CUBRA

INHOUD PIERRE VAN BEEK
HOME 
BRABANTS
KUNST
FOTOGRAFIE
TEKSTEN
AUTEURS
AUDIO
SPECIAAL

PRINT

Pierre van Beek - Reisartikelen

 redactie: Ben van de Pol

 

In het "Gesäuse" (Stiermarken)

 

 

1. Hemelbestormende wanden boven de bruisende Enns

 

Jonge Weense alpinisten, die bijna iedere zondag in de wanden van het "Gesäuse" hangen, hebben het spreekwoord: "Liever bij slecht weer in het 'Gesäuse' dan bij mooi weer in Wenen!" In Wenen is men eenvoudig verliefd op het "Gesäuse", waarvan een bekend alpinist, die heel wat bergen in alle streken der aarde gezien had, getuigde, dat het zijns gelijke niet vindt en dat hij zich bijzonder verheugde toen hij na een afwezigheid van 38 jaar weer eens de lucht van deze streek mocht inademen. Nu dan werd het tijd, dat Holland en Tilburg daar ook eens op verkenning gingen, meenden wij! En dus zijn we gegaan!

De naam "Gesäuse" vormt, ook voor Nederlanders, die met hun vacanties geregeld de bergen plegen te bezoeken, een nog vrijwel onbekende klank. En als ze het woord al eens gehoord hebben, zijn er toch nog maar weinigen, die weten waar ze dit "Gesäuse" nu eigenlijk moeten zoeken. Langzamerhand breekt echter de tijd aan, dat ook de Nederlandse bergvrienden de "grüne Steiermark" gaan ontdekken en dan zullen ze vroeg of laat wel op dat "Gesäuse" stuiten.

 

Diepe kloof

"Wer die Gegend kennt, wo ma's Eisen brennt, wo die Enns daherrauscht unt's im Tal"... Dit zijn regels uit een bekend lied, dat aan het mooiste hoogdal van Stiermarken in Oostenrijk gewijd is. Niet ver van de ijzerstad Eisenerz ligt het "Gesäuse" aan de rivier de Enns. De Enns breekt hier door een meer dan 1500 meter diepe kloof door het gebergte en eens was het suizen van het water in het onderste deel van de kloof zó geweldig, dat het geluid ervan tot de hoogste toppen van de omringende bergen doordrong. Van dit ruisen kreeg het "Gesäuse" zijn naam.

De eeuwen hebben de kloof uitgeslepen en thans is deze tot een 7 km brede doorgang geworden, weliswaar nog te smal voor een dal maar toch wel zo breed, dat men niet meer direct aan een kloof denkt. Te meer niet, omdat er - naast de rivier - een moderne rijweg en een spoorbaan doorgaan. De Enns stroomt er echter nog immer zoals eeuwen her. Met dit verschil echter, dat de altijd de natuur schennende mensenhand gemeend heeft in de buurt van Hieflau een stuwmuur te moeten bouwen. Dit had tot gevolg, dat veel van het historische bruisen en suizen verloren is gegaan, omdat de Enns, even ten oosten van Gstatterboden, getemd wordt in een stil spiegelend meer. Maar ook zonder het lawaai van weleer is het "Gesäuse" nog indrukwekkend genoeg.

 

De ertsberg

Omdat wij van Wenen kwamen via de Semmering stoomden we per trein het "Gesäuse" vanaf de oostkant binnen. Na urenlang gereden te hebben door de nogal lieflijke bergen van Stiermarken, begint het hart van de bergbeklimmer sneller te kloppen wanneer hij, na Trofaiach, ontdekt te rijden over de enige tandradbaan van Oostenrijk. In een gezapig tempo worstelt een met roet en smoor bedekt lokaaltreintje, waarin men tevergeefs naar internationale reizigers zal zoeken, zich omhoog naar Präbichl om dan - in een grote boog - langs de befaamde en voor ons eeuwig beruchte ertsberg het ijzerstadje Eisenerz te bereiken. Een ernstiger schending van de natuur dan deze ertsberg, een berg, die men eenvoudig terrasvormig heeft afgegraven, zodat hij meer aan een Egyptische piramide dan aan een berg doet denken, kan men zich nauwelijks voorstellen. Het vergt enige tijd om de verontwaardiging hierover te overwinnen. Eigenlijk raakt men hier pas overheen als de trein bij Hieflau de uitgang van het "Gesäuse" binnenrijdt en men gegrepen wordt door de macht van de tot boven de tweeduizend meter omhoog stormende wanden van de Ennstaler Alpen...

 

Op z'n elfendertigst

Comfortabel kan zo'n reis via de Semmering naar het "Gesäuse" niet heten, indien men tenminste niet voor dag en dauw uit Wenen vertrekken wil. Het gaat slechts goed tot Leoben doch als men hier van de grote lijn afraakt, begint het gesukkel. In Eisenerz blijft het treintje zo maar een uur staan wachten terwijl niemand weet waarvoor... In Hieflau weer een uur wachten... Nolens volens wordt zo de reiziger gedwongen de haast, die hij uit Wenen heeft meegebracht, af te leggen en zijn ziel in lijdzaamheid te bezitten als een retraite voor de confrontatie met de "Gesäuse"-wanden. Toen we dan eindelijk - laat in de namiddag - de laatste etappe in de richting Gstatterboden afstoomden, hadden we het gevoel of de tijd, dat wij door een gloeiend heet Wenen wandelden, reeds in een ver verleden lag...

