoten en de Paternkofel
waaruit op tal van plaatsen als zwarte ogen de
schietgaten loeren van de tunnels, waarmee deze
bergen zijn uitgehold. Over een lange puinhelling en
langs twee meertjes klimt ge ten slotte weer omhoog
naar het Zinnenplateau, waar de hut staat. Eind
tweede etappe!
Voor
wie het goed uitgekiend heeft, zal het dan tegen
vijf uur in de namiddag zijn. Nog eenmaal wordt hier
pleisteren en "bunkeren" geblazen te midden van een
bergwereld, die al wat de route tot nu toe aan
schoonheid opleverde in de schaduw stelt. Zo uniek
ligt de Drei Zinnen-hut, die helaas al steeds meer
met de naam van Zinnen-hotel betiteld wordt. En dan
ook inderdaad een hotel is! Vanuit het zuiden kruipt
de toegangsweg, die voor auto's berijdbaar is,
steeds dichter naderbij. Nog een paar jaar en de
auto's rijden voor het bordes van de hut...
Derde etappe
Deze
tweede etappe heeft niet zoveel inspanning gevergd
als de eerste. Na een klein uurtje, dus zo tegen zes
uur, kan de wandelaar weer wel op stap. In snel
tempo gaat het dan - in een voortdurende daling -
door het Altensteinerdal in twee tot twee en een
half uur naar beneden, naar het Fischleindal en dan
steeds horizontaal terug naar Sexten.
Er
zijn er, die - bij wijze van spreken - méér dood dan
levend aankomen, niet één, die niet bekaf is. Ieder
zweert, dat de volgende dag een rustdag moet zijn
maar er is er géén, die niet zegt... "Schön war
es!"...
10. Noordwand
Grosze Zinne langs directe route
Op
het laagste van de twee zuidelijke terrassen van de
beroemde Drei Zinnen-hut zitten, in luie ligstoelen,
de bergvrienden met de verrekijkers onafgebroken
voor de ogen als wij er op die middag in de eerste
helft van juli arriveren. "Wat is hier aan de hand?"
vragen we, want kennelijk gaat het niet alleen om
het genieten van de zon. "Erstbesteigung Nordwand
Grosze Zinne", zegt er een. "Erstbesteigung?... Kan
niet!" denken we. "Die werd immers toch reeds in
1933 gemaakt!"... Spoedig blijkt dan, dat het hier
weliswaar om een eerste beklimming van de noordwand
gaat maar dan over de directe route. De héél direct
route of - zoals de Italianen zeggen - de
"direttissima". Dat betekent loodrecht omhoog, langs
een 600 meter steile wand, die bovendien op een
bepaald punt overhangt. Nog nooit is er iemand in
geslaagd deze route te volbrengen. We vallen dus
daar op de Zinnen-hut, in dit paradijs van de
kletteraars, met de neus in de boter. Hier is een
adembenemend avontuur in volle gang. Al een paar
dagen en nachten hangen vier jongelui, drie Duitsers
en een Oostenrijker, in die verschrikkelijke wand en
proberen daar het ongelooflijke te presteren met een
taaiheid en een volharding, welke alleen kan worden
opgebracht door hen, die door de berg bezeten zijn.
De
Drei Zinnen behoren tot de stoutste en
indrukwekkendste formaties van de hele
Dolomietenwereld. Als drie monsterkiezen in een kaak
van moeder aarde rijzen ze op naast het
Paternsattel. Wie eenmaal de noordelijke flanken van
deze bergspitsen, drie gladde vlakken van enige
honderden meters hoog, aanschouwd heeft, zal ze zijn
leven niet vergeten.
"Zesde graad plus"
Tochten over deze noordwanden langs reeds bekende
routes behoren nog steeds tot de uitzonderlijke
prestaties. Deze wanden "hebben geen tarief". Dat
wil zeggen een gids kan voor zo'n tocht aan zijn
heer als honorarium vragen wat hij wil, zulks in
tegenstelling tot normale tochten, waarvoor
officieel vastgestelde tarieven gelden. Deze
noordwanden dragen het predikaat "zesde graad plus"
oftewel "uiterst extreem", waarbij men dan dient te
weten, dat er voor het "kletteren" zes graden van
moeilijkheid bestaan, waarvan de zesde de hoogste
is.
