CUBRA

INHOUD PIERRE VAN BEEK
HOME 
BRABANTS
KUNST
FOTOGRAFIE
TEKSTEN
AUTEURS
AUDIO
SPECIAAL

PRINT

Pierre van Beek - Reisartikelen

 redactie: Ben van de Pol

 

In de Hoge Tauern

 

 

1. Als de elementen tegen de mensen samenspannen

 

Soms betekent het in de bergen een groter succes bij slecht weer de moed van een tijdig afbreken van de tocht op te brengen, dan het gesteld doel werkelijk te bereiken. We zouden dan ook nooit in de om de toppen van de Hohe Tauern hangende nevelzee gedoken zijn, indien onze speculatie aansluiting te vinden bij drie klimmers, twee mannen en een jonge vrouw, niet tijdig gelukt was. Niets immers werkt er deprimerender dan alleen te gaan door nevel over onbekend terrein en op grote hoogte. Met z'n vieren trachten we nu, op deze weinig zomerse junidag, de op 2450 meter hoogte vier uur boven Mallnitz (Kärnten - Oostenrijk) gelegen Hagener-hut van de Österreichische Alpenverein te bereiken.

Voor wie het Mallnitzer klimaat al enige tijd heeft meegemaakt, kondigt de vroege ochtend een dag aan, waarin van alles gebeuren kan. Meestal blijkt de balans dan naar de kwade kant door te slaan. Aangezien we die nacht echter toch in de Hagener-hut zullen blijven en we deze - rusten meegerekend - na een uur of zes wel hopen te bereiken, zijn we daar niet bang voor. Bovendien hebben we als tussenstation op de route nog altijd de Jamnig-hut, een particuliere onderneming op de gelijknamige alm (1757 meter) aan het boveneinde van het Tauerndal, dat onbetwistbaar het verrukkelijkste dal in de omgeving van Mallnitz vormt.

Het loopt goed in de koele ochtend, meestal langzaam stijgend door bos met daarna de klim door een paradijs van bloeiende Almrausch (alpenrozen), een weelde van bloemen zoals we nooit elders in de bergen bijeen gezien hebben. In de vastgestelde twee uur staan we op het bordesje van de Jamnig-hut, die het doel vormt van een dagtocht voor de meeste toeristen van beneden. Hijgend, puffend en zwetend komen ze op hun stadsschoenen naar boven gezwoegd om hier het middagmaal te gebruiken, hun naam in het huttenboek te schrijven en dan weer af te dalen. Op de terugtocht krijgen de alpenrozen het dan zwaar te verduren.

 

Hier begint "de berg"

Voor de echte bergwandelaar begint "de berg" echter eerst bij deze particuliere hut en zijn domein ligt in de hogere regionen van de hutten van de Alpenverein. Daar het nog vroeg in het seizoen en de Hagener-hut ook pas dezer dagen geopend is, bestaat er niet veel gevaar voor "gedrang" op de weg naar de stille hoogten als we de Jamnig-hut de rug toekeren. Voor ons uit weten we alleen twee bejaarde vrouwen - ze kunnen wel zeventig zijn! - die de Jamnig-hut niet eens hebben aangedaan. Ze zijn meteen doorgelopen. Ze maakten de indruk van vrouwen met pit en vertrouwd te zijn met de bergen, waarvan ook haar uitrusting getuigde. Haar ouderdom spreekt echter wel in haar bijzonder laag tempo en daarom laten we ze spoedig met een korte groet achter ons. Straks zullen wij ze in de hut treffen want komen zullen ze er! En dan zullen we vernemen hoe ze vandaag een nieuwe jeugd beleefd hebben want uit haar opgewektheid en haar doorzetten hebben we 't al afgelezen, dat de jaren minder schijnen te drukken naarmate méér hoogte overwonnen wordt. Ook zij zullen zeker overnachten en we verkneukelen ons reeds op het vooruitzicht van de "Hüttenzauber", die er vanavond zeker zal zijn...