In Eisenerz waren we een charmante maar nogal babbelzieke reisgenote kwijtgeraakt, die ons de stuipen op het lijf gejaagd had met de mededeling, dat in Gstatterboden, waar wij wilden gaan overnachten, helemaal geen huizen stonden... We zouden met ons koffer aan de hand een uur moeten lopen om een van de verspreide huizen in deze streek te vinden... Gstatterboden zou namelijk niets anders zijn dan een soort halte van de spoorwegen, waar de trein niet eens stopte doch alleen wat langzamer reed om de bergbeklimmer gelegenheid tot uitstappen te geven... We vonden dit een nogal zonderling verhaal. Te meer omdat Gstatterboden toch in het spoorboekje vermeld stond. Maar ja, zij wist het beter want "was er zelf geweest"...

 

Niet eens 'n dorp!

Ietwat in mineurstemming om het avontuur, dat boven ons hoofd dreigde, reden we het "Gesäuse" binnen. We passeerden inderdaad de halteplaats zonder huizen en er sprongen alpinisten uit de trein... Inmiddels waren we echter toch wel zó wijs geworden, dat het eigenlijke Gstatterboden nog komen moest. Welnu: een dorp bleek het niet. Alleen tien huizen, een stationnetje, een winkel van Sinkel en een hotel. Geen kerkje!... De schone uit Eisenerz, die er "zelf geweest was", had zich dus vergist. Zij moest de halteplaats bij de Kummerbrug voor Gstatterboden hebben aangezien! In ieder geval kon hier overnacht worden. En méér zochten we voor vandaag niet. Zonder ze te zoeken waren we echter al lang voor de trein stilstond in de ban geraakt van de machtige wanden van de Planspitze (2120 meter), die recht tegenover het stationnetje 600 meter naar beneden vallen. Omdat men er zo dicht onder staat, lijkt het of ze loodrecht zijn doch bij een beklimming valt dit, zoals vaak, wel enigszins mee.

Dit was dan het befaamde "Gesäuse". En we zaten midden in het bergbeklimmersnest Gstatterboden! We stonden als aan de grond genageld. Neen, zo uitdagend hadden we de bergen nog nooit gezien! Wonderlijk, dat nog zo weinig Nederlandse bergvrienden de weg hierheen gevonden hebben!...

 

 

 

2. Er lokt een streepje tegen 'n steile wand

 

De minst geëxponeerde directe route van Gstatterboden naar de Hess-hut van de Österreichischer Alpenverein in de Ennstaler Alpen vormt de zg. "Wasserfallweg", de Watervalweg. De hut ligt slechts op 1687 meter hoogte en daarom zag het er op onze Freytag-Berndt landkaart allemaal nogal eenvoudig uit. Een bergvriend uit Linz, die met zijn familie met ons in de dependance van het hotel logeerde, hing echter een zodanig schilderij van deze "weg" op, dat we niet wisten hoe we hem dankbaar genoeg moesten zijn, omdat hij ons behoedde voor een avontuur van welks draagwijdte wij ons blijkbaar thuis niet bewust waren geweest. Neen, dan in 's hemelsnaam maar géén "Wasserfallweg" en géén Hess-hut... Men had ons dus zó bang gemaakt van de "Wasserfallweg", dat we - zij het met bloedend hart - besloten maar een wat gemoedelijker tocht naar de ten noorden van de Enns gelegen Ennstaler-hut (1543 meter) te ondernemen.

Het bloed kruipt echter waar het niet gaan kan. We slaagden er in onze nieuwe kennissen tot een wandeling door het oostelijke deel van het Ennstal te verleiden, waarbij we dan meteen de gelegenheid kregen iets van de Watervalweg in ogenschouw te nemen. Zo wandelden we dan op die prachtige zomeravond, die enkel maar mildheid over de wereld strooide, met z'n vieren onder de machtige wanden van de Planspitze, die hier in Gstatterboden 600 meter achter elkaar naar beneden vallen. De rivier de Enns, waarlangs ons pad stroomafwaarts voerde, werd steeds rustiger naarmate zij dichter het stuwmeer naderde en daar waar een zijbeek, de Klausgraben, in de Enns uitmondde, was het water zo rustig, dat we in de aftakking zelfs zwemmen konden.

