CUBRA

INHOUD PIERRE VAN BEEK
HOME 
BRABANTS
KUNST
FOTOGRAFIE
TEKSTEN
AUTEURS
AUDIO
SPECIAAL

PRINT

Pierre van Beek - Pietje Wijsneus - columns

 redactie: Ben van de Pol

 

Pietje Wijsneus - Memoires van een vroeg-rijpen baby (13)

Nieuwe Tilburgse Courant - donderdag 6 februari 1947

 

Neen, het leven van een baby rolt toch niet zo genoeglijk voort als dat van Poots inmiddels wat aftands geworden landman. Na het reeds eerder verhaalde deraillement mocht mijn gewichtscurve zich dan ook al gestaag in de begeerde opgaande lijn bewegen - rozengeur en maneschijn was het niet allemaal. En dit eigenlijk heel wat meer tot mams, dan tot mijn mísnoegen. Wat geschiedde namelijk? Over mijn hele hoofd en gezicht begon zich een verschijnsel te manifesteren, dat geenszins bevorderlijk was voor mijn uiterlijke schoonheid en dat zulk een omvang aannam, dat de dokter er weer bij te pas moest komen. Deze schreef plichtmatig zijn zalfjes voor en sprak deftig van eczeem, waarmede in onze moderne tijd veel onaangename zaken betiteld worden. Tante Sjaan echter - nu eenmaal niet gewend een blad voor de mond te nemen - sprak vlakweg van dauwworm. "En daar kon je maar wat lang mooi mee zijn", voegde ze er "voorzichtig" en ter "vertroosting" bij. Natuurlijk werd de familie het niet eens over de aard van mijn kwaal. Het enige punt, waarop de overeenstemming wel aanwezig bleek, was de opvatting, dat ik er uit zag "om op te schieten", zoals oom Piet, die in militaire dienst geweest is, het kernachtig uitdrukte.

In die dagen stond mams het huilen vaak nader dan het lachen. Zij offerde haar laatste fles slaolie aan mijn verzorging op, wat - in combinatie met de zalf - in ieder geval toch dit resultaat opleverde, dat ik tenminste een gedeelte van de dag enigszins toonbaar was. Gelukkig bewees de toekomst dra, dat tante Sjaans babydeskundigheid zich toch niet zover uitstrekte als zij zelf gaarne voorgaf. De dokter kreeg gelijk en na enige weken was mijn velletje weer zo smetteloos als we maar wensen konden.

Inmiddels had ik mijn handen en voeten ontdekt. U kunt zoiets als een doodgewone zaak beschouwen, lezer, maar ik geef u de verzekering, dat de aanwezigheid hiervan voor mij een hele gewaarwording betekende, waarvan de waarde nog steeg toen ik er achterkwam, dat deze handen dienstbaar konden worden gemaakt voor het grijpen van mijn voeten, het uittrekken van mijn sokken, het afscheuren van mijn wieggordijnen en het toveren van fantastische schaduwbeelden op de wiegewand, wanneer de zon in de kamer scheen. Als met één slag had mijn wiegbestaan een groot stuk van zijn eentonigheid ingeboet. Het duurde maar enkele weken, of ik had een groot deel van de leuke rouches met elastiekdraad van mijn wiegrand losgetrokken en de rest van de bekleding zodanig gedemonteerd, dat mams vele jammerkreten slaakte en met weemoed terugdacht aan die eerste dagen toen de zijdeweelde mij zó smetteloos en fraai gestreken omwolkte.

Mams wist niets beter te doen dan zich met bloedend hart bij mijn demontagewoede neer te leggen door definitief uit mijn wieg te verwijderen al wat daar overbodig scheen te zijn. Ik op mijn beurt rekende daartoe echter niet de gordijntjes. Ik mocht ze dan al eens mishandelen - een wieg zonder gordijnen wenste ik per se niet, hetgeen ik door luide protesten kenbaar heb gemaakt toen men mij in een gordijnloze wieg poogde te laten gaan slapen. En gekregen heb ik ze, die gordijnen. Dat meende ik althans. Dat het eigenlijk maar bij een illusie gebleven was en dat men mij met succes misleid had door een paar luiers voor mijn neus te hangen, zou ik pas op later leeftijd vernemen. In ieder geval heb ik toen door deze gordijnsuggestie mijn protesten gestaakt...

 

PIETJE WIJSNEUS