 

"Anschlusz"

Intussen steekt er steeds meer wind op. De hoop, dat de wolkenmassa's wel uiteen zouden drijven, wordt niet verwezenlijkt. Alle tekenen wijzen er op, dat we op de tweeduizend meter in de nevel zullen komen. Zou deze te dicht zijn, dan rest er niets dan een terugkeer tenzij... tenzij we de drie figuren inhalen, die we reeds enige tijd ver voor ons uit hebben zien klimmen. Uit het begin van ons verhaal is al gebleken, dat ons dit lukt. Onze toekomstige tochtgenoten blijken een Berlijner en een jong echtpaar uit Heidelberg. Onze "Anschlusz" vindt geen ogenblik te vroeg plaats want zeer spoedig worden we door de nevel opgeslokt. Of de voor deze weersomstandigheden slecht uitgeruste Duitsers zich niet bewust zijn van wat ze ondernemen of dat het moed en doorzettingsvermogen is - we weten het niet, maar ze denken in geen geval aan opgeven.

 

Op de wintermarkering

Intussen is de wind nog aangewakkerd en het begint ook te regenen. Het vinden van het pad geeft moeilijkheden en spoedig zijn we op niets anders aangewezen dan de wintermarkering. Dit zijn op regelmatige afstanden geplaatste lange stangen, die echter niet overal de zomerroute volgen. Somtijds belet de dichtheid van de nevel direct de volgende stang waar te nemen en soms ontbreekt deze ook wel eens helemaal, omdat ze door weer en wind tegen de grond geworpen ligt. Maar de Berlijner blijkt toch een fijne neus te hebben. Hij duikt telkens als eerste de nevel in en slaagt er steeds weer in een reddende stang of spoor van pad te ontdekken wanneer wij hem nog slechts als een donkere schaduwvlek in de grauwe oneindigheid zien afsteken. Het grote Tauernkruis, naast de ruďne van een oude kapel, vormt het eerste, op de kaart aangegeven tastbare bewijs, dat we nog altijd op de goede route zitten. Het opschrift, dat hier in 1947 de waardin van de Hagener-hut door de bliksem gedood werd, werkt weinig opwekkend. Gelukkig hebben we nog geen tekenen van onweer gemerkt.

 

Dan maar liever zo!...

Intussen is het aardig koud geworden en dit wordt nog erger wanneer de regen in hagel overgaat. Gaarne zouden we iets wolligs uit onze rugzak opduikelen, maar dat betekent: rugzak af, regenjas en gewone jas eerst uit... Wie garandeert dat de tot storm aangegroeide wind ons die lichte plasticjas niet uit de handen rukt en wat zal de plotselinge afkoeling betekenen... Bovendien mogen we niet het contact verliezen met de groep, die geen reservekleding bij zich heeft... Neen, het middel zou erger zijn dan de kwaal en dus tornen we zwijgend voort tegen storm en koude in, met verkleumde handen en de wolletjes... in de rugzak... Onze Berlijner is er met zijn short in ieder geval slechter aan toe en het jonge Heidelbergse vrouwtje heeft in haar stadsschoenen reeds kletsnatte voeten! Maar ze moppert niet. Er wordt trouwens niet gepraat. Ieder heeft genoeg aan zichzelf!

 

Vragen...

We vragen ons af wat er nu in ieder van ons wel om mag gaan. Van ons zelf weten we het wel: Halen we de hut? Verdwalen we niet?... dat is de vraag! En de Berlijner?... Is hij zo zeker van zijn zaak als het lijkt? Vertrouwt hij zo op zijn instinct? En het vrouwtje?... Zal ze haar jonge man straks verwijten doen?... Zijn die twee misschien op huwelijksreis?... En de jonge echtgenoot?... Vervloekt hij deze tocht?... Verwenst hij dat lunchpakket met de hotelnaam "Bichlhof" er op, welk pakje hij nu al zoveel uren in een netje meesleept?... Waarom merkt hij niet eens, dat zijn regenkapje is afgewaaid en dat wij dit voor hem tijdig gered hebben?...