 

Licht streepje

Tussen de bedrijven door gaf onze Linzer uitleg over de reeds prijsgegeven Watervalweg. De meest geëxponeerde plaatsen kon men nog juist met het blote oog waarnemen tussen de uitdagende Planspitze (2120 meter) en de Zinödl (2191 meter). Niets dan een licht streepje over de rots tegen een steile wand! 't Zag er inderdaad nogal griezelig uit. Zo uit de verte bekeken. Wanneer onze plannen om deze route te volgen al niet eerder waren opgegeven, zouden ze nu echter toch zeker de doodsteek gekregen hebben. Onze Linzer, die de weg vroeger zelf gemaakt had, "waagde er zijn vrouw en zoontje niet aan", al kon hij dan ook niet verhelen, dat de weg "wunderbar" was. Niet zonder weemoed dachten wij er aan hoe we thans hier een punt van een tot heden nog helemaal uitgevoerd programma prijs moesten geven. Toen we een uur later samen op een bank voor ons tehuis de wonderen van een ondergaande zon te savoureren zaten, werd dan ook weer telkens opnieuw het oog onweerstaanbaar getrokken naar die magische wand, de wand, die wij niet beklimmen zouden...

 

Nog 'ns informeren

In de avond zijn niet alleen de katten, maar ook de gedachten grauw. Dat bleek wel de volgende ochtend toen over de Ennstaler Alpen een dag uit duizenden beloofde open te gaan. Alle toppen van de omringende bergen lagen reeds in de zon en de Watervalweg, waarvan we reeds afscheid meenden genomen te hebben, had zijn hele afschrikwekkendheid verloren. Het scheen alsof hij fluisterde: "Laat de kans niet voorbijgaan" en in gedachten voelden wij zijn rotsen reeds onder de profielzolen en tastten onze handen al naar stevige "grepen"...

Het minste, dat we doen konden, was toch wel nog eens opnieuw op informatie tijgen en daarbij andere bronnen aanboren... Een alpinist, die met twee vrouwen eveneens de Watervalweg wilde maken, vroeg of we "schwindelfrei" (vrij van duizeligheid) waren. "Schwindelfrei?... Nou ja... 't Had béter maar ook érger gekund"... "Enfin, u zult het wel merken bij de waterval", zei hij. "Als u daar al moeilijkheden ondervindt, zou ik maar teruggaan"...

 

Het gaat wel!

Onze tweede informatiebron van die dag vormde de baas uit de winkel van Sinkel, Gstatterbodens "bazaar", een man van de streek dus. Baas "Sinkel" boog zich ver over zijn toonbank om ons schoeisel te bemonsteren, bekeek ons eens onderzoekend van boven en concludeerde nogal resoluut: "Ja, u komt er wel doorheen!" Omdat we nu wisten het tóch al gewonnen te hebben, begonnen we, voor de schijn, bezwaren aan te voeren: "We waren niet helemaal schwindelfrei"... "Nou, dan kijk je maar niet in de diepte"... zei hij laconiek. "Men had ons voor enige lastige punten gewaarschuwd"... "Och, zo erg is het niet. De weg is goed 'gesichtert'. U kunt het beslist!" verzekerde hij... Wel, toen waren we waar we wezen wilden! We bedankten onze Linzer van de vorige avond hartelijk voor de goedbedoelde waarschuwingen en deelden mede, dat we toch de "Wasserfallweg" zouden nemen... Straks weer thuis zouden we wel een briefkaartje schrijven hoe het afgelopen was...

Alvorens het eigenlijke bergpad te bereiken, moet men een klein half uurtje over de grote asfaltweg lopen tot aan de Kummerbrücke. Voor wie er op gebrand is te klimmen in de bergen, vormt dit een vervelend stuk weg, hoe schoon links en rechts de berggestalten ook uit de dalbodem oprijzen. Daarom begrepen we pas deze morgen, waarom bij de Kummerbrug een halteplaats is en bergbeklimmers hier uit de langzaam rijdende trein springen. Zij schieten dan meteen binnen in hun paradijs, want de Watervalweg begint direct aan de overkant van de brug.

 

Vaarwel, grote asfaltstraat, vaarwel rivier! Hier duikt de bergbeklimmer onder in het bos, dat hem opslokt alsof hij niet meer tot de wereld van de mensen behoort, maar zelf een stuk van de natuur geworden is. De klim naar de Hess-hut is begonnen...

 

 

 

3. Op de Watervalweg wacht het avontuur

 

Uit hetgeen hier tot nu toe geschreven werd, heeft men al wel begrepen, dat wat men in het "Gesäuse" met de naam "Wasserfallweg" aanduidt, niet maar een gewone weg vormt, waarover de eerwaarde zuster met de meisjeskostschool uit wandelen gaat. We hebben hier te doen met een route naar de Hess-hut, die gedeeltelijk een "Klettersteig" vormt. Voor het begaan daarvan dient men niet al te veel last van duizeligheid te hebben en tevens ook over enige bergervaring te beschikken. Voor wie deze eigenschappen de zijne kan noemen, behoort de "Wasserfallweg" tot een belevenis, die men niet licht vergeet...

De waterval, waaraan de route haar naam ontleent, zou dus de eerste toetssteen voor ons kunnen zijn. "Hier omkeren als er moeilijkheden kwamen" had men gewaarschuwd. Onnodig te zeggen hoe wij op deze waterval gespitst waren, want hier zou de beslissing voor het vervolg van deze dag vallen...

