Italiaanse reisbrieven
1. Het is een
lange weg: Tilburg - Paestum v.v.
Dat
dit jaar onze vacantiereis een doel moest hebben,
waar men zo maar niet per bus van Tilburg uit naar
toe rijdt, stond vast. We wisten alleen niet zo
spoedig of het Paestum of Stromboli zou worden.
Paestum, de door de eeuwen verloren gegane Griekse
stad, een honderd kilometer ten Zuiden van Napels,
waar nu nog prachtige Dorische tempels van vergane
grootheid getuigen, of Stromboli, de vulkaan ergens
bij Sicilië, waar Jules Verne zijn wandelaars naar
het middelpunt der aarde weer aan de oppervlakte
liet komen en welk eilandje touristische bekendheid
gekregen heeft door de film, die zijn naam draagt.
Ten slotte hebben we kruis of munt gedaan en 't
orakel zei: Paestum! Gelukkig, dus niet zo héél ver
van huis! Niettemin toch altijd nog 5000 km uit en
thuis zoals wij het deden per trein, bus en boot...
Nu
zouden we de waarheid geweld aan doen als we
volhielden, dat het alleen om Paestum begonnen was.
Er lag nog een en ander tussen Tilburg en Paestum.
Zeker niet het geringste deel van de onderneming.
Kijk maar: Verona, Florence, Fiesole, Perugia,
Assisi, Rome, Napels, de Vesuvius, Pompei,
Herculaneum, Salerno, Sorrento, de kust van Amalfi
met Ravello en ten slotte Capri waar niet de rozen
van het liedje doch de oleanders bloeiden... We
stellen ons voor in een serie artikelen daarover een
en ander te vertellen.
Ons
eerste genoegen beleefden we aan het reisbiljet. U
kunt het kinderlijk noemen of niet, maar we vonden
het wát fijn, dat dit zo maar zonder blikken of
blozen vermeldde: Tilburg - Paestum v.v. plus de
namen van alle plaatsen, die van kindsbeen af onze
dromen gevuld hebben. Daar reden we dan: door
Duitsland langs vader Rijn, met de Keulse dom, langs
de kantenspits van de Ulmer dom, langs de eeuwige
Donau, via een gehavend München door een Oostenrijk
vol zon en schone herinneringen, langs een gloeiend
Innsbruck, via Bolzano, dat al vele jaren her ons
hart gestolen heeft, de Lombardijse vlakte tegemoet
met als eerste pleisterplaats Verona.
Wat een naam!...
Toen
we hier des avonds half zeven uit de trein stapten,
hadden wij er drieëntwintig uur aan één stuk
opzitten. Voor het eerst sinds de oorlog beroerden
onze voeten weer eens Italiaanse grond. Verona
verwelkomt zijn gasten op een hete zomerdag niet erg
hartelijk. Voor het nieuwe station strekt zich een
zandige vlakte uit, die een schuchtere poging doet
plantsoen te schijnen. Het vergt tien minuten lopen
voor men op het grote Corso komt, maar dan ook is
men meteen opgenomen in de sfeer van deze stad, die
de grootste en schoonste van het Venetiaanse
vasteland is en uit wier Rhaetische naam u de
bezonkenheid van eeuwen tegemoet treedt als geur van
belegen wijn. Ve-ro-na!... Proeft u het?...
't
Is Zaterdagavond. Wat het eerst treft - en straks in
alle andere Italiaanse steden steeds weer opnieuw
zal opvallen - is het mensengewriemel op straat en
de levendigheid van de nering. Het eerste vormt een
bewijs van de bevolkingsdichtheid en het tweede van
het ontbreken van een winkelsluitingswet. Mocht deze
laatste er onverhoopt toch zijn, dan onderscheidt ze
zich in ieder geval door haar soepelheid. Alle zaken
blijken geopend en zo blijft het wel tot een uur of
tien.
De arena
Men
behoeft zich maar te laten meezeulen met de stroom
om automatisch verzeild te raken op het plein met de
grote, ellipsvormige arena, die tegen het einde van
de derde eeuw onder keizer Diocletianus gebouwd
werd. Zij ligt daar te dromen als een enorm log
beest, veel te groot voor de kooi van de stad, die
haar gekluisterd houdt. Het drukke stadsleven spoelt
er ver omheen en nu, bij het vallen van de avond,
vormt zij een symbool van rust, dat geaccentueerd
wordt door een paar zwarte zwaluwen, die boven de
steenmassa hun spel spelen. Om een lengte-as van 152
meter en een breedte-as van 123 meter rijen zich de
dubbele bogen tot een hoogte van 32 meter. Het
schoonst is de noordzijde, waar zelfs een stuk van
de buitenmuur met vier arcaden boven elkaar behouden
is. Jammer genoeg belet de nauwte van een stille
straat voldoende afstand te nemen. Van de andere
kant wordt men daardoor echter verplicht stijl
omhoog te schouwen langs de verweerde, met onkruid
begroeide muren, die daardoor des te grootser
werken.
Opera's
Eeuwen zijn voorbijgegaan sinds de Romeinen hier hun
gladiatoren- en dierengevechten pleegden, maar nog
is de arena een levend element in de stad Verona,
zij het van vreedzamer aard dan weleer. Sinds
tientallen van jaren worden hier namelijk in Juli en
Augustus openluchtopera's uitgevoerd, die in de loop
der jaren wereldfaam verworven hebben door haar
volmaaktheid van stijl en techniek. Opnieuw zit dan
de trechter van 43 rijen treden van rode kalksteen
des avonds vol met een jubelende volksmenigte, die
onder een blauwe sterrenhemel een wonder ondergaat.
Maar
Verona bezit veel méér dan zijn arena. Uit een reeks
bouwwerken zoals paleizen en kerken spreekt de
geschiedenis van eeuwen. In een slecht verlicht
stadsdeel dwaalden wij langs de burcht van het
geslacht Scaligeri en ook over de merkwaardige
Scaliger brug met één meter hoge "trottoirs",
grimmige uitzichttorens en ongewoon uitgebikte
kapitelen. Prachtig is hier het uitzicht over de
rivier de Adige en over de stad; ongeëvenaard ook de
gelegenheid tot filosoferen want het is er stil op
zo'n avond en de eeuwen wegen hier zwaar.
Romeo en Julia, maar ook Otello
Tot
de onvergetelijke punten behoort ook de Piazza Erbe,
de fruit- en groentenmarkt, in het midden waarvan
het Capitello staat, een op vier zuilen rustend
baldakijn uit de 16de eeuw, eens de plaats waar de
stadsbestuurderen en de burgemeester gekozen werden.
Een marmeren zuil elders op de plaats draagt de
Madonna van Verona en een tweede zuil het
garantiemerk van de Venetiaanse republiek, waartoe
Verona eens behoorde, t.w. de gevleugelde leeuw van
San Marco. Het gehele plein is omsloten door
verschillende verdiepingen hoge gebouwen met
fleurige balkons en met slechts weinig hellende
daken, waarbij de bovenste verdiepingen vaak
loggia's vormen, versierd met bogen en zuilen. De
fruitmarkt doet onweerstaanbaar denken aan een
operadecor...
De
geschiedenis van Romeo en Julia speelt zich dan ook
in Verona af en het graf van de beide geliefden kunt
ge bezoeken. Otello, de Moor van Venetië, leeft
heden ten dage nog. Nu ook in Verona. Hij was wel
direct geen Moor meer maar een Italiaanse
fruitkoopman. Tegen het sluiten van de fruitmarkt om
tien uur ontdekten wij hem onder een kleurige
parasol toen zijn collega van zes parasols verder
zijn aandacht poogde te trekken met de meermaals
herhaalde roep: "Otello!!!... Otello..." 't Verraste
ons zo, dat we de adem inhielden tot luisteren. Dat
had Shakespeare moeten horen!...
2. Een juweel,
gevat in een krans van bergen
Het
is onmogelijk Florence te naderen zonder van een
schier heilige schroom vervuld te raken. Wat een
licht is er immers door de eeuwen heen niet over de
beschaafde wereld uitgestraald van het onvolprezen
Firenze, dat nóg schoner in dichterlijke taal "la
bella Florenza" geheten wordt. Als bakermat van de
Renaissance kan het er zich op beroemen de eerste
plaats in te nemen op het gebied van cultuur. Door
Dante schonk het Italië zijn taal, de taal van "het
dolce si" zoals de dichter ze zelf noemde, en Giotto
luidde de vernieuwing der kunst in. Maar nog een
hele reeks andere roemruchte namen zijn
onafscheidelijk aan de stad verbonden zoals die van
Dante, Machiavelli, Michelangelo, Donatello,
Brunelleschi, Leonardo da Vinci, Savonarola,
Petrarca en de Medici's om er maar enige te noemen.
Reden genoeg dus tot schroom en eerbied.
Wie
vanuit Verona via Bologna door het lage bergland,
dat bedekt is met de wijnstok en de grijsgroene
olijfgaarden, die met de slanke cypressen kenmerkend
voor het landschap zijn, Toscane binnenrijdt, wordt
reeds vergast op een voorproefje van wat hem te
wachten staat. Rustig, licht en vriendelijk doemt de
stad op in het ruime dal waar zij, als een
reusachtig juweel, gevat zit in een krans van bergen
in pasteltinten. Boven alles uit steekt de vermaarde
domkoepel met daarnaast de toren van Giotto terwijl
als derde garantiemerk voor de stad van de Lelie
zich ook de toren van het Palazzo Vecchio (Oud
Paleis) aankondigt. Na zo'n ouverture stelt de
aankomst aan het hypermoderne station, waarvan -
naar ons gevoel - de zijkant aan de voorkant en de
frontzijde aan de zijkant ligt, wel enigszins
teleur. Maar over die teleurstelling raakt men
spoedig heen als men door vaak nog middeleeuwse
straten in het hart der stad beland raakt.
Palazzo Vecchio
Waarheen zou men zijn eerste schreden anders richten
dan naar de Piazza della Signoria, het plein met het
unieke Palazzo Vecchio, de Loggia dei Lanzi en het
Palazzo degli Uffici. Méér dan enig ander gebouw
kenmerkt het Palazzo Vecchio, dat thans als raadhuis
dienst doet, Florence. Het ziet er grimmig uit als
een burcht, dat het ook eigenlijk geweest is, maar
ondanks zijn strengheid van lijn heeft het de eeuwen
getrotseerd met een krachtige jeugd. Hier staat de
geschiedenis van Florence in de stenen geschreven.
Dertig jaar lang hebben in de 13de eeuw de
Buondelmonti's met 42 families en de Uberti's met 22
families aan de andere zijde elkaar bestreden.
Zesendertig huizen der overwonnenen werden met de
grond gelijk gemaakt en hierin schuilt de oorzaak
van de onregelmatige vorm van het paleis. Wraakzucht
verbood namelijk de architecten te bouwen op de
vervloekte grond, waar eens de huizen van de
vijanden gestaan hadden. Merkwaardig ook is de gevel
door zijn volslagen gemis aan symmetrie en de
onregelmatige verdeling van de grote verscheidenheid
van vensters. Een onaanzienlijk ijzeren balkonnetje
schijnt met wetten der bouwkunst te spotten. Boven
de forse tinnen rijst ten slotte, als een stoute
zegepraal, de 95 meter hoge toren, die ontstellend
is van originaliteit.
Bij
de ingang staat een moderne nabootsing van de David
van Michelangelo waarvan Florence ook het origineel
herbergt in zijn Galerij van Antieke en Moderne
kunst. Op een hoek van het paleis klatert het water
van de fraaie Neptunusbron, niet ver van de plaats,
waar Savonarola het leven op de brandstapel liet
zoals een bronzen plaat in het plaveisel getuigt. En
dan is er nog het onvergetelijke voorhof van het
paleis met zijn deftig bewerkte kolommen, de speelse
fontein en het schemerige licht, dat fraai
contrasteert met een schuin binnenvallende bundel
zon, die zilverend langs het brons van de fontein
strijkt en de marmeren treden ervan kleurig doet
oplichten.
Loggia dei Lanzi
Onbeschrijfelijk mooi is het doorkijkje vanuit het
voorhof op de Loggia dei Lanzi, een hal met wijde
kruisgewelven, waaronder een verzameling unieke
beelden staat opgesteld. Deze Loggia is open aan de
kant van de straat en voor iedereen vrij
toegankelijk. Ze blijkt een geliefde rustplaats voor
vreemdelingen en Florentijnen. Niet op de laatste
plaats voor minnende paartjes, die zich nestelen aan
de voeten van Perseus, die het bloedende hoofd van
Medusa triomfantelijk omhoog houdt. Aan de andere
kant van de Loggia dommelt intussen - eveneens
wereldvergeten - een zwerver onder de Sabijnse
Maagdenroof terwijl duiven trippelen op koning
Menelaüs met het lijk van Patroclus. Dit alles
speelt zich af onder de ogen van de onbewogen
aapjeskoetsiers, die hun voorhistorische vehikels,
welke het in Florence nog steeds goed doen,
geparkeerd hebben vóór de Loggia.
Uffici
Slechts enkele meters hier vandaan ligt het Palazzo
degli Uffici, 't museum, waarvan Lorenzo de Medici,
il Magnifico, de grondlegger is en dat o.a. een
volledig overzicht geeft van de Florentijnse
schildersscholen. Daarnaast echter zijn ook andere
dan Italiaanse w.o. de Nederlandse vertegenwoordigd.
Hier staat men in stille bewondering voor de
originelen, waarvan men honderd maal reproducties
gezien heeft. Een ereplaats neemt in "De Lente" van
Botticelli en diens "Geboorte van Venus". In de
afdeling beeldhouwwerken, die eveneens zeer
uitgebreid is en zowel antieke als werken uit latere
tijd bevat, leert bijv. de Venus de Medici hoe kuis
een naaktfiguur wel zijn kan. Nu noemen we hier nog
maar één museum. Florence bezit er echter vele, vaak
ondergebracht in door hun strakke renaissancelijn
streng uitziende paleizen, die de namen van beroemde
Florentijnse geslachten dragen.
Bargello
Schilderachtig doet vooral het binnenhof van het
Bargello aan. De bogen, de zware zuilen, de muren
met mos begroeid, de Gothische vensters, de open
loggia, de steile monumentale trap vormen een
geheel, waarin de ornamenten verrassend uitkomen. Al
de elementen van verschillende aard en herkomst, de
put, de enorme bassins, het ene oud groen, het
andere van profier, de stenen leeuwen en de in steen
gehouwen, gekleurde wapenschilden, die in de muur
zijn ingezet, worden tot een harmonisch geheel,
waarvan men zeggen kan, dat hier inderdaad de stenen
spreken. Ze doen het ook in het San Marco klooster,
maar hier heerst toch een geheel andere sfeer. Het
bergt immers de hemelse sereniteit van de werken van
Fra Angelico met de "Boodschap aan Maria", waarvan
de Vlaamse schrijver Felix Timmermans op zijn
plastische manier zei, dat hij het gevoel had een
vinger in de hemel gesopt te hebben toen hij dit
meesterwerk had aangeraakt...
Marmer...
Zoals Michelangelo in Rome als schilder zijn
triomfen viert (hij is trouwens ook met zijn
"Heilige Familie" in de Uffici vertegenwoordigd), zo
doet hij dit te Florence als beeldhouwer. Zijn
grootste werk bevindt zich in de Nieuwe Sacristie,
een vierkante grafkapel van de Medici's. Daar liggen
bezield de marmeren wonderen van "Dag" en "Nacht",
"Dageraad" en "Avondschemering", gesymboliseerd door
vier volmaakte naakten, wellicht het schoonst, dat
ooit in steen gehouwen werd. Ook het interieur der
kapel is rijk met marmer bekleed.
Heel
Florence gaat trouwens onder marmer bedolven. Een
heerlijk kleureffect wordt hiermee bereikt in de
achthoekige kapel dei Principi (Vorstenkapel). En
dan niet te vergeten de exterieurs - en vaak ook de
interieurs - van de vele kerken. Om er maar enige te
noemen: de kathedraal van Santa Maria del Fiore, met
de grote door de oorlog zwaar beschadigde en nog
niet geheel gerestaureerde koepel van Brunelleschi,
de Santa Croce met haar graven van beroemde
Italianen en fresco's van Giotto en Cimabue, de
Santa Maria Novella met de fresco's van Ghirlandaio,
die als diens hoofdwerk beschouwd worden, de
klokkentoren van Giotto, los naast de Dom staande,
en ten slotte het Baptisterium of de doopkapel, in
overeenstemming met gebruik van haar tijd ook
afzonderlijk bij de kerk gebouwd. Al deze gebouwen
zijn van onder tot boven met gekleurd marmer
bekleed, dat bijzonder werkt door zijn
vlakverdeling.
Poort van 't paradijs
En
wat te zeggen van de drie bronzen deuren van de
doopkapel met hun met goud bedekte
reliëfbeeltenissen! Dante heeft er voor in
bewondering gestaan en Michelangelo verklaarde de
hoofddeur waardig om als poort van het paradijs te
dienen.
Waar
ge in Florence ook gaat of staat, overal ontmoet ge
de hoogste uitingen van een beschaving in een
bloeiperiode en stormen op u af de namen van de
geweldenaars, die deze eenzame hoogte wisten te
bereiken. Niet voor niets heeft eens iemand Florence
het "juweelkistje van Europa" genoemd...
3. De moderne
tijd doet Florence geen goed
In
een vorig artikel hebben we een beetje verteld van
het vele schoons, dat in Florence te bewonderen
valt. Maar niet hebben we daarbij gesproken van de
moeilijkheid het hedendaagse Florence zodanig te
beleven en te ondergaan, dat het een merkteken in de
ziel achterlaat. Florence in de zomer is niet alleen
een benauwde maar ook een erg drukke stad. Langs de
monumenten, waaruit de adem van voorbije eeuwen
waait, spoelt het jakkerend verkeer van onze tijd.
De auto's zijn daarbij nog maar amechtige oude
heertjes in vergelijking tot de vele scooters, die -
als de straatjongens uit de motorwereld - de
heksenketel op volle toeren draaien laten. En daar
doorheen zoeken dan nog hele kudden touristen hun
weg.
Eerlijk gezegd: Florence is daardoor niet zo
aangenaam meer als men zou wensen. Bovendien heeft
men het er doorgaans te druk met het afwerken van de
plichtmatige programmapunten dan dat er nog tijd
voor "helemaal eigen genietingen" over zou blijven.
Ten koste van het "program" hebben wij het er echter
toch maar eens op gewaagd door wat willekeurige
straten van de stad te dwalen. En dan ervaart men
hoe schier overal - vaak op de meest
onwaarschijnlijke punten - kunst en schoonheid zich
onthullen in steeds nieuwe en wisselende vormen als
variaties op een enig goddelijk motief. Hier
bovenuit springt dan, op de klassiek beroemde
punten, plotseling het werk van een groot genie, dat
al het eerder geziene in de schaduw stelt.
Het leeft...
In
sommige straten, die nog een geheel middeleeuws
aanzien hebben, staan kleine huisjes dicht op
elkaar, als mensen in een gedrang, met deurtjes, die
gaten lijken. Één huis is hoog als een toren, een
ander laag als een hut, het ene breed en zwaar, het
andere nietig. Het één staat wat meer naar voren,
het ander achteruit, schots en scheef door elkaar.
Ogenschijnlijk niets bijzonder, maar dan opeens
wordt de aandacht getrokken door de eigenaardige
kleur van een gevel, de vorm van een deur of de lijn
van een versiering. Door een lichtval komt er
beweging in die lijnen en het al begint te leven.
Dan eerst wordt het mogelijk zich te verplaatsen in
de tijden die hun stempel op deze stad drukten en
dan wordt de merkwaardige Ponte Vecchio, die - als
de Rialtobrug te Venetië - geheel bebouwd is met
winkeltjes van goud- en zilversmeden, welke onder
laaghangende luifels schuilgaan, de echte "Oude
Brug". Het zou u nu niet meer verbazen indien ge
hier historische figuren in oude kledij tegenkwaamt
en zoudt zien binnengaan in zo'n karakteristiek
winkeltje om er voor een geliefde een kostbaar
sieraad te gaan kopen... Bij zo'n zwerftocht door
Florence komen er bekende verzen in u op maar ook
verzen, die nog nooit geschreven zijn...
Avond bij het Palazzo
Een
aangename ontdekking voor ons was het ook te ervaren
dat de Piazza delle Signoria, het plein bij het
Palazzo Vecchio, bij avond vrijwel verlaten ligt.
Hoe druk het er des daags ook zijn moge, des avonds
blijkt het leven zich elders af te spelen. Dan is
hier het uur van de dromers. Het zijn er maar
weinig. Ze zitten op de marmeren treden van de
Loggia dei Lanzi, waaronder nu de duiven van het
plein slapen en de beelden filosoferen over de
geslachten uit alle hoeken der wereld, die zij
voorbij hebben zien gaan.
Bestraald door een paar schijnwerpers kijkt het
Palazzo Vecchio met zijn nu dreigende toren u nog
grimmiger aan dan gewoonlijk. Het is alsof het
voorbij zich ziet trekken al de drama's, waaruit de
geschiedenis van de stad aaneengeregen zit en die
zich in 600 jaren tijd alle op dit plein hebben
afgespeeld. Het zijn vele jaren van burgertwist en
haat geweest, die een Savonarola op de brandstapel
zagen, waarbij de schaduw van de vlammen tegen de
paleismuren lekten; ook jaren waarin de grootste
aller dichters verbannen werd uit zijn vaderstad.
Thans wordt er gewerkt aan de zaligverklaring van
Savonarola, en Dante, die nooit erger gehaat werd
dan door Florence, is nooit hoger geëerd dan door
datzelfde Florence... Gods wegen zijn wonderbaar!...
Dat zijn de gedachten, die bovenkomen wanneer we op
een zomeravond in de Loggia dei Lanzi zitten met de
rug tegen een fraai bronsreliëf...
Vluchtheuvel
Wie
"na gedane taak" Florence ontvluchten wil om eens
echt in zichzelf te keren, kan niet beter doen dan
een tochtje te maken naar het hooggelegen dorpje
Fiesole, een plaatsje, dat door de Etruriërs, die
ook ooit honderd jaar lang in Rome geregeerd hebben,
gebouwd werd. Nóg zijn er resten van de oude
stadsmuur bewaard gebleven en het dorpje bezit ook
Romeinse opgravingen. Het modern tourisme is ook aan
Fiesole niet voorbijgegaan. We treffen het echter
buitengewoon op onze middag, want er staat maar één
bus op het knusse pleintje, dat fleur krijgt door
enige kraampjes met fijn en kunstzinnig
strovlechtwerk, de sterk verbreide huisindustrie van
Fiesole, Florence en enige andere plaatsen in de
omgeving. Tot zelfs hele damesrokken uit gekleurd
stro blijken er te koop.
Liever dan hier onze tijd te verdoen klimmen we een
schuin pad op, dat tegen de helling van een berg
naar boven loopt. De rust en de stilte naderen hier
het volmaakte. Spoedig houdt de aaneengesloten
bebouwing op en dan opent zich een vergezicht op
Florence, zó schoon dat de wens opkomt voor altijd
te willen wonen in het even lager tegen de helling
gelegen huisje, waar - op een pergola - de druiven
rijpen en een vijgeboom met wordende vruchten zijn
grote, helgroene bladeren beschermend uitbreidt over
het dak van halve-bloempotpannen. In een variatie
van pasteltinten ligt daar uitgestrekt la bella
Florenza, "Florence, la patrie de mon âme", zoals
een Fransman zei. De hemel er boven is helder en
vredig, in blijde rust met een streep rose-gele
wolken aan de horizon en verder zuiver blauw met
daaronder weer heel ander blauw van de verre
heuvels. Dit zijn de landschappen, die de primitieve
Toscaanse schilders afbeeldden.
Schoon heimwee...
De
hitte van Florence ontbreekt hierboven. Er waait een
zoel windje, waarop de cypressen, die overal als
orgelpijpen in het landschap verspreid staan, heel
licht wiegen. We klimmen alsmaar hoger. Alleen met
ons zelf en de natuur tot we plotseling uitkomen bij
een zonderling aandoende jonge man, die op een
muurtje zit. Hij blijkt idioot en als hij praten
wil, stoot hij met moeite geluiden uit, die geen
woorden zijn. Toch verstaat hij ons Italiaans als we
een andere weg dan wij gekomen zijn vragen om naar
het dorp terug te keren. Onze vraag naar het
Franciscaner klooster, dat op de top van de 345
meter hoge berg de plaats van een voormalige
Romeinse burcht moet innemen, beantwoordt hij met
aanduidingen met de hand. Nog hoger moeten we dus
zijn. Maar dat lijkt ons te veel voor vandaag. Dus
maar weer naar beneden. Het schilderachtige weggetje
komt uit in even schilderachtige straatjes met mooie
vergezichten aan de andere zijde van het dal dan
daar waar Florence ligt. Druiven en vijgen groeien
er alom. Nóg zijn ze ver van rijp - vooral de
vijgen. Maar de zon stooft er gul en de beloften van
de zomer zullen straks zeker weer vervuld worden...
Als
we op het pleintje weer in de bus stappen, die de
dienst met Florence onderhoudt, weten we, dat we in
Fiesole een stukje van ons hart achterlaten... We
zullen er wel nooit terugkeren, maar het zal toch
altijd schoon zijn naar die terugkeer te blijven
verlangen...
4. Het schoonste
deel van Italië heet Umbrië
Een
treinreis van Florence naar Rome voert door de
landstreek, die de welluidende naam van Umbrië
draagt. De langste maar ongetwijfeld mooiste route
gaat over de steden Perugia en Assisië, twee parels
in dit gebied, dat voor ons het schoonste van Italië
is. Historie, godsdienst, kunst en natuur vormen
hier een zó harmonisch geheel, dat men deze synthese
tot in het diepst van zijn ziel ondergaan moet om
aan het bestaan van zulk een volmaakt geluk te
kunnen geloven. Umbrië is een land vol mildheid
zoals die straalt van de gelaten van de Madonna's
der Umbrische schilders, die men hier pas leert
verstaan. Uit Umbrië stijgt een lied van vrede
omhoog en in Umbrië voelt men de warme hartslag van
al wat edel is. Schrijdend door dit land kan men
alleen maar zuchten van ontroering... Zuchten: "God,
hoe is zulk een schoonheid mogelijk"...
Het
stadje Perugia, dat evenals vele andere kleinere
Italiaanse plaatsen enige kilometers van het
spoorwegstation verwijderd ligt, heeft zich
genesteld op een berg van ca. 500 meter hoogte. De
geschiedenis der stad verliest zich in mythen en
legenden van een grijs verleden. De traditie
verhaalt, dat reeds dertienhonderd jaar vóór
Christus enige stammen deze streken bewoonden en dat
de "Umbri" de stad gebouwd zouden hebben. De
eersten, die er echter hun met die van de Grieken en
Egyptenaren gelijk staande beschaving brachten,
waren de Etruriërs of Etrusken. Een machtig
cultuurvolk, dat ook honderd jaar in Rome geregeerd
heeft, doch later in de Romeinen is opgegaan. In tal
van kunstwerken hebben zij echter hun sporen
nagelaten. Een merkwaardigheid is daarbij, dat de
geleerden er tot heden nog steeds niet in geslaagd
zijn het geheel eigen schrift van de Etruriërs te
ontcijferen.
Oudste stad
De
bewoners van Perugia, de Perugini, beweren, dat hun
stad de oudste van Europa is en vol trots wijzen zij
op de nog bestaande gedeelten van de Etruskische
stadsmuur en de Etruskische poort, die uit de vierde
eeuw vóór Chr. stamt. Deze laatste is een massale
stadspoort met aan haar basis breeduitstaande muren
en terzijde bebouwd met een huis met een loggia, dat
herinneringen oproept aan de Potala, het klooster
waar de Dalai Lama te Lhasa in Tibet verblijf houdt.
Vlak bij deze poort bevindt zich het prachtige
paleis Galenga, waar thans de universiteit voor
vreemdelingen gevestigd is. Prof. Guarnieri, die 40
jaar in Nederland aan verschillende universiteiten
doceerde en dus voor velen in ons land geen
onbekende is, zwaait hier de scepter. Hier worden
vreemdelingen uit alle landen der wereld vertrouwd
gemaakt met de Italiaanse taal, geschiedenis en
kunst.
Italiaans in drie maanden
Wij
spraken met enige studenten en constateerden met
verbazing hoe zij in drie maanden tijd vlot
Italiaans spraken volgens de hier gedoceerde methode
van prof. Guarnieri. Studeren in Perugia moet een
groot geluk zijn omdat alles in de stad van kunst en
schoonheid ademt. En wat een liefde straalt er niet
reeds uit de naam alleen! Perugia!... Is het niet
alsof een moeder de naam van haar kind roept terwijl
ze het omhelst?... Welnu, zo is de hele sfeer der
stad. Zij straalt ook uit de schilderijen van haar
grote zoon Pietro Vannucci, beter bekend als "Il
Perugino" van wie men in de stad verschillende
werken aantreft. De hoofdstraat van de stad, het
Corso, is naar de grote schilder genoemd. Het is op
dit geasfalteerde corso, dat in de vroege avond de
jeugd van Perugia pantoffelparade houdt zoals bij
ons in de Heuvelstraat.