 

Het antwoord

Al deze vragen krijgen plotseling een antwoord als we onverwacht voor de ruďne van een bunkerachtig gebouw staan: het uitgeplunderde oude Tauernhaus. Geen stukje houtwerk zit er nog aan. De vroegere kamers zijn stenen gewelven. We hebben dus een dak boven het hoofd. Voor het zover is, moeten we echter eerst een verroest fornuis uit het deurgat trekken. De wind jaagt door tegenover elkaar liggende raamgaten, er ligt binnen een deels bevroren berg sneeuw. Twee andere vertrekken, die slechts raamgaten aan de voorkant bezitten, bieden echter betere beschutting. Ook de temperatuur blijkt hier aanmerkelijk hoger. Hier kunnen we verademen. De regenjassen gaan uit, versnaperingen komen te voorschijn en... we lachen allemaal! De stemming heeft dus niet geleden!... Wel vragen we ons af wat er van de twee oude vrouwen geworden is?

Nu kan er ook weer de kaart geraadpleegd worden waartoe we sinds lang geen kans meer gezien hadden. Wat?! Nog tweehonderd meter stijgen?... We schrikken er allemaal van!... Het hagelt nog steeds door. De korrels smelten niet weg. Als we na een poos - opnieuw ingepakt - onze schuilplaats verlaten, zijn de rotsen geheel met hagel bedekt. Daardoor zal de weg nog moeilijker te vinden zijn. Dan starten we voor de laatste etappe. Zullen we de hut vinden?...

 

 

 

2. Liefde tot de bergen maakt 'n gemeenschap

 

Ons groepje wordt met gejuich ontvangen als het de Hagener-hut (2450 meter) binnenvalt. Wéér vier in een veilige haven, beschermd tegen de elementen! De berekening, dat er - na de rust in het oude Tauernhuis - nog 200 meter zou te klimmen zijn, moet op een fout berust hebben. Verrassend snel doemden de omtrekken van de hut uit de nevel. We werden als het ware door het toevluchtsoord overrompeld.

We blijken niet de enigen, die vandaag de weg naar de Hagener-hut gekozen hebben. Er bevinden zich reeds twee Weense meisjes, een Berlijnse familie en kort na ons komen nog een Weens echtpaar met 11-jarige zoon, die ons - zonder dat wij het wisten - dus kort op de hielen gezeten hebben, de bezetting versterken. De laatsten brengen ook de mededeling dat de twee bejaarde vrouwen het Tauernkruis nog bereikt hebben, doch daarna - in gezelschap van nog twee toeristen - de terugweg aanvaard hebben. Dat moet een zware beslissing geweest zijn voor de dappere vrouwen maar vermoedelijk de enige juiste! Met z'n twaalven vullen we de gelagkamer, waar de grote, stenen kachel een behaaglijke warmte verspreidt en spoedig dampende borden gloeiende erwtensoep de ouverture voor de welverdiende maaltijd vormen. De waardin, een grootmoeder in de keuken en een meisje van 14 jaar komen handen te kort om hun gasten zo vlug mogelijk te bedienen.

 

Een gemeenschap

Niemand denkt nog aan de doorstane moeilijkheden. Ieder is vrolijk en uitgelaten en het is wonderlijk hoe deze elkaar vreemde mensen als bij toverslag een gemeenschap vormen. Dit is niet alleen de lotsverbondenheid te danken maar vooral aan die onzichtbare band, die allen bindt: de liefde tot de bergen. Ieder weet daardoor, wat de ander drijft tot deze voor een buitenstaander wat dwaze avonturen. Het is wel jammer, dat we zo de avond niet zullen beleven. Onze gemeenschap is gedoemd na een paar uurtjes uiteen te vallen. Een deel zal langs de route van de komst de terugweg naar Mallnitz aanvaarden, een ander deel zal aan de noordkant der Tauern, via het Valeriehuis, afdalen naar Böckstein om dan per trein door de 8,5 km lange Tauerntunnel naar Mallnitz terug te keren en wij... wij blijken de enige, die een overnachting in de hut op het program hebben staan...