 

De waterval

Hoewel de dag heet beloofde te worden, lag onze route voorlopig nog altijd in de schaduw. Niet alleen dank zij het bos, maar ook door het feit, dat de hele bergflank, waarlangs het pad naar boven trekt, nog niet door de zon beschenen werd. We dachten reeds van verre het ruisen van de waterval te zullen horen doch dit bleek een vergissing, even groot als de teleurstelling die de plaats in kwestie opleverde. Zeker, in het voorjaar wanneer er nog smeltende sneeuw op de bergen lag, zou hier wel een machtige waterstroom naar beneden storten, nu echter siepelde er maar een simpel straaltje, dat niets te bruisen had omdat het zijn oorsprong bleek te vinden in een hoger gelegen bron.

Door een wirwar van rotsen en onder de voeten glijdende steenslag wees een blauwe "Markierung" de weg van rots naar rots. Daar waar de rotsen vochtig en groen bemost waren, heette het oppassen voor uitglijden. Van tijd tot tijd moest er wat gebalanceerd worden en vaak kwamen ook de handen er aan te pas om een wat ver gelegen steunpunt te kunnen bereiken.

 

't Wordt serieuzer

Het duurde enige tijd eer we over de lastige plek heen waren, vooral ook daar we, geheel alleen zijnde, met de uiterste behoedzaamheid te werk gingen, maar extra moeilijkheden, die twijfel aan succes konden oproepen, deden zich toch niet voor. Nu wisten we het dus! De eerste proef was doorstaan. Thans zouden we er verder ook wel doorheen komen!

Na een gemoedelijk stukje weg, uiteraard altijd stijgend, meldden zich de volgende geëxponeerde plaatsen aan. Recht op het doel af trok zich de route naar boven, herhaaldelijk steil langs de wand met steeds aan de linkerhand de diepe afgrond naast zich. Maar de "weg" bleek goed beveiligd. Nu eens hing er een forse staalkabel als het te moeilijk dreigde te worden, dan zat er een ijzeren stang in de wand bevestigd. Dit overwonnen lokte een houten ladder van stevige boomstammen tot een nieuw avontuur, elders weer stonden zware ijzeren ladders met zelfs leuningen er aan stevig en soms loodrecht tegen de wand. Alles griezelig genoeg om aan te zien, maar bij een koel hoofd en kalm overleg toch eigenlijk doodsimpel.

 

Een beetje techniek

Men diende zich alleen maar voortdurend met nadruk de regel van de drie steunpunten voor ogen te houden. Deze houdt in: wordt één hand verplaatst dan altijd steun met andere hand en beide voeten. Wordt één voet verzet dan immer steun met twee handen en één voet. Dit is "klettertechniek". Voor wie deze niet door veel oefening tot een tweede natuur is geworden, is een voortdurende zelfcontrole vereist, omdat men er zich anders al spoedig op betrapt met slechts twee steunpunten te klimmen. Verder dient er op gelet bij het grijpen in de rots, dat men zijn steunpunt niet horizontaal naar zich toetrekt doch de "Griff" (greep) zó vastgrijpt, dat hij door de hand als het ware naar beneden wordt gedrukt. Zo loopt men minder risico voor het losschieten van een "greep".

Met dit alles voor ogen en in praktijk brengend overwonnen we langzaam maar zeker de geëxponeerde plaatsen tot het pad weer een normaal karakter kreeg. Het grote avontuur was achter de rug al hadden we toen eigenlijk nog maar de helft van de weg naar de hut afgelegd.

 

De hut

Een vrij horizontaal stuk door een uitgestrekt veld van grootbladige weegbree vormde een verrassende variatie. Het pad daalde nog een keer door een grote "kom" terwijl van verre de Hess-hut reeds op een rotswand wenkte. Net als vele andere hutten heeft ook de Hess-hut (1687 meter) van de zijde van de Watervalweg de hebbelijkheid een steile toegangsweg te bezitten. Als de klimmer moe en bezweet is, beginnen hier de laatste loodjes steeds extra zwaar te wegen. Dat was ook nu weer het geval. Maar licht werd de vermoeienis bij de herinnering aan de avontuurlijke klauterpartij, de kijk in de duizelingwekkende diepten, waarboven een mens hing als een vlieg tegen de muur, en het onvergetelijke uitzicht op de machtige wanden van de Zinödl, die aan de overzijde van de afgrond stonden als de symbolen van het oergeweld, dat ze eens heeft opgestuwd. Het kon ons niet schelen, dat we - vanwege het zweet - geen draad droog meer aan het lijf hadden toen de Hess-hut ons gastvrij opnam, na een klimtocht van meer dan vier uur...