Panorama
Het
zuidelijk uiteinde van het Corso komt uit op een
boven op de stadsmuren aangelegd plantsoen. Het
panorama, dat men van hieruit geniet, laat zich
nauwelijks beschrijven. Wel drie vijfde van de
omgeving kan men overzien. Heel Umbrië ziet men aan
zijn voeten uitgestrekt. Dichtbij de golvende
heuvels met het grijs-groen van de olijfgaarden, dan
een kring van pastelblauw en daarachter, nog dieper
blauw, hogere bergen. Vierentwinig kilometer verder
naar het Zuiden tegen de hellingen van de Subasio,
die een slapend beest lijkt, ziet ge het gezegend
Assisië liggen, een land van beloften, stralend in
de zon, dat we nog bezoeken moeten doch dat van
hieruit reeds vol beloften blijkt. We kunnen
eenvoudig niet loskomen van dit panorama, waarin
alles spreekt van liefelijkheid. Indien Perugia
niets anders te bieden had, ware het een bezoek
reeds waard. Maar Perugia schenkt nog veel meer.
Daarvoor moet ge gaan naar de noordzijde van het
Corso Vannucci en naar de Piazza IV Novembre.
De Middeleeuwen
Dit
plein is volkomen middeleeuws. Daar treft men op de
eerste plaats aan het Palazzo dei Priori, het
huidige stadhuis, waarvan zich ook een gevel aan het
Corso bevindt. Dit groots gebouw met zijn kantelen
wordt tot de mooiste en schoonste van Italië
gerekend. Het is een symbool van geschiedenis, macht
en kunst, met zijn gigante muren, zijn heerlijke
ornamenten en zijn vensters in een zó zuivere en
eenvoudige stijl, dat men er door verrukt raakt. En
hoe elegant is de waaiervormige trap aan het bordes
boven de bogen. De hoofdingang aan deze zijde is ook
rijk versierd met bogen en kolommen, die een
bewonderenswaardig geheel vormen. Boven deze ingang
houden een griffoen en een leeuw van brons (werken
uit de 12de eeuw) stukken ketenen en een ijzeren
staaf vast. Het zijn de trofeeën die de Perugini bij
hun strijd tegen Sienna in 1358 van de poorten van
deze stad hebben meegenomen. Zeshonderd jaar hangen
hier thans deze ketenen te wiegen in de wind als
getuigen van een harde, verre tijd... Het is wel om
eerbied te krijgen...
Dit
krijgt men ook als men terugkeert naar de Gothische
kathedraal San Lorenzo aan de andere zijde van het
plein. Ze dateert uit de 16de eeuw. Brede trappen
leiden naar de ingang. Links is een loggia met bogen
en kolommen. Rechts van de deur bevindt zich een
preekstoel tegen de buitengevel, waarop St.
Bernardus van Sienna gepreekt heeft. De kathedraal
werd nooit afgemaakt volgens de plannen.
Dientengevolge is slechts een deel van de
voorgenomen karakteristieke marmerbekleding
aanwezig. Maar dit gemis valt niet eens op. Het is
slechts of dit meesterwerk van Gothiek door de
onvolmaaktheid nog volmaakter wordt.
De fontein
En
dan tussen de genoemde gebouwen in staat op
datzelfde plein de grote fontein als een symbool van
rust en eenvoud. Deze marmeren fontein, die uit het
jaar 1277 dateert, is volmaakt rond en bestaat uit
drie boven elkaar liggende bassins. Het eerste
bassin draagt versieringen in bas-reliëf, die de
twaalf maanden voorstellen, gepersonifieerd door de
tekens van de dierenriem. Het tweede, dat gesteund
wordt door elegante, kleine kolommetjes, is met 24
beeldjes versierd, die Rome, de Kerk, Perugia, enz.
voorstellen. Een groep van drie nimfen, waarover het
water naar beneden stroomt in het derde bassin,
bekroont het meesterwerk. Het geheel bezit een
verrukkelijke élégance door de harmonie der vormen
en wordt dan ook niet ten onrechte voor de schoonste
fontein uit de 13de eeuw gehouden.
5. Uit Perugia
waait de geur van grijze eeuwen
't
Is wonderlijk! Hoeveel schoons Perugia ook te bieden
heeft, door het touristenverkeer overlopen wordt het
niet. Zeker niet in de periode, dat wij er twee
dagen vertoefden. Dat wil niet zeggen, dat er niet
veel "aanloop" is maar de grote kudden, die soms
geheel Florence bezetten kunnen, mist men er toch.
Zo blijft Perugia nog altijd iets voor de
fijnproevers alleen. Velen trekken heen en weer naar
Rome langs de directe hoofdverbinding en de
katholieke pelgrims, die de omweg over Assisië
maken, presteren daarmede gewoonlijk wel het maximum
van wat een overladen program toelaat. En hoeveel
Rome-reizigers hebben zelfs de naam Perugia nooit
gehoord... In vergelijking tot andere beroemde
steden in Italië valt de touristische drukte in
Perugia dus nogal mee. Daar komt nog bij, dat zij,
die de stad wel aandoen, er meestal niet
overnachten. Dit betekent, dat men er tegen het
vallen van de avond het rijk betrekkelijk alleen
heeft. Als vreemdeling tenminste, want Perugini
flaneren er genoeg over de geasfalteerde
hoofdstraat.
De
rust van Perugia biedt natuurlijk een uitstekende
gelegenheid tot bezichtiging van de
bezienswaardigheden, die met hetgeen wij daarvan in
een vorig artikel hebben opgenoemd, nog lang niet
volledig zijn. Om Perugia te proeven moet men zeker
dwalen door het interieur van het stadhuis, het
Palazzo dei Priori met zijn "Notarissenzaal". Én
door haar architectuur én door haar fresco's uit de
14de en 15de eeuw wordt zij tot de mooiste zalen van
heel Italië gerekend. Moet ge hier tevens zien de
pinacotheek Vannucci, veertien zalen met
schilderwerken o.a. van "Il
Perugino" en zijn leerlingen. Daar ziet ge de
Madonna's en heiligen in het groene landschap van
Umbrië met uitdrukkingen in het gelaat, zo mild en
zo verheven als de natuur, die geheel Perugia
omringt. Weer is het "Il
Perugino" met zijn school, die de "Cambio", het
gebouw van een gilde van geldwisselaars, versierde.
Het inwendige van dit gebouw wekt ook zijn
bewondering door het weergaloze houtsnij- en
inlegwerk zoals men dit laatste ook aantreft in een
zaal, die wij tegenwoordig met de Kamer van
Koophandel in verband zouden brengen.
Alleen maar bewonderen
En
nu hebben we nog niet gesproken van de vele kerken,
buiten de San Lorenzo. Ook van de overige godshuizen
is het ene al eerbiedwaardiger dan het andere. Uit
1302 dateert de San Domenico, die het grootste
glasraam van Italië bezit. De San Constanto boogt op
nog hogere ouderdom. Zij is van 1143 maar de kroon
spant de San Pietro, op enige afstand buiten de
huidige stad gelegen. Deze werd gebouwd omstreeks
964 door de H. Petrus Vincoli van Perugia wiens
lichaam onder 't hoofdaltaar rust. De ingang is
weinig indrukwekkend maar eenmaal binnengetreden
slaat men de handen ineen. Wie nooit de grote kerken
van Rome gezien heeft, zal deze San Pietro verklaren
tot het schoonste wat hij ooit op dit gebied
beleefde en ook ná Rome duurt de bewondering voort.
Men
staat perplex over het volmaakt harmonische geheel
van beeld-, lof- en schilderwerk. Geen steen van het
interieur, die geen versiering draagt. Het plafond
in verguld houtsnijwerk, de granieten kolommen, de
schilderijen en bas-reliëfs, de fresco's, al de
soorten marmer, het beeldhouwwerk, het hoofdaltaar
van kostbare marmersoorten, de koorbanken, het
orgel... 't is alles van dien aard, dat woorden
tekortschieten. Maar er hoeft hier ook niet
gesproken te worden. Men moet enkel maar bewonderen.
En als dan een deur geopend wordt, die uitkomt op
een klein balkonnetje, wordt het oog door een nieuw
wonder verrukt: het is het land van Umbrië, dat zich
vóór Perugia uitstrekt, "het goddelijke Umbrië, dat
zich verliest in de verte als een kalme en zwijgende
zee"...
Aan het eind der stad
Niet
in schoonheid maar wél in ouderdom wordt de San
Pietro overtroffen door het ver uit de stad gelegen
kleine kerkje San Angelo. Het is een voormalig
heidens tempeltje uit de 5de eeuw, dat in de 10de
eeuw gerestaureerd werd. Geheel rond van vorm doet
het aan een grote hut denken. Zestien kolommen van
onschatbare waarde, in Corinthische stijl, omgeven
het hoofdaltaar en het wijwatervat wordt gedragen
door een kolom van Etruskische herkomst. De
buitenmuren van het gebouwtje bestaan uit allerlei
soorten steenbrokken met hier en daar tussendoor
gemetseld stukken van marmeren beelden en
monumenten, soms nog met gedeelten van inscripties
er op.
Ook
de omgeving van het kerkje maakt een zeer bijzondere
indruk. Het staat op een dor, door muren omgeven
grasveldje, waarin links en rechts antieke
steenbrokken verspreid liggen. Geen sterveling laat
zich tijdens ons bezoek zien. 't Is een oord van
eenzaamheid aan het eind van de stad, gebouwd op de
resten van de oude stadsmuur nabij een massieve
poort. In een tuintje beneden groeien een paar
vijgebomen, waarvan de vruchten voor deze tijd al
groot en donker zijn zodat ze wel rijp lijken. De
boom is gehavend en het gras er onder verraadt, dat
men wel eens bij de vijgen komt. Zijn het geen
mensen dan is het toch zeker de zwart-witte kat, die
in het eenzame tuintje te zonnen ligt... Het enig
levend wezen, dat ons bezoek opmerkt.
Als een legpuzzel
Tot
heden hebben we nog niet gesproken over de bouw van
het oude stadsdeel van Perugia buiten de
hoofdgebouwen. Schoner beeld van een middeleeuwse
stad is nauwelijks denkbaar en stoute fantasie
alléén kan zich niet voorstellen hoe dit gezicht van
Perugia er uitziet. Het is een wirwar van trappen,
straatjes en gangetjes, bogen en gewelven. Kunstig
als een legpuzzel zitten ze in elkander gestoken. Nu
eens dalen ze, dan stijgen ze en onverwacht rechte
hoeken slaan doen ze altijd. Van wind heeft men hier
nooit last en van eventuele regen niet veel. Het
aantal karakteristieke hoekjes is ontelbaar. Men kan
zich eenvoudig niet keren of wenden, of het oog
wordt verrast door iets schilderachtigs. Hier is het
een deurboog, daar een terugspringend raam en ginds
boeien alleen maar een paar traptreden, waartussen
enige bosjes gras tieren, het begerige oog.
De
huizen zelf zijn zeer hoog en somber zodat het wel
lijkt of ieder in zijn eigen vesting verschanst zit.
Naamplaatjes verkondigen, dat achter die sombere
deuren mensen wonen en openstaande deuren laten toe
te zien hoe er een of ander bedrijfje wordt
uitgeoefend. De verlichting is er bij avond schaars
en wie in het donker doolt door deze straatjes zoals
wij deden, vraagt zich af hoe het in zo'n stadje in
de Middeleeuwen met de veiligheid gesteld moet zijn
geweest. Wanneer op de ene hoek van zo'n straatje
iemand werd aangevallen, was er de andere hoek voor
om de aanvaller direct aan het gezicht te
onttrekken... Nu is echter in Perugia van
onveiligheid geen sprake. De vreemdeling kan er
rustig dolen bij dag en nacht. Men moet ook niet
denken, dat men hier met achterbuurten te doen heeft
en dat het er smerig uitziet. Hoewel de gebouwen van
Perugia grauw zijn van het patina der eeuwen - dit
maakt ze immers mede zo mooi - presenteert Perugia
zich als een zindelijke stad. In de hoofdstraten
bevinden zich zelfs met stalen deksels afgesloten
putten, waarin het vuil geveegd wordt om dan later
te worden opgehaald.
Vooral ook... romantiek
Behalve een stad van historie en kunst zouden we
Perugia vooral ook een stad van romantiek willen
noemen. Een avond op de Piazza onder de bogen van de
San Lorenzo met vóór zich de fontein van Pisano en
de fraaie gevel van het Palazzo dei Priori of een
avond op de wallen met het uitzicht over het land
van Umbrië zoals wij die beide mochten beleven,
behoort tot het schoonste wat een mens zich
fantaseren kan. Voor de romantiek worden
huwelijksreizen naar Venetië gemaakt. We zullen daar
geen kwaad woord van zeggen, maar degenen, die
gevoelig zijn voor oud stedenschoon, zouden in
Perugia op zulk een reis zeker ook niet
teleurgesteld worden. Als men er maar niet vlug met
de auto doorheen rijdt...
6. Santa Maria
degli Angeli voorstadje van Assisië
Reizen door Italië betekent om de paar dagen een
nieuw hoogtepunt beleven. Als ge Perugia gezien
hebt, valt het moeilijk te geloven, dat ge nóg
grotere schoonheidsontroering ondergaan zult. En
toch weet ge, dat Assisië er bovenuit moet stijgen
daar dit boven veel van wat Perugia bezit doordrenkt
is van de geestelijke sfeer van Sint Franciscus. "Op
naar Assisië", luidt nu voor vandaag het parool.
Assisië, een naam vol zoetheid, een naam als op de
tong smeltend fondant! Dat is Umbrië op zijn
verhevenst, in Zondagse feestkledij! Omdat hier niet
alleen natuur, kunst en historie samengaan, maar
over dit alles, als een geurige wierook, zweven de
heiligheid en de wereldhervormende invloed van de
dichter van het "Zonnelied"...
We
denken dat er wel veel mensen van Perugia zullen
optrekken naar Assisië doch dit blijkt een
vergissing. Er stappen slechts een paar reizigers in
het uit twee rijtuigen bestaande motortreintje. En
omdat er na de rit van 24 km door het zonovergoten
land van Umbrië in Santa Maria degli Angeli (Onze
Lieve Vrouw der Engelen) niemand aanstalten maakt de
trein te verlaten, beginnen we zelfs een ogenblik te
twijfelen of we dan toch wel werkelijk bij het
stationnetje van Assisisch voorstadje staan. Onze
pater-bankgenoot, die naar Rome moet, helpt ons
echter spoedig uit de droom: "Si signore, è Santa
Maria degli Angeli." "Ja, mijnheer, het is Santa
Maria degli Angeli"... Nog juist vóórdat de trein
zich opnieuw in beweging zet, kunnen we, met onze
bagage, op het perron springen. Daar staan we nu als
enige gast voor Assisië, waarvan het panorama zich
in de verte voor ons openvouwt zodra we het
stationsgebouwtje, dat het uitzicht belemmerde,
verlaten hebben. We zeggen: in de verte, want de
stad ligt altijd nog een kilometer of vier
verwijderd tegen de helling van de Monte Subasio, de
huisberg van Assisië. Hoewel het pas tien uur in de
ochtend is, schijnt de zon reeds moorddadig fel. Ze
verguldt het oude stadje, dat nu reeds in een siësta
schijnt te sluimeren.
Nog geen Assisië
Liefst krijgen we nu maar vleugels om als een vogel
neer te strijken op het doel van vele dromen, maar
ons geduld dient nog enige tijd op de proef gesteld.
Practischer dan direct naar Assisië te gaan is het
eerst een bezoek te brengen aan de grote kerk van
Santa Maria degli Angeli. Ze ligt maar een
kwartiertje van het station verwijderd en reeds hier
ademt men volop de hemelse lucht in, die alle
plaatsen, waar Sint Franciscus geleefd heeft,
omgeeft. Daarvoor moet ge echter weten, dat de
plaats, die thans door de kerk wordt ingenomen, in
het begin van de 13de eeuw een wildernis was, vol
bomen, rotsen en struiken, waartussen toen een
kapelletje stond, dat - volgens de legende - in de
4de eeuw door van het H. Land terugkerende pelgrims
gebouwd zou zijn. De stilte en de verlatenheid van
dit oord maakten op de Heilige zo'n indruk, dat hij
deze plek, nadat hij het kerkje van de Benedictijnen
van de Subasioberg te Assisië ten geschenke had
gekregen, tot verblijfplaats inrichtte. Hij
restaureerde het kapelletje en later bouwde hij hier
cellen voor zijn volgelingen en ten slotte een klein
ziekenhuisje.
Zo
vormde deze plek de oorsprong van het klooster, waar
Sinte Frans zo gaarne verwijlde. Hier was het, dat
Franciscus Clara Sciffi, nadat zij het ouderlijk
slot Sasso Rosso ontvlucht was, met zijn
medebroeders in de nacht van 19 Maart 1212
opwachtte, en haar als kloosterzuster aannam. Zij
werd de stichteres van de Clarissenorde en later de
H. Clara, van wier herinneringen Assisië óók vol is.
Zeven jaar na de komst van Clara Sciffi vormde
hetzelfde kapelletje het middelpunt van het eerste
kapittel van de Franciscaanse orde, dat toen reeds
5000 broeders te zamen bracht.
Porziuncola
De
naam van het kapelletje luidt: Porziuncola, wat
eigenlijk "klein stukje grond" betekent. Een vreemd,
Latijns woord maar met een bekende klank voor
katholieken want hier vond de Porziuncola-aflaat
zijn oorsprong. Dit alles zijn dingen, die men weten
moet om iets te kunnen begrijpen van de eerbied en
ook nieuwsgierigheid, die we voelen als we staan in
de schaduw van het imposante monument, waarvóór
enige arbeiders werken aan de aanleg van een grootse
esplanade.
Monumentaal werkt de voorgevel van de geheel uit
gele steen opgetrokken kerk. Als men er van dichtbij
langs naar boven kijkt, lijkt het of de torens wel
de blauwe hemel raken. 't Wandelen onder de
portieken terwijl men binnen kán treden maar nog
niet wil, vormt alleen reeds een verfijnd genot
omdat deze zelfkwelling de spanning opzweept. We
aarzelen dus louter uit plezier en lezen op ons
gemak de aankondigingen op het bord naast de ingang.
Ze zijn nogal interessant. Aan heren blijkt het
verboden de kerk te betreden indien zij geen lange
broek en een jasje dragen. Dit laatste desnoods los
op de schouders. En: "non sono ammette alla Santa
Communione le donne con le labbra tinte"... "Vrouwen
met geverfde lippen worden niet tot de H. Communie
toegelaten"...
De
rust in Santa Maria degli Angeli is volkomen.
Gestaag stroomt het water uit de barokbronnen langs
de zijwand der kerk. De eigenaars van een paar
kraampjes met devotie-artikelen staan wat verveeld
te wachten op klanten, die niet komen willen en
traag versjouwen de arbeiders aan de esplanade in
wording hun keien. Slechts van tijd tot tijd gaat
een pelgrim of tourist de kerk binnen. Ver is hier
de wereld van het lawaai...
Het grote moment
Ten
slotte achten we ook ónze tijd gekomen om de kerk
binnen te gaan. Eerst worden we gegrepen door de
eenvoud en stille grootte van het interieur, het
contrast van het kale schip van méér dan honderd
meter lengte en de rijke versiering van de
zijkapellen. Haast tegelijkertijd echter trekt de
blik naar het simpele rechthoekige kapelletje, dat
als een blokje uit een bouwdoos ligt onder de door
het daglicht doorstraalde koepel. En met Carducci
zou men willen roepen: "Frate Francesco, quanto
d'aree abbraccia questa cupola bella!"... "Broeder
Franciscus, wat een ruimte omarmt deze mooie
koepel!"... Hier begon dus de wereldhervormende
vernieuwing, die nog volop in onze tijden doorwerkt.
Kostbaar kleinood, deze thans aan Maria toegewijde
kapel, met haar door fresco's bedekte muren en de
vele brandende kaarsen en votieflampen.
Slechts weinige stappen verder brengt de kerk een
ander kleinood, de zg. Cappella del Transito, dé
doodskapel, gehouwen in een rots. Het is de
oorspronkelijke cel met de nog originele, thans door
gaas beschermde houten deur, de cel, waarin de H.
Franciscus, "liggend op de blote grond" en gekleed
in een geleende pij, de laatste adem uitblies... Dit
was op 4 October 1226. Later werd de cel veranderd
in een rijk versierde kapel.
Speciaal de aandacht trekt een 14de-eeuws terracotta
beeld van de Heilige op wiens gezicht hier zulk een
uitdrukking van goedheid, geloof, stille droefheid
en wereldonthechting ligt, dat men dit beeld, dat
aan Della Robbia wordt toegeschreven, niet kan
bezien zonder in het diepst van zijn ziel geroerd te
raken... Als we ons met moeite van deze plaats
hebben losgemaakt, dwalen we door de eveneens
bezienswaardige sacristie naar een kloostergang,
waar alles rust en sereniteit ademt. In een hoek
staat een Franciscusbeeld in pij. Op de handen van
het beeld broedt in een nest een tortelduif die de
vrede hier accentueert. Even verder, in de
openlucht, St. Franciscus met de wolf, die - zoals
de legende verhaalt - zijn kwade streken voortaan
naliet, na door Franciscus daarover onderhanden
genomen te zijn. En dan ten slotte is daar de
beroemde Roseto, de Rozentuin.
Rozen zonder doornen
In
een kleine, door muur- en hekwerk afgesloten ruimte
staat een verzameling spichtige rozenstruiken. Het
zijn de enige rozen ter wereld, die geen doornen
dragen. Jammer genoeg is het thans geen rozentijd en
zo zien we ze niet bloeien. Tot aanraken blijkt onze
arm te kort. De begeleidende broeder, die met een
liefde alsof hij het voor de eerste en niet voor de
wellicht duizendste keer deed, de vrome legende
vertelt, zegt er het volgende van: "Op een koude
Januari-nacht spoorde de duivel St. Franciscus aan
zijn lichaam wat beter te verzorgen. Als antwoord
daarop wentelde de Heilige zich naakt in de
rozenstruiken, die vanaf dat moment, door een wonder
Gods, geen doornen meer dragen." En de broeder wijst
op de roodachtige vlekjes, hier en daar op de
blaadjes, als herinneringen aan het door de Heilige
vergoten bloed... Dan toont men u hier nog de kapel
van de Rozentuin, die uit drie ruimten bestaat en
waarvan de ene, die een meter in de grond wegzakt,
wordt aangeduid als de oorspronkelijke cel, waarin
de Heilige ook geleefd heeft...
Overal waar ge hier gaat of staat, voelt ge de adem
van St. Franciscus. Een wondere bekoring gaat er uit
van dit oord. Zó groot is ze zelfs, dat we, eenmaal
buiten vóór de kerk in het felle zonlicht staand,
geen weerstand kunnen bieden aan de verleiding met
een paar pelgrims opnieuw naar binnen te trekken om
al het geziene voor de tweede keer te doorleven. Zó
is Santa Maria degli Angeli! Overigens ook een naam,
die een zin uit het "Zonnelied" had kunnen
zijn!''...
7. Aan het eind
van de droom ligt: Assisië!
Thuis is het gemakkelijk reizen op landkaarten en
plattegronden. Daarom hadden we spontaan besloten de
vier kilometer, die Santa Maria degli Angeli (Onze
Lieve Vrouw der Engelen) scheiden van Assisië, te
voet af te leggen. Bestond er in de verbeelding
immers nog iets schoners dan door het onvolprezen
land van Umbrië de weg te volgen, die meer dan zeven
eeuwen geleden Sint Franciscus zo vaak begaan
heeft?... Maar ja... de geest is gewillig, doch het
vlees is zwak... en de zon schijnt zo warm over
Umbrië... En per saldo zijn we helemaal geen Sint
Franciscus... Om al de hierboven opgenoemde redenen
vinden we ons zelf op die echte Italiaanse zomerdag
terug in een comfortabele autobus, die de dienst op
Assisië onderhoudt. Tenslotte zijn we daarmede niets
gemakzuchtiger dan de drie opgewekte nonnetjes en de
bedelmonnik, die met nog vier touristen en een paar
inwoners van Assisië ons reisgezelschap blijken uit
te maken.
Langs wijngaarden en olijfbomen slingert de
asfaltweg zich naar het doel van ons oude verlangen,
het stadje, dat schijnt te liggen slapen aan de voet
van de berg Subasio. Twee punten trekken hier direct
de aandacht. Het zijn het op grote steunbogen
gebouwde klooster San Francesco met daarbovenuit de
gelijknamige kerk en meer naar rechts, op een
heuvelrug, de langgerekte ruïne La Rocca, het
kasteel, dat eens Assisië beheerste. Nu nog maakt
Assisië vanuit de verte de indruk van een onneembaar
fort, dat de Monte Subasio beschermen moet. Assisië
is dan ook eigenlijk een fort, echter geen meer om
bruut geweld te keren maar een vesting van
geestelijke kracht.
Eindelijk!...
Door
nauwe straatjes wringt onze bus zich naar het hart
van het stadje om ons vrij te laten op de Piazza
Santa Chiara, het H. Claraplein. Eerst moeten we ons
nog ontworstelen aan hotelsnorders, die iedere
aankomende bus plegen te bestormen. Als dat gelukt
is, halen we eens diep adem alsof we heel de lucht
van dit oord willen opzuigen om ze nooit meer los te
laten en dan zuchten we voldaan: "We zijn in
Assisië!"... "As-si-si-ë!..." echoot de stem van het
hart. "As-si-si-ë!..." Het is om tranen in de ogen
te krijgen!... We hadden nooit kunnen denken, dat
het zó schoon zou zijn! Het is alsof er plots een
groot geluk over ons komt. We voelen ons zo vrij en
blij, dat we moeite moeten doen aan die vreugde niet
luidruchtig uiting te geven.
Het begon in Tilburg
Jarenlang rondgedragen verlangens vinden dus toch
ooit hun bevrediging! We weten nog precies hoe het
verlangen naar Assisië ontstaan is. 't Werd gewekt
in Tilburg in de Capucijnenkerk door de
wandschildering, waarop Sint Franciscus, kort voor
zijn dood, de stad Assisië zegent. We waren een kind
maar weten het nog secuur. Toen leek Italië een ver
land en nu?... Onze voeten zullen gaan waar
Franciscus ging. We zullen dwalen door de straten,
waarvan de grijze, verweerde gevels de zang gehoord
hebben van de vrolijke Frans en zijn vrienden vóór
de grote ommekeer. Door de straten, die de zoon van
de rijke lakenkoopman Bernadone in een versleten pij
hebben zien bedelen en weldoen, nadat hij zich van
de wereld had losgerukt...
We
zullen door Assisië gaan, niet in een kudde
touristen, maar geheel alleen, als vriend van de
stilte, die ook Franciscus zo lief had... En er is
nog stilte in Assisië! We vragen ons zelfs
verwonderd af: "Hoe komt het toch dat hier niet méér
touristen zijn?" We kunnen er niet om treuren!
Graf van de H. Clara
Bekomen van de eerste emotie kijken we het pleintje
eens rond. Op de plaats waar eens het vaderlijk huis
van Sint Franciscus stond, bevindt zich thans de aan
de H. Clara gewijde kerk, die direct opvalt door de
grote bogen aan de zijkant. Rust en waardigheid
spreken er uit de in drie vlakken verdeelde façade,
waarin het fraaie roosvenster de aandacht trekt.
Inwendig is vooral belangwekkend de rijkversierde
crypte onder het hoofdaltaar. In een glazen
sarcofaag ligt hier in een met tralies afgesloten
ruimte het lichaam van de H. Clara. Een ingetogen
non fluistert de antwoorden op onze vragen en steekt
ons ten slotte een prentje als herinnering toe. Er
hangt in deze crypte een sfeer vol wijding en toch
maakt ze tegelijkertijd een feestelijke indruk, die
aan juichen denken doet. Een indruk, die nog geruime
tijd bijblijft, zelfs als we weer buiten staan, waar
op 't pleintje een fontein haar straal de blijde dag
inspuit.
Als een glimlach
Grenzend aan de kerk bevindt zich een stenen
balustrade, die aan één kant het pleintje afsluit.
Dit punt biedt een prachtig uitzicht over de streek
tussen Assisië en Santa Maria degli Angeli, waar we
deze morgen waren. Toch vormt dit pleintje lang niet
het mooiste deel van Assisië zoals we op latere
dwaaltochten ervaren zullen. Veel rustiger en
sfeervoller is het bijv. op het aan vier zijden
ingesloten pleintje van de kathedraal van San
Rufino. Deze Romaanse kerk met haar rijk versierde
gevel en haar machtige klokkentoren biedt het
verrukte oog een wonder van kleuren door de
verweerde stenen, die tot leven gewekt schijnen door
de zon, die er zo gul op te branden staat.
Tot
de schoonste belevenissen in Assisië behoort zeker
het dolen door de oude straatjes. En welke straatjes
zijn hier niet oud! Ook Assisië is een middeleeuwse
stad en ook haar straatjes zijn smal. Maar toch weer
geheel anders dan in Perugia. Assisië heeft méér
licht. Het ademt ruimer, opgewekter en vrolijker dan
Perugia. Het oude Perugia lijkt 'n tikje streng,
Assisië is als een eeuwige glimlach. Nergens anders
dan hier had een Sint Franciscus kunnen leven.
Daarvan raakt ge bij een nadere kennismaking met
Assisië overtuigd.