De weersomstandigheden zijn intussen nog slechter geworden. Nog immer raast de storm om de hut. De hagel is echter overgegaan in dikke sneeuwvlokken, die spoedig de rotsen toedekken. Deze omstandigheid dwingt tot krijgsraad. De groep, die rechtstreeks naar Mallnitz wil, heeft het meest geluk. Zij krijgt als gids de waardin Gisela Uberbacher mee, die toch op reis naar Villach moet omdat haar porseleinen koffiefilter - haar "heiligdom" zoals ze hem noemt - gebroken is. Dik ingepakt in haar skipak en met stevige schoenen aan de voeten maakt deze jonge vrouw de indruk van een mannetjesputter, die haar groep zeker veilig beneden zal brengen.

Beklagenswaardiger is er de Böcksteingroep aan toe. Haar route begint al met het oversteken van een groot sneeuwveld met alle risico nu - tijdens de val van de "Neuschnee" - aan de overkant van het veld het begin van de weg niet te vinden. Er zit niets anders op dan dat grootmoeder zich over hen ontfermt. In storm en sneeuw gidst deze 70-jarige vrouw, kort na de start van de eerste groep, de Böcksteinafdeling over het gevreesde sneeuwveld waarna de groep verder op eigen risico in nevel en in de sneeuwjacht verdwijnt... "Ik heb ze maar even op het pad gezet. Ik was bang, dat ze verdwalen zouden"... zegt de oude vrouw als ze sneeuw-bestoven terugkeert in de hut, waar wij alleen met het jonge meisje, haar kleinkind, waren achtergebleven. Vanaf dit moment zijn wij de enige toerist hierboven. En er valt nauwelijks te verwachten, dat zich nog anderen zullen aanmelden.

 

"Zo maar"...

Grootmoeder toont zich nogal bezorgd om ons eenzaam lot. Ze vreest, dat we ons - het is nog vrij vroeg in de namiddag - wel gruwelijk zullen gaan vervelen, maar ze weet dan ook nog niet, dat we - in gedachten - reeds beslag gelegd hebben op het stapeltje alpinelectuur, dat naast het huttenboek ligt en op een extra heerlijk hoekje bij de kachel, waar men slechts door een bankleuning met de rug van de door en door warme kacheltegels gescheiden zit... Nog lang zijn we niet aan kaartspelen toe, waartoe de vrouw ons tracht over te halen. Wat zouden we trouwens moeten uitvoeren met die vreemde speelkaarten, waar bladeren van planten en eikels in plaats van harten of schoppen opstaan! De goede ziel laat zowaar een kopje thee met dikke klonten suiker en citroen voor ons aanrukken. "Zo maar"... zegt het meisje, dat bedient, wanneer we haar wat vreemd aankijken omdat we helemaal geen thee besteld hebben... Evenmin als in cafés pleegt men in berghutten "zo maar"... kopjes thee te offreren. Dat het tóch gebeurt, kan je alleen in Oostenrijk overkomen!...

 

Nieuwe zorg

De avond valt voor we er erg in hebben. Door de dubbele ramen van de hut is reeds lang geen uitzicht meer, daar de buitenste met bevroren sneeuw zitten dichtgepakt. In het weer komt geen verandering. Wanneer grootmoeder dan voorspelt, dat het "beter" maar ook nog wel "erger" kan worden, is onze eerste zorg voor de dag van morgen geboren. Als het ook morgenochtend nog stormt en sneeuwt en nevel elk uitzicht belemmert! Hoe kunnen we dan op het afgesproken uur in Mallnitz terug zijn???...