 

 

 

4. De Hess-hut steunpunt der ware kletteraars

 

Hoewel niet zo hoog gelegen (1687 meter) laat de Hess-hut zich vanuit Gstatterboden niet gemakkelijk bereiken. Wie een lichtere route zoekt, kan haar vanuit het dorpje Johnsbach langs de zuidkant van het gebergte naderen. Deze route munt uit door natuurschoon maar is veel minder spectaculair dan de Watervalweg en vergt bovendien een enorme omweg. De wandelaar, die haar kiest, moet echter ook weer dezelfde weg terug maken. En dat betekent voor de echte bergvriend steeds een ietwat vervelende geschiedenis. Dit alles bij elkaar genomen leidt er toe, dat de Hess-hut weinig gewone bergwandelaars maar daarentegen des te meer "kletteraars" trekt.

De Hess-hut vormt het "pied-à-terre" bij uitstek voor de rasalpinisten. Zij brengen er de heel aparte sfeer, die aanzienlijk afwijkt van die van berghutten met gemakkelijke toegangswegen. De sfeer is er meer gespecialiseerd, zouden we haast zeggen. Dit houdt in, dat wie hier verblijft, geacht wordt de bergen ook metterdaad te lijf te willen gaan en wat méér dan een "dolce far niente" op zijn program heeft staan. Iedere dag dient er eerst geklommen te worden - dus vroeg uit de veren! En na de gedane "dagtaak", die men omstreeks het middaguur - als het moet - achter de rug kan hebben, dan pas wordt er rust geaccepteerd. Voor minder dan een halve dag "werken" behoeft men niet te tekenen.

De specialisten van de Hess-hut zijn de "kletteraars". In hoofdzaak komen ze uit Wenen. Volgens het hutboek vormden wij pas de derde Nederlander, die hier het laatste jaar verzeild geraakt was. Weners zijn gemoedelijke en opgewekte lieden. Ze hebben alleen maar de eigenaardigheid te menen, dat iedereen hun dialect wel verstaat waarom ze het niet nodig achten Hoog-Duits te spreken. Als enige buitenstaander in dit Weense milieu kan men dan niet anders doen dan te trachten zijn oren zo spoedig mogelijk met hun "Mir hah'n" (Wir haben) en hun "leiwand ist's" ('t is prima!) vertrouwd te doen geraken. Dit is het enige bezwaar dat we tegen de aardige Weners hebben!

 

De "boksers"

Ten westen van de Hess-hut staan de "kanjers" van bergen in een rijtje opgesteld: Planspitze (2120 meter), Hochtor (2365 meter), Grote Ödstein (2355 meter) en Kleine Ödstein (2084 meter) om de voornaamste te noemen. Vier boksers met een ijzeren vuist, wijd en zijd bemind en beroemd, berucht en gevreesd in de wereld van het alpinisme. Hun hoogte doet het hem niet maar wel hun afwijzendheid. Wanneer ze slecht geluimd zijn, deze knapen, halen ze vreselijk uit en slaan hun bestormers met een weergaloze meedogenloosheid van zich af. Een kruis op het "Bergsteiner Friedhof" van Johnsbach wordt dan de trofee van de overwinning van het natuurgeweld. Er ligt nauwelijks één alpinist op dit "Friedhof" begraven - en er rusten er veel! - wiens grafteken niet een van de vier hierboven genoemde bergnamen vermeldt!... Zó kreeg het "Gesäuse" ook een tragische roem en zijn bergen dragen het epitheton "gevaarlijk". Reeds in Wenen werden wij er door een bezorgde dame voor gewaarschuwd. Ook dit seizoen heeft deze streek weer haar slachtoffers geëist.

 

Tijdig gered

Bijna waren we zelf getuige geweest van zo'n tragische afloop. Op de dag van onze aankomst in de Hess-hut werd er een 78-jarige man vermist. Ja, u leest het goed: 78 jaar! Als bekroning van zijn levensavond had hij nog eenmaal de Planspitze, die hij veertig jaar geleden bestegen had, willen beklimmen. Geen mens bleek in staat geweest hem van deze voor hem waanzinnige daad terug te houden. Na uren kwam de melding van hulpgeroep binnen. Men toog op onderzoek, doch vond niemand. Nog enige uren later hoorden twee andere van de Planspitze afdalende alpinisten om hulp roepen. Ver van de route, verdwaald in de "Latschen"-begroeiing (lage dennen), trof men de oude man aan, uitgeput en met een lichte beenwond, op de grond liggend. Met veel moeite wist men hem naar de hut te brengen, waar we hem zagen binnenstrompelen.

"Zonder deze heren hadden jullie mij morgen dood gevonden"... waren de eerste woorden, die de oude Wener tot ons sprak. Zijn erkentelijkheid voor de redding was groot en hij prees in hoge mate de kameraadschap van de alpinistenwereld. Eenmaal wat op verhaal gekomen rustte de man niet voordat hij zich met zijn levensredders had laten fotograferen. Intussen had hij de aanwezigen in de schemerige "Gaststube" van de hut iets van zijn leven verhaald.

 

Tragiek van een oude man

Het bleek de tragische geschiedenis van een eenzame, die te oud geworden en te vitaal gebleven, al zijn bergvrienden van weleer overleefd had zonder dat zijn liefde tot de bergen was uitgeblust... De laatste met wie hij zich verstaan kon, was zijn eigen vrouw geweest, doch deze had de dood hem twee jaar geleden ontrukt... Sindsdien begreep hem niemand meer en hij begreep de anderen niet... Zo was hij gedoemd geheel alleen de gevaarlijke hoogtewegen van zijn jeugd te gaan...