Straatjes
De
straatjes met hun ruwe keienplaveisel stijgen en
dalen, duiken onder een boog door, zijn soms geheel
overwelfd, bestaan vaak uit slechts enkele trappen
en maken plotseling rechte hoeken. Één zijde van 'n
straatje ligt bijna steeds in de zon en het andere
in de schaduw. De muren der huizen zijn grauw
verweerd, het onkruid groeit tussen spleten en
groeven. De boogvormige deuren der huizen liggen
soms hoog en zijn dan eerst langs enkele stenen
treden te bereiken en de weinig-hellende daken
bestaan uit rode bloempotpannen, die Felix
Timmermans zag als "uitgeholde mosselschelpen".
Ieder straatje is het penseel van een schilder
waardig. Zo zagen wij toevallig hoe onder een boog,
die een straat overkluisde, een oude man aan een
bron, die een harde korst brood weer eetbaar
trachtte te maken. 't Was een compleet schilderij,
volmaakt van kleur en compositie, waaruit
daarenboven straalde de armoede van Sint Franciscus,
de geest van soberheid en de eerbied voor het
brood... Ja, in Assisië liggen schilderijen met
wijze lessen op straat...
Nog een schilderij
Van
schilderijen gesproken! Dan moet ge gaan naar het
kleine kerkhofje, dat ge zonder een goede
handleiding alleen nooit vindt, omdat het verscholen
ligt bij de grote kerk van San Francesco. Na lang
zoeken ontdekten we het in de late namiddag toen het
daglicht er niet meer zo helder binnen viel. Het is
een oude Romaans-Gothische kloosterhof met
eerbiedwaardige kruisbogen, die min of meer zigzag
een hofje met een Franciscusbeeld omgeven, dat
beschaduwd wordt door zwijgende cypressen. Onder de
kruisbogen loopt ge over grafstenen met inscripties,
waaronder kloosterlingen uit de 14de eeuw rusten.
Terwijl in de naastgelegen kerken nog wat late
bezoekers ronddwaalden, waren wij alleen in deze
kloosterhof, waar geen geluid weerklonk dan dat van
onze eigen voetstappen over de grafstenen en soms
een vleugelslag van de twee postduiven, die vóór het
beeld van Sint Franciscus speelden. Hier wogen zwaar
de eeuwen en de stilte was er tastbaar... We zijn
gaan zitten op het muurtje, dat de hof omgeeft en
hebben wat voor ons zelf alleen gefilosofeerd over
de dingen, die de geest hier op een blaadje
gepresenteerd werden. Had op een gegeven moment niet
de zwaar met ijzer beslagen deur geknarst (de enige
toegang tot de hof) en was niet een vriendelijke
pater ons komen zeggen, dat de kerk gesloten werd...
dan zouden we die nacht opgesloten gezeten hebben in
'n 14de-eeuws kloosterhof bij dode monniken... Wat
in Assisië overigens helemaal niet erg is!...
8. Het graf van
St. Frans trekt als 'n magneet
Een
bijzondere plaats van devotie en tegelijk
touristische bezienswaardigheid in Assisië vormt de
op de noordwestelijke punt van het stadje gelegen
kerk van San Francesco. Kerk zeggen we! Het zijn er
drie boven elkaar, ieder met een eigen sfeer, sterk
met elkaar contrasterend maar één van wijding en
sereniteit door de herinneringen aan "Il
Poverello".
Komende over de hoofdstraat wandelt de bezoeker
automatisch de bovenste kerk binnen. Omdat het oog
nog is ingesteld op het felle zonlicht, dat over het
plein klatert, maakt de kerk een schemerige indruk
doch reeds spoedig past het oog zich aan en dan
groeit het interieur tot een machtige, heldere
ruimte vol frisheid en plechtigheid. Giotto, de
vernieuwer van de kunst, viert hier zijn triomfen op
de wanden, waar achtentwintig grote fresco's het
leven van de Heilige verhalen. Dit grootse werk
wordt algemeen beschouwd als het mooiste gedicht van
waarheid en legende, dat ooit door een schilder werd
uitgevoerd. De zachte tinten, die de tijd weerstaan
hebben, geven aan deze fresco's iets onwerkelijks,
waardoor ze een droom benaderen. Nog tal van andere
meesterwerken bevat de kerk, waarvan wel de fresco's
van Cimabue na die van Giotto de voornaamste zijn.
De
beneden-kerk, die onder de eerstgenoemde ligt, is
juist het tegenovergestelde van de bovenste. Deze
rank, licht en ten hemel strevend, gene laag en
gedrukt door de forse gewelven, die echter toch een
gevoel van feestelijke vreugde geven door de drukke
decoratie, met vele gouden sterren en figuren op een
blauwe grond. Dit en de rijke schilderingen van de
zijkapellen wekken een heel mystieke sfeer, die als
een weldaad neerdaalt over de bezoeker en
onweerstaanbaar tot zelfinkeer dwingt. Verschillende
reliquieën van de Heilige vallen in deze kerk te
bewonderen, o.a. kleding, die Sint Franciscus
gedragen heeft.
De crypte
Vanuit deze kerk daalt men ten slotte af naar de
hieronder gelegen crypte, die een derde kerk vormt.
Niet zonder ontroering nadert ge hier de sarcofaag
van ruwe steen, waarin zich de relieken van de
Heilige bevinden. Deze heilige resten werden eerst
in 1818 gevonden, na 52 nachten onverdroten zoeken.
Men trof ze aan onder drie zware stenen, waar
broeder Elio ze verborgen had. De massa kalksteen,
waarin de resten eeuwen gerust hadden, is ook in
deze crypte bewaard.
We
mogen dan gedacht hebben, dat het in Assisië niet zo
druk was, hier bij het graf van de Heilige krijgen
we een ander beeld. Het is alsof het als een magneet
trekt, ieder die een voet in Assisië zet. Deze
crypte blijkt een machtige geloofsbron, waar vurige
gebeden en hartstochtelijke smekingen ten hemel
stijgen. Het kan nauwelijks anders of de Heilige
moet er naar luisteren en ze verhoren...
Naar San Damiano
Wanneer we weer buiten staan, hebben we het gevoel
of we in onze kleren en in ons hart iets meedragen
van de mystiek van deze gewijde plaatsen, waaraan we
de herinnering nooit meer zullen kwijtraken... Zó
onder de indruk zwerven we naar de andere kant van
het stadje. "Zeker man daalde af van Jeruzalem naar
Jericho"... We moeten bij ons zelf lachen als deze
gedachte zich plotseling naar voren springt. Er is
niets wat ze rechtvaardigt dan de immer dalende weg
van ruwe keislag, die voert naar het een kilometer
of vier buiten het stadje gelegen klooster van San
Damiano. "Zeker man daalde af van Assisië naar San
Damiano"... We raken die gedachte niet kwijt. Hoewel
de weg wat eenzaam is, worden we toch niet door
rovers overvallen. Alleen een oud vrouwtje, dat
zwaar gebukt gaat onder een bundel takkebossen, komt
ons op deze weg tegemoet. Het vraagt een aalmoes,
die ge in Assisië nooit weigeren kunt, want ge zoudt
het aan Sint Franciscus zelf weigeren. Dat weten ook
oude vrouwtjes maar de onze ziet er niet naar uit,
dat ze er rijk van wordt...
De
weg naar San Damiano ligt wat hol. Op de hoge kanten
en op de hellingen van de bergen groeien olijfbomen,
even grijs maar veel ouder dan ons vrouwtje. Hier
kunt ge leren waarom een olijfboom zo oud wordt. Het
zijn verwrongen knoesten, die korte stammen. Vaak
geheel uitgehold en nagenoeg verdord en verdroogd
naar het schijnt. Maar toch zit er nog ergens een
plekje leven en hieruit spruiten de takken, die
vruchten dragen. Zo lijkt het of de dood nog leven
brengt...
Klooster van de H. Clara
In
de eerste jaren van de 13de eeuw was San Damiano
slechts een eenvoudige en kleine veldkapel.
Franciscus bezocht ze gaarne. Het was op deze
plaats, dat de Heilige, toen hij in gebed verzonken
was voor een kruisbeeld, dat zich thans in de kerk
van Santa Chiara bevindt, een hemelse stem hoorde,
die zei: "Vade Francisce, et repara domum meam!"
("Ga, Franciscus, en herstel mijn huis!")...
Franciscus nam dit letterlijk op en zo kwam hij er
toe aan kerkjes te gaan bouwen. Aan de kapel van
Porziuncola te Santa Maria degli Angeli en ook aan
die van San Damiano. Hij haalde daarvoor zelfs gekke
dingen uit. Hij verkocht namelijk stiekem stof van
zijn vader en bracht het geld naar de priester van
San Damiano voor de restauratie van het kerkje. En
toen de priester weigerde het geld te accepteren,
wierp Sinte Frans het door het venster naar binnen.
Later is het kerkje met aalmoezen gerestaureerd en
Franciscus heeft hierbij ijverig meegewerkt. Nóg
later is het duidelijk geworden, dat de hemelse
woorden een diepere zin hadden dan Franciscus eerst
meende... Bij het kerkje is een klooster verrezen,
waar de H. Clara en haar metgezellen verbleven en
waar de H. Vrouw ook stierf.
Een
pater Franciscaan leidt ons en nog een paar
bezoekers rond door de gewijde plaatsen. Eerst het
kerkje met een prachtig houten kruisbeeld, dat de
bijzondere eigenschap bezit drie
gelaatsuitdrukkingen te vertonen al naargelang de
plaats vanwaar men er tegen aankijkt. 't Is beslist
geen suggestie maar zonder de minste verbeelding
duidelijk waarneembaar.
De Saracenen
Vervolgens worden we rondgevoerd door rotsholen en
sombere kamers, waaronder een met fresco's
beschilderde kapel, die vroeger een kloostercel was,
en verder de gewelfde refter van de H. Clara. Een
kruis in de tafel duidt de plaats van de H. Clara
aan, zoals op een ruime zolderkamer, die uitziet op
een schilderachtige kloosterhof, een kruis tegen de
wand de plaats, waar de H. Clara gestorven is, in
herinnering houdt. Al deze oorden getuigen van een
soberheid en eenvoud, die een werelds mens zich
nauwelijks kan voorstellen.
Als
we staan in de sterfkamer van de H. Clara opent de
pater plotseling een houten deur. Horizontaal schiet
de zon, die reeds dalende is, door de kamer alsof ze
een hemelse lichtstraal was. Daar onder onze voeten
ligt het gezegende Assisië. Het was voor deze deur,
dat de H. Clara de Saracenen, die het klooster
wilden binnendringen, moedig tegemoet trad met als
resultaat, dat de krijgers terugtrokken...
Tuintje van de H. Clara
Op
zeker moment, als we zijn afgedwaald van ons
gezelschap, duiken we uit pure nieuwsgierigheid door
een klein poortje met een eeuwenoud deurtje en...
daar staan we tot onze eigen verbazing in het
"tuintje" van de H. Clara. 't Blijkt een klein, aan
drie zijden hoog ingebouwd plaatsje van misschien
twee vierkante meter. Aan de kant, die open is en
uitzicht geeft naar Assisië en het Westen, bevindt
zich op manshoogte het "tuintje", dat eigenlijk niet
meer dan een bloembak is. Er groeien enige kleine
bloempjes, die nijvere handen blijken te verzorgen.
Tegen een der wanden is een grote marmeren plaat
bevestigd, waarin het "Zonnelied" van Franciscus
gebeiteld staat met de aankondiging, dat het nabij
deze plaats gedicht werd... Van welk een
verstorvenheid getuigt dit nauwe hoekje en wat een
onaardse vreugde stijgt er tegelijkertijd op uit de
schone woorden van het "Zonnelied"!... We kunnen
eenvoudig niet wegkomen van dit intieme plekje... Er
is de aankomst van andere bezoekers voor nodig om
ons te verdrijven. Wanneer we even later weer
opklimmen naar Assisië, weten we een nieuwe,
glanzende kraal te hebben geregen aan het snoer van
onze herinneringen...
9. Hoog in de
bergen liggen de "Carceri"
Wat
voor ons Assisië zo aantrekkelijk maakt, is de
gelukkige combinatie van wijding, historie en
natuur. Kan men er geen stap zetten zonder herinnerd
te worden aan St. Franciscus van wiens geest het
stadje doortrokken is, men kan evenmin een blik op
de omgeving werpen zonder in hoge mate geroerd te
worden door de schoonheid van het landschap. Een
niet moeilijk te bereiken uitzichtpunt vormt de
ruïne van het oude kasteel, die boven op een rots
ligt en daarom de naam van Rocca Maggiore draagt.
Het toeval heeft gewild, dat ons hotel slechts op
tien minuten afstand van de ruïne ligt. Geen schoner
avonden zijn er denkbaar dan een Assisische avond,
beleefd op de ruïnes van deze rots.
Er
komen hier niet zo veel mensen zodat de bewaker er
gretig zijn zoontje op afstuurt om te gidsen. Maar
er valt hier niets te gidsen. We zullen het zelf wel
vinden. Als de knaap slechts zorgt, dat hij de poort
openlaat opdat we er zelf weer uit kunnen - daarvoor
dient de fooi... Zo zwerven we alleen rond tussen en
op de zware muren en torenresten, die nog een
uitstekend beeld geven van de kracht welke eens van
de burcht is uitgegaan. Het mogen dan maar
muurresten zijn, stof tot filosoferen bieden ze te
over.
En
dan het uitzicht vanaf deze hoogte! Het oog weidt
over de lieflijke vlakte van Umbrië van Perugia tot
Spoleto, van Montefalco naar Spello, van Santa Maria
degli Angeli naar de Madonna della Stella. De hele
vlakte beplant met olijfbomen. Dit gezicht roept
gedachten op aan een versregel van Carducci, die hij
voor deze streek schijnt geschreven te hebben: "il
divino del pian silenzio verde"... "het goddelijke
zwijgen van de groen vlakte"... Alleen het uitzicht
naar de noordkant is wat anders. Daar ontdekt men de
sombere kloof van de Tescio. Aan deze kant valt de
kasteelberg steil naar beneden. De vlakte heeft hier
plaats gemaakt voor wat ruw uitziende bergen,
waarvan enkele punten flauw herinneringen aan het
hooggebergte oproepen al heeft de streek hier daar
nog niets mee te maken. Waar men echter ook kijkt,
overal ontmoet het oog een apotheose van harmonische
tinten, die verbazen en ontroeren. Ook dit is
Assisië!
Te voet naar de "Carceri"
Ontroering maakt zich bovendien meester van de
bezoeker, die te voet de tocht maakt naar de
"Carceri" (gevangenissen), thans een klooster doch
weleer een stille plaats waar St. Franciscus en zijn
broeders zich gaarne terugtrokken. De Carceri liggen
in een kloof op 800 meter hoogte en wel een uur van
Assisië verwijderd. Om de hitte van de volle dag te
ontlopen zijn we reeds voor zes uur in de ochtend op
pad gegaan. Geen groter genot dan deze tocht over
het langzaam stijgend pad, dat aan de ene zijde
begrensd wordt door de hellingen van de berg en aan
de andere kant een vrij uitzicht geeft op een
fleurige vlakte, die baadt in de zon. Tegen de
bergen weer de ons reeds zó vertrouwd geworden
olijfbomen. Ze roepen visioenen op uit de "Divina
Commedia", waar Dante in de 13de zang van "De Hel"
de zelfmoordenaars uitbeeldt als tronken, gedraaid
en knoestig maar toch nog levend, die kermen en
bloeden als men een takje breekt. Dit vormt hier dan
echter ook wel de enige sombere gedachte. Verder
spreekt alles in de omgeving van paradijselijke
schoonheid en vrede.
Er
is niet veel vertier op de weg. We ontmoeten slechts
een boer met een met ossen bespannen wagen (ossen
zijn hier de favoriete trekdieren) en een matineuze
Italiaanse familie met een auto. Onze informatie
naar de juistheid van de weg bij een kruispunt wordt
o.a. ook beantwoord met een uitnodiging met hen mee
te rijden naar de Carceri. Het aanbod is
verleidelijk maar... we moeten het vriendelijk
afwijzen. Op zo'n heerlijke ochtend, in zo'n
heerlijke streek zou het doodzonde jegens onszelf
zijn ons lijf in een auto te hijsen... "We geven de
voorkeur aan lopen", zeggen we. Wanneer we op dat
moment echter een half uur ouder geweest waren,
zouden we zeker niet meer zo'n zelfde resoluutheid
bij eenzelfde uitnodiging aan de dag gelegd hebben,
want naarmate we verder stijgen begint de zon
hinderlijk te worden.
Een
eenzaam huis verkondigt met grote letters op zijn
voorgevel de roem van Franciscus maar ook van
Italië: "L'Italia con S. Francesco ha dato il plu
Santo dei Santi al Christianesimo e
all'umanità"...heet het daar. "Italië heeft met St.
Franciscus de heiligste der heiligen aan het
Christendom en aan de mensheid gegeven"... We zijn
dus wel op de goede weg naar de Carceri.
Openbaring!...
Een
soort holle weg, die geheel met bomen overhuifd is,
geeft een voorproefje van de stemmige omgeving, die
ons wacht. Plotseling staan we dan voor een
gemetselde boog, waaronder het schemerig is doch
waarachter het zonlicht plast op een binnenplaatsje,
zo schoon, zo vol kleur, zo oud, zo eerbiedwaardig,
zo vol wijding - en dit alles door zijn eenvoud! -
dat ons de tranen in de ogen springen. Dit is een
plaats, die wij ons ooit gefantaseerd hebben!... De
grote stenen, waarmee ze geplaveid is, het afdak met
de bloempotpannen, het kleine klokkentorentje, de
verweerde muren, de put met ijzeren ophaalwiel er
boven en de putketel terzijde hangend... 't Is alles
zo ontroerend schoon, dat ge niet begrijpt waarom
hier niet heel de dag door schilders zitten... Het
verzoek bij het betreden van dit oord de stilte in
acht te nemen, zou er niet door in het gedrang komen
want hier kan niemand de lust bekruipen leven te
maken... Onze Italiaanse familie van onderweg is
reeds gearriveerd. Te zamen bewonderen we. Echter
toch niet zo geluidloos of een pater heeft onze
komst gemerkt. Zacht draait de zware deur onder het
afdak open en we worden genodigd tot binnentreden.
Vrome legenden
Dan
worden we rondgeleid door vrome plaatsen en in 't
klooster dat gedeeltelijk in de rotsen blijkt te
zijn uitgehouwen. De pater toont ons een dubbele
grot. In het ene gedeelte placht St. Franciscus te
bidden, in het andere was zijn slaapplaats op de
naakte stenen. Iedereen verwondert zich over de
korte ruimte, die Franciscus zich tot legerstede
gekozen had. Dit verwekt meer verbazing, dan het
welbekende feit van op de stenen te slapen.
Nabij de grot wordt onze aandacht gevestigd op een
rode steen. Volgens de legende sluit hij de doorgang
af, waardoor de duivel ontvlucht is na een vergeefse
poging Franciscus te verleiden. En daaronder is de
kloof, waarin de duivel neerstortte. Men toont ons
een beek, die Franciscus deed uitdrogen omdat het
gemurmel het gebed van zijn medebroeders verstoorde,
men wijst de tussen struikgewas verborgen spelonken
van medebroeders van Franciscus en ten slotte staat
er ook de eeuwenoude eik op de takken waarvan zich
de vogels neerzetten om door de Heilige gezegend te
worden.
Nog steeds: Franciscus
Hier
onder de bomen is het schemerig en vochtig want in
dit deel der kloof schijnt nooit zon door te
dringen. Nog is het hier stil en eenzaam zodat men
een beeld krijgt van de verlatenheid, die hier zeven
eeuwen geleden geheerst moet hebben. Dit oord vormt
wel een tegenstelling met het zonnige voorpleintje
van het klooster. Maar toch is het ook hier
aangenaam toeven vanwege de vele herinneringen aan
Franciscus en ook al om de kinderlijke vreugde,
waarmede de pater ons in de kleine holte van de rots
een vogelnest toont. 't Is of er ons plotseling een
tweede Franciscus tot leidsman geworden is en als de
pater zo direct in navolging van zijn illustere
voorganger ook tot de vogels begint te preken,
zullen we ons daarover op dit moment niet verbazen.
Maar de pater preekt niet. Hij neemt ons mede van de
koele tuin naar het nog koelere klooster door
smalle, in de rotsen uitgehouwen tunnels om ons via
een kleinere deur dan die door welke wij zijn
binnengekomen, weer terug te geven aan het heldere
zonlicht van het onvergetelijke binnenpleintje.
De
tocht naar de Carceri is lang en warm wanneer men
hem te voet maakt. Wie hem echter verzuimt, kan niet
met recht zeggen Assisië gezien te hebben want dit
oord is van wezenlijke betekenis voor het leven van
Sint Franciscus. Afgezien daarvan vormt het ook
thans nog een plekje van gewijde stilte en hemelse
vrede, die zelfs een mens uit de atoomeeuw nog goed
kunnen doen.
10. In Rome
betekent een steen 'n tijdperk
Misschien verdient het op een Italië-reis
aanbeveling maar het eerst naar Rome en pas daarna
naar Assisië te gaan. Wie eenmaal geproefd heeft van
het zoete nagerecht, dat dan Assisië zou moeten
heten, kan maar moeilijk aan de hoofdschotel Rome
wennen. Er zit dan een fout in het menu. Tenminste
zó hebben wij het gevoeld. Daar ligt misschien de
oorzaak, dat we ons zelf in Rome zo'n beetje
verloren voelden lopen. Het feit, dat we slechts zo
weinig tijd konden besteden aan een stad waar men
maanden voor nodig zou hebben, heeft daartoe
wellicht ook nog het zijne bijgedragen.
Hoog
zijn de verwachtingen gespannen als men voor het
eerst van zijn leven vanuit de trein de koepel van
de St. Pieter waarneemt, die echter spoedig daarop
weer verdwijnt achter de moderne gele en witte
huizenblokken van de nieuwe buitenwijken, waarlangs
de trein een bocht van ongeveer vijf kilometer
beschrijft alvorens de reiziger op het station
Termini uit te laten. Dit station behoort tot een
der wonderen van de moderne tijd. Het is een
kopstation en bezit niet minder dan 32 perrons op
elk waarvan twee treinen tegelijk kunnen vertrekken
als het nodig is. Men vindt er mooie restaurants en
zelfs gelegenheid tot het nemen van een bad voor de
civiele prijs van 30 lires. Tussen de restaurants
met tal van andere afdelingen bevindt zich een vrije
passage zodat het lijkt of er een straat door het
station loopt. Ondanks zijn uitgebreidheid is, dank
zij de practische inrichting, het vinden der treinen
zo gemakkelijk, dat men het zelfs aan een kind kan
overlaten.
"Eeuwige stad"
Bij
het verlaten van het station maakt Rome op het
eerste gezicht de indruk van een gewone grote stad,
waar het alleen maar extra druk is. Eerst later,
wanneer men enige beroemde punten der stad bezocht
heeft, begint men onder de indruk te komen en voelt
men Rome langzaam in zich groeien als "la Città
Eterna", de "Alma Mater", waaruit de westerse
beschaving ontsproten is en sinds haar bestaan
gevoed werd. Dan ervaart men hoe te Rome iedere
straat, ieder plein, ieder monument en iedere steen
een tijdperk vertegenwoordigen. Dan echter raakt men
ook overtuigd van zijn machteloosheid om Rome in de
greep van een paar krantenartikels te omvatten...
Gelukkig echter stonden we niet voor de moeilijkheid
van de vraag: "Waar te beginnen?" Vanzelfsprekend
zijn onze eerste schreden naar Vaticaanstad en de
St. Pieter geweest. Sinds de aanleg van de Via della
Conciliazione, waarvoor hele huizenblokken moesten
worden weggebroken, heeft het St. Pietersplein een
grandioos entree. Reeds van verre wordt men "met
open armen" ontvangen door de beroemde colonnade van
Bernini, waartussen de St. Pieter gevat zit als een
edelsteen.
Alleen bewonderen
Op
het plein spuiten twee grote fonteinen, die mooi
zijn door de eenvoud van uitvoering, en tussen de
kolommen aan de voet waarvan velen verpozing en
schaduw zoeken, speelt de zon een spel van licht en
donker. Het hele complex van de St. Pieter is door
de colonnade vol symboliek, die suggereert de
wereldomvattende betekenis van het Christendom. Met
meer dan gewone plechtigheid beklimmen we de trappen
van de St. Pieter. Rechts, bij de hoofdingang van
het Vaticaan, staat een soldaat van de Zwitserse
garde in zijn fleurige operettedracht op wacht en in
de gang beent een reus van een officier op en neer.
De St. Pieter zelf wordt bewaakt door mannen in een
soberder kledij met zilveren uitmonstering en een
Napoleonssteek op het hoofd. Zij waken er zorgvuldig
voor, dat niemand met onbehoorlijke kleding
binnenkomt (wat niet alleen voor dames geldt) en dat
er niet gefotografeerd wordt.
Zoals het velen eerder verging, overkomt ook ons. Op
het eerste gezicht maakt de St. Pieter niet de
indruk, welke men zich heeft voorgesteld. Naarmate
men er echter langer rondwandelt, groeit hij steeds
meer boven u uit totdat men eindelijk tot de
ontdekking komt, dat het middenschip eigenlijk een
enorm marmeren plein vormt en de bezoekers, in
vergelijking tot de afmetingen, slechts vliegen
zijn. Ja, hier onder die enorme koepel van Bramante
zou de dom van Utrecht zijn hoofd niet eens stoten.
De ruimte alleen reeds getuigt van oneindige
majesteit.
Al
ronddolend raakt men in extase over de rijkdom van
het marmer en het grote aantal monumenten en
kunstwerken. Een stad, die maar één van de vele
werken, zoals daar bijv. is de beroemde "Piëta" van
Michelangelo, haar eigendom zou kunnen noemen, zou
daar voor heel de wereld trots op gaan. De emotie,
die een katholiek (en ook niet-katholiek) hier
ondergaat, laat zich niet onder woorden brengen en
daarom is het zo juist wat eens iemand schreef: "De
St. Pieter wordt niet beschreven! Men bewondert en
bemint hem!"...
Daar is de Paus!
Hoewel tijdens ons bezoek aan Rome de Paus reeds
enige tijd hersteld is, geeft hij nog geen openbare
audiënties. Maar ook de H. Vader weet, dat Rome
bezoeken zonder de Paus te zien voor pelgrims een
teleurstelling betekent. Daarom verschijnt Z.H. twee
maal per dag nl. om 12 uur en des avonds om 8 uur
voor een raam van het Vaticaan. Hoe de vreemdelingen
het te weten komen, is een raadsel. Het schijnt als
een lopend vuurtje onder hen rond te gaan en zo komt
het ook ons ter ore. Dus zorgen we tegen 12 uur
present te zijn op het St. Pietersplein. Een grote
mensenmenigte heeft zich hier reeds verzameld en
naarmate de klok naar twaalven gaat, stroomt ook de
St. Pieter verder leeg. Kort te voren waren wij er
nog zelf in doch eerst nu alles haast tegelijkertijd
naar buiten komt, zien we tot onze verbazing hoeveel
mensen de St. Pieter geborgen heeft zonder dat het
ons daarbinnen was opgevallen.
Voor
welk raam zal de Paus verschijnen? Niemand weet het.
Foto- en filmtoestellen worden in stelling gebracht
en alle blikken zijn strak gericht naar de hoge
gevel van het Vaticaan. Dan dreunen twaalf slagen
van de klok door de luidsprekers op de St. Pieter en
als deze even verstorven zijn, gaat het tweede raam
rechts op de bovenste verdieping open en boven de
drempel verschijnt een witte vlek. Het is het hoofd
van Z.H., die blijkbaar een trapje beklimt want
langzaam verschijnt het hele bovenlichaam. Daar is
de Paus!... "Viva il Papa!"... dondert het over het
plein, waar nu duizenden verzameld zijn doch dat
toch nog vele duizenden meer zou kunnen bevatten.
De zegen
De
Heilige Vader breidt twee witte armen uit en wuift
met beide tegelijk. Minuten lang duurt dit wuiven
terwijl de menigte maar "Viva il Papa!" (Leve de
Paus) roept. Velen kunnen hun ontroering niet
bedwingen en moeten zich tranen uit de ogen wrijven.
Dan laat de H. Vader de linkerarm zakken en heft de
rechter voor zich uit. Een deel van de menigte
knielt neer en met langzaam en plechtig gebaar geeft
de Paus zijn apostolische zegen. Dan gaat de H.
Vader weer langzaam het trapje af. Nu echter schijnt
de menigte haar emotie te boven en komt ze eerst
voorgoed los. Als de H. Vader reeds weer verdwenen
is, begint ze in rhythmische dreun te roepen:
"Vogliamo il Papa!... Vogliamo il Papa!"... "Wij
willen de Paus!"... en een grote groep Spaanse
vrouwen met mooie, zwarte kanten doeken op het hoofd
zingt met hoge stem een Spaans Marialied. Het ene
couplet volgt op het andere. Ze weten van geen
ophouden maar de H. Vader keert niet terug. Als ten
slotte het Vaticaanse raam gesloten wordt,
verspreidt zich de mensenmassa, waarin ongetwijfeld
de gehele wereld vertegenwoordigd is geweest (we
zagen zelfs kleurig geklede vrouwen uit India), weer
over Rome. De gehele plechtigheid heeft misschien
goed vijf minuten geduurd, maar de indruk, die ze
nalaat, is onvergetelijk.
