Nummer
21 Ontbreekt
Nummer
20 werd op zaterdag 12 dec. 1964 en nummer 22 op zaterdag 19 dec.
1964 in Het Nieuwsblad van het Zuiden gepubliceerd. In de kranten
tussen 12 en 19 december troffen wij geen aflevering van de
Tilburgse Taalplastiek aan. Omdat bovendien in nummer 22 op het
einde staat: "Mutsaers op de dam, waar wij het de vorige keer
over hadden..." en deze Mutsaers in nummer 20 ter sprake werd
gebracht, staat het nu voor ons vast dat nummer 21 nooit
verschenen is maar dat het redactionele fout in de nummering van
de afleveringen betreft.
Nummer 22
inzendingen
We
beginnen vandaag met een woordje tot onze medewerkers. Bij de
behandeling van de ons toegezonden "stof" streven we er
naar - overigens niet steeds met evenveel succes! - de zaken een
beetje te ordenen door bij elkaar te gebruiken wat zich daartoe
leent. Dit houdt op de eerste plaats in, dat we uit de diverse
brieven van tijd tot tijd een graantje pikken en dat het zelden
zal voorkomen, dat een inzender het grootste deel van zijn brief
hier ineens terugvindt. Verder betekent het, dat het wel eens lang
kan duren eer al uw geleverde stof een beurt heeft gehad. Dus
geduld oefenen en de moed niet verliezen! Ook valt er wel eens het
een en ander als onbruikbaar af. Maar dat bewaren we dan tóch!
Wie weet waarvoor het nog ooit kan dienen al is het dan niet voor
de taalplastiek. Tenslotte: soms werd hetgeen u schrijft hier al
behandeld, maar is dat aan uw aandacht ontsnapt. Ook dát blijft
achterwege. En dan starten we nu weer.
verwensen
"Ge
kunt den bout hakke!" zeggen we in Tilburg, waar de
"Hollander" het wat netter doet met: "Morgen
brengen! Je tante! Ja, ik zal gek zijn!" Die
"Hollanders" kennen echter ook de uitdrukking: "Hij
kan me de bout hachelen". Zowel "hachelen" als
"bout" zijn Bargoens of dieventaal, waarover wij ook
reeds in een vorig artikel spraken. Het werkwoord
"hachelen" betekent: eten, ook wel gulzig eten. Met
"bout" worden fecaliën aangeduid. Men weet nu meteen
waar het woord "boutketel" vandaan komt, dat men ook in
Tilburg wel eens voor wc kan horen gebruiken. "Den bout
hachelen" betekent in het Bargoens figuurlijk: naar de maan
lopen. Het is een zeer platte verwensing. We geloven echter niet,
dat die platheid in Tilburg wordt aangevoeld, daar vermoedelijk
nauwelijks iemand, die van "bout hakke" spreekt, zich
bewust is van wat hij eigenlijk letterlijk zegt...
verbazen
Voor
de uitroep: "Je denkt zeker, dat ik gek ben!" of:
"Ben je nou helemaal gek" kan men te horen krijgen:
"Zijde (ben je) van God verlaote of hedde gin kneupe (knopen)
aon oew onderbroek!" (men zegt ook wel "of hedde (heb
je) gin schoenen aon!"). Een komisch werkende exclamatie door
het onverhoedse contrasteffect, dat ontstaat door combinatie van
twee ver uit elkaar liggende begrippen.
aanmoedigen
Goedkeuring
spreekt uit het compliment: "Ga zo door mijn zoon en gij zult
spinazie eten"... Het merkwaardige hierbij is, dat ze steeds
op een ietwat plechtstatige toon wordt uitgesproken en dat men er
angstvallig ieder dialect in vermijdt. De inzender werpt de vraag
op, of het tweede deel van het gezegde geen verbastering zou
kunnen zijn van "en gij zult Spinoza heten". Spinoza was
de bekende, uit Joodse ouders stammende filosoof, die in 1632 in
Amsterdam werd geboren. Het zou niet gek zijn als de volksmond met
die Spaanse naam geen weg had geweten.
gek
Voor
iemand, die werkelijk niet goed bij het hoofd is zonder
krankzinnig te zijn, heeft men verschillende uitdrukkingen, die
meestal een badinerende betekenis bezitten. Het meest gebruikte is
wel: "Hij heeft ze niet alle vijf" (zintuigen?). Verder
kennen we: "De vierde is naar de vijfde zoeken" (dan
heeft hij er dus maar drie!), "er loopt een streepje
door" en "hij ziet ze vliegen". Origineel kwam de
lezer uit de hoek, die ons schreef: "Hij heeft er vier en 'n
krentebölleke en daarvan is nog gebeten."
nieuwsgierig
Wanneer
een nieuwsgierigaard vraagt: "Wat ga je doen?" en de
aangesprokene is van oordeel, dat hij daarmee niets te maken
heeft, kan de vrager ten antwoord krijgen: "De aap vlooien!
Als je meegaat, mag je z'n pootje vasthouden!" Een ander
antwoord kan luiden: "Voor jouw een vraag en voor mij een
weet."
verbazen
- bedekken
"Er
zal geen maand (mand) over gestölpt zijn" betekent: 't zou
me niets verbazen. Stölpen is "overheen zetten". Men
denke aan "stolp". Bekend zijn nog de glazen stolpen met
beelden er onder, die men vroeger in ieder katholiek huisgezin als
een vermeend kostbaar kleinood (maar in werkelijkheid een
kitscherig geval) op de kast had staan. Bewaar ze maar goed als u
ze nog hebt. Ze waren wel geen cent waard, doch met de
quasi-antiekrage kunt ge nooit weten "wat een gek er voor
geeft"...
leeftijd
Ook
hoorden we eens zeggen: "Gij zijt aan 't stölpen". Men
bedoelde dat de betrokkene de vijftig jaar was gepasseerd. Men
ziet hier vermoedelijk de eeuw "omgestulpt", d.i. naar
de andere kant gekeerd.
begaan,
laten
Wie
het "op z'n heupen krijgt" maakt zich over iets
opgewonden. Het beste is zo iemand maar te laten "aanbetijen",
wat wil zeggen: zijn gang laten gaan.
brutaal
Als
we met "enen straanten meens" te doen hebben, dan moeten
we op het een en ander voorbereid zijn, want die is heel
vrijpostig of brutaal. "Straant" is afkomstig van het
Algemeen Beschaafde "astrant", dat dezelfde betekenis
heeft.
Mutsaers
Mutsaers
op de dam, waar wij het vorige keer terloops over hadden, bestaat
nog steeds komen enige lezers vertellen. Men gaat de Trouwlaan
uit, steekt de Ringbaan Zuid over en neemt dan de akkerweg
rechtuit. Men komt dan bij een boerderij, waar de weduwe Van
Ophooff-Mutsaers woont. En daar is Mutsaers op de dam. Dat weten
we dan ook weer!