De
zondag vóór onze aankomst is dit spel met de dood al
begonnen. Lothar Brandler uit Dresden en zijn
25-jarige stadgenoot, de student Dietrich Hassler,
hebben het begin gemaakt en een eerste nacht in de
wand doorgebracht. De volgende dag zijn de
letterzetter Jörg Lehne uit Rosenheim (Duitsland) en
de Salzburger Siegfried Löw hen nageklommen. Met z'n
vieren brengen zij dan in de wand een tweede nacht
door, echter niet dan nadat Brandler de route voor
de volgende ochtend eerst nog verkend heeft. Het
gaat hier om een zg. sleutelplaats, die beslissend
zal zijn voor het al of niet gelukken van de
onderneming.
Val in het touw
Als
Brandler, na zijn verkenning, terugklettert naar de
plaats die zij voor bivak hadden uitgekozen, breekt
er plotseling een haak uit. Brandler maakt een val
van tien meter, blijft echter in het touw hangen en
kan met slechts lichte verwondingen door zijn
makkers "uit de lucht gevist" en op de bivakplaats
in veiligheid gebracht worden. Zou anderen - na dit
gebeuren - de schrik in de leden gevaren zijn, niet
zo deze jongens. Ze denken niet aan opgeven al
vorderen ze de nieuwe dag slechts weinig. Wéér komt
er een bivaknacht, nadat ze ook nog een hagelbui
hebben moeten doorstaan. Zo is het dan inmiddels
woensdag geworden, de dag dat wij op de hut
arriveren.
Naarmate de zon meer naar het westen draait, worden
de noordwanden van de Zinnen beter belicht. Deze
namiddaguren, tegen het vallen van de avond, zijn de
beste om de kletteraars waar te nemen want nu is het
alsof ze door schijnwerpers beschenen worden. De
waardin is wel zo vriendelijk ons een verrekijker te
lenen en dan beginnen ook wij de wand af te speuren
nadat bergvrienden ons in twee talen hebben
uitgelegd, waar we ergens zoeken moeten in die
onafzienbare wand van 600 meter hoogte en waarvan de
top bijna 3000 meter boven de zeespiegel ligt...
"Eerst langs die grote, zwarte vlek, dan omhoog via
de 'Kamin' (schoorsteen), verder langs het stukje
sneeuw... dan naar de gele vlek... daar werken
ze!"... Ja, allemaal eerder gezegd dan gedaan! Lang
moeten we zoeken. Een Italiaan wordt al een beetje
"hitzig" omdat zijn goedbedoelde explicatie bij die
Hollander zolang op het gewenste resultaat laat
wachten... en dan... ja, daar hebben we ze! Gelukkig
maar! Nu zijn we dan tenslotte ook opgenomen in de
kring van hen, die in de verbeelding, vanuit hun
ligstoel, mee klauteren! Wij zullen vanavond echter
rustig naar bed gaan. Die vier in de wand zullen
opnieuw moeten bivakkeren, vastgebonden in touwen en
haken, blootgesteld aan weer en wind. Als zij
morgen, bij het opkomen van de zon, weer wat
beweging in hun stijve ledematen trachten te
brengen, liggen wij nog op één oor. In de loop van
de ochtend zullen we dan nog wel eens opnieuw komen
kijken hoe er de zaken daar boven in de Zinne-wand
bijstaan.
Vliegen tegen een wand
Hoewel de Drei Zinnen op slechts een twintig minuten
lopen van de hut verwijderd liggen en het van
daaruit lijkt of men ze haast met de hand kan
grijpen, zijn de afmetingen van die bergen - in
verhouding tot een mensengestalte - zó enorm, dat
zelfs met een goede kijker de kletteraars eigenlijk
nog maar een vlieg tegen een wand betekenen. Hoe
sensationeel zo'n schouwspel ook mag lijken, in
werkelijkheid is het toch niet zó spectaculair als
een buitenstaander zich dat wellicht voorstelt. De
toeschouwer kan rustig tussen de bedrijven door zijn
kopje koffie gaan drinken. Neemt hij daarna de
kijker weer eens ter hand dan blijkt herhaaldelijk
dat de kletteraars nog niet zo heel veel terrein
gewonnen hebben. Die woensdagavond komt dan de
vierde bivaknacht. Morgen, de donderdag, kan en zal
de definitieve overwinning brengen... "Wanneer
zouden ze terug zijn?" vragen we Jozef Reider, de
waard van de Zinnen-hut en bekende gids. "Als alles
goed gaat, morgenavond", meent hij.