11. Rome, de
stad waar alles belangrijk is
Wat
moet een mens, die slechts een paar dagen tot zijn
beschikking heeft, in Rome aanvangen nadat hij de
St. Pieter bewonderd heeft? Ge zoudt alles willen
zien, waarvan de roem over heel de wereld klinkt,
maar dit blijkt alleen reeds zó veel, dat ook
hieraan niet te denken valt. Dat schiet er dus niets
anders over dan u maar te beperken tot de zaken, die
zich in uw tijdschema laten samenpersen. Al te veel
risico levert dit niet op want alles, waar ge in
Rome tegenaan kunt lopen, is belangwekkend.
Vierhonderd kerken telt Rome. Buiten de St. Pieter
hebben we er van de vijf basilieken maar twee gezien
t.w. de St. Jan van Lateranen en de Santa Maria
Maggiore, maar deze zijn reeds zo imponerend door
hun ruimte en rijkdom aan kunstwerken, dat men zich
afvraagt hoe zij door nog andere kerken geëvenaard
of zelfs overtroffen kunnen worden. Hier pas ervaart
ge wat kerken kunnen zijn wanneer artiesten hun
kunst geheel in dienst van hun levensbeschouwing
stellen.
Van
de kleinere kerken is belangwekkend de Santa Maria
Rotonda, zoals het volk ze noemt, doch die bij ons
beter bekend is als het Pantheon. Op de eerste
plaats heeft men hier te maken met het enige antieke
gebouw uit Rome, dat nog volkomen ongeschonden in
zijn oude staat bewaard werd. Het bestaat uit een
voorhal met zuilen en een volkomen ronde tempel - de
vorm van een oude Romeinse hut - en een machtige, in
vakken verdeelde koepel, die de indruk maakt of hij
uit beton bestaat. Van buiten ziet het gebouw,
waarvan de tijd de muren een bijna zwarte kleur
gegeven heeft, er somber en afstotend uit doch
binnentredend wordt men aangenaam verrast door het
zacht getemperd licht, dat de hele ruimte vult en
een stemming van stilte wekt. De kerk bevat geen
enkel raam. Zij ontvangt haar licht door "het grote
oog", een rond gat van negen meter doorsnee, dat
zich midden in de koepel bevindt. In een dikke
bundel valt het licht - al naargelang de stand van
de zon - schuin in de kerk, waar het op de marmeren
vloer een ellipsvormige vlek tekent, die - met het
gaan van de zon - over de vloer langzaam verder
schuift. Deze merkwaardigheid spreekt te sterker,
omdat de kerk één holle ruimte vormt daar altaren en
graven van beroemde personen o.a. van Rafaël zich
langs de wanden bevinden.
Profane gebouwen
Tot
de imponerende profane bouwwerken behoort de
Engelenburcht, het voormalige mausoleum van
Hadrianus, thans als museum ingericht. Het is een
cilinder op een kubus, die als een grimmige vesting
uitziet over de Engelenbrug, welke toegang tot de
andere zijde van de Tiber geeft. De gele,
traagstromende Tiber zelf vormt maar een desillusie.
Zijn naam moge dan even bekend zijn als die van zijn
zuster de Seine te Parijs, voor een vergelijking er
mee is hij geen partij.
Een
eveneens indrukwekkend bouwwerk maar een uit veel
jongere tijd is het gedenkteken van Victor Emanuel.
Een enorm monument van crème marmer, dat eigenlijk
lelijk afsteekt bij het rustige Palazzo Venezia in
de buurt en door het felle licht, dat er op
weerkaatst, pijn aan de ogen doet, doch desniettemin
een bewonderenswaardig spel van lijnen biedt door de
majestueuze verzameling van trappen en de grote
colonnade op de "top". Vanaf deze colonnade, waar
een overvloed van schaduw en koelte te vinden zijn,
geniet men een heerlijk panorama over een groot deel
van de stad. Bij de voet van het monument bevindt
zich het graf van de "Onbekende soldaat", waar twee
soldaten met gespreide benen roerloos de wacht
houden.
Fonteinen en bogen
Behalve van kerken is Rome ook vol van fonteinen.
Natuurlijk spuiten ze ook weer bij het monument van
Victor Emanuel, waar ze grote bassins met glashelder
water permanent gevuld houden. Ze spreiden waaiers
op het St. Pietersplein en er is nauwelijks een
plein in Rome of het heeft zijn eigen fontein. Tot
de bekendste behoort wel de Trevi-fontein, waar de
tourist - traditiegetrouw - zijn tien lires in het
water gooit. Natuurlijk brengen ook wij ons offer
want dan zijn we - naar het volksgeloof zegt -
verzekerd nog een keer in Rome terug te zullen
keren. Straks als alle touristen verdwenen zijn,
zullen er wel handige Romeinse knaapjes komen om al
de geofferde penningen uit het water te vissen.
Verschillende triomfbogen verkondigen in Rome de
glorie van vroegere Romeinse overwinningen zoals dit
ook gedenkzuilen en -naalden doen. Een zuil, die
niemand voorbij loopt, is die van Trajanus in het
gelijknamige forum. Deze draait in een reliëfband,
die zich schroefvormig om de cilinder slingert,
allerlei taferelen uit de oorlog van Trajanus met de
Daciërs. Een weergaloos werkstuk, waarvoor de
bewondering stijgt naarmate men het nauwkeuriger
bestudeert.
Vaticaans Museum
Rome
heeft een hele serie musea. Wanneer men daaruit maar
één kan kiezen, is dit natuurlijk het Vaticaanse.
Men komt er - wanneer men tenminste niet de lift
gebruikt - binnen over een merkwaardige trap, waarop
de stijgende en dalende personen elkaar niet
ontmoeten en die verder de hebbelijkheid heeft van
erg glad te zijn zodat men zijn uiterste best moet
doen niet uit te glijden over de brede,
schuinliggende "treden". Eenmaal aan het dolen
geraakt door de uitgebreide zalen kennen de
bewondering en verwondering spoedig geen grenzen
meer om de onschatbare kunstschatten die hier werden
bijeengebracht. Onafzienbare rijen beeldhouwwerken,
schilderijen en voorwerpen uit de kerkgeschiedenis
en vele andere zaken vullen zaal na zaal. Daar is de
prachtige bibliotheek, daar zijn de "Kamers" van
Rafaël met haar prachtige schilderingen en ten
slotte is er de Sixtijnse kapel. Alles waarvan men
in boeken over kunstgeschiedenis vele malen de
reproducties gezien heeft, kan men nu, bij wijze van
spreken, met de vingers aanraken in de
werkelijkheid.
Sixtijnse kapel
In
de rondgang door het museum zit werkelijk climax
want het is zó ingericht, dat men van het mindere
opstijgt naar het meer verhevene. Tot de Sixtijnse
kapel geeft een lange, hoekige en smalle marmeren
gang toegang. Hij is sober en kaal als een
kloostergang, maar daardoor juist wordt de
verrassing te groter als men ten slotte de voet zet
in de smalle hooggewelfde kapel, wier versiering in
de wereld haar weerga niet heeft. De eerste reactie
was voor ons er een van ontnuchtering omdat men
overvallen wordt door de holle ruimte. Dan trekt het
oog echter naar het plafond en heel de ruimte vult
zich ineens met het stormend geweld van
Michelangelo. Daarboven leven de figuren van de
imposante uitbeeldingen van Schepping, Zonde en
Verlossing, van profeten en Sibillen, nu eens in
natuurlijke kleuren, dan weer in bronskleur. De
figuren komen zó los van hun achtergrond, dat men
een ogenblik twijfelt of men niet voor beeldhouwwerk
staat. Met de entourage van pijlers, banden en
balustrades leren zij hoe de architectonische
fantasie het middelpunt vormt van de kunst van
Michelangelo.
Een
dertig jaar later dan de plafondschilderingen maakte
Michelangelo de kolossale compositie, die de
achterwand der kapel siert. In een ruimte van 20 bij
10 meter componeerde hij daar, in donkere kleuren,
zijn "Laatste Oordeel", een eveneens imposant
ontwerp, waar men niet op komt uitgekeken. Van de
schilderingen op de zijwanden der kapel trekken die
van Botticelli vooral de aandacht.
In
de kapel wemelt het in de uren van openstelling van
bezoekers, die wel eens vergeten op welke plaats zij
zijn. Zo heeft de ordedienst zich onlangs
genoodzaakt gezien een aankondiging op te hangen,
dat het verboden is... "languit op de grond te gaan
liggen"... Er waren namelijk bezoekers, die dit
presteerden om uit een dergelijke positie des te
beter, met behulp van een verrekijker, de
plafondschilderingen te kunnen bekijken. Er zijn per
saldo grenzen in een kerk, al krijgt men in Italië
soms de indruk, dat die daar toch heel wat ruimer
dan bij ons liggen...
12. Waar eens de
wieg van het oude Rome stond
Wie
in Rome de monumenten der Christenheid aanschouwd
heeft, zal goed doen ook enige tijd te besteden aan
het antieke Rome om een indruk te krijgen van de
hoge cultuur, die uit deze stad over de wereld
uitstraalde in een tijd, dat in onze streken van
beschaving nog geen sprake was. De herinneringen aan
de oude cultuur vindt men over de hele stad
verspreid, doch toch méér geconcentreerd op het
Forum Romanum en op de Palatijn, een van de beroemde
zeven heuvelen, waarop Rome werd gebouwd.
De
kleinste maar in historisch opzicht beroemdste
heuvel is die van het Capitool. Hij werd eertijds
bezet door de burcht en de tempel van Juno Moneta,
aan wier naam wij ons woord "munt" te danken hebben,
en door de tempel van Jupiter. In later eeuwen nam
het stadsbestuur er bezit van. Thans vindt men op
het Capitool een aan drie kanten door gebouwen,
waaronder het Senatorenpaleis, ingesloten plein naar
ontwerp van Michelangelo. Het merkwaardige bij dit
plein is de ruimtewerking door de plaatsing van de
afsluitende gebouwen, waardoor het groter lijkt dan
het in werkelijkheid is en aan een toneel doet
denken. Midden op dit plein, waarvan de weidse
toegang versierd is met antieke beelden, prijkt een
origineel ruiterstandbeeld van Marcus Aurelius in
brons, dat door de beroering der tijden heen het
vege lijf heeft weten te redden omdat men het in de
Middeleeuwen voor een beeltenis van de eerste
Christenkeizer Constantijn had aangezien.
Tien eeuwen
Het
is van deze hoogte van het Capitool, die getuige was
van al de glorie en al de beproevingen der stad, dat
men in één blik de diepte van het Forum Romanum
overschouwt, waar tien eeuwen geschiedenis
geconcentreerd liggen. Iedere ruïne hier roept
herinneringen op aan een monument - dikwijls een
zeer majestueus - en ieder monument verwijst weer
naar een of ander groot feit uit de geschiedenis van
Rome en van de wereld... In de 9de eeuw vóór
Christus vormde dit Forum een moerassige laagte,
waar boeren en herders hun doden begroeven en deze
oude necropool is het oudste spoor van de
aanwezigheid van de mens op de plaats, die was
voorbestemd uit te groeien tot hoofdstad van de
wereld. Heden ten dage ligt het Forum nog een eind
beneden het peil van de omringende straten, zodat
het eigenlijk een grote kuil in de stad vormt, waar
de brokstukken van Romeinse bouwwerken nog
herinneringen oproepen aan het knekelveld van
weleer. Voor de oppervlakkige beschouwer tenminste
zal het Forum ook nu niet meer dan een stenen
knekelveld betekenen. Eerst wanneer in de geest de
geschiedenis wordt opgeroepen, kunnen ook de dode
stenen tot leven gewekt worden.
Palatijn en Forum
Het
eigenlijke Rome van Romulus werd echter gesticht op
de tegen het Forum gelegen 50 meter hoge Palatijn.
Hier lag het "Roma quadrata", het eerste ommuurde
Rome. Bij de Scala di Caco, een van de toegangen tot
de heuvel, zijn nu nog rode blokken tufsteen te
zien, die deel van deze muur hebben uitgemaakt.
Vanaf het Forum Romanum loopt een met Romeinse
keistenen geplaveid pad naar boven naar de Palatijn.
In de late namiddag hebben we hier gedwaald tussen
de resten van keizerlijke paleizen zoals dat van
Tiberius, Augustus, Caligula en Severus en door het
diep uitgegraven stadion, gebouwen opgetrokken uit
platte bakstenen, thans doods en verlaten maar nog
volop getuigend van vroegere grootheid. Vooral het
stadion maakt nog een enorme indruk door zijn kloeke
afmetingen.
Meer
tot de verbeelding dan de Palatijn spreekt echter
het Forum Romanum, dat zo lange tijd het religieuze,
zakelijke en ook politieke middelpunt van 't oude
Rome geweest is. Onder een zinken afdak toont men u
hier het graf van de legendarische stichter van
Rome, Romulus, de afstammeling van Aeneas. Men zegt
de dag van de stichting nog precies te weten,
namelijk 21 April, doch als jaartal heeft men eerst
gedurende de keizertijd 753 aangenomen. Dit graf van
Romulus wordt beschouwd als het meest
eerbiedwaardige monument der oudheid te Rome, al
valt er niet veel aan te zien en al is de lelijke
bescherming niet in overeenstemming met de
waardigheid. Het graf is gedekt met een grote zwarte
steen van lapis niger. Hieronder bevindt zich een
steenblok met het oudste Latijnse inschrift dat men
kent.
Het
enige nog intact zijnde gebouw op het Forum vormt de
Curia Julia, een kaal en somber senaatsgebouw
terwijl ook de boog van Septimius Severus in nog
betrekkelijk goede staat verkeert. Hij getuigt
echter reeds van een neergang der Romeinse cultuur.
De rest van het Forum ligt bezaaid met zuilenstompen
en brokstukken van fundamenten. Het meest trekken de
aandacht de zuilen van de Saturnustempel en de drie
zuilen van de tempel van Castor en Pollux, van welke
laatste de Tilburgse gymnasiast een afbeelding op
zijn Latijnse leerboeken aantreft. Van het ronde
tempeltje van Vesta, waar de Vestaalse maagden het
heilig vuur van de staatshaard brandend hielden, is
slechts een weinig indrukwekkend deel over. Het
woonhuis der maagden in de nabijheid van het
tempeltje ziet men in zijn fundamenten, waarop nog
een reeks beelden van maagden prijken. In de beide
vijvertjes in het midden zwemmen thans visjes. De
Via Sacra, een met grote keien geplaveide weg,
doorkruist het Forum. Aan deze straat woonde de
"pontifex maximus" en het was van hier, dat Julius
Caesar zich naar de Curia begaf, waar hij vermoord
zou worden.
Eens het hart
Het
kost de leek heel wat moeite wijs te worden uit de
verzameling van ruïnes, die niet beantwoordt aan de
indrukwekkendheid van haar namen. Daarom kan hij
niet beter doen dan in een stil hoekje op een
eeuwenoud zuilbrok te gaan zitten en zich in
herinnering roepen hoe in dit doodse oord eens het
Romeinse leven gebruist heeft. Hoe hier de strijd
gestreden werd tussen plebejers en patriciërs, eens
de angstige kreet van het verzamelde volk: "Hannibal
ad portas" weerklonk, moordpartijen plaats vonden en
vurige redevoeringen werden afgestoken. Maar ook hoe
in rustiger tijden processies en gladiatorenspelen
plaats vonden en er een levendig handelsverkeer
heerste. Dat is alles lang geleden. Nu behoort het
Forum aan de hagedissen, die wegflitsen tussen de
steenbrokken, en aan ijverig in hun Baedeker lezende
touristen. Als ergens de vergankelijkheid van
wereldse grootheid tastbaar wordt, is het wel op het
Forum Romanum. Maar we weten ook, dat uit de dood
van het oude Rome het nieuwe leven van het
Christendom ontbloeid is, waardoor Rome de eeuwige
stad gebleven is.
Colosseum
Via
de boog van Titus, een herinnering aan de
overwinning op de Joden in 70 n. Chr., daalt de oude
Via Sacra van het Forum af naar het Colosseum, een
van de weinige bezienswaardigheden van Rome, die men
zonder betaling kan binnentreden. Bij de eerste
indruk wordt men overrompeld door de enorme
steenmassa. Alles weer de platte bakstenen van de
Romeinen, millioenen en millioenen op elkaar
gestapeld, vaak verweerd maar soms ook nog in goede
staat, wat echter wel op naam van de
restauratiewerkzaamheden zal komen. Deze enorme
ellipsvormige arena getuigt op een wel bijzondere
wijze van de monumentaliteit van het Romeinse
keizerrijk. Op deze plaats, die 50.000 toeschouwers
kon bergen, kreeg het Romeinse volk dus zijn spelen.
Hier vonden de gladiatorenspelen plaats, besliste
het opsteken van een duim over leven of dood en hier
vloeide het bloed van de eerste Christenen, die voor
de wilde dieren geworpen werden... Het is alsof er
iets van al die drama's is blijven kleven aan de
verweerde steenmassa's en dat het zich nog mededeelt
aan de touristendrommen, welke zich opvallend rustig
gedragen als de gidsen hun verhalen doen. Hier in
deze arena voelt men zich werkelijk een ogenblik
teruggeplaatst in de tijd van de opkomst van het
Christendom, al spoelt buiten het drukke verkeer van
onze eeuw dan ook aan alle kanten om het
amfitheater.
13. Napels, een
stad vol kleurrijk volksleven
"Vedi Napoli e poi muori!" "Zie Napels en sterf
dan!" Een oud en over heel de wereld bekend
gevleugeld woord, dat ook de Napolitaan gaarne in de
mond neemt, daarmede het bewijs leverend welk een
hoge dunk hij van zijn stad heeft. Misschien wekt
het bij de vreemdeling wel te hoge verwachtingen en
als iemand meent, dat het méér van toepassing is op
de omgeving van Napels dan op de stad zelf, zullen
we dat niet betwisten. Napels is niet mooi in de
gebruikelijke zin van het woord. Wél is het
daarentegen uitermate karakteristiek door het zich
op straat afspelende volksleven.
Zeker, ook Napels heeft zijn geschiedenis, die
teruggaat tot de 8ste eeuw vóór Christus, toen de
Grieken er hun nederzetting Parthenope stichtten.
Evenals te Rome werden er over heidense tempels
Christenkerken gebouwd en hebben de Middeleeuwen, de
renaissance en de barok er hun sporen achtergelaten.
Napels heeft zijn graf van Vergilius, zijn
catacomben, zijn indrukwekkend kasteel, het Castel
Nuovo, dat uitdagend bij de haven letterlijk uit de
grond oprijst, en de vele kerken, waaronder de dom
met de kapel van de H. Januarius, in welke kapel 't
bloed van de heilige bewaard wordt, dat in Mei en
September op wonderbaarlijke wijze vloeibaar wordt.
Dit
is het echter niet, waardoor de vreemdeling in
Napels geboeid wordt. Vóór alles gaat de
belangstelling uit naar het leven in de volkswijken.
En waar zijn in Napels geen volkswijken! Ge kunt
geen zijstraat inslaan of ge zit er meteen middenin.
In deze buurten moet ge even denken aan de
Marollenwijk in Brussel of aan een volkswijk van
Antwerpen voor de oorlog, maar in Napels is het
alles véél bonter, véél kleuriger en véél
levendiger. Enfin, op en top zuidelijk.
Spaans karakter
We
dachten eerst over de stad iets van de schaduw van
het Oosten te bespeuren maar zij, die er méér van
weten dan wij, zeggen, dat de sfeer van Napels
Spaans is. Wat niet behoeft te verwonderen daar de
Spanjaarden er zeer lang geheerst hebben. In ieder
geval is Napels geheel anders dan welke Italiaanse
stad ook, die wij ooit bezocht hebben. De Napolitaan
heeft in zijn uiterlijk iets van een zigeuner,
waaraan de Spaanse overheersing wel niet vreemd zal
zijn. Het lijkt ons trouwens, dat er nog wel enige
andere eigenschappen te ontdekken vallen, die men
ook in de Spanjaard vindt.
Heel
Napels maakt door het leven op straat de indruk van
een wriemelende mierenhoop. Vooral in de volkswijken
krioelt het van mensen, waaronder zóveel kinderen
als we ons in Nederland niet kunnen voorstellen. En
drie van de tien vrouwen leveren het zichtbare
bewijs, dat de Napolitaan voorlopig niet aan
uitsterven denkt.
Bonte taferelen
De
bontste taferelen beleeft men in de volkswijken,
waar - volgens de bekende traditie - het wasgoed
dwars over de straat te drogen hangt. Het gekke
daarbij is, dat geen mens zal durven beweren, dat
het misstaat. Integendeel, het staat maar wát goed
tegen de verweerde en gevlekte gevels. Vooral
wanneer de zon een felle streep licht door het goed
in het steegje werpt, lijkt dit feestelijk
gepavoiseerd. Op de trottoirs langs de huizen en
soms ook wel midden op straat wordt de handel
gedreven. Manden en kisten vol heerlijk fruit staan
er uitgestald tegen redelijke prijzen, waarvoor ge
het ook krijgt als ge u tenminste niet al te
opvallend beduvelen laat.
"Prego, mezzo chilo da cento lire", "Asjeblief, 'n
halve kilo van 100 lire" zeggen we terwijl we - ten
overvloede - nog met de hand naar een mand pruimen
wijzen, waarop een zwart kartonnetje ligt, dat het
met krijt geschreven opschrift "100 L chilo" draagt.
Een knaap van een jaar of dertien zit gehurkt achter
de mand terwijl zijn oudere broer ons staande
bedienen zal. Het pond wordt afgewogen met een...
soort unster, een staaf met één schaal en een
schuifgewicht, waarvan we onmiddellijk accepteren
dat ze juist registreert, omdat men in het veen niet
op een turfje ziet. We nemen het geld uit onze
portemonnaie doch wie beschrijft onze verrassing als
we daarna constateren, dat nu plotseling het
prijskaartje in L 200 veranderd is. Roerloos zit het
kleine knaapje achter zijn mand en staart zijn grote
broer aan. Maar zijn ogen verraden hem, want ze
vragen: "Zou de vreemdeling het gezien hebben?"...
Er is geen twijfel mogelijk: van het moment, dat wij
in onze portemonnaie keken, heeft het jongetje
gebruik gemaakt het kaartje te verwisselen voor een
ander, dat achter zijn korf gereed lag... Eerst
willen we heel boos worden maar de humor van het
geval wint het. Om zóveel naïeve slimmigheid moeten
we toch lachen al verraden we dat niet. Maar de
zonde moet gestraft worden en zo laten we de lui met
hun pruimen zitten om bij een volgend stalletje te
kopen...
Arme
drommels zijn het, die Napolitanen uit de
volksklasse. Slachtoffers van de omstandigheden in
deze merkwaardige stad waar ze zelf ook niets aan
kunnen doen... Veel weten is veel vergeven!...
Alsmaar ijswater...
Niet
alleen fruit wordt er op straat verkocht. Ook vele
producten van de zee liggen er uitgestald in de
gloeiend hete Julizon. Vis van allerlei maat en
grootte en niet te vergeten oesters, mosselen en nog
verschillende andere schelpdieren. Vaak heeft men er
een fleurige stand van gemaakt door over een rek een
grote lap zeewier uit te hangen. Tussen dit frisse
groen zitten lege oesterschelpen gestoken, waarvan
de paarlemoeren binnenkant feestelijk schittert in
de zon.
"Maar hoe moet dat toch met die vis in de
subtropische hitte?" horen wij u al vragen. Of die
niet direct bederft? Neen, dat doet hij niet. Bij
alle visstalletjes staan nl. grote kuipen water vol
blokken ijs. Méér nog haast dan in het verkopen
bestaat de taak van de koopman in het begieten van
zijn waren met het ijswater. Twee handen steekt hij
in de kuip en plenst dan het water op het wiertapijt
en zijn producten. Was er niet de zon, die het water
weer spoedig doet opdrogen, dan zou dra de hele
straat drijven van het nat. Waarmee niet gezegd
wordt, dat ze nu wél droog is.
Griezelig geval
Een
ietwat griezelige ontdekking is, dat hier ook een
product verkocht wordt, dat we niet anders dan als
pens kunnen kwalificeren, een product, dat wij wel
ooit aan Nederlandse honden zagen voeren. De bleke
kleur verraadt dat het grillige geval eerst is
uitgekookt. Nu pronkt het tussen zeewier en onder
ijswater. Met een groot mes snijdt de koopman er
repen af, maar we hebben helaas niet gezien of die
ook rauw geconsumeerd worden. Mosselen en andere
schaaldieren worden in ieder geval wél rauw gegeten,
voorzien van een druppeltje citroen, dat men uit een
schijfje knijpt van deze vruchten, die hier in grote
hoeveelheid aanwezig zijn en meestal wel de grootte
van een mannenvuist hebben.
Nauwelijks zij ge van uw verbazing bekomen of weer
een ander tafereel trekt de aandacht. Op een soort
kacheltje poft een man maïskolven, die moeders en
kinderen uit het vuistje opknabbelen. Het vuurtje
bestaat uit houtskool. Telkens wanneer de gloed van
de houtskool wegzakt, begint de man te blazen of met
een stuk karton wind te maken. Van tijd tot tijd
graait zijn vieze hand in een zak en deponeert hij
nieuwe brandstof op het vuur.
Maïsprobleem
De
maïs wordt echter niet alleen gepoft doch ook aan de
kolf gekookt gegeten. In Nederland zou dit de
rompslomp van een nieuwe vestigingsvergunning
betekenen want voor gekookte maïs moet ge weer naar
een ander adres. O, het is in Napels niet ver! Maar
een paar stappen van de gepofte maïs exploiteert een
koopman een grote teil met kokend water, waarin de
kolven drijven. Moeders offeren enige lires en de
man reikt de begerig over de rand van de teil
kijkende kinderen een dampende kolf uit met een
gracieus gebaar en een air alsof hij zegt: "En hier
zusje, heb jij nou eens een lekkere lolly van mij."
Maar zusje kijkt met een scheel oog naar broertje en
protesteert heftig want de kolf van broertje is toch
wel een tikkeltje groter dan de hare. Moeder vindt
dat zelf ook en ze vraagt de man af hij "helemaal
gek" is om haar Mariuccia voor duur geld zo'n klein
kolfje in de hand te stoppen. Nu kan de man wel met
veel gebaren en buigingen betogen, dat hij niet Onze
Lieve Heer is, dat hij de kolven zelf ook niet maakt
en dat hij de kleine toch zeker ook kwijt moet... er
onderuit komen doet hij niet... Moeder vecht voor
haar Mariuccia tot die óók een grote kolf heeft...
Ja, in Napels kan een gekookte maïskolf een probleem
opleveren...
14. Het leven in
Napels is vol afwisseling
Wie
voor de eerste keer naar Italië reist, vermoedt -
indachtig zijn ervaringen met Frankrijk - dat het
ook hier wel een vuile boel zal zijn. Des te meer
verrast wordt hij als hij moet constateren, dat dit
helemaal niet het geval is. Men behoeft echter geen
Nederlander te zijn om Napels een vuile stad te
noemen. Vooral wanneer men, doordat zijn hotelkamer
uitziet op een binnenplaats tegen een volkswijk, een
gedwongen blik achter de schermen werpt, weet men
wat er te koop is... Achter wat de tourist te Napels
als karakteristiek beschouwt, gaat in de volkswijken
een hoop armoede schuil. De plaatsen, waar de
ambachtslieden hun bedrijfjes uitoefenen, staan
geheel in het teken hiervan. Het zijn rommelige,
donkere spelonken, waar vaak het enige daglicht
alleen door de altijd openstaande deur binnenvalt en
het kunstlicht geleverd wordt door iets wat méér op
de naam "gloeiende spijker" dan "licht" aanspraak
maakt.
De
echte Napolitaanse "lazzaroni", de bedelaars,
schijnen echter wel uitgestorven. We hebben te
Napels tenminste niet méér last van bedelarij gehad
dan elders in Italië. Wel wordt men daarentegen vaak
aangeklampt door jongelui, die u een chronometer,
vulpen met het merk "Parker" er op of een gouden
ring met een "echte diamant" trachten te verkopen.
Ze "proberen" u in alle talen tot ze uw ware
nationaliteit gevonden hebben. De enige manier om
van hen af te komen is geen enkele taal te verstaan
en steeds maar schouderophalend: "non capisco", "ik
begrijp het niet", te antwoorden of... vloeiend
Nederlands te praten. In dit laatste geval zijn zij
het die uiteindelijk wanhopig worden, op hun beurt
de schouders ophalen en óók hun "non capisco"
stamelen.
Schoenpoetsen
Op
de Napolitaanse straten neemt de schoenpoetser, de
"lustrascarpe", een voorname plaats in. Zij houden
er met liefde verzorgde kistjes op na met alle
mogelijke smeerseltjes. Nabij het station zagen we
er zelfs een bij wie de trots op het gezicht lag
over zijn met blinkend koperwerk versierde zetel,
waarin de "patiënt" verzocht wordt plaats te nemen.
Ge zit daar, op een verhevenheid tronend als een
vorst, met een nederige dienaar aan uw voeten. Eerst
wordt het stof afgeveegd en dan begint de operatie.