 

 

 

3. Romantiek in berghut en dreigend dilemma

 

"Als het blijft stormen en sneeuwen... de nevel ook morgenvroeg niet geweken is... hoe moeten we dan op het afgesproken uur in Mallnitz terug zijn"... Ziedaar dé gedachten, die ons - sinds het neerdalen van de avond over de Hagener-hut - niet meer loslaten. Als een sombere dreiging zien we op ons afkomen de keuze, waarvoor we morgen geplaatst kunnen worden: in de nevel tóch naar beneden gaan met alle daaraan verbonden gevaren of beneden tevergeefs op onze terugkeer laten wachten met de al niet minder kwade consequenties...

Nog is het boven weergegeven dilemma geen werkelijkheid maar de gedachten eraan alleen laat toch niet na haar stempel op de gezelligheid van de hutsfeer te drukken. Deze sfeer blijkt intussen lang niet zonder romantiek. Grootmoeder heeft het niet nodig geoordeeld op de tafel te klimmen om de twee petroleumlampen aan de zwart geblakerde zoldering aan te steken. Twee, van tijd tot tijd gezellig knetterende kaarsen in blakers verlichten ietwat spookachtig de gelagkamer. In deze Rembrandtieke verlichting hokken we met z'n drieën naast de kachel: grootmoeder, kleinkind en de Hollandse toerist. En buiten om de hut giert de sneeuwstorm, die van geen ophouden schijnt te weten.

 

Hoe moet dat nou?

Met de blaker in de hand stommelen we ten slotte om half tien naar boven om onze legerstede op te zoeken in het kale en koude kamertje van rondom niets dan ongeschilderd dennenhout. Er liggen zes dekens gereed, die we ook alle zes gebruiken. Het nadeel van het grote gewicht nemen we in deze stormnacht maar op de koop toe... Alvorens in te slapen wikken en wegen we de kansen voor de dag van morgen maar we komen er niet uit. Als het zwaard van Damocles dreigt het dilemma boven ons hoofd: morgen blijven of vertrekken. Kans, dat er iemand komt, die ons een eind weg zal brengen, bestaat er niet. De waardin keert pas over twee dagen terug, de waard zelf, die tevens lokettist aan het Mallnitzer stationnetje is, komt ook eerst over twee dagen, als hij verlof heeft, naar boven... Andere toeristen vallen er uiteraard helemaal niet te verwachten en een telefoonverbinding bestaat er niet.

 

Verbeelding...

In de verbeelding zien we beneden al alarm geslagen: "Hollander vermist" komt er in de krant... de reddingsbrigade trekt uit... een wachtende vrouw krijgt grijze haren... en uiteindelijk blijkt die Hollander dan gezond en fris in de Hagener-hut te zitten... Veel sensatie om niets, die in ieder geval moet voorkomen worden... We begrijpen niet hoe we na al deze gedachten toch nog tot twee uur in de nacht doorslapen. Nog raasde de storm, om vier uur: nog de storm... Om vijf uur zijn we wéér wakker. Door het met een korst van bevroren sneeuw tot matglas veranderde raam zeeft het licht de kamer binnen. Het lijkt opvallend helder... Buiten is het rustig. "Geen storm meer!" flitst het door onze geest. "Misschien is ook de nevel wel gebroken"... Maar door het raam kunnen we niet naar buiten kijken en tot opstaan is het nog te vroeg... Grootmoeder moet zuinig met het kachelhout zijn, heeft ze me gezegd. Dat wordt alles van ver naar boven gedragen...

 

Licht en donker

Dan verduistert het licht in het kamertje. Er moet een wolk voor de zon schuiven... Dus tóch nog geen stralende dag!... Maar in ieder geval waait het niet meer!... Enigszins gerustgesteld door hoop op de toekomst soezen we nog een paar uurtjes voort, daarbij het wisselend spel van licht en schaduw op de kamerwanden volgend. Om half acht is het dan eindelijk zover! Grootmoeder stommelt al beneden. In pyjama vliegen we de trap af en naar de voordeur. Nog drijft er zware bewolking maar hier tussendoor vertonen zich van tijd tot tijd grote vlakken blauw met soms een stralende zon. Wanneer de beloften vervuld worden, zullen we kunnen vertrekken maar we moeten eerst nog een poosje afwachten.