TILBURGER
Nummer 23
onzekerheid
We
komen nog eens terug op de in ons vorig artikel behandelde
uitdrukking: "Er zal geen mand over gestölpt zijn". Ons
dialectwoord "stölpen" is verwant met stulpen, wat
eigenlijk betekent "met een deksel bedekken" en ook wel
"ondersteboven keren." Volgens een lezer is een méér
exacte betekenis van de uitdrukking met de mand: Het kan vriezen
en dooien, het kan nog alle kanten uit, er kan nog van alles
gebeuren. Hij is van oordeel, dat de uitdrukking te maken heeft
met een broedse kip. Als men vroeger een kip liet broeden, dan
plaatste men die op eieren onder een omgekeerde mand. Had men dat
gedaan, dus er een maand over gestölpt, dan ging 't broedproces
onherroepelijk door. Maar vóór dat gebeurde, was men er nooit
zeker van of het wel zou doorgaan, want al ging de kip
"zitten", het kwam net zo vaak voor dat ze ook weer ging
lopen. Zo lang er dus die mand niet overheen zat, kon er nog van
alles gebeuren, nl. broeden of gaan lopen.
buigen
De
lezer kent het woord stölpen ook nog in de betekenis van: naar
beneden hangen, buigen, drukken enz... Van iets dat recht staat en
uit die stand vandaan moet, zegt men: "stölpt eens 'n
bietje".
vallen
Is
iemand ergens afgevallen dan zegt men: "hij is er achterover
afgestölpt".
paard
Zelfs
van een paard, dat geneigd is het hoofd dicht bij de grond te
dragen, zeggen paardenkenners: "'t Is ne stölpert."
braamsluiper
Tenslotte
bestaat er in onze omgeving nog een vogeltje, dat met de naam
"stölpnisje" (nestje) wordt aangeduid, omdat het een
van boven dichtgebouwd nestje maakt. We hebben hier de zgn.
braamsluiper op het oog.
branie
Die
"braam" voert ons naar "bram". Iemand kan
"de bram spelen" en "'n bram zijn". Daarmee
wordt iemand aangeduid, die gaarne de baas of haantje de voorste
speelt en er ook op staat, dat in deze zijn superioriteit wordt
erkend. Zo is in onze contreien de betekenis. Van Dale geeft
echter voor "de bram uithangen": een weelderig en vrij
losbandig leven leiden.
Dit
brengt ons weer op "de banjerheer uithangen", wat ook de
zo juist gegeven betekenis bezit. Die "banjerheer" - of
ook wel mijnheer! - vormt een verbastering van het woord
"baanderheer". Dat was eertijds een edele, die "het
recht had zijn welgeboren mannen onder zijn banier ten strijde te
voeren", zoals Van Dale dat wat plechtstatig vertelt.
fuifnummer
- profiteur
Een
banjermijnheer kan wel eens lopen te "limmeneren". Met
dit werkwoord duiden onze mensen aan het fijne mijnheer spelen,
waarbij dan soms op de achtergrond nog wel de gedachte meespeelt,
dat het van andermans centen gebeurt.
bazig
Van
een meisje of vrouw, die graag over haar jongen of man de baas
speelt, kan men horen zeggen: "Wè zeide (ben je) toch een
erketet (klemtonen op eerste en laatste lettergreep). We kunnen
die "erketet", welk woord aan klanknabootsing doet
denken, niet thuis brengen. Het schijnt echter toch wel in ruime
kring bekend.
Dezelfde
lezer, die dit instuurde, kwam nog met twee originele gezegden
voor de dag, waarvan we wel eens zouden willen weten, of die ook
algemeen gebruikt worden:
bazig
Wanneer
iemand in een gezelschap of op een feestje de baas wil spelen en
wanneer dit niet door iedereen gewaardeerd wordt, kan men de
kritische opmerking horen: "Wat is die kerel toch een euriant."
treuzelen
Aarzelt
een kind lang met het uitvoeren van 'n onaangename opdracht, die
het van vader of moeder kreeg, kan papa of moeder, die dat
getreuzel begint te vervelen, horen zeggen: "Schiet op, gij
zuukt aaltijd de uitteur!" - aldus inzender. We hebben dit
zonderlinge woord nooit gehoord. Misschien komt het van uit-deur?
Is: uitweg-uitvlucht?...
verbijstering
De
uitroep van ontsteltenis, bv. wanneer men iets kostbaars stuk laat
vallen: "Och jikkeres van marante" ziet er ook nogal
ingewikkeld uit. We menen echter hier te maken te hebben met
verbasteringen van de namen Jezus en Maria. Het verschijnsel, dat
de volksmond uit heilige schroom en vrees voor profanatie die
heilige namen camoufleert, is wel bekend.
lijmen
"Hij
valt mee 'ne natte vinger te lijmen" is niet zo specifiek
gewestelijk als een inzender denkt. "Lijmen" betekent:
bepraten. Wanneer dat lijmen met niet méér dan "een natte
vinger" kan geschieden, houdt dit in dat 't bepraten
gemakkelijk lukt. Het Algemeen Beschaafd kent de uitdrukking ook.
Niet gemakkelijk laat zich iemand lijmen, die "geen heiligen
gelooft voordat ze wonderen doen"...
stand
van zaken
Zo
weten we nu tenminste weer een beetje "hoe het schaait".
Dat wil zeggen: hoe de zaken er bijstaan.
molenaar
- beslissen
Kunnen
we ergens geen uitspraak over doen, dan wordt er wel gezegd:
"Dè kan alleen God en de mölder (molenaar) schaaien"
(beslissen) of: "Laat dè God en de mölder mar schaaien!".
Dit soms nog met de toevoeging: "Die schaaien zoveul".
Bij dit "scheiden" van de molenaar hebben we vroeger al
eens stilgestaan. We hebben toen de veronderstelling geopperd, dat
dit wel eens zou kunnen slaan op het achterhouden van meel of
graan, dat de boeren te malen brachten, want de molenaars genoten
blijkens de volksmond - terecht of ten onrechte - op dit gebied
geen goede reputatie. Maar ja, de volksmond beweert zoveel!
Als
onze veronderstelling juist zou zijn, hebben we met een wel speels
gezegde te doen, omdat het woord "schaaien" dan in twee
betekenissen in één gebruikt wordt, t.w. "beslissen"
en "scheiden". Alleen in de eerste is het typisch
gewestelijk en vooral ook Tilburgs. Van Dale kent het als zodanig
niet. Opvallend is de klankovereenkomst met het Duitse
"Bescheid (spreek uit: besjaaid!) wissen" wat betekent:
weten hoe de vork aan de steel zit.
onzekerheid
Tot
slot: We praten ook van: "nie weten waoraaf en waoraon
zijn", wat wil zeggen: niet weten waar men aan toe is.