Iets uit een potje-zus, iets uit een potje-zó,
allemaal smeerseltjes, waarvan alleen de
"lustrascarpe" de geheimen kent. Hij werkt met de
toewijding van een chirurg aan de operatietafel en
met een ritueel, dat ge er niet langer aan kunt
twijfelen of hier wordt een heilige handeling
verricht. In ieder geval is in Napels het
schoenpoetsen tot een edele kunst verheven, die door
de poetsartiest beleden wordt met algehele overgave
van zijn groot en warmkloppend Napolitaans hart.
Onnodig te zeggen, dat ge, na zulk een toewijding,
nooit mooier blinkende schoenen aan uw voeten hebt
gehad...
Het Oosten...
Van
tijd tot tijd loert in Napels even het Oosten om de
hoek. Dat is bijv. het geval als ge door de drukke
straten een vrouw ziet gaan met een mand of andere
last op het hoofd, zonder dat zij deze met de handen
aanraakt. Vaak ontmoet ge het niet maar wij zijn het
toch een paar keer tegengekomen. Onze Nederlandse
dames leren gracieus lopen met een boek op het
hoofd, deze vrouwen uit het Zuiden krijgen de gratie
van haar gang in de dagelijkse arbeid. En wat te
zeggen van de oude invalide met een met groene
bladeren versierde mand met een of ander product er
in, dat wij niet konden waarnemen, op 't hoofd! Het
was in de vroege ochtenduren. Van het ene blok gore
kazernewoningen hinkte hij naar het andere. Telkens
bleef hij staan voor de boogpoort, die toegang geeft
tot de binnenplaatsen van de huizenblokken en dan
zong hij een melodieuze ventkreet, die geheel en al
oosters was. Vele malen versterkt door de akoestiek
van het gebouwencomplex klaterde die zang op tegen
de hoge gevels, waar hij even bleef natrillen om dan
langzaam weg te sterven. Kopers daagden er niet op
en zo ging de grijsaard goedsmoeds verder naar de
volgende poort. 't Was telkens een stuk poëzie, dat
oog en hart raakte, ondanks de goorheid van het
milieu, waarin het werd opgevoerd...
Voor... zes cent
Napels is - evenals Venetië - niet denkbaar zonder
zijn frisse drinkstalletjes langs de straten, die
daar zowat de plaats innemen van onze
patates-friteswagens. Men kan hier verschillende
koele dranken krijgen, welke bewaard worden in grote
glazen potten, waarop blokken ijs gestapeld liggen.
Aan alle kanten drijft het smeltwater langs de
potten en de marmeren toonbank drijft eveneens van
het water. Ge gooit hierin maar uw tien lire (zes
Nederlandse centen) en ge ontvangt een groot glas
koele drank naar keuze. Hetzij 'n soort ranja, een
citroenaftreksel met een bitter bijsmaakje omdat in
de pot schijven citroen met de schil er nog aan
drijven, hetzij een glas "café gelato", oftewel
ijskoffie. 't Is een drank, die méér de kleur dan de
smaak van koffie bezit en die soms nog extra
versierd wordt met wat men "rum" gelieft te noemen.
Hierdoor krijgt men een bruine schuimrand op zijn
glas, zodat het geheel - op het gezicht - de indruk
maakt van een glas donker gerstebier. De drank
smaakt verrukkelijk. De propere stalletjes zijn
altijd versierd met takken van de citroenboom,
waartussen grote trossen goudgele citroenen prijken,
zodat het geheel een zeer fleurige aanblik biedt.
Des avonds
Wanneer de bonte straattaferelen gehuld worden in
het mysterie van de avond, die in deze streken reeds
opmerkelijk vroeg invalt, krijgen de volkswijken 'n
sprookjesachtige sfeer. En als dan op de hoek van de
straat of op het plein een straatmuzikant op een
klagende viool of met een trekharmonica "Una canzone
da due soldi"... of een oud Napolitaans lied inzet,
is de romantiek volledig. Dan vergeet de penskoopman
zijn klanten te bedienen, de dikke "matrone"
(Napolitaanse vrouwen bekommeren zich niet om hun
figuur zodra ze eenmaal getrouwd zijn!) komt uit het
donkere hol van 't huis en de voorbijgangers blijven
stil staan. Gegrepen door de muziek luisteren zij.
De muzikanten - op hun beurt gegrepen door de
aandacht - sloven zich uit. Het ene lied na het
andere, zodat ze bijna vergeten geld op te halen. Ze
geven in ieder geval wáár voor hun geld en méér dan
eens hebben wij gedacht, dat ze voor hun plezier
speelden...
Ook moderne stad
We
hebben zo nu een en ander verteld van het volksleven
in Napels. Dat wil echter niet zeggen, dat Napels
niet óók een moderne stad is. Het bezit grote
winkelstraten, zoals de Via Roma, aardige pleinen en
parken. Van deze laatste niet te vergeten de met
verschillende soorten palmbomen beplante plantsoenen
aan de zeekust bij de prachtige Via Caracciolo in de
nabijheid waarvan zich de Villa Comunale en het
Aquarium bevinden. De Via Caracciolo, waar
pantoffelparade gehouden wordt, kan wedijveren met
de beroemde "Promenade des Anglais" te Nice. Zó
levendig is het hier en zó fraai is het uitzicht
over de baai van Napels, waaraan de stad voor een
groot deel haar glorie dankt. In de bekende wijk van
"Santa Lucia" bevinden zich de grote hotels en
typische gelegenheden, waar de echte Napolitaanse
gerechten geserveerd worden en waar des avonds
steeds ook een opgewekt leven heerst. Niet ver uit
de buurt heeft men het Castel dell'Ovo, een kasteel,
dat zijn naam dankt aan zijn ovale vorm maar ook aan
een legende, waarbij Vergilius, die in de
Middeleeuwen als een tovenaar beschouwd werd,
betrokken is. Vergilius zou een vers ei van een
zeeslang hier in een ijzeren kooi gelegd en dit ei
in een kasteel veranderd hebben. (In het hedendaags
Italiaans betekent "uovo": ei.) Op het
schiereilandje bevindt zich een sfeervol pleintje,
waar kleine "trattorie" zijn en waar de mensen op
straat manden en fuiken zitten te vlechten.
Uniek museum
Ten
slotte dient van Napels nog genoemd het Nationaal
Museum, dat uniek op de wereld is door de voorwerpen
uit de opgravingen van Pompei, Herculaneum en
Stabiae. Beter dan te Pompei zelf krijgt men hier
een beeld van de cultuur, het leven, de
godsdienstige en ook zedelijke opvattingen van de
Romeinen in de eerste eeuw na Christus toen deze
steden ten onder zijn gegaan.
Alles bijeen is Napels dus wel een stad vol
afwisseling en behoeft het niet te verwonderen, dat
we er vier dagen hebben rondgedoold...
15. Madonna del
Carmine, volksfeest te Napels
Iedere buitenlandse reis levert gewoonlijk wel enige
verrassingen op, die niet in het vooraf
klaargemaakte program staan. Wij beleefden er
tijdens ons verblijf te Napels zo een, toen we
toevallig verzeild raakten op een traditioneel
volksfeest in de oudste wijk van Napels, namelijk
het Masaniello-district, waar het feest van de
Madonna del Carmine gevierd werd. Het feest van de
Madonna del Carmine (Onze Lieve Vrouw van de Carmel)
heeft zijn brandpunt op het gelijknamige plein in
een volkrijke buurt, waar de kerk van de Madonna del
Carmine staat, die o.a. bekend is door het
grafmonument van de op het plein terechtgestelde
Konrad von Hohenstaufen en door een afbeelding van
de "Bruine Madonna". We hadden geen tijd de
eigenlijke zin van het vier dagen durende feest te
achterhalen, zodat we moesten afgaan op wat onze
ogen zagen. Deze dan hebben gezien, dat zich hier
een feest afspeelde, waarin profaan en kerkelijk
leven harmonisch verbonden zaten. Tot in de late
avonduren vervulde de feestelijk geïllumineerde kerk
hier een even belangrijke rol als bijv. het grote
orkest of de kermis op het plein. Van illumineren
hebben de Napolitanen verstand. Ze gebruiken
daarvoor niet de lampen, die wij bij soortgelijke
gelegenheden requireren, maar hele kleine. En deze
in een ontstellende overvloed. Het grootste deel van
de brede Garibaldistraat was met fraaie zuilen,
waarvan de lichtjes uit en aan gingen, versierd.
"Spuitende" lichtfonteinen
Het
meesterwerk van alles vormde evenwel een ontzaglijk
tableau van misschien wel 200 vierkante meter, dat
de hele straat overspande. Het stelde voor het
Victor Emanuel-monument met de Trajanuszuil te Rome
plus twee grote fonteinen. Dit alles uitgevoerd in
duizenden en nog eens duizenden kleine electrische
lampjes, die zodanig uit- en aanknipperden, dat het
"water" uit de fonteinen de indruk maakte, dat het
ook inderdaad stroomde. Een Napolitaans feest zonder
muziek laat zich niet denken. Hiervoor zorgde het
reeds genoemde orkest op het kerkplein, dat speelde
tegen een ook weer enorm grote achtergrond, die een
fantastisch sprookjeskasteel voorstelde. De muziek
en de Napolitaanse volksliederen, welke laatste een
populaire tenor zong, werden via luidsprekers door
de gehele wijk gedragen.
Op
het kerkplein zelve werd bovendien nog een kermis
gehouden, die niet zoveel van de onze verschilde.
Daarnaast echter bleek al wat normaal in Napels in
de volkswijken wat te koop te bieden heeft, naar de
wijk van de Madonna del Carmine gestroomd te zijn.
Nooit hebben we zoveel verschillende etenswaren en
lekkernijen bijeen gezien. Ze varieerden hier van
bloedrode meloenen en de befaamde pens tot
kristalachtige nougat en een ijssoort, die op
gestampte sneeuw leek en naar citroen smaakte.
Daarnaast echter werden nog allerlei snuisterijen te
koop aangeboden, waarbij de talismannen een
belangrijke plaats innamen evenals de...
vuursteentjes voor sigarenaanstekers. Het meest
opvallende van alles was echter wellicht nog wel de
enorme drukte. Tienduizenden mensen en kinderen
bleken op de been. Als één compacte massa
schuifelden zij over het plein en wij, die er tussen
zaten, konden niet anders doen dan ons te laten
voortduwen tot eindelijk de Garibaldistraat enige
verademing bracht.
De kerk speelt mee
Hoewel het reeds half elf in de avond was, stonden
de deuren van de Carmelkerk nog wagenwijd open en
binnen in de kerk was het evenveel feest als
daarbuiten. In een dikke rij zijn we nieuwsgierig
mee naar binnen gegolfd met al de Napolitanen om
eens te kijken wat daar op dit late uur wel gaande
kon zijn. Het interieur bood een bont en fleurig
schouwspel. In tegenstelling tot vele Italiaanse
kerken, die meestal geen zitplaatsen hebben, bleken
hier kleine stoeltjes te staan. Ze stonden kris en
kras door elkaar. Zo klaarblijkelijk neergezet door
het publiek, dat er gemoedelijk te keuvelen zat, met
spelende kinderen rondom zich en kleinere kinderen
op de schoot. Het was er gezellig en gemoedelijk als
in... een café... Toch scheen het hier niet om
begonnen. De massa der bezoekers schuifelde dóór
naar de sacristie en vandaar naar een doorgang bij
het hoofdaltaar. Op deze tocht werden er met de
handen beelden aangeraakt, terwijl niet binnen het
bereik staande beeltenissen of schilderijen van
verre kushandjes kregen toegeworpen.
Rinkelende reliquie
Vanuit de sacristie, waar men aardige
devotie-artikelen verkocht, had reeds enige tijd een
onregelmatig belgerinkel onze aandacht getrokken.
Toen we dan eindelijk ook zover op onze
schuifeltocht gevorderd waren, dat we de oorsprong
van het bellen konden vaststellen, bleek het
afkomstig van een met belletjes uitgerust wiel, dat
hoog tegen de muur, nabij het hoofdaltaar, aan een
as kon bewegen. Er hing een leren riem naar beneden
met onderaan een leren kokertje. Dit kokertje was
het, dat ieder passerende gelovige in de hand nam en
dan eerbiedig kuste. Men vereerde er dus een
reliquie. Door de aanraking van de riem schommelde
het wiel boven de hoofden telkens heen en weer en
veroorzaakte zó het gerinkel. Door een zijdeur
verlieten we weer de kerk om onmiddellijk opnieuw te
worden opgenomen in de mensenzee op straat.
Twee
ontdekkingen meenden we hier tijdens onze rondgang
te doen. Op de eerste plaats was dat de rustige
houding van het publiek. Deze was te opvallender,
omdat de Napolitaan nogal van lawaai houdt.
Misschien had hij genoeg aan de door de wijk
schallende muziek of had hij zich de avond tevoren
reeds voldoende bij het vuurwerk uitgeleefd, we
weten het niet. In ieder geval gedroeg men zich op
deze laatste avond van het vierdaagse feest uiterst
kalm. Een ieder scheen te genieten.
De
tweede ontdekking was dan, dat zich op het late uur
nog zoveel kinderen op straat bevonden, vooral
kleine kinderen in gezelschap van de ouders. Een
vader met een baby van zes weken op de arm behoorde
om half twaalf niet tot de zeldzaamheden evenmin als
moeders met een kind op de arm, een paar kinderen
naast zich en nog een stuk of drie aan de rokken. We
hebben ons afgevraagd of de Napolitaanse kindertjes
niet behoeven te slapen. Het schijnt echter, dat het
feest van de Madonna del Carmine geen rasechte
Napolitaan wil missen en dat hij daarvoor tot grote
opofferingen bereid is. Geen wonder ook, dat bij al
deze drukte de trams des avonds nog voller dan
anders waren en dat men met drie, vier man op de
balkontreden hing terwijl de jeugd daarenboven nog
op de buffers medereed.
De achtergrond
Ten
slotte zouden we nog iets over de Napolitaan willen
zeggen. Sommige van zijn eigenschappen liggen de
vreemdeling niet zo goed en niet-Napolitaanse
Italianen evenmin. De Italiaan van het Noorden
steekt dat ook niet onder stoelen of banken. Maar...
"quod licet
Iovi"...
van u, vreemdeling, duldt geen Italiaan kritiek op
zijn Napels. Alvorens de Napolitaan hard te vallen
dient ge minstens te weten, dat hij eeuwenlang onder
vreemde heerschappij geleefd heeft, dat hij
straatarm is, Napels weinig industrie bezit, die hem
uit de vicieuze cirkel der armoe zou kunnen ophalen,
dat de Napolitaan veel kinderen heeft en dat de stad
per saldo een havenstad is. Veel begrijpen is veel
vergeven. Overal ter wereld waar deze oorzaken
samenvallen, zal men trouwens dezelfde misstanden
aantreffen. Napels zit met een enorm probleem, dat
niet in een handomdraai valt op te lossen. Dit alles
verklaart veel van wat anders bij de vreemdeling
verzet ontmoet.
We
hebben met verschillende Napolitanen gesproken en
bewaren daaraan de aangenaamste herinneringen.
Uiteindelijk is de Napolitaan iemand met een groot
spontaan en warm kloppend hart. En al hebben we op
het feest van de Madonna en ook in de trams nóg zo
in het gedrang gezeten... onze portefeuille zijn we
niet kwijtgeraakt...
16. Oude
herinneringen in Napels' omgeving
Er
komt nauwelijks een tourist in Napels, die niet ook
een bezoek brengt aan de omstreken van de stad,
welke mede tot de grote aantrekkelijkheden van dit
deel van Italië behoren. De dromer en de minnaar van
de oudheid vindt hier gelegenheid te over zijn
ambities te bevredigen, zowel ten Westen als ten
Oosten van de stad. Ten Westen van de stad, op
slechts weinige kilometers afstand, strekken zich de
befaamde "Phlegraeische Velden" d.w.z. "de Verbrande
Velden" uit. Dit gebied is van oudsher het
schouwtoneel geweest van vulkanische werkingen,
waardoor het aan voortdurende veranderingen
onderhevig was en eigenlijk nog is. Nog dringen door
de vulkanische tufsteenbodem hete bronnen naar boven
en treft men er gloeiende lava aan in de Solfatara
nabij Pozzuoli.
Daarbij komen nog de historische herinneringen. Van
hier immers - men name vanuit Cumae - dat dateert
uit de 8ste of 9de eeuw vóór Christus en waar men u
de grot van de Sibille toont, heeft zich de
Helleense cultuur over Italië verspreid. Deze
streek, die herinneringen aan de oertijd opriep,
heeft door haar aspect antieke dichters en
schrijvers geïnspireerd. Zij kozen haar als
achtergrond voor hun strijdende goden en reuzen.
Tevens neemt men aan, dat zich hier de ingang bevond
van de Hades (Onderwereld), die zowel door Ulysses
als Aeneas, de helden uit de beroemde werken van
Homerus en Vergilius, bezocht werden.
Baiae
Aangetrokken door de heerlijke baaien bouwden, in de
Romeinse keizertijd, de keizers hier hun villa's,
waarvan nog de ruïnes over zijn, voor zover ze
tenminste niet door de vulkanische werkingen, die
land deden wegzakken en nieuwe bergen en eilanden
omhoog stuwden, verdwenen zijn. Nog in de voorbije
zomer zijn in deze streken en wel te Baiae, waar
eens keizer Nero zijn moeder trachtte te verdrinken,
en van welke stad de Latijnse dramaturg Terentius
schreef: "Te Baiae weet niemand wat de nacht brengen
zal", zeer belangrijke vondsten gedaan. Fascinerende
zaken werden er onder de oude wijngaarden
aangetroffen. In Pompei, waarover wij nog hopen te
schrijven, leert men het dagelijkse leven van de
doorsnee Romein kennen. Baiae daarentegen leert hoe
de Romeinse aristocratie leefde en... zich in weelde
baadde met het gevolg, dat de dichter Propertius een
vriendin meende te moeten waarschuwen, dat "de
wateren (baden) van Baiae naar onzedelijke liefde
leidden"...
Wie
dit alles, bij het bezoek van deze streek, weet en
overpeinst, wandelt niet meer in het Italië van
heden doch wordt, op de vleugelen der verbeelding,
teruggebracht naar vér vóór de tijd van Christus en
uiteindelijk naar het oude Hellas, dat nog zijn
sporen in onze beschaving van heden drukt...
Naar de Vesuvius
Tot
de dagtochten naar de omgeving ten Oosten van Napels
behoort een uitstapje naar de Vesuvius, de enige nog
werkzame vulkaan van het Europese vasteland. Het
Engelse reisbureau Cook & Son heeft er al vele jaren
geleden een spoorwegverbinding voor laten aanleggen,
de zg. Circumvesuviana, die een charmant nieuw
station bezit in de Corso Garibaldi, op slechts een
kwartier afstand van Napels' hoofdstation gelegen.
Voor de Vesuvius stapt men uit in het dorpje
Pugliano. Bussen brengen de tourist een eind in de
richting van de Vesuvius. Halverwege moet ge
overstappen op een trammetje, waarna de reis naar de
top tot aan de kraterwand met een spiksplinternieuwe
tweepersoons zetellift wordt afgelegd. Zo men ziet,
een hele onderneming dus. Het is een brede
asfaltweg, die van Pugliano naar de Vesuvius voert,
rechts en links begrensd door wijngaarden, waarvan
de beroemde "Lacrimae Christi", een beroemde en
daarom veel vervalste wijnsoort, vandaan komt, en
verder wordt hij nog begrensd met boomgaarden,
waartussen veel abricozenbomen. Ten slotte worden op
de Vesuviushellingen, in de grauwe lava-as, vele
hele kleine tomaatjes geteeld, die men overal op de
markten te Napels kopen kan.
Lavastromen
Het
meest imponeren echter de dikke lavastromen,
waardoor de weg naar boven trekt. Thans zijn het
steenharde massa's van een donkergrauwe kleur, die -
wat hun uiterlijke samenstelling betreft - veel
overeenkomst vertonen met het materiaal van de
straatkeien, die tot voor kort het plaveisel van de
Tilburgse Heuvelstraat vormden. Duidelijk valt waar
te nemen hoe eertijds deze lavastromen, toen ze nog
een breiachtige, gloeiende massa vormden, als een
allesverslindende draak tergend traag, maar daarom
niet minder dreigend, over de hellingen naar beneden
zijn gegleden, langzaam afkoelend tot ze eindelijk
zijn blijven stilstaan. Overal nog hebben zij hun
golvende vormen behouden, zodat ze de indruk van een
- zij het dan ook gestolde - brei maken. Aan zo'n
lavastroom is in het rampzalige jaar 79 n. Chr.
Herculaneum ten offer gevallen.
Troosteloosheid
De
tocht met de zetellift voert eveneens over
lavastromen en tevens over asvelden naar de dorre
askegel van welks rand men in de enorme krater
schouwt. Gidsen voeren u rond. Ze geven cijfers van
de doorsnee en de diepte van het "gat in de aarde",
welke getallen wij al lang weer vergeten zijn, en
vertellen van de gewoonten van een vulkaan. Dit
alles om de teleurstelling, dat er zo weinig te zien
valt, wat te verzachten... We treffen het namelijk
niet al te goed. Sinds 1944 verkeert de Vesuvius in
tijdelijke rust. Al vertonen alle ansichtkaarten en
ook de foto bij dit artikel hem nog met een fraaie
rookpluim, in werkelijkheid heeft hij zijn "pijp"
voorlopig in zijn zak gestoken.
Een
vulkaan heeft zijn perioden, vertelt de gids. Bij de
Vesuvius duren die zeven of elf jaar. Het volgend
jaar, in 1955, zal de voorstelling weer beginnen. In
de nu lege krater op welks bodem de deskundigen wel
eens op verkenning gaan, al is dit niet zonder
gevaar, zal zich een lavakegel vormen, die steeds
hoger wordt totdat hij zelfs boven de kraterwand
uitkomt. Dan zal hij, als de inwendige spanningen in
de aarde te groot zijn, openbarsten en het hele
aanzien van de top veranderen. Men wijst ons op het
hoogste deel van de huidige kraterwand, die een
overgebleven deel van een vroegere kegel vormt.
In de krater
Wanneer men uiteindelijk voor de laatste maal een
paar honderd lire betaald heeft, daalt een gids met
u een klein stukje in de krater af. Hij toont u
enige spleten, waaruit wat flauwe rookwolkjes
opstijgen. In de spleten is het gloeiend heet.
Temperatuur van 600 graden! Een eitje kunt ge hier
in de openlucht in een ommezien koken. Plotseling
doet zich in de krater een geraas horen.
"Steenslag!" zeggen we ondeskundig. Neen, het blijkt
het geluid van stoom welke ontsnapt uit een zojuist
in de kraterwand ontstaan gat. We waren dus
toevallig getuige van een miniatuuruitbarstinkje,
zoals er herhaaldelijk voorkomen. Van vloeiende lava
was geen sprake zoals we die trouwens in heel de
krater niet gezien hebben.
Oerkrachten...
De
top van de ongeveer 1200 meter hoge Vesuvius vormt
een beeld van uitgesproken troosteloosheid, dat wel
fel contrasteert met het prachtige uitzicht over de
Golf van Napels. Hierboven is het lava en as, as en
lava. Nergens ook maar een sprietje gras, nergens
ook 'n plekje om te zitten. Bij iedere stap die ge
zet, schieten uw schoenen vol askorrels en nergens
kunt ge uw sokkenvoet behoorlijk neerzetten om de
schoen leeg te schudden. Ondanks dit alles betekent
een bezoek aan de Vesuvius toch een gebeurtenis.
Hier immers wordt ge oog in oog geconfronteerd met
de oerkrachten der aarde en met de barensweeën van
onze planeet, die altijd in beweging is en waarvan
de vorming en vervorming nog steeds voortgaat.
Moeder Aarde haalt hier adem!... Zo gezien maakt de
Vesuvius een grootse, onuitwisbare indruk. Niettemin
is het zonder heimwee, dat wij afscheid nemen van
dit barre oord. En we zijn dankbaar jegens de
raadgevers, die ons hebben afgebracht van ons
oorspronkelijke voornemen de Vesuvius te voet te
beklimmen. Het is geen plezierige berg...
17. Pompei, stad
die 1600 jaar begraven lag...
Als
kind van een jaar of tien kregen we een oervervelend
boek cadeau. De schenker had zich klaarblijkelijk
laten leiden door de titel "Kinderen, die ik gekend
heb", welke helaas niet voldoende bleek onze
kinderlijke belangstelling voor de inhoud, die hij
dekte, gaande te maken. Evenmin deed dit de naam van
de schrijfster, die toch F.H. Burnett luidde en
welke wij later door haar "Kleine Lord" opnieuw
zouden ontmoeten. Maar in haar eerstgenoemde boek
met korte schetsen stond één verhaal, dat ons pakte.
Onder de titel "Lang, lang geleden" verhaalde het
over de ondergang van Pompei, een naam, die we toen
voor 't eerst ontmoetten. Sindsdien is Pompei
blijven vasthaken in onze gedachten. En nu... na
tientallen jaren wandelden we door dat Pompei van
onze wensdromen...
Er
zijn tegenwoordig in Italië op 24 km van Napels twee
Pompei's, t.w. het oude, dat als de "Scavi"
(opgravingen) wordt aangeduid en het nieuwe, dat een
paar kilometer zuidelijker ligt en in Italië grote
bekendheid geniet als bedevaartplaats, waar de
Madonna van Pompei jaarlijks tienduizenden pelgrims
trekt. Hoewel we beide bezochten, vormde het oude
Pompei ons hoofddoel. Deze stad, die ten tijde van
haar ondergang een twintigduizend inwoners telde,
werd door een uitbarsting van de Vesuvius in het
jaar 79 n. Chr. onder een plm. vijf meter dikke laag
as en puimsteen begraven, waarbij 2000 inwoners het
leven verloren. Hoe ongelooflijk het ook moge
klinken, in de daarop volgende eeuwen is het
vroegere bestaan van deze stad geheel in de
vergeetboeken geraakt, evenals dat van Herculaneum,
de plaats die een soortgelijk lot onderging. Zestien
eeuwen lang wist men niet, waar deze twee steden
onder as en lava bedolven lagen, niettegenstaande
het feit, dat landkaarten de namen ervan toch nog
vermeldden. Eerst in het jaar 1748 vond men bij
graafwerken voor utiliteitsdoeleinden enige sporen,
doch het zou nog tot 1868 duren alvorens men tot een
systematische opgraving kwam. Met tal van
onderbrekingen zijn deze opgravingen tot de huidige
dag voortgezet met als resultaat, dat thans op vier
vijfde van 't oude Pompei weer de zuidelijke zon
schijnt.
Niemand vreesde
In
de eerste eeuw vóór Christus leidden de Romeinse
bewoners van Pompei een genoeglijk leventje van
wijntje en trijntje aan de voet van de Vesuvius.
Niemand had er enige vermoeden van welk onheil de
stad boven het hoofd hing. De "Campagna Felice",
zoals het gebied ten Zuiden van Napels genoemd
wordt, vertoonde wel tekenen van vulkanische
oorsprong, het rommelde wel eens onderaards en de
grond beefde soms doch dat schreef men aan de
strijdende goden en reuzen toe. Zeker wist men niet,
dat men bijna in letterlijke zin op een vulkaan
leefde. De Vesuvius was bedekt met rijke
plantengroei, alleen vertoonde hij ergens een
plaats, die er uitzag "of het er ooit gebrand had".
Door de uitgestrektheid van het terrein had er
echter niemand erg in, dat dit de krater van een
niet-uitgedoofde vulkaan was. De eerste grote
waarschuwing kwam in het jaar 63 n. Chr. met een
sterke aardbeving, die Pompei nagenoeg geheel
verwoestte. Na rijp beraad werd toch tot de
wederopbouw besloten hoewel sommige wijze lieden
daar toch een zwaar hoofd in hadden. Nagenoeg was
Pompei weer uit zijn puin herrezen - alleen de
Jupitertempel wachtte nog op zijn herstel - toen in
79 n. Chr. de grote catastrofe plaats vond.
Te laat...
Dagen achtereen braakte de Vesuvius vuur en vlammen,
stenen, as en lava. De lavastroom daalde af in de
richting Herculaneum, welk stadje onder een lavalaag
van verscheidene meters bedolven werd. De bewoners
vluchtten hier tijdig voor de langzaam aanschuivende
lavastroom, zodat er te Herculaneum dan ook weinig
slachtoffers vielen. Met Pompei daarentegen stonden
de zaken anders. Door de richting van de wind daalde
over deze stad een dichte regen van as en kleine
puimsteentjes (lapilli) neer, die dagen lang de
lucht verduisterde. Ook de Pompeianen hadden
vermoedelijk nagenoeg allen kunnen vluchten maar ze
deden het niet. Velen onderschatten het gevaar. Zij
zochten beschutting tegen de hete asregen op de
plaatsen, waar zij zich toevallig bevonden, bijv.
onder de zuilenrijen van het forum of in de kelders
van hun huizen, in de hoop dat de plaag wel spoedig
zou ophouden. Maar ze hield niet op. Puimsteen en as
vulden de straten één, twee, drie meter hoog.
Vergiftigde lucht drong binnen in de woningen en de
kelders, waar de vluchtelingen het te benauwd
kregen. Nu eerst poogden zij door de vlucht het vege
lijf te redden, enige inderhaast vergaarde
kostbaarheden met zich nemend. Maar nu bleek het te
laat. Ze zakten weg in de hoogliggende aslagen en
vonden daar een verschrikkelijke dood. Anderen
kwamen op een even vreselijke wijze om, doordat ze
stikten in de kelders waar ze redding dachten te
vinden.