Ravitaillering
Reider was oorspronkelijk één van de weinigen, die
in het klimcomplot betrokken werd. Om geen opspraak
te verwekken en geen stroom van kijkers naar de
Zinnen-hut te lokken waren de kletteraars in alle
stilte vertrokken. Maar Reider konden ze niet
missen. Die moest namelijk iedere avond voor de
ravitaillering zorgen. Zo zien wij ook deze
woensdagavond Reider weer aan de voet van de steile
wand staan. De wand weerkaatst zijn stem en wij, de
kijkers van het terras, kunnen zelfs de woorden
verstaan, die hij met de kletteraars wisselt. Aan
een enorm lang touw worden de levensmiddelen
opgehaald. Boven is alles nog "okee" en vol goede
moed gaan de kletteraars de nieuwe en hopelijk
laatste nacht tegemoet...
Als
Reider weer bij de hut teruggekeerd is met het
laatste nieuws, is de zon reeds achter de bergen van
het westen weggezonken. Één voor één verdwijnen de
gasten en wij met hen in de gelagkamer van de hut.
En als we dan rustig onze "minestrone" lepelen in
warme geborgenheid van de hut, vinden we het maar
een griezelige gedachte, dat daar boven in de wand
van de Grosze Zinne vier jongens in nevel en koude
ongeduldig op de geboorte van de nieuwe dag
wachten...
11. Stoute
onderneming werd 'n groot succes
Daar
waar vóór- en zijgevel van de Zinnen-hut een hoek
vormen, staat in een uitgespaard nisje een klein
Lieve-Vrouwebeeldje voor een hemelsblauw
geschilderde achtergrond. Als het beeldje een naam
had, zou het de "Madonna van de Drei Zinnen" moeten
heten want het kijkt recht naar deze beroemde
bergformatie. Onder het beeldje leest men de
woorden: "Se sali segnati, se ritorni ringrazia".
Dit wil zoveel zeggen als: Wanneer ge de bergen in
klimt, geef dan enig teken en bedank als ge veilig
terugkeert. Ja, die dank is wel op zijn plaats want
hoevelen zijn niet veilig teruggekeerd...
Als
we des morgens vroeg de Gaststube betreden voor het
ontbijt, weten we direct, dat de "Madonna van de
Drei Zinnen" goed gewaakt heeft over de vier
jongens, die daar nu voor de vijfde dag in de wand
hangen. Ze hebben wel veel geluk de knapen, want
opnieuw belooft het een schone dag te worden. Jozef
Reider, de waard, die zich als een goede waard mede
verantwoordelijk voelt voor de knapen, heeft
vanmorgen heel vroeg reeds poolshoogte genomen.
"Alles verloopt naar wens", deelt hij de
nieuwsgierige bergvrienden mee. "Eigenlijk hebben ze
de unieke zege al in de zak"...
Jalousie?
Terwijl zich hier in het Zinnengebied dit
stoutmoedig waagstuk afspeelt, is er beroering
gekomen in de Italiaanse alpinistenwereld. Ook
Italianen hebben in het verleden reeds meermalen
geprobeerd deze "direttissima" over de Grosze Zinne
noordwand te maken, doch geen van hen slaagde. En nu
zijn daar drie Duitsers en een Oostenrijker bezig
hun die nieuwe route voor de neus weg te kapen. In
heel de Dolomietenwereld gonzen, bij wijze van
spreken, de telefoondraden over wat daar aan die
Grosze Zinne staat te gebeuren. En het gonst ook
beneden in Cortina d'Ampezzo. Maar dat is daar niet
zo fraai, want er wordt geroddeld en gelasterd...
Een
Italiaanse gids, die men hier op de hut met naam en
van noemt, heeft het gerucht verspreid, dat de
kletteraars de berg met een electrische boor, die
door een batterij gevoed wordt, aan het bewerken
zijn. Het gerucht komt ook in de radio en de pers
terecht. De ingewijden op de hut weten echter, dat
het een pertinente leugen is. Men gebruikt gewoon de
bekende en ook alpinistisch aanvaarde boorhaken. Die
zijn iets groter dan die waarvan ook in Holland de
nijvere huisvaders zich bedienen om een gaatje in
een muur te maken voor een plug, die een schilderij
te dragen krijgt.