Ook de volgende ochtend weigerde de oude man, die via Johnsbach naar boven was gekomen, iedere begeleiding bij de afdaling van de Watervalweg. Dezelfde gemakkelijke weg terug als hij gekomen was, wilde hij niet. Ook nu bleek niemand in staat hem van zijn voornemen af te brengen. Bij zijn start bij de hut koos hij twee maal de verkeerde route. Eerst toen men hem op het juiste pad gezet had, kon de afdaling beginnen. Hoofdschuddend over zoveel eigenzinnigheid hebben wij hem zien vertrekken. De afdaling van de Watervalweg immers is nog lastiger dan het naar boven gaan! Menigeen verwachtte in de loop van de ochtend de mededeling van zijn tragisch einde... Dat bericht bleef uit! De eerste van Gstatterboden naar boven komende alpinisten wisten te vertellen, dat de oude Wener, toen ze hem ontmoetten, reeds de gevaarlijkste plaatsen overwonnen had. "Die komt er wel door!" was hun conclusie. "Die man weet méér van bergen dan wij allen te zamen!"... Eerst toen voelden we ons opgelucht!...

 

Wie eenmaal gegrepen wordt...

Het beeld van de oude Wener zijn wij sindsdien niet meer kwijtgeraakt. In onze geest zien we hem als de Ahasverus van de bergen, gedoemd tot eeuwig zwerven in de ban van de magie, die de vreugde van zijn jeugd en de liefde van zijn ouderdom betekenden. Welsprekender dan ooit wordt hier belichaamd de waarheid van het bekende woord, dat wie éénmaal door de bergen gegrepen wordt er nooit meer van los komt...

 

 

 

5. Mislukte Planspitze geeft een dagje vrij

 

"De ware bergbeklimmer moet altijd de courage hebben een plan, dat hem bij nadere beschouwing niet goed meer ligt, te laten varen en er een ander voor in de plaats te zetten", zo schreef eens de bekende alpinist en publicist dr. Julius Kugy. Indien er meer naar deze wijze raad en minder naar de influisteringen van een valse eerzucht geluisterd werd, zouden er niet zoveel ongelukken in de bergen gebeuren. Daarom heeft dr. Kugy ons van de Planspitze afgehouden...

Wat aan de late kant (zeven uur) maar in ieder geval vol goede moed waren we die ochtend op pad getogen voor de Planspitze. Dit late vertrek wreekte zich al vrij spoedig daar de zon hoog aan de hemel stond en de warmte zich danig gelden deed. Omdat de "markering" een en ander te wensen overliet en het terrein veel minder overzichtelijk was dan we verondersteld hadden, bleken we - na een uur - toch eigenlijk veel te geringe vorderingen gemaakt te hebben. De route ging door een wirwar van stenen en "Latschen"-begroeiing en reeds twee maal waren we van het juiste pad afgeraakt en hadden we terug moeten gaan tot de laatste "markering" om weer in het goede spoor te komen. Zo op het oog kon men overal gaan, maar slechts één route was de juiste en wie die verloor raakte - omdat alles op elkaar geleek - in een doolhof, waar niet gemakkelijk viel uit te komen. Hier immers was het, dat gisteren onze "Ahasverus" gevonden werd. Het kan wel de herinnering aan diens avontuur geweest zijn, waardoor de moed ons in de schoenen zonk - in ieder geval besloten we tot de terugkeer. En al was de dag dan ook nog zo schoon en namen we een paar uur later de eerste, reeds voor ons vertrokken, groepjes op de top van de Planspitze waar, spijt hebben we van ons besluit niet gehad.

 

Heel kleintjes

Met wat minder "grof wild", de Zinödl (2191 meter), hebben we ons die dag tevreden moeten stellen. Daardoor voelden we ons des avonds, rond de blankgeschuurde houten dis, wel heel kleintjes toen er - naar gewoonte - nog wat werd nageboomd over de avonturen van de dag. Zo'n Zinödl langs de gemakkelijkste route betekent maar een pover resultaat als daar rondom je heen de uitdagers van een Planspitze, Hochtor en Ödstein te lokken staan... Om helemaal eerlijk te zijn: 't was dan ook een wel gemakkelijk dagje geweest, waarbij de zon ons nogal eens op de rug met tien tenen omhoog op een bergweitje had zien liggen, genietend van een dag, die God scheen geschonken te hebben opdat wij er doorheen zouden kunnen stappen.

 

Als anderen zwoegen...