Bedolven en vergeten
Toen
na dagen de elementen waren uitgewoed, zat de hele
stad meters dik onder de as bedolven. Waar eens
vrolijk leven geheerst had, lag nu een dode vlakte,
waar hier en daar nog slechts delen van ingestorte
bovenverdiepingen uitstaken. Overlevenden keerden
terug naar de puinhopen en trachtten er nog uit te
halen, wat er te halen viel. Dit gebeurde echter op
primitieve wijze en de gemaakte gangen werden weer
dichtgegooid. Veel bleef er begraven liggen. Latere
uitbarstingen van de Vesuvius dolven de stad nog
dieper onder, hier en daar wel tot acht meter,
waarmede voor eeuwen het drama dat zich hier had
afgespeeld, bedekt werd. Immers eerst zestien eeuwen
later zou het licht schijnen over de geheimen, welke
hier verborgen lagen en zou men zich een beeld
kunnen vormen van de tragedie, die oorzaak zou
worden, dat wij thans méér van het leven der
Romeinen kennen dan anders ooit mogelijk zou zijn
geweest. Men heeft te Pompei het leven van de
Romeinen op heterdaad betrapt... Daarom is Pompei
dan ook uniek in de hele wereld.
Romeins huis
Op
de dag van vandaag wandelt de tourist uit de
twintigste eeuw weer door de straten van Pompei, die
daags voor de catastrofe nog door de Pompeianen
begaan werden. Het plaveisel van grote lavastenen
draagt op tal van plaatsen nog de diep uitgesleten
sporen van de Romeinse wagenwielen. De meeste muren
van de benedenverdiepingen der huizen staan nog
overeind, zodat men een uitstekend beeld krijgt van
de indeling der Romeinse huizen. In sommige woningen
dwaalt ge vrij rond, in andere, die normaal gesloten
zijn, wijzen bewakers u de weg. Ge gaat binnen door
een gangetje, waarbij zich soms nog een kleine
vestibule met het hokje van de deurwachter bevindt.
Dan komt ge in het atrium, waarvan het schuin naar
het midden aflopend dak een vierkante opening
vertoonde, waardoor het regenwater binnenstroomt om
in een zich midden in de vloer bevindend bassin
verzameld te worden. Rondom dit atrium treft men
verschillende kamers zonder ramen aan en aan het
eind van het atrium het zg. tablinum, de ruimte,
waar de heer des huizes zijn zaken deed en zijn
bezoekers ontving. Daarachter weer ligt het
peristylium, een door een afgedekte zuilenrij
omgeven open ruimte, waar fonteinen spuiten,
subtropische planten groeien en fraaie marmeren of
bronzen beelden voor de versiering dienen. Het is in
deze ruimte, dat zich het huiselijk leven van de
Pompeiaan pleegde af te spelen. Niet alle huizen
waren zo uitgebreid, andere daarentegen nog groter.
Sommige konden zich zelfs in het bezit van twee
peristylia verheugen.
Zo
men merkt, hadden de huizen der Pompeianen het
gezicht - evenals in het Oosten - geheel naar binnen
gekeerd. Ze droegen geen ramen aan de buitenkant.
Tegen deze buitenkanten zaten afzonderlijke ruimten
gebouwd, die geen gemeenschap met het huis hadden en
als winkels verhuurd werden.
Versieringen
De
vloeren van de woningen der rijken waren met mooie
mozaïeken versierd en de met stuc bestreken wanden
der kamers met frescoschilderingen, waarin de
kleuren rood en geel de boventoon voeren. Hoewel in
de opgegraven stad enige verfbedrijven werden
aangetroffen evenals de gebruikte verfstoffen, heeft
men het procedé van de frescoschilderingen, die zo
goed de tand des tijds weerstaan hebben, nog niet
kunnen achterhalen.
Aanvankelijk heeft men de fresco's en mozaïeken
uitgebroken en naar het museum te Napels
overgebracht, terwijl er ook enkele elders (o.a.
Louvre te Parijs) terecht gekomen zijn. Op beide
plaatsen hebben we ze gezien en ervan genoten. Door
de horizontale opstelling komen de mozaïeken in
Napels het best tot hun recht. Vooral de
"Alexanderslag", dat een gevecht tussen Alexander en
koning Darius uitbeeldt en een hele wand beslaat,
trekt de aandacht al is het niet geheel compleet. In
de latere jaren laat men de kunstwerken echter op
hun plaatsen in Pompei, waar ze zorgvuldig zijn
afgedekt tegen weer en wind.
18. Pompei
getuigt van bloei en ondergang
Dwalen door het opgegraven Pompei betekent een
bijzondere belevenis. Niet alleen omdat het
ontzettende drama, dat zich hier zestien eeuwen
geleden heeft afgespeeld, dan voor het oog oprijst,
maar ook omdat de mens van vandaag hier in zijn
gedachten weer kan aanknopen aan het leven van de
Romeinen zoals dit in de eerste eeuw van Christus
werd afgesneden. Er is niet veel fantasie voor nodig
weer Romeinse wagens door de straten te zien rijden
of zich enig beeld te vormen van de bedrijvigheid op
het forum, waar nu nog slechts zuilenstompen naar de
hemel wijzen.
Pompei is tijdens de opgravingen keurig in sectoren
en in straten verdeeld. Al de straten hebben een
naam zoals bijv. de "Strada dell'Abbondanza" wat
"Straat van de Overvloed" betekent. Ook de
huizenresten zijn van een naam voorzien. Vaak werd
deze ontleend aan de oorspronkelijke bewoner, want
van vele huizen heeft men uit gevonden inscripties
de namen der eigenaars weten te achterhalen. Waar
dat niet lukte, noemde men het huis naar een
bijzondere vondst, welke er in gedaan werd, of naar
iets waardoor het de speciale aandacht trok. Zo
heeft men er het "Huis van de Faun" vanwege het
fraaie bronzen beeldje dat er werd aangetroffen, het
"Huis van de Tragische Dichter", het "Huis van de
Chirurg" (men vond hier chirurgische instrumenten)
en het "Huis met het Hangende Balkon" om er maar een
paar te noemen. Onder de mozaïekvloeren in
verschillende panden treft men ook het bekende "Cave
canem" (Pas op voor de hond) aan, een inschrift,
behorende bij de voorstelling van een kettinghond,
welke vaak bij de ingang van de woning in de
vestibule werd afgebeeld.
Huis der Vettii
Een
van de bekendste en meest bezochte huizen in Pompei
is dat der Vettii, hetwelk zijn naam dankt aan twee
vrijgelaten slaven, die er de eigenaars van geweest
moeten zijn. Deze woning is geheel in zijn
oorspronkelijke staat gebracht. Hier bloeien weer de
planten in een door het peristylium omgeven tuin met
marmeren tafels. Men kan hier wandelen onder de door
hout afgedekte zuilenrij, binnentreden in de donkere
met fresco's versierde kamers en - indien men daar
lust toe mocht hebben - een offer brengen bij het
altaartje van de "Lares", dat zijn de huisgoden die
de Romein in bijzondere verering hield.
De
een eind buiten het centrum gelegen "Villa der
Mysteries" vraagt de aandacht door de méér dan
levensgrote, in fraaie kleuren geschilderde
fresco's. In niet minder dan 29 gedeelten brengen
zij het dramatisch verloop van de inwijding in de
Dionysische mysteries in beeld.
De bakker verrast
Gemakkelijk vallen in de verschillende woningen de
beroepen, die er werden uitgeoefend, te achterhalen.
Men heeft daar op de eerste plaats de wijnkroegen en
gaarkeukens. Zij verraden zich door de marmeren
toonbank met ingemetselde buikige potten, waarin
soms etensresten werden aangetroffen. De huizen der
bakkers kenmerken zich door de ovens maar vooral
door de stenen molens voor het malen van het graan.
Tijdens de rampzalige uitbarsting had een
Pompeiaanse bakker juist het brood in de oven. Hij
heeft het er niet meer uit kunnen halen omdat hij
moest vluchten of de dood hem ter plaatse verraste.
Zestien eeuwen later zijn de broden, geheel
verbrand, teruggevonden. Ge kunt ze bewonderen in
het kleine maar interessante museum van Pompei en
ook in het Nationaal museum te Napels. Dit brood,
dat voorheen goudgeel en croquant was, is nu geheel
zwart verkoold, maar het heeft zijn oorspronkelijke
vorm behouden.
Vruchten
Tal
van andere oude etenswaren of vruchten bergen de
musea nog. Hoewel ook verkoold kan men toch nog
duidelijk de noten, dadels, druiven en tarwe
onderscheiden. En wat zou u zeggen van een
kippeneitje van zestien eeuwen oud?... Ge kunt het
vandaag de dag nog zien. En het ruikt niet eens!
Uitwendig ziet het er geheel gaaf uit. Het wordt de
toeschouwer wel zonderling te moede als hij zich
realiseert hoe al deze producten, zoveel eeuwen
geleden, op het punt stonden geconsumeerd te worden.
De
in Pompei gevonden gebruiksvoorwerpen zijn ook
legio. Het betekent vaak een verrassing te
constateren hoeveel deze soms op de onze lijken. De
Romeinse lepel bijv. wijkt alleen af door zijn
dunnere steel met een "knik" er in. De gouden
sieraden voor de dames zijn eveneens van dien aard,
dat ze vrouwen uit de 20ste eeuw niet misstaan
zouden. Dit alles ziend moet men erkennen, dat wij
op verschillende gebieden thans de Romeinen niet
vooruit zijn al denken we dit misschien graag.
Krabbelaars
Een
beeld van een Romeins badhuis geven de Thermen van
Stabiae waar gelegenheid bestond tot het nemen van
warme, lauwe en koude baden. Dat de Pompeiaanse
straatjongens ook graag muren bekrasten, verraden de
inschriften op huizen. Zelfs de volwassenen blijken
deze liefhebberij beoefend te hebben. De inschriften
variëren van spot en scherts tot groeten, verliefde
zuchten en verwensingen.
De
straten van Pompei zijn erg smal, evenals de
trottoirs aan weerszijden, welke laatste zich
kenmerken door hun abnormale hoogte. Op sommige
plaatsen liggen - dwars over de straten - grote
stenen, die tot taak hadden de voetganger bij
regenweer droogvoets aan de overkant te brengen.
Voor het rijverkeer betekenen deze steenblokken geen
belemmering omdat de wagenwielen er juist aan
weerskanten langs konden.
Gruwelijke getuigenis
Een
gruwelijke curiositeit vormen de "versteende lijken"
van slachtoffers. Men treft ze, behalve in de musea,
ook aan in enige gebouwen te Pompei. Vele bezoekers
denken hier met werkelijk versteende lijken te doen
te hebben. Dit is echter niet het geval. Tijdens de
opgravingen ontdekte men in de as en puimsteen, die
door de regen aaneengekoekt waren, holten waarin
geraamten lagen. Op een gegeven ogenblik kreeg men
de lumineuze inval deze holten vol gips te gieten en
daarna de as te verwijderen. Het bleek nu, dat men
zuivere gipsvormen van mensen en ook dieren kreeg.
De lava-as was namelijk om de lichamen vastgekoekt.
Door de eeuwen vergingen de lijken tot stof en
storten ineen doch de eenmaal gevormde ruimte bleef
bestaan. Reeds veel van dergelijke holten werden
achteloos vernield, maar van een aantal heeft men
toch nog vormen kunnen maken. O.a. die van een op de
rug liggende reus van een slaaf, een in doodsangst
gekromde hond met de halsketting aan, de trouwe
deurwachter van de Villa dei Misteri, liggend op het
aangezicht, twee vrouwen in doodsstrijd, waarvan de
jongste zich krampachtig aan de oudere,
waarschijnlijk de moeder, vastklampt e.a. Bij al
deze beelden bevinden zich de geraamten in de
gipsmassa's. Soms zijn de afdrukken zó
natuurgetrouw, dat de doodsangst op de wanhopig
vertrokken gezichten te lezen valt. Nooit heeft enig
drama na zo lange tijd zulke aangrijpende sporen
achtergelaten.
Pompei is in de ware zin van het woord een dode
stad. En iedereen, die er ronddwaalt, ondergaat haar
als zodanig. De zon moge nog zo vrolijk schijnen,
men kan niet straat-in-straat-uit gaan langs de
uitgestorven huizenresten zonder enige beklemming te
voelen. Alleen de hagedissen, die bij iedere stap
als het ware voor uw voet wegschieten, zijn hier
heer en meester. Maar deze aardige beestjes, die
zich zo thuis voelen in ruïnes, accentueren de
verlatenheid nog.
Herculaneum
Een
soortgelijk lot als Pompei onderging Herculaneum,
dat dichter bij Napels ligt. Deze stad werd echter
bedolven door een lavastroom, later gevolgd door
nieuwe lavastromen totdat ze eindelijk 15 tot 20
meter diep begraven lag. Hier gaan de
opgravingswerkzaamheden met veel groter
moeilijkheden dan te Pompei gepaard omdat de lava
keihard is. Bovendien staat het stadje Resina boven
op het oude Herculaneum gebouwd. Om deze beide
redenen kon nog slechts een gering deel worden
uitgegraven. Deze opgravingen geven 'n zelfde beeld
als die van Pompei. Gebleken is dat Herculaneum
cultureel echter op hoger peil stond. Tot
belangrijke vondsten behoorden papyrusrollen, die
men in Pompei niet heeft aangetroffen. Wat hier nog
onder de lava bedolven zit, ligt in de schoot der
Goden. Geslachten en geslachten zullen er aan moeten
arbeiden om ook deze stad haar geheimen te
ontfutselen. Wat in ieder geval een fascinerende
arbeid is...
19. Klassieke
schoonheid in het dode Paestum
Daar
men, na Napels en omgeving gezien te hebben, rustig
sterven kan, vinden het veel touristen niet nodig
nog verder naar het Zuiden van Italië af te zakken.
Dit was wel te merken in de trein, die ons naar het
100 km ten Zuiden van Napels gelegen Paestum bracht.
In onze wagon waren wij beslist de enige
niet-Italiaan en toen we op het stationnetje van
onze eindbestemming, die het verste zuidelijke punt
van onze reis betekende, uitstapten, werd ons
voorbeeld nog slechts gevolgd door een uit een
andere wagon opduikend Deens echtpaar. Paestum is
weer een van die Italiaanse plaatsen, welke op de
landkaart met drie puntjes staan aangegeven, hetgeen
betekent, dat het ooit een plaats geweest is. Thans
een dode stad, zoals Italië er méérdere kent. Deze
ging echter niet onder door vulkanische
uitbarstingen, gelijk een Pompei en een Herculaneum,
maar door andere oorzaken.
Fel
brandt de zon op het witte perronnetje van het
popperige stationnetje, waar ge gerust in de kamer
van de chef kunt binnenlopen. Groot is dan ook uw
verbazing als een knaap u een voddig strooibiljet in
de hand drukt, waarin de stationsrestaurateur zich
beleefd aanbeveelt om u voor 500 lire (3 gld.) een
etentje te mogen serveren uit zijn "Ottima cucina
casalinga" (voortreffelijke keuken), die zich -
zoals hij ook nodig oordeelt te vermelden -
onderscheidt door een "massima pulizia" (grootste
properheid).
"Zingende bomen"
Maar
wie komt nou naar Paestum om te eten! We kijken
liever naar de grote cactussen aan de overzijde van
de spoorbaan, de vreemde bomen voor het
stationnetje, die vruchten dragen, welke op onze
tamme kastanje lijken, naar de Porta Sirena, de
resten van een oude toegangspoort tot het oude
Paestum, en we luisteren naar de zingende bomen,
waarmede een tien minuten lange weg aan één kant
beplant is, terwijl de andere kant versierd wordt
met verwilderde oleanders in de kleuren wit, rose en
rood. De "zingende bomen" zijn zeedennen met hun
bekende parasolkruinen. Uit deze kruinen komt een
lawaai alsof er duizend kleine vogeltjes in te
zingen zitten. Maar ze vliegen niet op bij een
steenworp, die "vogeltjes"... Ten slotte blijken het
een bijzonder soort krekels te zijn, die zo
ongelooflijk veel geluid produceren!...
Hoewel we ons eigenlijk reeds in Paestum bevinden,
valt daar - buiten de genoemde poort - nog niet
zoveel van te merken. De beroemde tempels, waar het
om begonnen is, laten zich nog een tien minuten
wachten en er dient eerst een loket gepasseerd.
Hoe een stad stierf
Maar
laten we intussen iets van de geschiedenis vertellen
van de dode stad aan wier opgraving sinds de 18de
eeuw gewerkt wordt. Paestum is het voormalige
Poseidonia (stad van Neptunus), dat 600 jaar voor
Christus door de Grieken gesticht werd, even voorbij
het riviertje de Sele, daar waar de huidige Golf van
Salerno een boog naar het Zuiden maakt. Eens vormde
zij een belangrijke handelsplaats. Reeds in de 1ste
eeuw na Christus echter werd de gezondheidssituatie
van de stad en haar bewoners slecht door onvoldoende
afwateringen. Na de val van het Romeinse rijk
(waarvan Paestum een kolonie geworden was) dreven
overstromingen en de verzouting van een rivier
alsmede de heviger optredende malaria immer méér
bewoners weg. Daarbij kwamen nog vijandelijke
invallen met plunderingen met als uiteindelijk
gevolg, dat de stad verlaten werd en ten slotte
totaal verviel. Dikke modderlagen bedekten de
resten, die door struikgewas overwoekerd werden
terwijl de wateren vrij spel hadden om het hele
gebied te maken tot een moeras, waarvan men nu nog
sporen aantreft. De streek van Paestum had zo een
kwade naam gekregen.
Tot
aan de 18de eeuw bekommerde zich niemand om dit
gebied, waar dan wel veel begraven mocht liggen,
maar toch nog altijd een drietal imponerende Griekse
tempels melancholisch afstaken tegen het blauwe fond
van de Tyrrheense Zee in het Westen of van de bergen
in het Noorden. Dit deel van Paestum, dat dwars
doorsneden wordt door de hoofdweg naar Calabrië,
welke weg ook midden door het opgegraven amfitheater
snijdt, vormt het grote aantrekkingspunt voor de
reiziger, die zich zover naar het Zuiden waagt.
De tempels
In
de grote vlakte, waar onkruid en scherp gras op
sommige plaatsen tot kniehoogte reiken, staan de
drie tempels, weids in hun eenvoud en verheven
stilte. Drie voorbeelden van de hoge Griekse
cultuur. Het schoonst van al is wel de zg.
Neptunustempel, zoals hij jarenlang genoemd werd,
doch die - volgens de jongste onderzoekingen - aan
Hera Argiva, de godin van de vruchtbaarheid, gewijd
moet zijn geweest. Deze tempel dateert uit het
midden van de 5de eeuw vóór Christus en vormt zulk
'n prachtig voorbeeld van zuivere Dorische stijl,
dat men dit - buiten Athene - nergens in Europa
aantreft. Op een drie treden hoog voetstuk staan de
slanke, elastische gecanneleerde zuilen, waarop het
architraaf met de friezen. En binnen in de tempel
treft men een dubbele zuilenrij van de cella aan,
die het godenbeeld placht te omsluiten. Eens waren
de cannelures en de gaten der zuilen met pleister
dichtgestreken doch we kunnen ons niet voorstellen,
dat het toen schoner was dan thans.
Licht en kleuren
De
uit een poreuze steensoort bestaande zuilen, met
hier en daar grote gaten, hebben een prachtige kleur
van verschillende tonen okergeel, zo schoon dat men
er niet op uitgekeken komt. In nog hogere mate geldt
dit wanneer de zon door de zuilen speelt - wat ze
hier altijd doet! - en felle contrasten van licht en
schaduw tovert. De bouw zit vol kleine kunstknepen,
zoals de verjonging der zuilen naar boven, de
uitbuiging van de dwarsbalken, de wisseling van
horizontaal en verticaal en de onregelmatige
variatie der architraafblokken. Alles resultaat van
vernuftige berekeningen, die niet opvallen maar
uiteindelijk het ongeëvenaarde effect te voorschijn
roepen. Deze Neptunustempel, die slechts 60 bij 25
meter is, haalt het niet bij de afmetingen van het
Colosseum te Rome. Door zijn plaatsing in de ruimte
werkt hij echter oneindig veel grootser en laat hij
een veel diepere indruk na. We rekenen hem dan ook
tot het mooiste, wat we op onze Italië-reis
aanschouwd hebben.
De Basilica
Op
korte afstand van de Neptunustempel verheft zich een
tweede tempel, die de naam Basilica draagt al is hij
nooit een profaan gebouw geweest. Deze tempel is de
oudste van de drie en dateert uit het midden van de
6de eeuw voor Christus. Hij bezit 50 zuilen aan de
buitenkant en nog een rij door het midden en
vertegenwoordigt weer een andere fase van de
Dorische architectuur. De zuilen lopen naar boven
dunner toe dan die van de Neptunustempel en vertonen
naar het midden een meer opmerkelijke verdikking.
Delen van het architraaf zijn verdwenen en ook de
friezen ontbreken. Daar de zuilen daarenboven
slechts ruim zes meter hoog zijn, maakt het geheel
een nog gedruktere indruk dan in het algemeen bij de
Griekse bouwkunst reeds het geval pleegt te zijn.
Geheel in het Noorden van Paestum verrijst ten
slotte de Cerestempel, die echter waarschijnlijk aan
Vesta is toegewijd geweest. Hij moet in het einde
van de 6de eeuw voor Christus gebouwd zijn en vormt
niet zo'n indrukwekkende en harmonische geslotenheid
als de andere tempels doch is niettemin een brok
architectuur, dat - na zoveel eeuwen - nog
bewondering afdwingt.
Van
al deze klassieke schoonheid kunt ge thans in
Paestum nog in volle rust genieten. Of dat lang het
geval zal blijven, weten we echter niet. Vóór de
oorlog kon men er geheel vrij rondlopen, thans moet
men al entree betalen, doch door de massa is Paestum
toch nog niet ontdekt. Anders zouden wij op die
mooie zomermiddag er niet slechts vier medetouristen
hebben aangetroffen...
20. Na eeuwen
bloeien in Paestum weer de rozen
Indien het dode Paestum zich niet in het bezit mocht
verheugen van zijn drie Dorische tempels, waarvan
wij in een vorig artikel verhaalden, zou niemand
zijn schreden richten naar dit verlaten oord.
Dwalend tussen de ruïnes valt het dan ook moeilijk
zich te realiseren, dat daar waar nu het scherpe
gras en onkruid woekert - dat zelfs de tempels niet
ontziet - eens de heerlijkste rozen bloeiden. Vele
eeuwen geleden genoot Paestum namelijk 'n grote faam
door zijn rozentuinen. De roem van de rozentuinen
van Paestum was eeuwen geleden zó groot, dat
Latijnse dichters met geestdrift de kleurenpracht en
de geur er van bezongen hebben.
Ovidius roemt in zijn "Metamorfosen" de rozen van
Paestum en in de eenzaamheid van zijn verbanning
zegt hij - met betrekking tot een trouwe vriend -
dat "de bloesem van de sinaasappelbomen de rozen van
Paestum eerder in geur zal overtreffen dan dat het
mogelijk zou zijn, dat hij (Ovidius) een oude vriend
vergeet". Vergilius spreekt van de "biferique
rosaria Paesti", de twee maal per jaar bloeiende
rozenstokken van Paestum, en Columella zingt:
"Nascantur flores Paestique rosaria gemment". "Mogen
de bloemen openbreken en de rozenstokken van Paestum
uitbotten!" De dichter zal wel niet gedacht hebben,
dat na eeuwen deze wens nog in vervulling zou gaan.
Toch is dit het geval want men heeft te Paestum
opnieuw rozen geplant, weliswaar op bescheidener
mate dan weleer, maar in ieder geval kan toch
gezegd, dat in Paestum wederom de rozen bloeien...
Geen geheimzinnigheid
De
opgravingen te Paestum gaan regelmatig voort.
Tijdens ons bezoek was men aan de oostkant van het
terrein, bij de fraaie Neptunustempel, bezig met het
graven van een sleuf. Het gaat er daarbij
gemoedelijk toe. Ge kunt er rustig met uw neus
bovenop gaan staan en een praatje met de arbeiders
maken. Wie geluk heeft, kan zo onverwacht getuige
zijn van een belangrijke vondst. Ons geluk bestond
echter alleen maar in het zien opdelven van enige
gekleurde en bewerkte scherven. Zorgvuldig wordt de
omgezette aarde onderzocht, hetgeen geschiedt met
veel ambitie en toewijding omdat verrassingen nooit
uitgesloten zijn. Op veel grootser schaal bleken de
opgravingen in het westelijk deel van de voormalige
stad ter hand genomen. Hier leek het een hele
ontginning, waarbij vele kubieke meters aarde en
puin met behulp van kipkarren op rails verplaatst
werden. Talrijke fundamenten en muurresten zijn er
te voorschijn gekomen, waartussen wij naar hartelust
konden rondsnuffelen.
Unieke vondst
De
belevenis van een unieke vondst - zoals ons
naderhand uit berichten gebleken is - bleef echter
tot een week na ons verblijf gereserveerd. Er zijn
toen namelijk een gaaf bewaard tempeltje en een
bronzen vaas aan het licht gebracht, welke laatste
een dikke vloeistof bevatte, die - naar
verondersteld werd - honing van méér dan 1000 jaar
oud zou moeten zijn. Het tempeltje, dat een
oppervlakte van slechts dertien vierkante meter
besloeg, bevatte in totaal acht bronzen vazen,
versierd met gevleugelde leeuwen, ganzen en rammen.
Ze stonden netjes langs de muur opgesteld, zoals ze
daar een duizend jaar geleden waren neergezet. De
"honing" is waarschijnlijk een offergave geweest
voor Hera Argiva, die de godin der vruchtbaarheid
was en - zoals reeds eerder gemeld - te Paestum
bijzonder vereerd werd.
Buiten de altijd imponerende tempels hebben de
opgravingen de leek niet zo heel veel te zeggen.
Waar de archeoloog de meest interessante
wetenschappelijke ontdekkingen doet, kan de leek
slechts filosoferen over de vergankelijkheid van de
dingen dezer aarde. En dat doet hij dan ook als zijn
voet schopt tegen een dikwandige loden afvoerpijp,
waaruit oude Romeinen hun water betrokken hebben, of
als hij loopt over een stuk "uitgerafelde"
mozaïekvloer, waar de grote en kleine blokjes marmer
van zoveel eeuwen oud maar voor het oprapen
liggen... In het veen ziet men niet op een turfje en
zo maakt de souvenirjager hier nog wel een kans...
Muur van 5 km
Een
van de hoofdstraten van het voormalige Paestum, die
de Porta Giustizia (Poort der Gerechtigheid) met het
forum in het centrum verbond, is geheel opgegraven.
Hier loopt de bezoeker over dezelfde met gras en
onkruid omzoomde ovaalvormige keiblokken -
"kinderhooofdjes van een meter lang" - zoals we ook
reeds in Pompei hebben aangetroffen. Ook hier weer
de duidelijk zichtbare karresporen, door vele jaren
verkeer, diep in de harde keien gegroefd.
Paestum was en is nog omgeven door een geweldige
muur, die een omtrek van 5 km heeft. Hij vormt een
indrukwekkende opeenstapeling van steenblokken, die
echter zwaar door het onkruid overwoekerd worden
zoals dit ook het geval is met de trotse weg op onze
plattegrond naar de Porta di Mare, de poort aan de
zeekant. De weg bleek volkomen onbegaanbaar,
waarvoor we gelukkig tijdig gewaarschuwd werden.
Evenals op de tempels koesteren zich op de muren
vele hagedissen, die ritselend wegflitsen zodra een
vreemde hun domein betreedt...
Museum
Werden vroeger de in Paestum gevonden kostbaarheden
weggesleept, tegenwoordig bezit Paestum een eigen
museum, dat reeds een schat van vondsten bevat en
daardoor zeer leerzaam is voor wie nader in contact
wil komen met het geestesleven van "Magna Grecia".
Belangwekkend vooral is de verzameling van Dorische
metopen. Dit zijn reliëffiguren in zandsteen, die
eens de grote en kleinere tempels gesierd hebben.
Deze reliëfs, waarvan vele nog vastzitten aan de
trigliefen (stenen met drie gleuven) vormen het
belangrijkste voorbeeld van archaïsche, Griekse
beeldhouwkunst, dat het Westen rijk is.
Herinnering...
Al
is Paestum voor velen een onbekend begrip, eens is
de naam toch ook in Nederland "in het nieuws"
geweest. Het was in de nazomer van 1943 toen de
36ste Amerikaanse divisie - op 9 September om
precies te zijn - aan het strand van Paestum landde
ter bevrijding van Zuid-Europa. Langs de verweerde
muren van het oude Paestum loopt een lange weg naar
de zee, die een kleine twintig minuten verwijderd
ligt. De uit keislag bestaande weg zit vol gaten
zodat het lijkt of hij er nog bijligt zoals de
laatste tanks er overheen gereden zijn. Links ervan
zijn uitgestrekte landerijen, die tot een
proefboerderij schijnen te behoren en rechts lijkt
het hier en daar nog een moerassige wildernis. Maar
het strand van Paestum betekent kortweg een
openbaring. De verrassing is te groter omdat men
hier te maken heeft met een van de weinige
zandstranden langs de Italiaanse kust. Het is wel
vijftig meter breed, zover het oog reikt, rechts en
links.