TILBURGER
Nummer 24
molenaar
- loon
We
scheiden nog niet uit met het "schaaien van de mölder".
Een lezer is ons komen vertellen, dat dit "schaaien" een
interessante oorsprong heeft. In werkelijkheid was het weleer ook
zo, dat molenaars veel hadden te scheiden. In vroeger tijden hield
de mulder voor zijn loon een bepaalde hoeveelheid af van het
gemalen graan. Hij deed dit dus "als loon". Dit heette
"het gemaal" of "de multer". Oorspronkelijk
was die hoeveelheid twaalf kilogram meel per honderd kilo graan.
Later - toen de stoom de wind kwam vervangen - konden de molenaars
dit grote kwantum blijkbaar niet meer eisen en men ziet dan
"het gemaal" teruglopen. Eerst tot tien kilo en later
tot acht en zes kilogram. Nu was er met dit afgehouden meel echter
iets bijzonders aan de hand. Het bestond uit allemaal kleine
"kwakjes", die bovendien ook nog van verschillende
kwaliteit en hoedanigheid waren. De mulder moest dat allemaal maar
uit elkaar zien te houden en daarom hadden ze zoveel te "schaaien",
d.i. te scheiden.
molenaar
- beunhaas - weduwe - onecht kind
Tal
van molenaars, die hun vak niet te best kenden, of die het nogal
gemakkelijk opnamen en tegen het vele werk opzagen, "schaaiden"
helemaal niet. Ze voegden de verschillende soorten meel bij elkaar
en verkochten dit dan als veevoeder. Zó'n molenaar werd in de
volksmond een "hegmölder" genoemd. Wat er die
"heg" mee te maken heeft, is wel wat duister.
Misschien
daagt er enig licht als we weten, dat in het nabije Goirle het
woord "hegwoow" bekend is. Een "woow" (in
Tilburgs dialect zeggen we: "weuw"!) is hier een weeuw
oftewel weduwe. En met "hegwoow" duidt men de moeder van
een buitenechtelijk kind aan. Zo'n "hegwoow" was
natuurlijk geen eersteklas weduwe en een "hegmölder"
ziet men evenmin voor een eersteklas molenaar aan. Misschien is
hij onder de serieuze molenaars wel zoiets als een knoeier of
beunhaas geweest.
druktemaker
- bazig
Onze
inzender heeft nog meer interessants in zijn mars. Hij kent het
woord "rètteketèt" als zelfstandig naamwoord. Hiermede
wordt een man of vrouw aangeduid, die veel lawaai maakt of herrie
schopt, maar dan toch niet in ongunstige zin, doch eer in de
betekenis "een haantje de voorste zijn". Dit zou, gezien
de betekenis en de nóg opvallender klanknabootsing, wel eens in
verband kunnen staan met onze "èrketèt" uit ons vorige
artikel. We menen nu ook te horen welk instrument er wordt
nagebootst. Dat moet een trompet zijn. Zó schettert het woord. En
zou zo'n druktemaakster ook niet "schetteren"? Se non è
vero... Als het niet waar is, is het toch goed gevonden!...
Overigens hadden we ook nog een inzender, die het woord in kwestie
als "hèrreketèk" - ook in de betekenis van baasspeler
- opgeeft zonder echter iets van de herkomst te weten.
bazig
- onuitstaanbaar
We
kregen ook een reactie op het zo vreemde "euriant",
waarmee iemand zou betiteld worden, die op een vervelende manier
in gezelschap de baas probeert te spelen. Inzender kent de
uitdrukking: "'t Is me 'nen horriante kerel!" Dat wordt
gezegd van iemand, die niet is uit te staan, niet te verdragen is.
We zitten hier dan wel dicht bij het Franse "horrible",
dat o.a. "afschuwelijk" betekent. De Fransen hebben
daarnaast het werkwoord "horripiler", dat betekent:
kippevel bezorgen of ergeren. In ieder geval past dat wel bij onze
"euriant'" van de vorige week...
duivel
- erg vinden
Als
een Tilburger iets erg verschrikkelijk vindt en hij wil zijn
geraaktheid daarover eens krachtig benadrukken, dan kan hij
zeggen: "Ge zoudt er den duvel van geselen!"
gek
Wanneer
iemand een erg vreemde stuip uithaalt, kan men te horen krijgen:
"Ge kent de gekken aan d'r kuren".
Om
een antwoord op een vraag, dat men zelf niet kent, te ontlopen en
de vrager meteen maar een "duw" mee te geven, wordt er
gezegd: "Ene gek kan méér vragen dan tien wijzen kunnen
beantwoorden". Nu bestaan er inderdaad mensen, die iemand
"het hemd van het lijf" vragen. Dergelijke lui lopen
niet voorbij "als de Maas langs Maastricht", d.w.z.
zonder een mond open te doen.
stilte
Het
kan ook gebeuren, dat het in een gezelschap plotseling stil wordt
zonder dat daartoe een speciale aanleiding bestaat. Zo'n stilte
werkt dan vaak onbehaaglijk totdat iemand de situatie doorbreekt
met de lakonieke opmerking: "'t Is stil als 't nie
waait". Iedere Tilburger heeft dit beslist meerdere malen
horen zeggen. Minder bekend: 't Is nou goed om wortelzaod te
zaaien! Het schijnt dat men daarvoor "stil weer" of weer
zonder wind nodig heeft. Omdat het zaad zo fijn is en anders
wegwaait?...
ongerust
Een
heerlijke uitdrukking hebben we persoonlijk altijd gevonden:
"Ge hoeft nie in te zitten over ongeleeje aaier"
(ongelegde eieren), waarvan de betekenis is, dat men zich niet
nodeloos bezorgd behoeft te maken. Zolang de eieren niet gelegd
zijn, behoeft men immers ook niet bang te zijn, dat ze zullen
breken. Ook dat "inzitten" in de betekenis van
"bang zijn voor" doet het hier heel lekker.
presteren
Om
nog even in de kippenren te blijven: "Ze leggen nie na gelang
ze kaokelen"... De brave kippen staan er verder echter
helemaal buiten, want 't heeft betrekking op mensen, die wel veel
praatjes verkopen, maar "navenant" niet veel tot stand
brengen. "Veel geschreeuw en weinig wol" zou men in het
Algemeen Beschaafd daarvoor kunnen zeggen!
TILBURGER
Nummer 25
Hasseltse
Schuit - groep - vrijen
De
inzender van de nogal merkwaardige woorden "euriant",
"uitteur" en "èrketèt" alsmede de
uitdrukking "jikkeres van marante" deelt ons mede, dat
deze woorden vroeger door rasechte Hasseltse mensen werden
gebruikt.