En betekent het misschien ook geen bergvreugde, verlost van zijn zware bergschoenen, op een uitstekende rand in de omgeving van de hut te zitten en naar beneden te kijken in de "Kar", waar de "Wasserfallweg" zich naar boven slingert? Reeds van verre ziet ge de alpinisten naar boven komen. Bij een of andere bocht van het pad verliest ge ze voor een poosje uit het oog, doch dan duiken ze - nu wat dichterbij - plotseling weer op. Langzaam naderen ze het witte of rode bloesje van het meisje of het gebruinde, blote bovenlichaam van de jongen afstekend tegen het groen van de "Latschen" of het grauw van de rotsen. En ge betrapt dan uzelf op een tikkeltje leedvermaak omdat vandaag anderen zwoegen en zweten zoals gij het gisteren zelf gedaan hebt... Neen, ook zo'n dag van wat dolen, luieren en spieden betekent geen verloren dag! Een mens heeft er waarachtig recht op als hij daags daarna de weliswaar gemakkelijke, maar wat lange afdaling naar Johnsbach met de daarop aansluitende wandeling van een kilometer of acht door het Johnsbachtal naar Gstatterboden wil maken terwijl een hittegolf de mussen van het dak doet vallen...

 

Zij aan zij

In Johnsbach komt geen bergvriend, die niet pelgrimeert naar het Bergsteiger Friedhof, waarom dit dorpje bekend is. De een heeft er een kameraad liggen op wiens graf hij wat alpenbloemen leggen wil, de ander komt om hen te gedenken, die aan het alpinisme zijn tragische grootheid gaven. Het kerkhof ligt even buiten het dorp op een met gras begroeide helling met als centraal punt het witte kerkje, dat fraai afsteekt tegen de omgeving. Driekwart van het dorpskerkhofje wordt ingenomen door graven van de slachtoffers van de bergen. Het zullen er een 70-tal zijn. En tussen hen in rust ook "die Mutter Ditz", een eenvoudige vrouw uit Gstatterboden, die aan weinig bemiddelde alpinisten - "haar jongens", zoals zij ze noemde - een goedkoop onderkomen verschafte. In 1947 is zij een natuurlijke dood gestorven. Ook haar hebben de bergvrienden niet vergeten. Jammer genoeg is het kerkhof slecht onderhouden. Sommige monumenten staan scheef gezakt, opschriften vallen moeilijk te ontcijferen en graven liggen door onkruid overwoekerd. Wie zich enige moeite getroost zal echter in die opschriften steeds weer de namen van de "Gesäuse"-geweldenaars zoals Ödstein, Hochtor, Reichenstein e.a. ontdekken.

 

Tweehonderdeenentwintig

Niet al hun slachtoffers liggen echter hier begraven. De volledige lijst vindt ge bij de ingangsboog van het kerkhof. Deze lijst loopt van 1810 tot 1956. Tweehonderdeenentwintig namen telden wij er op... Tevergeefs zoekt ge echter op de graftekenen een aanklacht tegen de bergen, die onbewogen vanuit hun trotse hoogten neerschouwen op het laagommuurde vierkant om Johnsbachs kerkje. Integendeel: uit menige spreuk straalt door de droefenis van 't plotselinge verscheiden een stille fierheid om het hoge ideaal van hem wiens naam de grafsteen draagt. Ge staat hier voor een geestesuiting, waarvoor ge bij een laaglander, die nooit door de ban van het hooggebergte gegrepen werd, altijd vruchteloos begrip zult vragen...

 

 

 

6. De gevaren der bergen

 

De lezer, die onze artikelenserie over bergtochten gevolgd heeft, zal ongetwijfeld wel de indruk gekregen hebben, dat het maken van dergelijke tochten toch maar een gevaarlijke onderneming betekent. In die gedachte ziet hij zich dan nog gestaafd door de wel bijzonder grote reeks van ongelukken, waarover dit seizoen ook onze vaderlandse pers op ruimer schaal melding heeft gemaakt dan zij dit in het verleden placht te doen. Een aanwijzing, dat ook in Nederland het alpinisme meer in de belangstelling komt? Een en ander noopt ons hier wat te vertellen over de gevaren der bergen om eventuele scheve indrukken een weinig recht te trekken.

Vooropgezet zij dan, dat de bergen inderdaad gevaarlijk kunnen zijn en het onder bepaalde omstandigheden ook werkelijk zijn. Dit betekent echter niet, dat ieder, die de bergen intrekt, nu ook steeds op de grens van leven en dood balanceert. Er valt heel wat bergvreugde te beleven zonder dat daarbij grotere risico's behoeven gelopen te worden dan bij het gaan door een straat van een drukke stad. Hierover leest men evenwel niet veel in de krant daar dit niet spectaculair genoeg is.

De ongelukken gebeuren in "een hogere categorie". We bedoelen daar, waar men zich niet met een allereenvoudigste bergwandeling tevreden stelt. Intussen dient hierbij wel opgemerkt, dat het begrip "eenvoudig" in de bergen iets anders betekent dan in het laagland en door de leek nogal eens misverstaan wordt. Wat in de bergen "eenvoudig" lijkt, is het daarom nog niet altijd. De juiste waarde van dit begrip te kennen is reeds van zeer grote betekenis voor de bergwandelaar. De meeste ongelukken doen zich voor onder de doorgewinterde alpinisten, die het hoogste wagen, en onder de klasse van de volslagen leken. Een tussencategorie bestaat er nauwelijks in dit opzicht.