De dag en nacht die voorbij zijn, hebben de winter over de bergen gebracht. Aan de voorkant van de hut ligt de sneeuw een halve meter hoog. Aan een zijkant blijkt zelfs een berg van een meter hoogte opgewaaid te liggen. Verder weg liggen kuilen vol gewaaid terwijl weer elders de rotsbodem maar met een dun laagje bedekt is. Grootmoeder wil niet, dat we aan het "schneeschaufeln" gaan, doch laat zich ten slotte toch bepraten nadat we beloofd hebben haar wanten te zullen aantrekken. De lange steel van de sneeuwschop, die de nacht door buiten gestaan heeft, blijkt geheel met een ijskorst bedekt. Onder de warmte van de handen smelt de korst geleidelijk weg en als dan ten slotte het hout van de steel weer te voorschijn komt, laat de schop zich met de blote hand hanteren. Het kost een half uur om een gangetje te graven voor de deur der hut tot de plaats waar het thans onzichtbare pad naar beneden heet te beginnen.

 

Fantastisch panorama

De beloften van een mooie dag gaan vervuld worden. Na een uurtje aanvaarden we, onder een stralende zon, de weg naar beneden, vergezeld van de beste wensen van hen, die achterblijven. "Weg" betekent wel een groot woord voor de route, die we nemen. Bij de komst in de nevel hebben we helemaal geen "weg" gezien en nu gaat hij schuil onder sneeuw. "Altijd naar beneden", heeft grootmoeder gezegd. "Het kan niet missen!" Daar houden we het dan maar op. Zonder op de route te letten - indien dit al mogelijk geweest ware - vol levenslust en vreugd om de nieuwe dag, die de verlossing uit het isolement betekent, rennen we naar beneden.

Onder ons ontrolt zich een fantastisch panorama. Langs drie windstreken tekent zich op de bergen de grens af tussen de nieuwe sneeuw en het groen van de almen. Ze moet zowat op 1800 meter liggen. Toppen en flanken, die daags tevoren nog geheel groen of grauw waren, lijken thans met poedersuiker bestrooid. De scherpe afscheiding tussen groen en wit over zo'n enorme uitgestrektheid maakt een buitengewoon onwezenlijke indruk, die we alleen van foto's kennen en in het verleden nooit als natuurlijk geaccepteerd hebben.

 

Moeilijk terrein

Over ons komt iets van de vreugde, die de skiloper ondergaan moet als hij in de winter naar beneden suist op de lange latten. Deze vreugde wellicht roept zorgeloosheid op en nog voordat we het ons goed gerealiseerd hebben, zitten we in moeilijk terrein verzeild. Wél gingen we voortdurend naar beneden maar we hebben toch te veel rechts aangehouden. De hellingen blijken steiler dan ze van boven leken. Smeltende sneeuw op nat gras is 'n glijmiddel bij uitstek. Ook goede profielzolen kunnen het daartegen niet bolwerken. De in zo hoog tempo ingezette afdaling eist nu uiterste behoedzaamheid met kleine klauterpartijtjes, die heel wat tijd vergen. Ten slotte vormt dan een bergbeek, waar het water over keien naar beneden huppelt, de minst slecht begaanbare route. Onze waterdichte schoenen hebben daar trouwens geen schrik van. Eerst in zicht van de Jamnig-hut slagen we er in het originele pad terug te vinden, maar dan hebben we er niet veel baat meer bij.

Als twee uur later de eerste regendroppels beginnen te vallen, marcheren we welgemoed Mallnitz binnen. Slechts twee uur over de afgesproken tijd doch de eerste symptomen van ongerustheid begonnen zich daar reeds te manifesteren. In de komende dagen ontmoetten we nog de groepen, die in de storm uit de Hagener-hut in verschillende richtingen vertrokken waren. Na veel wederwaardigheden waren ook zij heelhuids thuisgekomen. Hun belevenissen vormden echter weer een avontuur apart, dat we hier niet verhalen zullen...