De "Dolomietenspin"
Maar
er is toch ook een Italiaanse bergvriend, die de
laster niet gelooft. En niet de eerste de beste,
namelijk Cesare Maestri, de beroemdste kletteraar
van heel Italië, die vanwege zijn aan het
acrobatische grenzende kletterkunst de veelzeggende
bijnaam van de "Dolomietenspin" draagt. Terwijl de
jongens van de Grosze Zinne, na de geslaagde tocht,
donderdag 10 juli, juist 's middags om twaalf uur,
elkaar boven op de top met een hartelijk "Berg Heil"
de hand drukken, maakt beneden in het dal Cesare
zich op om naar de Zinnen-hut te komen en de
lasteraars de mond te snoeren...
We
zijn zelf op toer als de kletteraars in de namiddag
van die donderdag met baarden van vijf dagen, moe
maar opgewekt, in de hut terugkeren om de
gelukwensen in ontvangst te nemen. Het laatste stuk
onder de top was vlugger afgelegd dan men beneden
geschat had en toen betekende de terugkeer langs een
bekende normale route slechts een kwestie van een
paar uren. Het eerste welkom hebben we dus gemist,
maar wel zijn we des avonds in de Gaststube getuige
van de viering.
Geen bravoure!
Wie
niet weet wat zich in de voorbije dagen onder grote
spanning heeft afgespeeld, merkt nauwelijks, dat
daar in de hoek de vier kletteraars zitten, heel
bescheiden en haast eerder een beetje verlegen. Nu
en dan knalt er de kurk van een fles champagne. Dat
is eigenlijk het enige ongewone. Het toasten zelf
gaat zonder luidruchtigheid. De goede opmerker zou
misschien de belangstelling van de gidsen, die zich
om de jongens verzameld hebben, nog opvallen. Daar
zit Jozef Reider en ook Max Innerkofler, die zijn
Hollandse "Seilschaft" voor een poosje in de steek
heeft gelaten. En dan is er die Italiaan met zijn
rode trui, die we echter nog niet van naam kennen.
Al die mannen van het vak lezen de vier de woorden
van de mond, want hier valt nog wel wat te leren...
ook voor die doorgewinterde gidsen!... Vroeg gaat
het viertal naar bed. Als hij opstaat, zien we dat
Lothar Brandler met een been trekt. Een overblijfsel
van zijn val van tien meter in het touw.
Kenmerk van het ware!...
De
volgende ochtend is uit Cortina al vroeg de pers
aanwezig voor een interview en een plaatje. Van
verschillende kanten komen bergvrienden en
nieuwsgierige toeristen opzetten. O.a. verschijnt
daar ook de Himalaya-man Marcus Schmuck. Hij maakte
de tocht mee, waarop Herman Buhl verongelukte, de
stoutmoedigste alpinist van heel Oostenrijk, die
opschoot als een meteoor en ook even spoorloos
verdween. De hutbezoekers stoten elkaar aan en
fluisteren: "Een bedwinger van achtduizenders"...
Men zou het ook deze rustige en eenvoudige man in
zijn lichtblauwe shirt niet aanzien! Maar zo gaat
het steeds met deze beste alpinisten. Zij, die
herhaaldelijk met de dood oog in oog staan, lopen
niet erg te koop met wat er binnen in hen brandt...
Hoevelen zouden hen trouwens toch niet begrijpen!...
Wat er bij te pas kwam
Die
morgen bij het opstaan hebben we al geconstateerd,
dat de vier kletteraars die nacht onze zaalgenoten
geweest zijn zonder dat wij dit de avond tevoren
wisten. En we hebben gelegenheid gehad de gebruikte
materialen in ogenschouw te nemen, want ze lagen
breed uitgespreid en namen niet minder dan drie
bedden in beslag. Daartussen zagen we dan ook de
befaamde "electrische" boor. Verder waren er massa's
meters touw, 180 ijzeren haken, 25 musketonhaken,
kleine plankjes met touw er door, die gebruikt
worden als "traptreden" om "overhangen" te
overwinnen. Over tal van andere zaken zwijgen we dan
nog maar.