 

Twee groepen

De bekende pionier van het alpinisme Emil Zsigmondy verdeelde de gevaren in twee categorieën, t.w. objectieve en subjectieve. Onder de objectieve verstond hij de oorzaken van gevaar, die afkomstig zijn van het object, d.i. de berg zelf. Tot de subjectieve rekende hij alle fouten, die in de persoon van de bergbeklimmer hun oorsprong vinden.

Tot de objectieve behoren dan op de eerste plaats alle gebeurtenissen, die door het weer en zijn invloed bepaald worden. Dit zijn: storm, nevel, steenslag, lawines, blikseminslag, invloed van water, sneeuw en ijs. De bergbeklimmer staat hier, tot op zekere hoogte, hulpeloos tegenover. Kennis en ervaring kunnen echter bijdragen tot aanzienlijke vermindering van het gevaar. Tot de subjectieve gevaren worden gerekend gebrekkige uitrusting, vermoeienis, verdwalen in het terrein, onderschatten van moeilijkheden, lichamelijke zwakte, last van duizeligheid en angst, nalatigheid, verkeerde manoeuvres, lichtzinnigheid, zelfoverschatting en valse eerzucht.

Het zou ons te ver voeren al de hierboven genoemde punten aan een nadere beschouwing te onderwerpen. Vastgesteld dient echter, dat er vooral in de subjectieve categorie zwaar gezondigd wordt - en dit in hoofdzaak door de leken. Een aantal der genoemde fouten zijn trouwens juist de kenmerken van de leek. Wie ziet wat er jaarlijks in de bergen rondloopt en wat daarbij uit onwetendheid, aan lichtzinnigheid gepresenteerd wordt, kan er zich alleen maar over verbazen, dat er nog niet veel meer ongelukken geschieden. Het is vooral aan de leek te wijten, dat het alpinisme een onaangename bijsmaak krijgt voor de oningewijde. De leek vormt een gevaar voor zichzelf en voor anderen. De ergste fout, die hij maken kan, is niet te weten wat men behoort te weten als men de bergen intrekt...

 

De juiste weg

Maar hoe raakt men dan leek af? zult u vragen. Daartoe bestaan meerdere wegen. Op de eerste plaats door eenvoudig te beginnen en zijn prestaties langzaam op te voeren, intussen ervaring verwervend. Daarbij behoort evenwel het volgen van cursussen, hetzij louter theoretische of theoretische en practische. Uiteraard is in Nederland hiertoe de gelegenheid beperkt. Een derde mogelijkheid ligt in het verwerven van kennis door het lezen van zg. alpine-lectuur. In het Nederlands ligt deze ook niet overal voor het grijpen maar er valt toch wel een en ander te vinden.

Wie het serieus meent met de bergen, doet ten slotte goed zich te organiseren. In Nederland bestaat o.a. de Sektion Holland van de Österreichischer Alpenverein, een afdeling van de Oostenrijkse moedervereniging. Deze sectie bracht het in ons land, in een ongeveer tienjarig bestaan, tot over de 5000 leden, waarmee zij tot de grote secties van de moedervereniging behoort. Het secretariaat is gevestigd Zeestraat 100 te Den Haag.

 

Vele voordelen

Het lidmaatschap verleent tastbare voordelen. Men geniet bijv. een zeer aanzienlijke reductie op het logies in de hutten en vaak ook nog op de maaltijden. Dit geldt niet alleen voor Oostenrijk maar tegelijkertijd voor de hutten van de zusterverenigingen in Duitsland, Zwitserland, Frankrijk en Italië. Wie bijv. drie tot vier keer gedurende een tocht in een hut overnacht, heeft zijn hele jaarcontributie al uitgespaard. De sectie Holland verspreidt een tweemaandelijks orgaan doch daarnaast ontvangt men uit Oostenrijk nog een soortgelijk orgaan (Duitse taal), dat uitstekend van inhoud is. Leden genieten reducties op tal van bergbanen, autodiensten en treinverbindingen en de afdeling beschikt over een goedvoorziene bibliotheek met alpine-lectuur en landkaarten. Door een lidmaatschap raakt men veelzijdig georiënteerd. Men weet wat er in de bergen "te koop" is. Ten slotte is men opgenomen in de grote wereld van het alpinisme, de verzameling van geestverwanten, die - hoe groot verschil in rang en stand ook zijn moge - allen gedreven worden door dezelfde drang en allen één zijn in één liefde: de liefde tot de bergen, die op haar beurt een bron vormt van onuitputtelijk levensgeluk.

 

 

Bronvermelding:

"In het 'Gesäuse' (Stiermarken)" verscheen in 6 afleveringen in de Nieuwe Tilburgse Courant op:

- woensdag 11 september 1957

- vrijdag 13 september 1957

- zaterdag 14 september 1957

- dinsdag 17 september 1957

- donderdag 19 september 1957

- zaterdag 21 september 1957