Een echt stil strand
Het
strandleven zelf heeft hier niets te betekenen maar
er is toch een kleine badinrichting met kleedkabines
en een afgepaalde ruimte in zee. Op het overgrote
deel van het strand geniet men echter de volledige
vrijheid. In eindeloze deining rollen de witgekuifde
golven van de diepblauwe Tyrrheense Zee op het fijne
zand, dat alle overeenkomst met het zand van onze
stranden vertoont. Uren lang kunt ge lopen langs dit
strand, dat zich voor het oog in het Zuiden verliest
tegen de wazig blauwe bergen daar, waar de kust een
bocht naar het Zuiden maakt. Ook kan men rustig ver
in zee zwemmen daar deze hier niet trekt zoals aan
onze Noordzeestranden. Met uitzondering van de
inrichting, waar het op deze prachtige zomerdag
echter evenmin druk is, ligt dit bij uitstek schone
strand nagenoeg verlaten. Slechts om de 100 meter
misschien ontdekken we een bader hetzij in het
zachte lauwe water, hetzij op het brandende zand in
de zon. Het valt nauwelijks te geloven, dat op die
historische Septemberdag hier de militaire
landingsboten zijn komen aanstormen en dit stille
strand van krijgsrumoer vervuld hebben. Zoals de
glorie van Paestum voorbijgegaan is, zo ging echter
ook hier het krijgsgeweld voorbij. Het strand van
Paestum viel terug in vergetelheid en paradijselijke
rust van een Zuidzee-eiland. Zo sluimert het voort,
in afwachting van de dag van zijn herontdekking...
21. Riant
Salerno en een paradijselijk Amalfi
"Hoe
verder men ten Zuiden van Rome komt, hoe erger het
wordt", hadden we wel eens horen zeggen. En met dit
"erger" scheen dan bedoeld, dat er in dit deel van
Italië niet zoveel meer zou deugen. Des te groter
was dan ook bij onze aankomst te Salerno de
verrassing, toen bleek, dat deze stad helemaal geen
neergang maar een aanzienlijke winst in vergelijking
tot Napels betekende. Salerno, dat met
breeduitgespreide schoot aan de gelijknamige baai de
hele dag door zit te zonnen, blijkt een zeer riante
stad met een moderne, zeer brede, geasfalteerde
hoofdstraat en gemoedelijke straten in het oudere
stadsdeel, waar des avonds overal volop kleurige
lichtreclames branden. Echt een stad om zich thuis
te voelen.
Die
indruk wordt nog versterkt bij een wandeling langs
de zeekust. Paleizen van woningen en hotels staan
hier en daarvóór strekken zich fleurige plantsoenen
en 'n brede wandelkade uit, die bespoeld wordt door
de zee met haar hermelijnen zoom. Op deze kade en op
de heerlijke rustbanken van de plantsoenen speelt
zich, bij de ook des zomers hier zo vroeg invallende
avond, een deel van het leven van Salerno af. Hier
verpozen zich de moeders met hun kinderen, hier
worden de olienootjes en de mosselen verkocht en
staat de "snoepfabrikant" in de openlucht aan een
fris stalletje, dat blinkt van het koperwerk, zijn
producten te vervaardigen. Wat een attractie op zich
betekent. De zeeboulevard vormt een wandelplaats vol
sfeer, zodat het moeite kost hier des avonds te
scheiden om naar bed te gaan. Zeker, ook de
jongetjes van Salerno vragen u wel eens om een
sigaret. Maar ze doen het charmant en zonder
opdringerigheid, waardoor ze "het pleit" reeds bij
voorbaat gewonnen hebben. En als het niet "lukt",
blijven ze niet als een klit aan u hangen, doch gaan
weer opgewekt heen.
Jammer, dat we zo kort in deze prettige stad
verblijven konden. We moesten namelijk verder, de
kust van Amalfi langs, die de schoonste kust van
Europa genoemd wordt. Daar hier geen trein rijdt,
ging de tocht per bus.
Hoog boven de zee
Een
fantastische weg, die van Salerno uit naar het
Westen naar boven klimt, slingert zich langs de
kust. Hij is overal uitgehouwen in de rotsen en
loopt meestal op een hoogte van 200 tot soms 250
meter boven de oppervlakte van de zee. Hij kruipt
van bocht naar bocht om nu eens af te dalen naar een
beneden aan de kust liggend plaatsje en daarna weer
omhoog te klimmen. Vietri, Cetara, Maiori, Minori en
Atrani zijn witte schilderachtige stadjes, die er
tot voor kort hun geluk lagen te verdromen doch wier
namen een paar maanden geleden een tragische klank
gekregen hebben. Vietri, Maiori en Minori immers
waren het, die door aardverschuivingen en
overstromingen geteisterd werden in de dagen, dat
ook in Salerno de modder een halve meter dik in de
straten lag. Driehonderd doden was de tol, zo men
zich herinnert. Op de dag, dat wij hier voorbij
reden en nog niemand enig vermoeden had van de
dreigende ramp, lagen de stadjes met hun kleine,
eenvoudige haventjes en donkere strandjes zich te
koesteren in de stralen van de late avondzon.
Naarmate we verder naar het Westen reden, kropen de
laatste plaatsjes voor onze eindbestemming dieper
weg in de schemering, maar toen reeds de volle maan
de Tyrrheense Zee tot paarlemoer maakte, lichtten
toch nog telkens de blanke huizen van de kleine
dorpjes wit en vrolijk op tegen de donkere
bergwanden, waar ze genesteld zaten.
Amalfi
En
toen - nadat de duisternis reeds enige tijd was
ingevallen - stonden we plotseling in... Amalfi. Het
Amalfi van onze dromen, dat ons - door een
onvoorziene wijziging in het program - bij avond in
plaats van bij dag ontving. En hoe hebben we dit
toeval gezegend! Wie Amalfi bij avond binnenkomt,
geniet er twee keer van, omdat het dan nog allerlei
mysteries verbergt, welke eerst door het daglicht
onthuld worden. Aanvankelijk dachten we, dat het
hele stadje was uitgedost in feestverlichting. Nu
werd er toevallig ook een kermisje gevierd,
bestaande uit een paar kraampjes en een schiettent,
doch wat wij voor feestverlichting aanzagen, bleek
permanent. Dat was het aloude Amalfi, dat met zijn
duizend ogen van verlichte vensters uittuurde over
de zee, waar in de tijd van de republiek de roem en
de rijkdom van Amalfi lagen. Veel plaatsen op de
wereld zitten terrasvormig tegen berghellingen
gebouwd - Amalfi daarentegen hangt voor een deel
tegen een steile wand zoals de klipzwaluw zijn nest
bouwt. En overal tegen die wand de gele lichten van
de vensters in de witte huizen, welke bij avond
echter iets van hun felle witheid verloren hebben,
doch die desniettemin toch nog voldoende
contrasteren tegen de bergen. Men waant zich in een
sprookje van "Duizend en één nacht" verplaatst.
Zelfs een autoweg!
Hoog
boven u ziet ge juist boven stenen borstweringen
hoofden van mensen voorbijschuiven, waaruit ge niet
anders dan concluderen kunt, dat er een pad moet
zijn tegen die steile wand. Overdag zouden we echter
ervaren, dat het hier niet slechts een pad betreft,
maar een brede asfaltweg, waarlangs ook de auto's
rijden. Ergens wat verder weg gloriëren de lichten
van de "Albergo Cappuccini", een voormalig klooster,
dat thans tot hotel en restaurant is ingericht en
waar de oude kloostercellen tot hotelkamers werden
omgetoverd. Onnodig te zeggen welk 'n heerlijk
uitzicht dit klooster - vanuit zijn wondermooie
kruisgang en de mystieke pergola, die hun
oorspronkelijke vorm behouden hebben - biedt op heel
Amalfi, de zee en de kust tot gene zijde van
Salerno.
Beneden in Amalfi heerst zowel van avond als bij dag
een opgewekt leven. Jammer, dat de zeekant ontsierd
wordt door een storend getimmerte van een bar op
palen op het strandje. De gemoedelijkheid van het
kade-tje met de bomen maakt dit echter wel weer
goed. Lekker beschaduwd kunt ge hier een "quarto
nero" (vierde litertje rode wijn) drinken of ge
luistert wat naar het overigens onverstaanbaar
gekout van de oude vissers, die op het kademuurtje
hun rendez-vous houden, genietend van de zon, de zee
en het leven...
De kathedraal
Schilderachtig ook is het petieterige pleintje bij
de kathedraal, waar het heerlijkste fruit verkocht
wordt. Die kathedraal vormt de roem van Amalfi.
Eigenlijk was er geen ruimte voor, doch ze hebben ze
er toch maar in een hoekje neergeplakt. Ze duikt
hier op uit een wirwar van huizen als wil ze de om
haar gegroepeerde menigte in bescherming nemen. Via
een brede en zeer hoge open trap, waarop de hele dag
de bruine kindertjes van Amalfi spelen en ravotten,
moet ge naar boven klimmen. Maar eerst heeft uw oog
zich zat gedronken aan de fantastische voorhal met
spitsbogen, die een Moorse indruk maakt en aan de
met maiolicawerk bont versierde koepel van de
klokkentoren, welke naast de kerk staat.
Levendigheid der kleur, de speelsheid der bogen en
het mozaïek van een tronende Christusfiguur in de
top maken de gevel van deze bogenvoorhal tot een
onvergetelijke belevenis van schoonheid. Dit geldt
ook voor het interieur der kerk en de bij de kerk
aansluitende kruisgang, die "Il
Paradiso", dat is "Het Paradijs", genoemd wordt.
Deze gang met zijn sterk Moorse inslag wordt gevormd
door ranke, dubbelzuilen, die elegante spitsbogen
dragen, welke boven met veel fantasie door elkander
gevlochten zitten. Terecht vormt deze kruisgang mede
de trots van Amalfi.
Paradijs
Gezegend door een heerlijke ligging in een
weelderige natuur, waar naast de druif volop de
citroenen en de sinaasappelen groeien, en in het
bezit van kostbare kunstwerken vormt Amalfi een
paradijselijk stukje aarde, waarvan zelfs nu - na
zoveel eeuwen - nog iets afstraalt van de grootheid
uit de tijd der republiek op het glanspunt van haar
roem toen zij de zeeën bevoer en kerken bouwde tot
zelfs in Jeruzalem...
22. Op een berg
mediteert een verstild Ravello
Zuidelijke kleur en fleur kenmerken het leven te
Amalfi zoals het zich daar afspeelt tussen de met
een witte schuimrand omzoomde blauwe zee en het
felklaterende wit van de op elkaar gestapelde
huizenmassa. Hetzelfde geldt van het een weinig méér
naar het Oosten gelegen Atrani, dat via een tunnel
en een viaduct zodanig met zijn zusterstadje
verbonden is, dat men niet weet waar het ene begint
en het andere eindigt. En hoog boven beide uit, op
de bergen, leeft in beschouwende eenzaamheid het
dromende Ravello als een oord dat niet meer van deze
wereld is...
Het
is naar dit Ravello, dat wij vandaag onze schreden
richten. Ge hebt de keus tussen een zich door
sinaasappelboomgaarden naar boven slingerende
autoweg en een nog veel fantastischer bergpad, aan
welke laatste we natuurlijk de voorkeur geven. De
hemel helpe het u echter vinden! Ge zijt net tot de
conclusie gekomen, dat er op de wereld geen witter
wit bestaat dan het wit van de huizen om het
diepliggend pleintje van Atrani en dat hier in geen
geval het begin van het voetpad kan liggen als een
inwoner u verzekert, dat dit toch beslist wél het
geval is. Dus daalt ge maar af van het hoge viaduct,
steekt dwars het petieterige pleintje over en duikt
in een boogpoortje van nog geen meter breedte, in de
vaste veronderstelling pardoes op een dikke matrone
te zullen botsen omdat ge onaangediend in haar
huiskamer terecht komt. Niets van dat alles
geschiedt in werkelijkheid. Ge zijt inderdaad in een
straatje beland. In een wit straatje met gewelven,
met treden hier en treden daar, deurtjes rechts en
deurtjes links, soms een opening boven uw hoofd,
waardoor een stukje fel zonlicht de muren warm doet
oplichten en vlijmscherp afsnijdt van de nu blauw
geworden schaduwpartijen. Dit straatje heeft zijn
zijstraatjes, waarin ge soms doodloopt als in een
echte doolhof. Op uw eindpunt vindt ge echter altijd
wel een spelend kind op een drempel of een
openstaande deur om te vernemen, dat ge zó nooit in
Ravello komt maar terug moet om het eerste straatje
links te nemen.
Al was 't niet meer!...
Intussen is de klimtocht al ingezet want het
straatje stijgt voortdurend en dit vormt het
veiligste teken, dat ge op de goede weg zijt, want
Ravello kunt ge immers nergens anders dan in de
hoogte zoeken. Hoe smal de straatjes dan ook zijn,
de bewoners vinden tóch nog gelegenheid hier hun
negotie te bedrijven. Op de stoepjes staan ze
uitgestald, de korven met heerlijk fruit:
sinaasappelen, tomaten, perziken, pruimen en
citroenen. Wie hier nog passeren wil, moet zich wel
erg smal maken, doch het lukt toch altijd nog
precies. Als een tocht naar Ravello niets anders te
bieden had dan een zwerftocht door deze heldere
straatjes, waar een heerlijke koelte heerst, zou de
moeite reeds ruimschoots beloond zijn.
Druiven en sinaasappelen
Eindelijk hebben we de laatste huisjes achter ons
gelaten en staan we in een enge vallei, die
overweldigt door de weelderigheid van haar
plantengroei en de onwezenlijke stilte. Als
uitdagingen aan uw eerlijkheid hangen zware trossen
witte druiven, die reeds nagenoeg rijp zijn, op de
steunrekken, en op onbereikbare hoogte boven uw
hoofd spelen de oranje sinaasappelen verstoppertje
tussen het frisse groen van de bomen, die hun
dragers zijn. En onder u, in een kloof, dartelt een
beek in ongeremde uitgelatenheid over glad-glimmende
rotspartijen naar beneden. Er is dus toch nog iets
van het aardse paradijs op deze wereld overgebleven!
We
danken de hemel, die ons de vroege ochtenduren voor
de wandeling heeft doen kiezen, want - geheel
overeenkomstig de verwachting - ligt ons pad
permanent aan de schaduwkant van de berg. Het is
geen gewoon ruw bergpad, maar een welverzorgde weg
van bijna twee meter breedte, overal glad geplaveid
en voorzien van vele trappen. Nu en dan komt het uit
op de grote asfaltweg, echter alleen om deze even
over te steken en dan aan de andere kant, op eigen
houtje, weer verder te klimmen, voortdurend
overhuifd door een weelderige plantengroei.
Kalkdragers
De
enige ontmoetingen, welke wij op onze tocht naar
boven hebben, zijn die met kalk dragende jongens en
meisjes. Ze komen allen van Ravello naar beneden op
onregelmatige afstanden van elkaar. Jongens en
meisjes tussen de veertien en achttien jaar dragen
elk een zak met brokken kalk op de nek. Ze lopen op
blote voeten over de ruwe stenen en daar, waar 't
pad een enigszins vlak stuk vertoont, gaat het zelfs
op een drafje... Omdat we zekerheid wensen over de
juistheid van onze schattingen vragen we het hun
maar op de man af: ze dragen inderdaad ieder 50 kilo
op de nek!... Later op de dag mochten we de jongelui
opnieuw ontmoeten, maar nu in een groep vereend. Met
de lege zak over de schouder, zingend, spelend en
stoeiend ging het terug naar Ravello. Nu werd er
echter niet meer gedraafd, doch men scheen te
genieten van de voldoening van de volbrachte taak...
Poëzie
Ravello zelf is één brok poëzie. Ook hier weer een
verzameling van snoeperige straatjes, zo rustig en
verstild, dat het wel een begijnhof kon zijn. De
natuurlijke gemoedelijkheid van de bewoners waait u
tegemoet uit de vriendelijkheid, waarmede ze u de
weg wijzen als ge weer eens verdwaald zijt en uit de
vreugde waarmede uw "buongiorno" beantwoord wordt.
En van de kinderen krijgt ge een bedeesd "ciao!"
(daag!) terug als ge ze eens vriendelijk toelacht...
Ravello verrast u van tijd tot tijd door een niet
vermoed uitzicht op een Saracenentoren of door het
plotseling opduiken van de diepliggende Tyrrheense
Zee. Wanneer ge ten slotte begint te denken, dat ge
de kathedraal nooit vinden zult, staat ge plotseling
op een pleintje vol zon voor de kerk. De
kantoorhouder van het postkantoortje hangt verveeld
in zijn deur en ook het VVV-kantoortje wacht op
klanten. We zijn wat matineus geweest vandaag en de
touristen van Amalfi zitten vermoedelijk nog aan een
laat ontbijt alvorens de bus hen naar boven zal
brengen. Nóg hebben we het rijk alleen om het
stadje, dat in de 11de eeuw door de Noormannen
gesticht werd, te beleven. We dolen door de
prachtige kathedraal met de fantastische preekstoel
met zijn gedraaide zuilen vol mozaïekwerk, die op
hun beurt weer gedragen worden door kleine brullende
leeuwtjes. In iedere hoek bergt de kerk een
kunstwerk, dat begeestert en verbaast.
Betovering
Het
best ondergaat men de betovering van Ravello in het
Palazzo Rufolo, een kasteel uit de 11de eeuw met een
idyllische tuin, waar de stilte hoorbaar geworden
is. Het kasteel zelf bezit, naast andere vele
schoonheden, een wonderlijke kruisgang, die reeds op
zich schoon is maar door de verbinding met de
heerlijke plantengroei der omgeving een bijzonder
schilderachtig effect oproept. Uur en tijd vergetend
kan men dwalen door de verstorven straatjes, die
soms uit niets dan twee ruwe muren bestaan, waar
overheen de druiven in de zuidelijke zon te rijpen
hangen. Of men laat zich zelf stoven in de zon,
hangend over de balustrade van een terras en
uitkijkend over de zee van paarlemoer. Of men laat
zich opnemen in de betovering van de gebouwen in hun
Moors-Siciliaanse stijl, die zó tot filosoferen
dwingen, dat ge niet alleen haar schoonheid
ondergaat maar ook haar eindeloze melancholie...
Alleen zich zelf...
Om
zó Ravello te zien, moet ge echter alleen en in de
vroege ochtend op pad gaan. Zo aanstonds zal de bus
met touristen het pleintje komen opstuiven. Dan
schieten hotelportiers en pakjesdragers uit hun
dommel, de VVV deelt prospectussen uit en het
postkantoortje wordt bestormd om postzegels voor de
ansichtkaarten. Met één slag is dan de betovering
verbroken. Het vormt evenwel een troost te weten,
dat de schare spoedig verdwijnen zal en dat Ravello
uiteindelijk niet anders dan zich zelf kan zijn:
weerglans van het paradijs en het eeuwig heimwee
daarnaar...
23. Capri, het
eiland met de magische naam
Capri!... Er bestaat wel geen eiland, waarvan de
naam een magischer klank bezit! Immers: het roept
herinneringen op aan de lokkende Sirenen, die een
Odysseus trachtten te verleiden, aan geurige rozen
en fleurige oleanders, aan een overvloed van
vruchten der aarde en van de zee, aan betoverende
grotten en aan de groten der wereld van filmsterren
tot een ex-koning Faroek, die hier hun verpozing
komen zoeken... Dit onwezenlijke droomoord van veler
verbeelding wordt tastbare werkelijkheid voor wie,
gewapend met een kaartje voor de boot, aan de kade
van het eveneens veelbezongen Sorrento staat. Dit nu
was zekere ochtend met ons het geval. En haast
hadden wij er spijt van omdat er nu spoedig niets
meer te verlangen zou overblijven...
Aan
de haven van Sorrento ("Surriento" zegt het volk
hier!) spreekt niet veel van het mondaine leven, dat
zich daarachter heeft af te spelen. 't Kon de haven
van elke willekeurige andere plaats zijn met een
kade, waar de boten zacht liggen te wiegen en met
een paar bescheiden koffiehuisjes, welke laatste in
ieder geval hun nut bewijzen aan de reiziger, die
reeds in de prille ochtend met de bus van Amalfi
komt. De "caffelatte" oftewel de koffie-verkeerd
smaakt er voortreffelijk! Iets Sorrento en ook iets
Capri is het er echter toch wel, want aan de boot,
die ons naar het droomeiland zal brengen, vraagt men
ijskoud twee kwartjes voor een - zij het dan ook
grote - citroen en op die boot kost een flesje
coca-cola zestig cent, als we ons goed herinneren,
maar 't kunnen er ook wel negentig geweest zijn...
In onze memorie is alleen "heel duur" blijven
hangen...
Met volle muziek
Italianen treft men op de boot nauwelijks aan. Al
onze medereizigers zijn buitenlandse touristen uit
alle oorden der wereld, thans echter allen één in
afwachting van de dingen, die komen gaan... We
treffen de prachtigste zomerdag, die men zich denken
kan met een uiterst kalme zee zodat niemand voor
zeeziekte bang behoeft te zijn. 't Wordt een
onvergetelijke tocht. Eerst langs de kust van
Sorrento en dan komt de oversteek naar het eiland,
dat reeds lang van verre zichtbaar was. Zodra we het
eiland naderen, duiken op de boot plotseling twee
muzikanten op, die de ene populaire melodie na de
andere ten beste geven op een gitaar en een
accordeon. Melancholisch klinkt het "Canzone da due
soldi" (Liedje van twee stuiver), dat overal in
Italië nog een succesnummer is, over het water,
gevolgd door het oudere "Terugkeer naar Sorrento"
hoewel we daar eigenlijk pas vandaan komen... De
regie is in ieder geval in orde en we krijgen het
gevoel, dat we "met slaande trom en vliegende
vaandels" Capri gaan veroveren...
'n Vleugje "San Michele"
Om
tijd te sparen hebben we echter een boot gekozen,
die eerst naar de beroemde "Grotta Azzurra", de
Blauwe Grot, vaart. Ze laat daarom het eiland links
liggen nadat we een blik geworpen hebben op de steil
uit zee oprijzende "Salto di Tiberio", een rotspunt
waarvan - in de volksfantasie - keizer Tiberius zijn
slachtoffers naar beneden liet werpen. Elders wijst
men u, heel hoog op de bergen, de witte pergola's
van "San Michele", de over de hele wereld bekende
villa van de in 1949 overleden Zweedse arts Axel
Munthe. Stralend in de zon ligt daar het witte
bouwwerk als een gestolde droom en ieder wie de naam
"San Michele" iets te zeggen heeft, loopt naar de
reling om zich deze kennismaking niet te laten
ontgaan...
Bij
de "Blauwe Grot" bevindt zich geen aanlegplaats. Ons
vrij groot schip moet maar zien zo goed mogelijk op
enige afstand van de grot stil te blijven liggen.
Hierbij dreigt het echter - al lijkt de zee dan ook
nog zo kalm - ieder ogenblik tegen de rotsen
geslagen te worden, waardoor twee leden der
bemanning de opdracht krijgen de boot voortdurend
"af te houden". Dit schijnt echter niet anders te
kunnen dan dat het schip permanent in hevige
schommelbeweging verkeert. En daar we drie kwartier
moeten wachten, krijgt hier Neptunus toch nog zijn
offer van hen, die - overmoedig geworden door de
kalme zee - de dag vóór de avond geprezen hebben...
Hachelijk avontuur
Bij
de grot is het bepaald druk door de vele kleine
roeibootjes, die de touristen - telkens drie
tegelijk - van de grotere schepen halen voor de duik
in de grot, waarvoor nog eens extra betaald moet
worden. De ingang van de grot is nog geen 1.50 meter
breed en de hoogte ervan bedraagt nauwelijks 2
meter. Dit wil zeggen, dat wanneer er slechts een
beetje golven staan, het invaren van de grot
volkomen is uitgesloten doordat het gat steeds onder
spoelt. Dit binnenvaren der grot betekent telkens
voor de roeier een kunststuk en voor de tourist een
min of meer hachelijk avontuur, waarbij hij zich
benauwd afvraagt: "Zal het deze keer lukken of
niet?" Maar het lukt altijd, dank zij de vaardigheid
der lieden, die de ranke bootjes besturen!
De
tourist krijgt order op de bodem van het bootje te
gaan zitten en zich diep te bukken. Waardoor hij
zich op "'t ergste" voorbereid houdt. Dan wacht de
roeier een binnenstromende golf af en zet zijn
bootje daar op. Met een ruk aan een in de wand
bevestigde ketting geeft hij de natuur een stootje
mee en... dan zijt ge binnen... Op dezelfde manier
heeft ook de terugkeer naar het zonlicht plaats maar
dan op een uitgaande golf, welke tweede operatie ge
met méér gemoedsrust dan de eerste ondergaat...
Netjes liggen de bootjes voor de ingang der grot op
een rij. Om beurten joept er eentje binnen en eentje
naar buiten. Alles met zulk een regelmaat, dat ge er
niet aan twijfelt of daaronder staat Neptunus zelf
met zijn drietand het verkeer te regelen...
Een andere wereld
De
overgang van het felle zonlicht naar het getemperde
licht in de grot betekent een stap in een andere
wereld. Kreten van verbazing en bewondering kunnen
maar moeilijk onderdrukt worden al ondergaat ge die
hier in deze onwezenlijke wereld ook als een
heiligschennis. Het water in de grot is heel
doorzichtig en zó topaasblauw als alleen zij zich
herinneren kunnen, die ooit in een diepe
gletsjerspleet gekeken hebben. Langzaam vaart het
bootje rond in een meer van vloeibaar kristal, dat
zoveel licht uitstraalt, dat ook het gewelf en de
wanden van de grot, die een oppervlakte van 1500
vierkante meter heeft, er nog flauwtjes door
gekleurd worden. Het lijkt of een blauw vuur de hele
grot verlicht en iedere binnenstromende golf is als
een nieuwe vlam, die wordt aangedragen. Als ge uw
arm in het lauwe water steekt om hem daarna nat op
te halen, druipt er klinkklaar zilver af... De grot
betekent inderdaad een wonder! Alleen jammer, dat
men er u slechts een minuut of vijf van genieten
laat. 't Is dus maar "even proeven"...
Verklaring
En
waar komt dit vreemde verschijnsel in deze grot nu
vandaan, horen we al vragen. Welnu, de blauwe kleur
ontstaat door het van de bodem der grot
reflecterende licht, dat van buiten door het water
naar binnen dringt door een spelonk, die zich juist
onder de invaart van de grot bevindt. Een
merkwaardige speling der natuur dus... Reeds bij de
Romeinen was de grot bekend en er doen hierover
lugubere verhalen de ronde met betrekking tot keizer
Tiberius, welke verhalen Axel Munthe echter naar het
rijk der fabelen verwijst. Later raakte de grot in
vergetenheid totdat zij in het jaar 1826 door een
stoutmoedige visser van Capri en de Duitse
schilder-dichter A. Kopisch werd herontdekt.
Sindsdien vormt zij het doel van iedere tourist, die
Capri bezoekt.
24. Capri
bedolven onder bloeiende oleanders
Bont
en bizar kondigt het leven zich op Capri bij de
tourist aan in de Marina Grande, de haven van het
eiland, zodra die tourist de prozaïsche pier, waar
de boten meren, verlaten heeft. De zon maakt felle
slagschaduwen tegen de witte, kubusachtige huizen,
die zich beneden aan de Marina genesteld hebben.
Zwart gapen er de boogvormige ingangen van de
boothuizen en op het met grote tegels geplaveide
trottoir hangen breeduit de netten van de
blootsvoetse vissers, die hier altijd wel iets te
doen vinden. Al ware het niets anders dan zich te
zonnen...
De
haven vormt een karakteristiek deel van Capri doch
het eigenlijke dorp van dezelfde naam moet ge in de
hoogte zoeken. Op drie manieren kunt ge er komen,
t.w. per funicolare, via een voetpad en via een goed
geasfalteerde straat op welke laatste ge u telkens
tegen de muren moet drukken om niet door een
achteropkomende auto of door een ouderwetse landauer
met zonneluifel erboven, overreden te worden. Welke
weg ge ook verkiest, uiteindelijk raakt ge vroeg of
laat verzeild op Capri's kleine pleintje, dat het
brandpunt van het leven van het dorpje vormt en waar
het doorgaans zó komisch druk is, dat ge u in
gemoede afvraagt, waar ge eindelijk eens een
plaatsje zult vinden om uw twee getrouwe voeten neer
te zetten zonder dat ge daarvoor de tenen van een
medetourist behoeft uit te kiezen. Aan een plaatsje
op een caféterras behoeft ge helemaal niet te
denken! Zeker niet wanneer uw verblijf - zoals het
onze - op een Zaterdag en een Zondag valt. Wat al
die mensen op het pleintje zoeken? Och, vermoedelijk
alleen de gezelligheid. Men staat er wat te hangen
over de balustrade met de witte zuilen vanwaar men
een grandioos uitzicht geniet, koopt een verversing
aan een fris drankstalletje of kijkt naar wat er
zoal voorbij komt. Geen betere plaats op Capri dan
dit pleintje om al wat er beweegt in dit mierennest
gade te slaan.
De burgerman
Uw
eerste ontdekking is dan, dat het Capri van de
groten der aarde aardig gedemocratiseerd werd.