Dezelfde dag vertrokken de kletteraars weer even
onopvallend als zij gekomen waren. Drie weken later
was Lothar Brandler weer in het nieuws - ook in
Nederland! Hij behoorde namelijk tot de
"Seilschaft", die de beruchte Eiger noordwand in
Zwitserland aanpakte, doch terug moest keren, nadat
hun gids Hias Noichl een hand door een ijslawine
verbrijzeld zag. Met veel moeite hebben toen
Brandler en zijn makker Raditschnig de gids in
veiligheid gebracht, zoals ook de lezer van dit blad
zich wellicht nog herinneren zal. Terwijl de
overwinnaars van de Grosze Zinne dus naar het westen
trokken, was Cesare Maestri op de Zinnen-hut
aangekomen. Daar hield de "Dolomietenspin"
krijgsraad. Hierover in een slotartikel.
12. Cesare
Maestri snoert lasteraars de mond
Terwijl de Italiaanse pers zich nog volop bezighoudt
met de gebeurtenissen van de Drei Zinnen, bevinden
de vier bedwingers van de "direttissima" van de
noordwand zich alweer in andere oorden en belegeren
daar nieuwe, moeilijk te veroveren wanden. Cesare
Maestri, de "Dolomietenspin", is inmiddels op de
Zinnen-hut aangekomen en ontvouwt daar de plannen
aan enige ingewijden. Men zal de drie Duitsers en de
Oostenrijker naklimmen om vast te stellen, dat er
geen erecode van de kletteraars overtreden is.
Voor
de Italianen blijft die verovering van de directe
route een moeilijk te verwerken pil. Te bitterder
omdat ook deze prestatie weer een bewijs te meer
vormt hoe de noordelijke alpinistenwereld komt
opzetten om in de Dolomieten de Italianen de
hegemonie opnieuw te betwisten. Eens deelden hier de
Sexteners de lakens uit met aan het hoofd de
roemruchte Sepp Innerkofler. Later zijn de Italianen
gaan domineren doch intussen is in Sexten weer een
geheel nieuwe generatie opgegroeid, die op de
Dolomietendeuren bonst dat het kraakt. Van de gidsen
hebben we daar Happacher Much, de waard van de
Zsigmondy-hut, lenig als een wezel, de onze lezer
ook reeds bekende Max Innerkofler, taai en sterk als
zijn grote kaken, de rustige en bedachtzame Ernst
Innerkofler, bij wie wij in Sexten logeren, de door
niets uit zijn evenwicht te brengen Jozef Reider, de
waard van de Zinnen-hut, en de jongste van de troep
"Holzer-Bebbele", in de burgerlijke stand van
Sexten/Moos bekend als Jozef Holzer, een familielid
van de waard van onze Carducci-hut.
De controle
Cesare Maestri heeft voor zijn plan een makker
nodig. Één voor één laat hij de Italiaanse en
Tiroolse kletteraars in gedachten de revue passeren.
Wie zal hij medenemen? Laat nu zijn keus vallen op
Holzer-Bebbele, de jongste van de hoop, die
bescheiden, onopvallende jongeman, wie het niemand
zou aanzien wat voor een geduchte kletteraar er in
die kerel schuil gaat. Met z'n tweeën grijpen ze de
noordwand aan, in het spoor van de veroveraars. In
tegenstelling tot de baanbrekers behoeven zij
slechts twee nachten in de wand door te brengen om
als vijfde en zesde man langs de "direttissima" de
top te bereiken. En zij keren terug met de
mededeling, dat Hassler, Brandler, Lehne en Löw hun
toer geheel volgens de gebruikelijke
alpinemaatstaven volbracht hebben en dat het vanuit
Corina d'Ampezzo verspreide gerucht op laster
berust. Wat men intussen op de Zinnen-hut wel vanaf
de eerste dag geweten heeft!
Nieuwe liefhebbers
Als
wespen naar de honing worden nu de klimmers
getrokken naar de Zinnen. Zo verschijnt daar de
bekende Fransman Cassin met een makker. Ook zij
hebben grote plannen. Ze pakken de westelijke Zinne
van de noordkant aan - eveneens voor een nog nimmer
gemaakte "directe route". Die westelijke top hangt
nog méér over dan met zijn grote broer al het geval
is. Wéér heerst er volop spanning in de hut maar de
kletteraars moeten na twee dagen terugkeren. Deze
berg wenst zich aan hen niet gewonnen te geven. Dan
proberen ze 'n nieuwe route van de Grosze Zinne en
komen terecht waar reeds vroeger Ampezzaner
kletteraars tot de terugkeer gedwongen werden en
blijven eveneens steken. Een hernieuwde poging gaat
dan over de Hassler-Brandler-route. Ook zij spelen
het nu in twee dagen klaar met als bijzonderheid,
dat zij de eersten zijn, die zich niet langs de wand
vanuit de hut lieten ravitailleren maar hun hele
proviand en uitrusting op de rug meesleepten...