In
die dagen kende men daar in die "contereien" ook het zgn.
vrijersgeld. Het behoeft niet te verbazen, dat nu ook "de
Hasseltse Schuit" ten tonele gevoerd wordt. Dat was in de
jaren 1900-1910 een nogal beruchte groep jonge mannen, die meestal
's zondagsavonds hun dadendrang botvierden met kwajongensstreken.
De herinnering daaraan leeft in Tilburg niet alleen voort in de
naam van een hedendaagse carnavalsclub. Zoals ook thans nog wel in
kleine dorpen voorkomt, konden die "nozems" het nooit
verkroppen als een jongen uit een andere wijk, bv. van Korvel of
Broekhoven, op de Hasselt of het Goirke verkering met een meisje
uit die noordelijke wijken aanknoopte. Een jongen die zulk een
stoute moed opbracht, werd opgewacht achter een heg, die er
vroeger maar genoeg stonden, of op een verlaten weggetje. Hij zag
zich dan gedwongen een rondje te geven aan die "Hasseltse
Schuit". Dat nu was het zgn. vrijersgeld! Het rondje placht
opgenomen te worden in café Schijvens tegenover de Hasseltse
kerk. Meestal moest het meisje meebetalen. Van haar zuinig
opgespaard tractementje gaf ze haar jongen dan een kwartje of
zeven stuivers mee. Je kocht toen immers voor vijf cent al een
borrel! Liet de "uitheemse" boeteling zich van de royale
kant kennen door twee rondjes te geven, dan kreeg hij van ieder
van de jongens van "De Schuit" een rondje terug. Als men
bedenkt, dat zo'n groep meestal uit acht tot tien jongens en soms
nog wel méér bestond, dan kan men begrijpen, dat het slachtoffer
in kwestie "hillemol ongaans" thuiskwam - aldus onze
briefschrijver - want hij moest alles opdrinken. Was het niet
goedschiks dan kwaadschiks! Maar o wee, als die jongen "nie
in het tuig wilde". Dan werd hij "d'aandere week"
(volgende week) opgewacht en kreeg hij vanachter een heg
"enen emer mooswaoter" over z'n "liverei". Had
die knaap echter een meisje, dat "nie prut" was, dan
stond die ook ergens klaar met een emmer met een ander stinkend
goedje. Dat kreeg dan een van de lui van "De Schuit"
over z'n "daatje". Onnodig te zeggen dat hetzelfde ook
omgekeerd op Broekhoven kon gebeuren. "Maar de Hasselt spande
de kroon", zo eindigt de briefschrijver.
In
dit stukje proza zijn we al verschillende woorden tegengekomen,
die nauwelijks nog gebruikt worden, maar voorheen in Tilburg zeer
gangbaar waren.
geld
Men
rekende toen nog met stuivers. Dit roept meteen de herinnering op
aan "nen dolder" of daalder, een zilveren munt ter
waarde van 1,50 of dertig stuivers. Dit woord komt van het Duitse
"taler", dat op zijn beurt weer een afkorting vormt van
Joachimstaler, zo genoemd naar het dorp Joachimstal in Bohemen,
waar in 1519 een zilvermijn in bedrijf werd gesteld.
Verder
hebben we als munt nog een "vijftiger", waarmee onze
huidige rijksdaalder werd aangeduid. Van Dale kent het woord
"vijftiger" in deze betekenis blijkbaar niet. Heel oude
mensen in onze stad kan men de uit mode geraakte woorden nog wel
eens horen gebruiken.
ziek
"Hillemol
ongaans" betekent helemaal ziek of niet lekker.
"Ongans" is verouderd Algemeen Beschaafd Nederlands.
koppig
"Nie
in het tuig willen" vormt de meer plastische uitdrukking voor
onhandelbaar zijn. De uitdrukking, die met het inspannen van een
paard te maken heeft, stamt uit het boereleven.
afvalwater
- keuken - kat
"Mooswaoter"
was het afvoerwater, dat via een "geut" (gleuf) of
"goot" vanuit de keuken naar "de moos", een
gat in de hof, liep om daar te versterven. Riolering bestond er
immers niet.
Nu
hebben we echter ook herhaaldelijk een toenmalige keuken als
"moos" of ook wel "geut" horen aanduiden.
Onder de hardstenen bak van de aanrecht was in de boerderijen
tegen de vloer een steen weggelaten, waardoor er in de buitenmuur
een gat ontstond. Dit gat heette het "mozzegat" of
"moosgat". Het diende om bij het schuren van de
plavuizen van "de geut" met een "haaibessum"
(heibezem, die echter meestal niet van hei maar van een ander
houtsoort gemaakt was) naar buiten te "keren" (vegen).
Dit was vooral praktisch daar de dorpel van de keuken vaak hoger
lag dan de vloer zelf.
Tenslotte
was het "mozzegat" ook nog praktisch voor... de kat, die
er zich door naar binnen of buiten wrong wanneer de deur gesloten
was...
livrei
In
"liverei" herkennen we livrei, d.i. ambtskleding, bv.
van een kelner of een lakei. Het wordt door onze Hasseltnaar hier
vermoedelijk gebruikt met enige ironische overdrijving.
terechtwijzen
- baadje
Met
"op z'n daatje krijgen" zal inzender zich wel vergissen.
Werd het zo tòch gezegd, dan moest het eigenlijk in ieder geval
"baadje" zijn. Als zodanig kennen we de uitdrukking ook
in het Algemeen Beschaafd.
"Baadje"
is afkomstig van het Maleise "badjoe", een inlands
kledingstuk in Indonesië. In strikte zin is een
"baadje" een wijd, loshangend, tot op de heupen reikend
buis, dat gewoonlijk aan de hals sluit met een opstaande kraag.
Het heeft ruime mouwen, die slechts tot even over de elleboog
komen. Het is vervaardigd van katoen, fluweel of zijde. Bij
vrouwen is het een opperkleed met nauwsluitende mouwen en dan
reikt het tot aan de knieën. In meer brede zin werd het in
Indonesië wel gebruikt voor een losse, witte kinder- of
meisjesjurk.
Zo
zijn we dan vandaag van de Hasselt vertrokken en in Indonesië
terecht gekomen!...