 

 

 

4. Kristalzoeken op de top van de Auernig

 

Het gebied van de Hoge Tauern, waarin wij rondzwerven, heeft een tijd gekend, dat er veel goud gevonden werd. Met name was dit het geval in de aan de noordkant van de Tauernketen gelegen badplaatsen Bad Gastein en Bad Hofgastein. Het goud, dat men hier nog overdadig aantreft op de barokaltaren van de kerken, is uit de streek afkomstig. Behalve aan de radioactieve bronnen hebben beide plaatsen aan het goud hun voorspoed te danken. Eens bracht het hier grote rijkdom, daarnaast echter - zoals vaak gebeurt - ook ellende, waarvan nu schone legenden nog verhalen. De landkaart vermeldt nog wel een goud-bergwerk in de buurt van Böckstein maar voor het oprapen ligt het goud nu toch juist niet in de Tauern. Om goud was het ons echter die middag niet begonnen. Wél om bergkristal, waarnaar men ook nog wel wat dient te zoeken. En het zoeken hiernaar bezit toch ook iets enerverends zoals dat de goudzoekers ondergaan moeten hebben...

Nooit zouden we het tot hartstochtelijk kristalzoeker gebracht hebben, indien niet de 15-jarige zoon van onze hospita door de kristalkoorts bezeten was geweest. Hij wist een vindplaats en zo hebben we ons op 'n zonnige zomerdag naar de top van de 2170 meter hoge Auernig laten slepen. We zeggen met opzet slepen. Twee "wegen" gaan er vanuit Mallnitz vrij rechtstreeks naar die top, een gemakkelijke en een die moeilijker is. Mede met het oog op onze metgezellin stemden wij voor de gemakkelijke weg. Onze jonge kristalmaniak wist daartegen echter zoveel, later niet geheel en al steekhoudend blijkende, bezwaren aan te voeren, dat we ons tot de moeilijke weg verleiden lieten. We wisten toen nog niet hoe deze jongeman - bezeten als hij was door de hartstocht voor het kristal - naar boven zou jagen om in de kortst mogelijke tijd de vindplaats te bereiken.

 

Kristalkoorts

Alsmaar zeer steil ging de weg over de vettige, van de laatste regens nog vochtige bosgrond naar boven. Gelukkig nog onder de schaduw van de bomen, die tenminste nog enige beschutting boden voor de uit een strakblauwe hemel brandende zon. Nergens bleek een plaats om behoorlijk te rusten, nergens bood zich een horizontaal stukje pad aan om de moede voeten even verpozing te gunnen. Alle trucs en foefjes die we kenden, hebben we moeten aanwenden om de steeds maar "trekkende" jongeman op weinig opvallende wijze tot rustperioden te dwingen.

Eenmaal boven de boomgrens uit werd de hitte moorddadig. Niet zonder weemoed moesten we denken aan het dorp beneden. Niet alleen was het daar ook een zonnedag maar tevens een zondag en een feestdag. Dat betekende feest en processie! Tijdens de gehele klim op de Auernig hoorden we de klanken van de muziek van de rondtrekkende dorpsfanfare in haar typische klederdracht, die nu eens van deze dan van gene zijde van het dorp op de wind naar onze hoogten werden gedragen. Wél hadden we vandaag het slechtste deel verkoren tot... ook ons de kristalkoorts te pakken kreeg. Een korte rust onder het kruis op de Auernigtop en een vluchtige "excursie" door de vele ontboezemingen en levenswijsheden van het in een metalen bus opgesloten "Gipfelbuch" vormden het voorspel van de aanval op de kristallen.