Aan
activiteit in het Zinnengebied heeft het deze zomer
derhalve niet ontbroken. En dan weten we nog niet
eens wat zich in de augustusmaand, wanneer heel
Italië op vakantie gaat, heeft afgespeeld. We hebben
zo echter het idee, dat de grote kletteraars in deze
periode wel zorgen uit het "voetengetrap" te
blijven. Eenzelfde advies zouden wij willen geven
aan onze landgenoten, die lust mochten voelen dit
"kletterparadijs" eens te bezoeken. "Blijft er in 's
hemelsnaam weg in augustus!" In deze maand komt de
Zinnen-hut, die over tweehonderd slaapplaatsen
beschikt, nog ruimte te kort. Men slaapt er dan tot
op de vloeren van de twee grote Gaststuben. De
bediening heeft het dan uiteraard ook moeilijk, wat
een lang wachten op zijn "minestrone" en
"pastasciutta" betekent. Neen, men late de
augustusmaand maar aan de Italianen over!...
Vliegongeluk
Behalve de kletterprestaties wachtte, bij ons
verblijf, de toeristen nog een kleine andere
sensatie. Tijdens de in deze periode aan de gang
zijnde militaire manoeuvres is op het Zinnenplateau,
op een afstand van slechts een honderd meter van de
hut verwijderd, een helikopter te pletter geslagen
bij een mislukte landingspoging. Van de twee
inzittenden liep een Italiaanse generaal ernstige
verwondingen aan het hoofd op. De brokstukken van
het vernielde vliegtuig liggen er nog onder bewaking
van een aantal hier bivakkerende Alpini. Die
soldaten gunnen de kijkers hun attractie wel.
Alleen: Handen thuis! Geen souvenirs van het wrak
halen!...
De
Alpini koken zelf hun potje. Een dikke, bruinachtige
brij, die we niet identificeren kunnen. "Fegato!"
luidt het antwoord van de kok op onze nieuwsgierige
vraag naar de aard van het mengsel. Het blijkt dus
lever! "Goed soldateneten!" voegt de Alpini er
lachend aan toe, waarbij hij kennelijk zinspeelt op
de Italiaanse uitdrukking "Avere del fegato", wat
letterlijk vertaald betekent "Lever hebben", maar
waaronder de Italiaan verstaat "Moed hebben!"...
"Testen"
In
en om de Zinnen-hut blijkt dus in deze tijd van het
jaar van alles te beleven, waarbij we ditmaal nog
niet gesproken hebben over de klettertestproeven,
die de gidsen in de nabijheid van de hut met hun
"Herrschaften" ondernemen alvorens moeilijke toeren
te aanvaarden. Ook deze bieden voor de
amateurbergwandelaar, die eens in deze contreien
verzeild raakt, steeds een bijzondere attractie.
Het
is niet zonder spijt als wij na een paar daags
verblijf afscheid nemen van dit gebied om via de
lange maar mooie weg door het Innerfelddal terug te
keren naar Sexten. In Noord-Tirol wacht intussen
reeds ongeduldig een andere liefde! Daar in
Oostenrijk roepen de Lechtaler Alpen. Hierover hopen
we in een volgende serie wat te vertellen.
Bronvermelding:
"Weerzien in de Dolomieten" verscheen in 12
afleveringen in de Nieuwe Tilburgse Courant op:
-
vrijdag 24 oktober 1958
-
woensdag 29 oktober 1958
-
vrijdag 31 oktober 1958
-
maandag 3 november 1958
-
woensdag 5 november 1958
-
zaterdag 8 november 1958
-
donderdag 13 november 1958
-
vrijdag 14 november 1958
-
donderdag 20 november 1958
-
vrijdag 21 november 1958
-
woensdag 26 november 1958
-
vrijdag 28 november 1958