TILBURGER
Nummer 26
gaar
Op
een vraag of de aardappels nog niet gaar waren, antwoordde een
moeder: "Nee, ze zijn nog maar "ruitergaor". De
betekenis hiervan bleek, dat de aardappels bijna gaar waren. We
hebben de uitdrukking nooit eerder gehoord. Zij, die haar
gebruikte, had ze weer van een vrouw, die - méér dan een halve
eeuw geleden - uit Kaatsheuvel afkomstig was. Kon er misschien
achter zitten, dat vroeger ruiters aardappelen al begonnen te
consumeren voordat ze helemaal gaar waren? Etymologisch bestaat er
wel een samenhang tussen de woorden "ruit" en
"rauw".
standsverschil
"Wie
als ezel geboren is, wordt geen paard", betekent dat wie arm
is het in de regel wel blijft, hoewel men 't ook breder kan zien,
waardoor de betekenis wordt, dat een mens versleten moet worden
zoals hij geboren is. De Italiaan geeft hetzelfde weer met wat in
het Nederlands vertaald zou luiden: "Wie rond geboren wordt,
kan niet vierkant sterven".
Naar
oude volksopvatting moet de "kleine man" het altijd
tegen de "groten" afleggen. Men drukt dit kernachtig uit
met: "Een kalf kan tegen een koei niet stoten". En nu
springt natuurlijk ook onmiddellijk in de gedachte die andere
levenservaring: "Een kwartje heeft het nog nooit van een
gulden (rijksdaalder) gewonnen". Ja, met grote heren is en
blijft het nu eenmaal kwaad kersen eten, zeggen we als we eens een
beetje "freet" willen praten.
trots
Het
woord "freet" is wel specifiek gewestelijk en wordt ook
nu in Tilburg en omgeving nog gebruikt. Het betekent deftig of
voornaam en ook wel trots. We spreken ook van "'n frete
madàm".
Tilburgs
ABN - "nooi" - "plekken"
Dat
"frete gedoe" vormt een amusant hoofdstukje apart als
men zijn oren de kost geeft. Kinderen konden er vroeger bij het
spelen vaak iets van maken, wanneer ze Algemeen Beschaafd
trachtten te spreken zonder het te beheersen. Het was nu eenmaal
niet "hun moers taal"!... Wij herinneren ons kinderen te
hebben horen zeggen: "Ga eens gauw molk halen in de emer"
(melk halen in de emmer). Dat klonk in hun oren verschrikkelijk
"freet". Diezelfde kinderen zeiden ook: "Schuif 't
maar onder de door deur" (onder de deur door).
Nu
we tòch in dit straatje zitten: Het is ons herhaaldelijk
opgevallen hoe ook volwassenen hier soms geen weg weten met een
vertaling in het Algemeen Beschaafd Nederlands van het
veelgebruikte Tilburgse "nooi". Bv. in: "Ik doe 't
toch zo nooi!" Welnu, die vertaling is "node", een
woord, waarvan bij de Brabander z'n tanden pijn doen als bij
piepend gekras van ijzer op ijzer...
Er
zijn ook Tilburgers, die - overigens het Algemeen Beschaafd
volledig beheersend - niet goed uit de voeten kunnen met het
werkwoord "plakken" in de betekenis van lijmen, kleven.
Zij zeggen "plekken" en schijnen "plakken" als
dialect aan te voelen. Dat "plekken" valt dan soms in
een keurige zin als een donderslag bij heldere hemel. Wie andere
taaloren aan zijn hoofd heeft staan, denkt dan wel eens: "Nou
moe"... Misschien moeten we dit misverstand wel een beetje
wijten aan de, tot heden nog wel ingeburgerde, bijnaam voor een
bekende, een eeuw oude zaak in kantoorbenodigdheden e.d. in
Tilburg: "Jan Plek". Mogelijk ook dienen hier echter
oorzaak en gevolg omgekeerd te worden.
Tilburgs
+ ABN
Koddig
is het ook vrouwen, die het bv. over een doktersbezoek hebben in
hun conversatie te beluisteren. (Als ze in de bus van het
ziekenhuis komen!) Zij zelf spreken op z'n Tilburgs, maar zodra ze
de dokter citeren valt het citaat in het Algemeen Beschaafd uit.
Bv. "Je moet het kind maar goed warm houden, zeej. Jè, dè
zeej"... Deze manier van spreken getuigt nog van de hoge
eerbied, die men voor een dokter koestert. Er zijn echter ook wel
van die brutaaltjes, die het zelfs met een dokter niet steeds eens
zijn. Als ze dan eens geducht "de waarheid" verteld
hebben, kunnen we in Tilburg tot de volgende, aardige constructie
komen: "Zeg dek 't um zi, zizze" (Zeg dat ik het hem
zei, zei ze).
zeispreuken
- Witlox - ongeloofwaardig
De
vader van een lezer hield er een, in dit verband passende,
merkwaardige uitdrukking op na om te kennen te geven, dat iemands
verhaal wel erg onwaarschijnlijk klonk. Hij placht dan te zeggen:
"'t Kan zeejen, zeej Witlox". Men geloofde dan geen zier
van het vertelde. Wie Witlox was, weet de inzender niet. Wij
brengen de uitdrukking in verband met "zeggen", waarvan
de derde persoon nog enkelvoud verleden tijd in ons dialect wel
als "zeej" gebruikt wordt. (Soms ook - nog platter:
"zî-j"!) We kunnen dan komen tot "men zeej"
of "men zei". En wat "men" zegt... nou, dat
blijft vaak voor rekening van die "men". Of weet iemand
een betere verklaring?
molenaar
- lagerwal
En
dan moeten we nog eens even stilstaan bij onze inmiddels befaamde
"hegmölder". Iemand die er veel van weten kan - "nourri
dans le serail!" - vrij vertaald: "opgevoed in de
molen" - komt ons vertellen, dat een "hegmölder"
was een aan lagerwal geraakte molenaar, die rondzwierf zonder
thuis en zonder vast werk. Zo'n mulder trok van de ene molenaar
naar de andere. Nu bestond er een ongeschreven wet, dat iedere
molenaar aan een "hegmölder" die bij hem aanklopte, die
man twee maal vierentwintig uur onderdak en kost diende te geven.
Inzendster herinnert zich hoe bij haar vader eens een heel oude
hegmölder met een lange, witte baard verbleef. Een andere keer
klopte er een aan, die dronken was. Bij zijn vertrek - na genoten
gastvrijheid - was ook haar moeders horloge verdwenen. Die
hegmölder heeft men altijd van de diefstal verdacht... Wie goed
doet, ontmoet niet altijd goed!... Dit alles is nu een halve eeuw
geleden. De laatste hegmölder werd door haar ouders een veertig
jaar geleden ontvangen. Sindsdien verschenen er steeds minder,
totdat ze geheel uitstierven - en het sympathieke gebruik
vermoedelijk wel met hen! Hier hebben we dus de "hegmölder",
waar het om ging.
meikever
- molenaar - sufferd
Daarnaast
willen we nog een lakonieke associatie van een lezer vermelden:
Een hegmölder is een mölder (mulder), die in een heg zit. Wij
gebruiken namelijk ook het woord mölder, mulder (molenaar) voor
meikever. Deze zitten vaak in heggen, o.a. beukeheggen. In deze
heggen gingen jongens vroeger "mölders schudden". Onder
die "mölders" (meikevers) kwamen ook
"molenaars" voor. Dat waren in de jongenswereld
meikevers met een witachtige kleur over de dekvleugels (alsof ze
met meel bestoven waren). Daarnaast bestonden er "kappecientjes"
(capucijnen). Deze waren diep, mooi bruin van kleur en zagen er
met hun "baard" en glad kopje... - en met een beetje
fantasie! - ook inderdaad als een capucijn uit.
