Neen, het leven van een baby rolt
toch niet zo genoeglijk voort als dat van Poots inmiddels wat
aftands geworden landman. Na het reeds eerder verhaalde
deraillement mocht mijn gewichtscurve zich dan ook al gestaag in
de begeerde opgaande lijn bewegen - rozengeur en maneschijn was
het niet allemaal. En dit eigenlijk heel wat meer tot mams, dan
tot mijn mísnoegen. Wat geschiedde namelijk? Over mijn hele hoofd
en gezicht begon zich een verschijnsel te manifesteren, dat
geenszins bevorderlijk was voor mijn uiterlijke schoonheid en dat
zulk een omvang aannam, dat de dokter er weer bij te pas moest
komen. Deze schreef plichtmatig zijn zalfjes voor en sprak deftig
van eczeem, waarmede in onze moderne tijd veel onaangename zaken
betiteld worden. Tante Sjaan echter - nu eenmaal niet gewend een
blad voor de mond te nemen - sprak vlakweg van dauwworm. "En
daar kon je maar wat lang mooi mee zijn", voegde ze er
"voorzichtig" en ter "vertroosting" bij.
Natuurlijk werd de familie het niet eens over de aard van mijn
kwaal. Het enige punt, waarop de overeenstemming wel aanwezig
bleek, was de opvatting, dat ik er uit zag "om op te
schieten", zoals oom Piet, die in militaire dienst geweest
is, het kernachtig uitdrukte.
In die dagen stond mams het huilen
vaak nader dan het lachen. Zij offerde haar laatste fles slaolie
aan mijn verzorging op, wat - in combinatie met de zalf - in ieder
geval toch dit resultaat opleverde, dat ik tenminste een gedeelte
van de dag enigszins toonbaar was. Gelukkig bewees de toekomst
dra, dat tante Sjaans babydeskundigheid zich toch niet zover
uitstrekte als zij zelf gaarne voorgaf. De dokter kreeg gelijk en
na enige weken was mijn velletje weer zo smetteloos als we maar
wensen konden.
Inmiddels had ik mijn handen en
voeten ontdekt. U kunt zoiets als een doodgewone zaak beschouwen,
lezer, maar ik geef u de verzekering, dat de aanwezigheid hiervan
voor mij een hele gewaarwording betekende, waarvan de waarde nog
steeg toen ik er achterkwam, dat deze handen dienstbaar konden
worden gemaakt voor het grijpen van mijn voeten, het uittrekken
van mijn sokken, het afscheuren van mijn wieggordijnen en het
toveren van fantastische schaduwbeelden op de wiegewand, wanneer
de zon in de kamer scheen. Als met één slag had mijn wiegbestaan
een groot stuk van zijn eentonigheid ingeboet. Het duurde maar
enkele weken, of ik had een groot deel van de leuke rouches met
elastiekdraad van mijn wiegrand losgetrokken en de rest van de
bekleding zodanig gedemonteerd, dat mams vele jammerkreten slaakte
en met weemoed terugdacht aan die eerste dagen toen de zijdeweelde
mij zó smetteloos en fraai gestreken omwolkte.
Mams wist niets beter te doen dan
zich met bloedend hart bij mijn demontagewoede neer te leggen door
definitief uit mijn wieg te verwijderen al wat daar overbodig
scheen te zijn. Ik op mijn beurt rekende daartoe echter niet de
gordijntjes. Ik mocht ze dan al eens mishandelen - een wieg zonder
gordijnen wenste ik per se niet, hetgeen ik door luide protesten
kenbaar heb gemaakt toen men mij in een gordijnloze wieg poogde te
laten gaan slapen. En gekregen heb ik ze, die gordijnen. Dat
meende ik althans. Dat het eigenlijk maar bij een illusie gebleven
was en dat men mij met succes misleid had door een paar luiers
voor mijn neus te hangen, zou ik pas op later leeftijd vernemen.
In ieder geval heb ik toen door deze gordijnsuggestie mijn
protesten gestaakt...
PIETJE WIJSNEUS