Ex-koning Faroek is enige weken geleden vertrokken
en gij moet u tevreden stellen met een blik op het
hotel, waar hij verblijf hield. De illusie, dat ge
naast een beroemde filmster aan het cafétafeltje
zult zitten, moet illusie blijven. Op zo'n zomerse
Zaterdag en Zondag loopt het uiterlijk nogal los met
de deftigheid op Capri, dat dan in hoofdzaak door de
gegoede burger geannexeerd blijkt. En Capri schijnt
zich daarop reeds geruime tijd te hebben ingesteld.
Het moge er wat duurder dan elders zijn - gek zijn
er de prijzen toch bepaald niet. Voor twintig cent
koopt ge er ook de mooiste ansichtkaarten: "vera
fotografia", en voor twee kwartjes drinkt ge in een
bescheiden lunchroompje toch een lekker kopje
koffie-verkeerd... Natuurlijk kunt ge wel duurder
terecht!
Wat
in Capri op het pleintje flaneert, bestaat nagenoeg
uitsluitend uit vreemdelingen en vele vreemde talen
hoort ge er spreken. De meest burgerlijken onder de
gasten hebben zich getooid met een van de
veelsoortige strohoeden zoals die alleen op Capri
verkocht worden en waarvan de modellen voor de heren
variëren van tropenhelm tot Franse officiers-kepie.
Vaak draagt zo'n hoofddeksel nog in rode letters de
naam "Capri". De meesten zien er tamelijk
belachelijk mede uit. Dit mag echter niet gezegd
worden van soortgelijke tooisels, maar weer in ander
model, voor de dames. Haar flatteren de Capriaanse
strohoeden meestal bijzonder.
Alles mode...
Hier
op het pleintje en trouwens ook in de straatjes van
Capri kunt ge gerust in uw badkledij rondlopen.
Velen doen dit ook, maar de verschijning is altijd
decent. Op een bepaalde mode schijnt het niet aan te
komen op dit gebied. De enige mode blijkt, dat er
alles mode is. Wie van het pleintje afdwaalt, komt
terecht in keurig verzorgde smalle straatjes, waar
zich soms de bonte maar vaak ook gedistingeerde
souvenirwinkeltjes verdringen. Vooral in zijden
hoofddoeken, shawls, wild en Amerikaansachtig
bedrukte shirts en prachtige zijden damesrokken is
de keuze enorm. Menige vrouw komt hier in de
verleiding haar laatste oortje te versnoepen.
Straatjes vol oleanders...
Hoe
méér men dwaalt door de straatjes van Capri, die
vaak aan twee kanten door muren begrensd worden,
waarachter de prachtigste tuinen van luxueuze
villa's verborgen zitten, hoe meer men van deze
straatjes gaat houden. Ze vallen op door hun
properheid, maar vooral door hun rijke
bloemenweelde. Het liedje moge dan luiden "Als op
Capri de rozentuinen bloeien"... voor ons is Capri
niet het eiland van de rozen maar vooral van de
oleanders geworden. We hebben er honderd maal méér
bloeiende oleanders dan rozen gevonden. Schier
overal staan ze aan weerskanten van de kleine
straatjes, deze betrekkelijk kleine bomen met hun
weelde van bloemen in drie verschillende kleuren,
nl. wit, rood en rose. We prefereren de eerste, daar
ze zijn als grote bruidsboeketten, die soms de
straatjes van het speelgoeddorpje, dat Capri is,
geheel overhuiven. Om kort te gaan: op deze tijd van
het jaar ligt Capri begraven onder de oleanders.
Overal villa's
En
al deze straatjes, waarvoor we maar één
kwalificatie, namelijk die van "snoeperig-lief"
hebben kunnen vinden, leiden naar een doel, dat ge
echter nooit bewust kunt vinden doch waar ge bij
toeval moet uitlopen. Nu eens is het de eeuwenoude
Karthuizer abdij "La Certosa", het bunkerachtige
gebouwencomplex van een nagenoeg verlaten klooster,
waarvan de daken, evenals bij vele huizen in Capri,
een lichte welving vertonen, die erg oosters
aandoet; dan weer is het een fraai aangelegde tuin,
een verrassend uitzichtpunt of de fantastisch
slingerende Kruppweg, welke afdaalt naar de Marina
Piccola, de noodhaven aan de zuidzijde van het
eiland, tevens een heerlijke badgelegenheid.
Overal over het eiland verspreid staan de in
zichzelf gekeerde villa's met platte daken, meestal
in helderwitte kleur, soms ook wel eens crème en een
enkele maal... zo blauw als de zee rondom het
eiland... Sinds Capri gedemocratiseerd is, lijkt het
echter of deze villa's waarmede het toch eigenlijk
begonnen is, er niet meer bijbehoren. Achter hun
muren hebben ze zich teruggetrokken in de weelderige
tuinen, die misschien wel de rijkste plantentooi van
heel Capri dragen maar waar de vreemdeling geen voet
kan zetten.
De Faraglioni
In
al die poezelige straatjes van Capri gaan des avonds
de lichten aan. En dan kunt ge er helemaal geen wijs
meer uit worden. Dan kunt ge niets beters doen dan u
geheel te laten inkapselen door de eigenaardige
sfeer van deze sprookjesstraatjes en geleid door uw
gesternte voort te dolen. Wanneer ge dan geluk hebt,
raakt ge plotseling verzeild op een romantisch
uitzichtpunt hoog boven het water met aan uw voeten
de door de maan beschenen Faraglioni. De Faraglioni
zijn drie rotsen in het water aan de zuidkant van
het eiland. Zij vormen het garantiemerk van Capri,
dat zonder deze puntige rotsen niet meer zich zelf
zou zijn. Door de dag blaken ze in de zon en bij
avond zijn het mysterieuze figuren uit een
oerwereld, gekleed in grote monnikskappen. Door de
eeuwen heen staan ze daar zo en hun leven krijgt een
bijzondere mystiek door de blauwe hagedissen, welke
ook reeds eeuwen op een van deze drie rotspunten
leven en die men elders niet aantreft.
"Timberio"
Op
Capri wegen de eeuwen trouwens zwaar, want zijn
aantrekkelijkheid dateert niet van de laatste
decennia. Reeds keizer Tiberius kende de schoonheden
van het eiland. Hij was het die er talrijke villa's
liet bouwen op verschillende punten van het eiland
verspreid, waarvan men nu nog hier en daar de resten
zien kan. De naam Tiberius is op het eiland een
bekende klank al spreken de bewoners dan ook van
"Timberio". Ge kunt er de Monte Tiberio (340 meter)
beklimmen en baden in de "Bagni di Tiberio", waar ge
zwemt tussen oude muurresten, die eens deel van de
villa van de Romeinse keizer zouden hebben
uitgemaakt. En dan spreken we nog niet van de
herinneringen aan Tiberius die Axel Munthe eens vond
op de plaats, waar nu in Anacapri de villa "San
Michele" staat. Doch daarover een volgende keer!...
25. De
geschiedenis van "San Michele"
Het
tweede plaatsje van 't eiland draagt de vriendelijke
naam van Anacapri. Het ligt op een hoog plateau, op
het Westen van het eiland, een veertig minuten gaans
van zijn zusterstadje verwijderd. Aan deze ligging
heeft het 't te danken, dat het niet zó als het
hoofdstadje door de touristen overstroomd wordt.
Ware het niet, dat Axel Munthe in zijn "Geschiedenis
van San Michele" de roem van Anacapri wijd over de
wereld had uitgedragen, dan zou het wellicht nu nog
voortvegeteren in dezelfde onberoerde verlatenheid
als waarin Munthe het als 18-jarige student voor het
eerst aantrof... Zovele jaren na Munthe maken ook
wij de tocht naar Anacapri. Voor ons is er echter
geen zwartogige Giola met 't ezeltje Rosina om ons
te vergezellen. Het ezeltje zou zich ook niet al te
best thuisvoelen op de mooie asfaltweg, die zich
naar boven slingert en waarop we ons herhaaldelijk
tegen de bergwand moeten drukken om niet te worden
aangereden door achteropkomende rijtuigjes en
auto's.
Intussen komen we ogen tekort om te genieten van het
panorama, dat zich vanaf deze weg voor de wandelaar
openvouwt. Ver weg de flauwe kustlijn van de Golf
van Napels en naar het Oosten de duidelijker
contouren van de kust van Sorrento. En onder aan de
voeten de weelderige tuinen van Capri met de
platdakige huizen en bloemomrankte pergola's, die
thans nog oostelijker aandoen dan ooit. Niettemin
zijn we toch verheugd als we na verloop van enige
tijd aan de bergkant het begin van een rotstrap
ontdekken, die klaarblijkelijk naar de villa "San
Michele" leidt, waarvan een deel der witte muren
hoog boven ons hoofd uit de rotsen schijnt te
groeien. "De Phoenicische trap met de 777 treden?"
flitst het door onze gedachten. We beginnen te
klimmen en denken daarbij aan Maria Portalettere, de
oude brievenbestelster, die weliswaar niet lezen of
schrijven kon, doch toch in Anacapri de post placht
rond te brengen en voor die tocht iedere dag de vele
treden op en af klom.
Misschien gaan wij niet de echte trap, want 777
treden hebben we toch niet achter ons gelaten
voordat we bij een klein poortje komen, waar een
bank, vlak onder de muren van "San Michele" tot rust
en beschouwing noodt. Hier moet dus Anacapri
beginnen en de witte bogen daarboven kondigen "San
Michele" aan. Het betekent een heerlijke
zelfkwelling moedwillig te blijven zitten op de
bank, vanwaar ge hetzelfde uitzicht geniet als de u
nog onbekende sfinx, waarvan ge weet, dat ze ergens
boven uw hoofd vanuit "San Michele" over de zee moet
staren.
Daar is het!...
Ten
slotte vindt ge lang genoeg voor sfinx gespeeld te
hebben en besluit ge het hoekje van de rots maar om
te gaan... En daar hebt ge dan de lange gevel van
het fantastische "San Michele" in een verblindend
wit, waarin het donkere, barokachtige gebogen
traliewerk voor de ramen fel contrasteert. Een
sprookjesgebouw zoals ze bij ons alleen in de
etalages van suikerbakkers verrijzen, staat hier in
werkelijkheid voor u. Wij bedoelen hiermede niets
denigrerends te zeggen maar de vergelijking is te
frappant om ze niet te gebruiken... We hadden
gedacht ons met de bezichtiging van de buitenkant te
moeten tevredenstellen doch "San Michele" blijkt tot
museum te zijn geworden en men kan er tegen entree
vrijelijk ronddolen. Een buitenkansje dat niet
onbenut mag blijven, vooral niet omdat we de enige
liefhebber blijken...
Hoe het ontstond
Laten we voor de vreemdeling in Jeruzalem echter
eerst iets vertellen van "San Michele" en zijn
bouwer. "San Michele" dan, is de wereldberoemde
villa van de op 11 Februari 1949 te Stockholm
overleden Zweedse arts, dr. Axel Munthe. Als
jongeman van 18 jaar ontdekte hij, tijdens een
vacantietocht, op Anacapri in een wijngaard talrijke
historische overblijfselen van een villa van keizer
Tiberius. Vaak waardevolle restanten, die door de
eigenaar van de wijngaard met grote nonchalance
behandeld werden. Al wat men aan brokstukken van
beelden, schilderingen en marmeren zuilen vond, werd
- als het niet bruikbaar was (en dat was 't meestal
niet!) - weggesmeten onder de minachtende benaming
van "roba di Timberio" (rommel van Tiberius). De
naam Tiberius had toch al geen al te beste klank op
het eiland, waar de Romeinse keizer uit Christus'
tijd zijn laatste levensjaren sleet.
Droom en werkelijkheid
De
wijngaard bleek boven op de ruïnes van een villa van
Tiberius te liggen. Munthe werd bezeten door de
droom deze ruïnes op te graven en op de plaats en
uit de resten van de "roba di Timberio" een villa te
bouwen zoals die oprees in zijn verbeelding: een
witte villa met veel pergola's en kruisgangen met
een wijd uitzicht over zee... Door hard werken als
"modedokter" te Parijs en Rome wist hij zich de
middelen te verschaffen om zijn droom te
verwezenlijken.
Het
merkwaardige bij de bouw van "San Michele" is
geweest, dat er geen architect aan te pas is
gekomen. Met eigen handen hebben Munthe en zijn
vriend van Anacapri, maestro Niccolo, in vijf
seizoenen de villa gebouwd. Een ruwe
houtskooltekening op de muur was het begin en
langzaam verrezen de bogen en gewelven zoals Munthe
ze in de geest zag. "Het oog is de beste architect",
oordeelde Munthe en wanneer dit oog zei, dat een
boog niet goed was, werd hij geheel afgebroken, soms
tot driemaal toe, zodat het maestro Niccolo wel eens
te gortig werd. Maar "San Michele" kwam gereed...
Dood of levend?
Munthe is dood!... En "San Michele"?... "Con la
storia di San Michele lasció all'umanità il suo
messaggio di arte e di poesia" ("Met de geschiedenis
van San Michele liet hij aan de mensheid zijn
boodschap van kunst en poëzie na"), zo luidt het in
een gedenkplaat naast de deur, die de jaartallen
1875-1949 draagt en die Munthe noemt "Amico degli
umili, protettore degli animali" ("Vriend van de
nederigen en beschermer van de dieren")... Ja, de
geschiedenis van "San Michele" leeft voort onder de
volken, maar de villa zelf???...
We
hebben gedwaald door de kloosterachtige vertrekken,
door de pergola's en de gangen. We zijn
binnengetreden in de kapel, waaraan de villa haar
naam ontleent en we hebben gewandeld door het
cypressenlaantje, dat Munthe plantte en welke bomen
afkomstig zijn van de villa D'Este. Alles verkeert
nog in de toestand zoals Munthe het heeft
achtergelaten. Een museum van antiquiteiten, soms
prachtige en kostbare stukken, soms dingen van
weinig waarde maar die Munthe schoon vond. Ging hij
er niet trots op een kamer te bezitten, waarin zich
niets bevond wat niet schoon was?...
De sfinx
Zóveel marmersoorten als hier verwerkt, hebben we
zelden bijeen gezien. Er zijn kostbare antieke
zuilen onder, die uit zee werden opgevist of
opgedolven uit de grond. Er ligt een vloer, waarover
Tiberius moet hebben heen en weer gelopen op de
Goede Vrijdag, dat Christus stierf op Golgotha!...
Wat een lust voor het oog vormen de veelsoortige,
gedraaide zuiltjes, die men alom in de bogen
aantreft, o.a. in de kruisgang van de kapel. Maar
aan de kapel ontbreekt het wezenlijke. Ze was een
bibliotheek, waar de koorbanken niets aan afdoen...
Bij de genoemde kruisgang strelen we de granieten
sfinx, die Munthe in een droom zag en die hij uit
een villa van Nero in Calabrië haalde. Filosofisch
staart zij over de wijde zee, mediterend over de
vergankelijkheid der aarde en wellicht treurend over
de dood van "San Michele", dat misschien nooit echt
geleefd heeft. Hoewel mooi gevormd, vielen ons de
afmetingen der sfinx tegen. Afgaande op foto's
hadden we ze ons groter voorgesteld.
De dood
We
weten niet of het de schuld van de late namiddag is
geweest, waarop de zon nog slechts enkele
lichtbundels door de boogvensters wierp - het kan
ook wel de koudheid van al het marmer zijn geweest!
- maar door "San Michele" hebben we steeds gedoold
met een lichte huivering, want de dood leek er
dichterbij dan het leven. Nooit zullen we vergeten
de sombere verlatenheid van de hoog-ingebouwde
binnenplaats. Er zijn bogen en een loggia, alles
schoon van lijn maar ook alles... o zo koud!... In
"San Michele" woont dan ook de Godin des Doods, een
bronzen beeld, dat bijzonder contrasteert tegen de
achtergrond van een dubbele rij sneeuwwitte zuilen
van een kloostergang. En de beroemde cypressen in de
tuin maken het laantje zo donker. Ze doen ons
voortdurend denken aan het schilderij van Böcklin,
dat tot titel "Dodeneiland" draagt... Misschien
hebben we een slecht uur getroffen... een bezoek aan
"San Michele" is ongetwijfeld machtig interessant
maar aangenaam?... Neen! Munthes boek moge leven -
in zijn villa waart de dood, wat er nog
geaccentueerd wordt door de stage tik-tak van een
Oud-Hollandse klok, die nog voortgaat met het
wegtikken van de uren nadat hij, die haar daar
plaatste, reeds jaren is heengegaan...
"Verstomd instrument"
Lang
hebben we getwijfeld aan de juistheid van onze
indruk van "San Michele". Waren we niet slachtoffer
van de stemming van een ogenblik? "San Michele" had
toch anders moeten zijn!... Totdat een nieuw boek
"De geschiedenis van Axel Munthe" onze visie kwam
bevestigen. Lezen we daar niet: "Hij (Axel Munthe)
heeft jaren lang aan het paleis van zijn droom
gewerkt. Toen het eindelijk klaar was, verlangde hij
er nauwelijks naar er te wonen, het was méér het
werken er aan, dat hem geboeid had. Het voltooide
'San Michele' maakte op hem de indruk van een
verstomd instrument"... "Verstomd instrument"!!!...
het hoge woord is er uit! Zó hebben ook wij "San
Michele" ondergaan. Toen het ideaal bereikt was,
bleek het geen ideaal meer, maar een mislukte greep
naar het Geluk, dat ook op Capri hangt als een
druiventros, dat wil zeggen: aan een dun draadje...
Wij
zouden niet op "San Michele" willen wonen! Ook
Munthe heeft zich, half blind geworden,
teruggetrokken in een donkere toren op een ander
punt van Capri. Oud en moe is hij later teruggekeerd
naar het hoge Noorden om daar te sterven in Zweden,
het land waar hij een zoon van was. Schoner dan de
droom van "San Michele" is misschien die laatste
reis naar Zweden geweest, want als de voeten door
vreemde landen moegezworven zijn, bestaat er geen
groter geluk meer dan een oord te hebben om terug te
keren en thuis te zijn...
26. Enige losse
indrukken van een Italië-reis
Gekomen aan het einde van ons reisverhaal kan het
wellicht dienstig zijn hier nog enkele algemene
indrukken over reizen in Italië weer te geven, die
mogen dienen ter oriëntering van hen, die met
plannen rondlopen in de toekomst 'n soortgelijke
reis te maken.
Wat
de toekomstige reiziger wel het meest interesseren
zal, is ongetwijfeld de vraag hoe een Nederlandse
beurs het doet tegenover de kosten van
levensonderhoud in Italië. Laten we dan mededelen,
dat - naar onze indrukken - het prijsniveau voor een
Nederlander ongeveer hetzelfde is als dat van
Zwitserland. Soms hebben wij zelfs de indruk
gekregen, dat het hier en daar in Italië wat
goedkoper is. Met name geldt dit dan voor Napels.
De
Italiaanse hotels zijn in vier klassen verdeeld en
zij maken een uitstekende indruk. Italië is beslist
niet vuil wat men van een zuidelijk land al gauw
denkt - vooral wanneer men Frankrijk kent. In
tegenstelling tot dit laatste land valt het in
Italië bijv. op hoe goed verzorgd het sanitair in
alle hotels is. We hebben er vele bezocht en nergens
behoefden wij ons hierover te beklagen. Voor vier
gulden per nacht kan men uitstekende kamers vinden
(zonder ontbijt natuurlijk). De hoogste prijs, die
wij betaalden, was vijf gulden en wel te Amalfi.
Maar daarvoor zaten we dan ook in het moderne nieuwe
2de klas hotel "Rivamare", dat slechts door de
straatweg van de zee gescheiden ligt en waar wij
gratis beschikken konden over een fraaie, wit
betegelde douchecel. Uiteraard kan men ook te Amalfi
goedkoper terecht.
Voor
een goede maaltijd in een restaurant betaalt men
gemiddeld f 3,50 à f 4,50, waarbij een kwart liter
wijn is inbegrepen. Los kost een kwart liter wijn 30
à 40 cent. Het Italiaanse menu betekent voor een
Nederlander vaak een avontuur doch wie zich weet aan
te passen kan het best verwerken. Het is in ieder
geval uitstekend.
Goedkoop eten
In
de grote steden vindt men overal vele kleine
"trattorie" (restaurantjes) en soms ook snelbuffets.
In die "trattorie" kan men voor aanmerkelijk minder
dan vier gulden terecht, wanneer men weinig eisen
aan de bediening stelt. Wie eenmaal de Nederlandse
afkeer van spaghetti overwonnen heeft, behoeft voor
weinig geld toch geen honger te lijden want de
porties zijn onwezenlijk groot. Zo'n portie,
voorafgegaan door een bord soep en opgesierd met wat
groente, een broodje en een "quarto vino rosso"
betekent soms al méér dan menige maag verwerken kan.
En daar behoeft men toch maar om de twee gulden voor
op tafel te leggen...
De treinen
De
treinen in Italië rijden prima op tijd. Wij hebben
in hoofdzaak slechts van D-treinen gebruik gemaakt,
waarvan het materiaal, zonder uitzondering, in
voortreffelijke staat verkeerde. Ook de
derdeklascoupé's hadden geheel met pluche beklede
banken, tijgerachtig gevlamd in de kleuren zwart en
terra. Tegenover het modernste Nederlandse materiaal
deed die bekleding wat ouderwets aan doch ze maakte
tegelijkertijd een deftige indruk. Dit getuigde o.a.
de uitroep van een Nederlandse medereizigster, die
op de heenreis ergens in Zuid-Tirol in onze moderne,
Nederlandse trein de eerste Italiaanse wagen
ontdekte met een: "Nu heb ik toch een mooie coupé
gevonden! En derde klas! Laten we daar gaan
zitten!"... Wat we maar gedaan hebben, hoewel ons
Nederlands rijtuig toch beter was...
Bedelarij
Er
wordt in Italië veel gebedeld. Men raakt daaraan
echter spoedig gewend zodat het niet zo hindert. Men
weet niet beter meer of het hoort er bij. Toch kost
het wel enige moeite vertrouwd te raken met het
beeld van een in de bus collecterende monnik of met
dat van een nonnetje, dat met een zak aan de arm...
bedelend tussen de tafeltjes van een caféterras
rondscharrelt... St. Franciscus maakt hier nog
altijd school!... Dit soort bedelarij vormt een
bestanddeel van het Italiaanse straatleven. Niemand
wordt er lastig om, doch men blijft geven zoals men
dat hier van oudsher geleerd heeft.
Waar
men ook gewend aan raakt is: betalen. Met de Zwitser
weet de Italiaan geld te slaan uit wat zijn land
biedt. Daarom gelooft ge in Rome uw ogen niet als ge
merkt vrij het Colosseum te kunnen binnenlopen. Hier
moet bepaald een vergissing in het spel zijn...
Gelukkig maken de kerken een uitzondering. Men kan
ze vrij bezoeken mits ze tenminste niet gesloten
zijn... Wat ons hier en daar nog wel eens overkomen
is in de namiddaguren...
Gratis attractie
Tot
de kostelijke, gratis attracties behoort een
Italiaans meningsverschil. Men kan deze overal
ontmoeten zowel in de trein als in de "trattorie" en
aan de loketten van het postkantoor. De twistenden
debatteren met al de hartstocht en de onstuimigheid
van hun zuidelijk bloed. Een vreemdeling denkt, dat
ze elkaar ieder ogenblik in de haren zullen vliegen,
maar uiteindelijk gebeurt er niets... Behalve dit
vielen ons nog twee zaken op. Het lijkt wel of men
debatteert volgens de regels der kunst. Men
schreeuwt namelijk helemaal niet door elkaar doch
laat ongestoord zijn opponent uitpraten om hem
daarna - als het de beurt is - geducht van repliek
te dienen. Hoe vreemd het in zo'n heet mondgevecht
ook lijkt: de Italiaan weet te luisteren naar zijn
tegenstander.
Ze genieten er van
Een
ander opmerkelijk feit vonden wij het, dat het
omstaand publiek zich niet in een twistgesprek
mengt, hoewel dit toch in de zuidelijke aard zou
moeten liggen. Integendeel, het luistert
belangstellend toe alsof het de wederzijds
aangevoerde argumenten op hun waarde toetst en een
intellectueel genot beleeft aan een goed gevoerd
mondgevecht. Aan gebaren, ironische complimenten en
buigingen ontbreekt het bij zo'n debat tussen de
strijdende partijen niet. We hebben het in een trein
bij Napels beleefd hoe een conducteur, die in onze
coupé meningsverschil met een dame over haar
spoorkaartje had, tot drie maal terugkwam, nadat hij
in een volgende coupé een paar kaartjes had geknipt,
om het onderbroken debat telkens opnieuw voort te
zetten. Dit ging geïllustreerd met buigingen,
handzwaaien links en rechts om te eindigen in een
dramatisch handenwringen en de wanhopige uitroep:
"En nu begrijpt ze er nog niets van!"... Onze ook
goed van de tongreep gesneden juffrouw verloor ten
slotte de strijd en betaalde bij...
Over
het algemeen is de Italiaan - zoals wij hem
ontmoeten - nogal een heer, die graag goed gekleed
gaat. Hij is prettig in de omgang met vreemdelingen,
waardeert het bijzonder als men zijn taal spreekt,
vraagt steeds of je van zijn land houdt en toont
zich erg geïnteresseerd voor de sympathie in
Nederland ten opzichte van zijn land.
Smerig geld
Één
ding is in Italië echter bepaald vies: het geld. Wat
men u daar voor smerige papiertjes in de hand durft
stoppen, grenst schier aan het ongelooflijke. Ze
zijn zó in en in smerig, dat ge de kleur nauwelijks
nog onderscheiden kunt en daarenboven vaak voddig,
gescheurd en met stukjes postzegelstrookjes aan
elkaar geplakt. Ge durft ze nauwelijks met duim en
wijsvinger aan te pakken doch wordt toch verplicht
ze in uw portefeuille te steken.
De
biljetjes van 1 en 2 lire, die ge wel eens ooit in
een winkel terugontvangt, kunt ge echter gerust
wegsmijten. Voor betaling zijn ze niet te gebruiken
want geen enkele prijs is op 2 lire uitgekiend.
Waarde hebben ze niet (een lire is 0.6 Nederlandse
cent) en een bedelaar haalt er zijn neus voor op. De
biljetjes, die men gelukkig niet veel meer ontmoet,
hebben de grootte van een tramkaartje.
Het
geld wordt pas wat als men in de briefjes van 500 en
1000 lire komt. Van de 5000 en de 10.000 kunt ge
beter afblijven. Het vormen enorme lappen gekleurd
papier, geschikt om een kamer mee te behangen. Ge
moet ze vierdubbel gevouwen in uw portefeuille
bergen. Bovendien zijn de mensen er niet erg op
gesteld. Hoewel 10.000 lires toch maar goed zestig
gulden vertegenwoordigen, krijgt ge ze al moeilijk
gewisseld, redenen waarom ge deze manipulaties het
best op een bank of op een postkantoor kunt
verrichten.
Pootjes...
Gelukkig is er ook nog enig hard geld in omloop, zij
het weinig. Het zijn muntstukken van 1, 2, 5 en 10
lire, gemaakt van een zeer licht metaal, waarvan men
zegt, dat het op het water drijft, en dat het bijna
lichter dan lucht is. Maar men zegt zoveel. Zo
beweren boze tongen ook wel, dat de Italiaanse lire
lopen kan, omdat hij pootjes heeft... vanwege de
microben, ziet u!... Zodra dit geld uit 't land
verdwenen is, zal er in Italië voor de verwende
tourist niet veel meer te wensen overblijven...
PS Een ontmoeting in Rome
In
de trein Assisië-Rome raakten wij in gesprek met 'n
Italiaans, Frans en Engels sprekende dame op
leeftijd. Op het station te Rome gingen onze wegen
uiteen. Een uur later stapten we in Rome een
willekeurig hotel binnen. Een opvallend vriendelijke
ontvangst en een "Voor u (met nadruk op u!) hebben
we wel een kamer!" verraste ons. Laten we nu, eerst
een half uur later, ontdekken, dat wij bij onze dame
uit de trein logeerden, die eigenaresse van het
hotel was... Zij had ONS echter reeds direct herkend
maar niets gezegd om de verrassing des te groter te
maken...
Bronvermelding:
"Italiaanse reisbrieven" verscheen in 26
afleveringen in de Nieuwe Tilburgse Courant op:
-
donderdag 23 september 1954
-
zaterdag 25 september 1954
-
dinsdag 28 september 1954
-
donderdag 30 september 1954
-
dinsdag 5 oktober 1954
-
zaterdag 9 oktober 1954
-
woensdag 13 oktober 1954
-
zaterdag 16 oktober 1954
-
donderdag 21 oktober 1954
-
vrijdag 29 oktober 1954
-
vrijdag 5 november 1954
-
zaterdag 6 november 1954
-
woensdag 10 november 1954
-
zaterdag 13 november 1954
-
zaterdag 20 november 1954
-
woensdag 24 november 1954
-
dinsdag 30 november 1954
-
zaterdag 4 december 1954
-
vrijdag 10 december 1954
-
donderdag 16 december 1954
-
zaterdag 18 december 1954
-
donderdag 23 december 1954
-
dinsdag 28 december 1954
-
donderdag 30 december 1954
-
donderdag 6 januari 1955
-
woensdag 12 januari 1955