Men
zegt van iemand: "Ge zijt 'nen kever!" (stommerik). Een
mulder is een kever en een "hegmölder" dus een stomme
mulder... Misschien was een "hegmölder" inderdaad een
stommerik! Wij houden het echter op de eerder gegeven verklaring
van onze molenaarsdochter. En hiermee is de "hegmölder"
dan wel voldoende uit de doeken gedaan!...
TILBURGER
Nummer 27
feeks
Ze
komen in Tilburg natuurlijk niet voor - of misschien toch wel bij
wijze van uitzondering - maar het woord is bij ons zeer inheems en
leeft intens, gezien de vele malen, dat het ons reeds werd
ingezonden. Hier is het dan: kernòllie. Het liefst zet men er nog
het bijvoegelijke naamwoord "kaoi" bij en zo krijgen we
dan 'n "kaoi kernòllie", wat eigenlijk een pleonasme
is, want het laatste woord sluit het eerste al meer dan voldoende
in. U weet natuurlijk allemaal wat het betekent. We duiden er een
zeer kwade vrouw mee aan. Zo een met heel wat haar op haar tanden.
En daarmee is dan alles nog niet eens gezegd. Het woord is een
verbastering van "kanalje", wat - volgens Van Dale -
"gemeen, laag, liederlijk" persoon betekent. Toch dekken
deze drie kwalificaties nog niet precies de gevoelswaarde, die het
woord voor een Tilburger heeft. "Kanalje" is op zijn
beurt weer afkomstig van het Franse "canaille" en de
Fransen haalden het, via het Italiaans, van het Latijnse "canis",
dat hond betekent.
kanarie
Van
de "kernòllie" naar de "knorries" is maar
één stap. Iemand schreef ons: "hij zaat op z'n hukkes
(hurken) veur de knorriekooi." Op die manier vloeken wij onze
charmante kanarievogeltjes uit, waarmee we ook wel bij de honden
terecht kunnen komen - zij het dan niet etymologisch! De kanarie
heet zoals hij heet, omdat hij in oorsprong afkomstig is van een
groep eilanden in de Atlantische Oceaan, die wij als Canarische
eilanden kennen. Honderden jaren voordat de kanarie hier werd
ontdekt, noemden de Romeinen deze eilanden reeds "Insulae
Canariae". Die naam kon natuurlijk niet van de toen nog
onbekende kanaries komen. Dat deed hij dan ook inderdaad niet.
Oudtijds kwamen van die eilanden een soort grote, sterke honden en
"hond" was bij de Romeinen toch immers "canis",
zoals we daar net al gezien hebben. Zo kwamen die eilanden en
uiteindelijk onze "knorries" aan hun naam.
dubbel
op
Ja,
ja, als het "over den hond is, kan het ook wel over de
start". Dat betekent als het dan toch erg is, kan het nog wel
wat erger zijn. Méér concreet wordt in Tilburg de uitdrukking
o.a. gebruikt als iets, wat toch al veel geld gekost heeft, nog
meer blijkt te kosten. Dat kan er dan ook nog wel bij, redeneert
men.
Bels
lijntje - spotten
Om
zijn herkomst liegt niet het gezegde: "Het Bels spoor is er
mar 'n bisje (beestje) bij." Dat "Bels spoor" was
en is zo'n beetje met het Tilburgse leven vergroeid, omdat het zo
bij uitstek geschikt was als mikpunt van spotternij. Het is de nog
bestaande spoorlijn, die via Riel en Alphen naar Baarle-Nassau
loopt en van daar aansluit op het Belgische spoorwegnet. Renderen
zal het wel nooit gedaan hebben, zodat op een gegeven tijdstip het
reizigersvervoer gestaakt werd. De lijn zou dan ook reeds lang
helemaal ter ziele zijn geweest, indien ze geen bijzondere
"kruiwagens" had. Met andere woorden: als er geen
"hogere" motieven waren om haar te handhaven. Haar werd
zelfs de eer aangedaan van een royale omlegging, waarvoor ze zelfs
nog een van de mooiste gedeelten van de "Oude Warande"
mocht opslikken. Nog altijd vormt ze een obstakel voor de
Bredaseweg, die ze nu bij de Zwartvensestraat oversteekt. Voorheen
deed ze dit bij het begin van de kom van de stad bij het in de
eerste dagen van de oorlog verwoeste café "De Vier
Winden". Het treintje reed daar bij het passeren stapvoets en
de machinist was wel zo vriendelijk met een rode vlag vooruit te
lopen.
Men
kan de aangehaalde uitdrukking gebruiken als bv. iemand iets
groots toont en men op een ironische manier zijn instemming
betuigt, die echter - juist door de ironie - wel eens
niet-instemming kan zijn. Zo voelen wij ze tenminste aan, al
zullen we voor deze opvatting onze "hand nie in het vuur
steken"...
omslagdoek
- pak slaag - huichelaar
Misschien
ooit van een "follievawer" gehoord? Uit z'n Tilburgs
dialect te voorschijn gepeuterd betekent het "falievouwer".
Letterlijk zal dat wel iemand zijn die falies opvouwt. Maar de
falies zijn uit de mode en zo is dit woord ook wel tot sterven
gedoemd voor zover het al niet dood is. Falies waren lange zwarte
omslagdoeken, we menen met franjes er aan. Ze werden gedragen door
vrouwen bij begrafenissen. Men sloeg ze over het hoofd en ze waren
zo groot, dat ze niet alleen de hele figuur omhulden, maar
daarenboven nog bijna tot op de grond toe afhingen. Een
begrafenis, waarin veel vrouwen met falies meeliepen, leverde een
net en keurig gezicht op. Er was wel een tijd, dat men zich
schaamde zonder falie in de stoet te lopen. Wie er zelf geen rijk
was, ging er dan een bij een kennis lenen. Mogelijk dat dit
uitvaartkledingstuk ergens in een hoekje van de Kempen nog wel
gebruikt wordt. Het woord komt misschien van het Oudfranse "faille".
Men kan er echter niet goed achterkomen, waar de Fransen het op
hun beurt hebben gehaald, zodat het net zo goed kan zijn, dat zij
bij het Nederlands leentjebuur gespeeld hebben...
