CUBRA

INHOUD PIERRE VAN BEEK
HOME 
BRABANTS
KUNST
FOTOGRAFIE
TEKSTEN
AUTEURS
AUDIO
SPECIAAL

PRINT

Pierre van Beek - Pietje Wijsneus - columns

 redactie: Ben van de Pol

 

Pietje Wijsneus - Memoires van een vroegrijpen baby (1)

Nieuwe Tilburgse Courant - woensdag 6 november 1946

 

't Was op een grauwe, troosteloze Dinsdag, dat ik ter wereld kwam. Dat ging om buiten mijn verwachtingen, want ik had me mijn geboortedag sinds onheuglijke tijden voorgesteld als 'n zonvolle Zondag. Mijn eerste teleurstelling op het ondermaanse incasseerde ik derhalve op de meest korte termijn. Toch vormde dit geen beletsel om alsnog mijn lang van te voren ingestudeerde vreugdekreten te declameren, een debuut, dat zeer ten genoege van de geachte aanwezigen scheen uit te vallen. Aangezien ik tegelijkertijd mijn als-theeschoteltjes-zo-grote ogen openspalkte, deed mijn eerste blik reeds een ontdekking. Hij pijlde linea recta op een wekkerklokje van het nachtkastje. Een dot van een kans om voor altijd in de annalen van het huis te boekstaven, dat het zeven minuten vóór half vijf in de namiddag was. Zonder deze activiteit mijnerzijds ware het gevaar niet denkbeeldig geweest, dat dit historische moment, waarvan ik zowel middelpunt als getuige was, voor altijd zou zijn weggezonken in de nevelen der vergetelheid, want ik merkte goed, dat niemand aan zo'n kleinigheidje dacht.

Dat men mij direct daarna in een wollen dekentje wikkelde, dat tergend kriemelde op mijn fondant-rose velletje, was een bewerking, die ik maar matig kon waarderen al moet ik toegeven, dat zij toch nog in het niet verzonk bij het daarop volgende torment van mijn eerste bad. Ik kwam kubieke meters lucht te kort om uiting te geven aan de gevoelens van afkeer, die mij bestormden op het moment, dat ik werd neergelaten in die vijver met zijn eindloze, crème-geschilderde oevers. Dit helse voorgeborchte bleek evenwel de doorgang naar een hemel van rose zij, vol van barok-achtige draperieën, fratsen en tierlantijntjes. Geen wonder, dat ik in één flits de overtuiging kreeg, dat ik het Rubens-engeltje was, dat daar tussen hoorde. Ongetwijfeld meende dit ook de zij, want toen ik neerdaalde in zijn wolken, ruiste hij zó vriendelijk en zó uitnodigend als er wel nooit meer in mijn leven iets ruisen zal...

Dit idyllisch ogenblik werd wreed verstoord door het treiterend piepen van de deur, dat eerst ophield toen om de scherpe snede van die deur een pompoen-rood mannenhoofd verscheen zoals ik, glurend tussen spleten van zij en riet, vermocht te constateren. 't Was onmiskenbaar het hoofd van mijn vader. "En?... Hoe zwaar?...", vroeg het hoofd. "Gut, mijnheer!", schrok de witte schort, die zich tot taak gesteld had mij als assistente te dienen. "Dat heb ik helemaal vergeten!" Daar had je het gerinkel in de glazen. Nu ruiste er geen zij meer, maar rits-rats-roets vloog het wolkenparadijs uit elkaar, verdween al wat mijn schamelheid verhulde en lag ik te wiemelen in een net, dat ik later, in vergrote editie, terug zou vinden in een circus, als acrobaten levensgevaarlijke toeren verrichten. Er was gemanoeuvreer met halters en gewichten met de eindconclusie: "Zes pond, twee ons en dertig gram." "Ik had hem ook tegen de zes en een half pond geschat", verklaarde de schort zelfvoldaan. "Tante, tante," dacht ik bij mezelf, "je hebt het lelijk mis!" Maar ik zei niets, verlangde alleen maar terug naar mijn paradijs. En dat kreeg ik!

PIETJE WIJSNEUS