 

Door hartstocht gedreven

Tijdens genoemde bedrijven stond onze jeugdige gids te trappelen van ongeduld en toen wij dan ten slotte aanstalten maakten hem ook op de laatste etappe te volgen, vielen bij hem plots alle remmen weg. De vindplaats der kristallen ligt wat onder de top van de berg, daar waar het berglijf is opengereten omdat men er lawinemuren heeft gebouwd, die Mallnitz voor onaangename verrassingen moeten vrijwaren. Een pad loopt er niet naar deze plek. Het is er een chaos van stenen en rotsschilfers waar doorheen onze jongeman met de lenigheid van een gems zijn weg zocht, voortgejaagd door een hartstocht die hem niet eens deed merken, dat zijn veldfles in zijn rugzakje was opengegaan, waardoor de thee hem over de rug siepelde. Dan knielde hij neer op de plaats waar hij de kristallen wist en begon met een pikhouweel in de toch reeds losse, met zwarte aarde vermengde steenmassa's te woelen.

Ook wij kregen onze instructies, waarna we - niet zonder enig scepticisme - aan de slag trokken. Al spoedig bleek wat een dilettant we waren. Wat we ook vonden: geen kristallen. Onze jongeman daarentegen dolf de ene na de andere op. Reeds spoedig was hij de pikhouweel vergeten en zat hij met beide handen tussen het vochtige en slijkachtige gesteente te graaien. Met een argusoog pakte hij de kristallen tussen de andere gesteenten uit, wreef ze tussen de vingers schoon en toonde ons dan de fraaie facetten en vormen, dikwijls zó merkwaardig alsof ze door mensenhand geslepen waren. Sommige waren helderwit als fabriekskristal. Soms leek het wel of hier ooit een kristallen kroonluchter, zoals men die in operagebouwen en feestzalen aantreft, tot gruizelementen was gevallen. Andere kristallen weer toonden een donkere kleur. Het meest opvallende waren de puntvormige.

Allengs kregen ook wij er de slag van te pakken. Veel moeten we over het hoofd gezien hebben, maar ten slotte slaagden wij er toch eveneens in besmeurde kristallen van ander gesteente te onderscheiden. Glinsterde op een onbevuild facet toevallig de zon dan was er zelfs helemaal geen kunst meer aan. Na verloop van enige tijd betrapten wij ons er zelf op, dat we met eenzelfde hartstocht als onze jonge verleider met twee bevuilde handen in moeder aarde zaten te wroeten zonder eigenlijk nog van ophouden te weten.

 

De Sirene...

Nu we successievelijk van dilettant-kristalzoeker tot meergevorderde promoveerden, werd het duidelijk, dat niet het zoeken naar de in het algemeen slechts kleine stukjes bergkristal de eigenlijke sport uitmaakte, maar dat de opwinding vooral school in de verwachting van wat er komen kon. Kleine kristallen hadden we nu wel méér bijeen dan we mee naar Nederland wilden brengen. Nu ging het echter om de vondst van een mensenleven: een enorm brok moest er te voorschijn komen, nog iets ergers als de Kohinoor onder de diamanten. Wie kon het weten: lag onze Kohinoor niet sinds eeuwen onder het volgende aardlaagje te wachten!...

We dachten niet meer aan haar, die we zonnend aan de andere kant van de bergtop hadden achtergelaten. Anderhalf uur zoeken schrompelde tot een half uur ineen. Toen een blik op het horloge tot terugkeer maande, zat in de berg echter nog altijd de lokkende Sirene der kristallen, die steeds maar fluisteren bleef, dat onder het volgende laagje het geluk verborgen lag. Naar de leerschool van onze vriend, de listige Odysseus, hebben we toen maar was in de oren gestopt om aan de ban van de Sirene te ontglippen. Zonder deze gelukkige inval zouden we wellicht nooit meer van de Auernig naar beneden gekomen zijn. Nu ligt onze Kohinoor nog altijd op 2000 meter te wachten "onder het volgende laagje"...

 

 

Bronvermelding:

"In de Hoge Tauern" verscheen in 4 afleveringen in de Nieuwe Tilburgse Courant op:

- donderdag 29 augustus 1957

- vrijdag 30 augustus 1957

- dinsdag 3 september 1957

- woensdag 4 september 1957