We
kennen ook nog de uitdrukkingen "op z'n falie krijgen",
iemand "op z'n falie geven" (pak slaag krijgen resp.
geven) en "iemand onder de falie uithalen" (ontmaskeren
of ook: slaag geven???). Men zou nu haast gaan denken, dat vroeger
ook ooit mannen de falie hebben gedragen. Maar dat weten wij niet.
Intussen
zijn we nog altijd niet aan het eind van onze "follievawer".
Men gebruikt dit woord namelijk in een figuurlijke zin en dan
betekent het: schijnheilige, huichelaar. De "falies"
hebben hun tijd gehad - "falievouwers" zullen er altijd
blijven...
TILBURGER
Nummer 28
laaghartig
Wanneer
men in Tilburg zegt: "Hij is zô gemèèn as goed van 'ne
cent 't el", weet iedere ingeborene, dat men te maken heeft
met iemand waarvoor men moet oppassen, omdat hij tot alles in
staat is: er geen moraal op na houdt.
blindaas
- inhalig - verslechtering
Wie
"niks afslaot as vliegen en blendaozen" is zó inhalerig
van aard, dat hij alles accepteert, wat hem wordt aangeboden.
"Blendaos" (blindaas) is in onze streek de benaming voor
een bepaalde soort steekvlieg, die vooral voorkomt aan de
waterkanten. Die beesten kunnen venijnig steken. Zwemmers in
beken, vennen of andere natuurbaden kunnen daarvan meespreken. De
vliegen zuigen zich op het lichaam vast en laten zich slechts met
geweld verwijderen. Er zijn mensen wier bloed op de steek van een
"blendaos" zodanig reageert, dat lichaamsdelen zoals arm
of been zeer sterk opzwellen. Een steek nabij het oog kan bij de
mensen, die er bevattelijk voor zijn, tot gevolg hebben dat het
oog tijdelijk geheel dicht raakt door de opzwelling.
Het
zal nu wel duidelijk zijn, dat de uitdrukking: "Het is van de
vliegen naar de blendaos" ons gewestelijk equivalent is van
het "van de wal in de sloot" of "van de regen in de
drup geraken."
opgelaten
- armoede
Wie
al dit "maleur" (ongeluk) overkomt, "is er mee
gedallast". Hij "is er mee klaar!"... Dit woord
komt van het Hebreeuwse "dal", dat arm, in de betekenis
van niet rijk, aanduidt.
Elders
in ons land - en ook wel in onze stad - kent men de uitdrukking
"in de dalles zitten", wat Van Dale volkstaal noemt. Het
betekent: in de armoe zitten.
kaartspel
Kaartspelers
kunnen er ook wat van. Ze houden er een heel eigen terminologie op
na, die de moeite van het verzamelen wel waard is.
Wie
bij het spel "niet bekent", d.i. niet de kaart van de
gevraagde kleur op tafel gooit, "sokt", afkomstig van
het werkwoord "sokken". Is men echter wat
"deftiger" aangelegd, dan wordt er wel van "saken"
gesproken. Wie met opzet "sokt", belaaitafelt de boel,
oftewel mild gezegd: hij bedriegt. Men gebruikt voor de vertaling
echter liever een wat forsere krachtterm. Is het "opgelegd
pandoer" dan ligt de zaak heel duidelijk.
Sommige
kaarters kunnen nogal eens tekeer gaan over de slechte kaarten,
die ze in handen krijgen. Ze zijn vaak zeer origineel in het
uitvinden van krachttermen om uiting aan hun gevoelens te geven.
Iemand zendt ons de uitdrukking "ongegaoierde kaort in z'n
hand hebben". Dat zijn dan heel slechte kaarten. Mogen we
hier aan "ongenadig slecht" denken?? Met zulke kaarten
kun je "ginne kaoter strikken" (geen kater strikken),
eens geducht en met succes je slag slaan.
nakomertje
Misschien
ooit van "een schèrkuukske" gehoord? Het gaat hier over
een "scheerkoekje", waardoor we echter nog niet veel
wijzer worden. Scheren heeft hier de betekenis van
"schrapen". Men kan bv. een pan uitschrapen of
leegscheren, dat wil zeggen er de laatste restjes uithalen. Ons
koekje is dus gemaakt van de laatste resten. Maar het gaat
helemaal niet om een koekje, want ons woord heeft alleen een
figuurlijke betekenis. Men duidt er een "nakomertje" mee
aan, een wat laat geboren kind op welks komst niet meer gerekend
was. Een eveneens Tilburgs synoniem voor "schèrkuukske"
is "panschropsel" (panschraapsel).
vegen
- uithouden
In
Tilburg werd vroeger "de hèrd of het èref gekèèrd"
(de haard, vloer en òòk woonkamer of het erf gekeerd). Dat wil
niet zeggen "onderstebovengezet", maar eigenlijk bijna
het tegenovergestelde. "Kèren" is hier vegen "mee
den bissum" (met de bezem). Van Dale kent dit werkwoord in
deze betekenis niet. Wèl heeft hij van het volgende gehoord, dat
hij als Zuid-Nederlands kwalificeert: "het ergens niet kunnen
keren". Bv. "Ik kon het er nie keren van de rook, de
stank, de herrie enz. Zo gebruiken wij "keren" ook en
dan betekent het "kunnen uithouden".
zand
strooien
Bij
het "keren van de haard" kwam vroeger nogal wat kijken.
De vloeren van blauwe of rode plavuizen plachten bestrooid te
worden met fijn wit zand. Dat mooie zand, waaruit de Beekse Bergen
en de Udenhoutse Duinen bestaan. Het oude zand werd eerst
bijeengeveegd en daarna moest het nieuwe gestrooid worden. Op de
ene plaats maakte men daar méér werk van dan op de andere. Er
werden soms met het zand figuren en tierlantijnen op de vloer
aangebracht en in ieder geval werden de plaatsen, waar de stoelen
en "het kammenet" (kast met laden) stonden, vrijgelaten.
De randjes van het zandtapijt dienden daarom keurig recht of met
mooie bochten te worden bijgeveegd. Men kon dit niet zo maar
"met de Franse slag" doen, want dat leverde geen gezicht
op. Er bestonden vrouwen, die dit zandstrooien tot een ware
volkskunst verheven hadden.
Nu
is het ook duidelijk waarom er, vooral bij boerderijen, een
speciaal zandhok op na gehouden werd. Dit bevond zich nagenoeg
steeds onder de bakoven, die buiten tegen de zijgevel van de
boerderij stond aangebouwd. Dit zandhok was alleen van de
buitenkant toegankelijk. Voor de kinderen van de boer vormde het
vaak een geliefde speelplaats. De kat krabde er echter ook nog wel
eens graag haar kuiltjes en dat was voor die kinderen niet steeds
zo plezierig, al was een boerekind overigens niet zo flauw op dit
gebied...
zeispreuken
- Witlox - zwijgen
"Het
kan zeejen zeej Witlox" meldden wij in een vorig artikel.
Inzender wist niet wie Witlox was. Nu, een lezer is ons dat
precies uit de doeken komen doen. Het moet hier gaan over Noud
Witlox, die al tijdens de eerste wereldoorlog, dus tussen
1914-1918 overleden is. Hij was een welgestelde burger, kort en
dik van postuur en ging altijd goed gekleed. Hij bezat twee
bierbrouwerijen. Eén in Haren en één aan de "rechterzijde
van het kerkplein op de Heikant". Aan dit plein had hij ook
nog een zeer behoorlijke boerderij, die tevens als woonhuis
diende. De woning staat er nog - zij het in zeer vervallen staat.
Hij hield ook personeel, t.w. een knecht en meiden.
Onze
Witlox, een gul en goed mens, was ook lid van Tilburgs
gemeenteraad. Op de dag van de raadsverkiezingen kon iedereen in
de herbergen waar zijn bier verkocht werd, gratis drinken, van
welke gelegenheid "door sommigen misbruik gemaakt werd"
voegt onze briefschrijver er lakoniek aan toe. Nu was Noud in de
raad geen prater. In zijn stamherberg op het Lijnsheike bij
"Piet Vriel" (Piet van Riel, de kastelein en niet de
bakker die ook zo heette) werd wel eens aanmerking op Noud's
zwijgen in de raad gemaakt. Zijn enige repliek luidde dan:
"Spreken is zilver maar zwijgen is goud"...
Aldus
eindigt het verhaal van onze inzender die zich "ene
genekaantse" noemt en die - naar wij menen te weten -
"in zijn tijd" in Tilburg ook wel wat heeft "meegepolletiekt"...
TILBURGER
Nummer 29
kwaad
Wanneer
men op een nadrukkelijke manier te kennen wil geven, dat iemand
bijzonder vertoornd is, zegt men wel: "Hij was zo kwaad als
een hekke(n)". Een zo op het eerste gezicht nogal zonderlinge
vergelijking van twee moeilijk met elkaar in verband te brengen
begrippen. Een hekken is immers een omheining van hout of ijzer.
Misschien mogen we hierbij aan haag of heg denken, dat weer iets
met een voorwerp met punten te maken moet hebben. Dan zouden we
bij steken terecht kunnen komen. Of het zo ook inderdaad allemaal
is?...
gezond
Duidelijker
is de vergelijking: "Hij is zo gezond as 'nen bliek".
Een bliek is namelijk een zoetwatervis, die zijn naam aan zijn
lichte kleur te danken heeft.
geboorte
Twee
Tilburgse huisvrouwen stonden met elkaar over een derde buurvrouw
te praten. "O", zei de een, "ze doet het voor een
boterham met suiker"... Bedoeld werd, dat de vrouw niet de
minste moeite bij een bevalling heeft. Er eigenlijk "haar
hand niet eens voor omdraait".
gemakkelijk
"Ge
hèt er gin keind aon" (je hebt er geen kind aan) wordt
gezegd van een gemakkelijke mens, die niet de minste moeite
veroorzaakt. Er behoeft hier helemaal niet van een kind sprake te
zijn. Het slaat evenzeer op een volwassene.
bed
Een
Tilburgse moeder placht des avonds tegen haar kinderen te zeggen:
"Allé, vooruit in de poetszak", wat haar manier van
naar bed sturen was. We hebben de uitdrukking nooit eerder
gehoord. Mogelijk dat het familietaal betreft.
profiteur
In
onze stad kan men herhaaldelijk de uitdrukking "op
schobberdebonk lopen" of "op schabberdebonk" horen
gebruiken. Van Dale kent "voor schabberdebonk lopen" en
hij noemt het gewestelijke taal met de betekenis: "er als
schooier bijlopen". In Tilburg heeft het echter uitsluitend
de betekenis van "klaplopen", welke verklaring Van Dale
eveneens kent.
haveloos
- schurk - kwajongen
Een
"schabber" is een haveloos, berooid persoon. De gedachte
"in lompen gekleed" speelt er ook mee. Zo hebben we
"schabbejak" en ons Tilburgse "schobbejak" is
daarmee ook gesignaleerd. Bij ons betekent het laatste echter meer
"schurk". Schabber heeft ook nog wel de mildere
betekenis van rakker, kwajongen.
Een
inwoonster van de Hasselt geeft "schabbernak" als
typisch Tilburgs op. Wij hebben het nooit gehoord. Het moet een
persoon aanduiden van wie niet veel goeds te verwachten valt. Het
werd gebruikt in het volgende verband: een dochter wilde naar een
huis gaan kijken, dat te koop werd aangeboden. De moeder zei:
"Daar hoef je niet naar toe; ik ken die schabbernakken... Uit
hetgeen we hierboven allemaal verteld hebben, is de denigrerende
betekenis wel duidelijk.
gierig
- wegen
Iemand
kan "zo gierig als een pin" zijn. Reken maar dat dit erg
gierig is. Men praat ook van 'n "gierige" of
"zuinige pin", waarmee de persoon wordt aangeduid, die
de gewraakte eigenschap bezit.
Verder
wordt er gesproken van "pinnekes gewicht" geven door een
winkelier. En hiermee zijn we dan vermoedelijk wel gekomen aan de
verklaring van de gegeven vergelijking. Tot de uitrusting van de
meeste weegapparaten behoort een pin of pinnetje, nl. de naald die
uiteindelijk het juiste gewicht aangeeft. Bij de ouderwetse
weegschalen, die vroeger in kruidenierswinkels aan het plafond
hingen, balansen met koperen of houten schalen, trof men een zeer
lange naald aan, die niet aan de aandacht kon ontsnappen. De
moderne snelwegers hebben trouwens ook nog vrij lange naalden, zij
het dan ook niet zo groot als die van de oude balansen. Wanneer de
winkelier angstvallig de naald of pin in het oog hield, opdat die
toch maar zeker geen overwicht zou aangeven, gaf hij "pinnekes
gewicht". De klant hield niet van zo'n scrupuleuze
nauwgezetheid. Zó kreeg deze uitdrukking een denigrerende waarde.
huilen
Als
ze aan het huilen waren, of tegen elkaar te keer gingen, placht
een Tilburgse moeder tot haar kinderen te roepen: "Lig toch
nie zo te pallesjanke". Een nogal buitenissig werkwoord, dat
toch wel geen algemene gangbaarheid gehad zal hebben. Of heeft
iemand het méér gehoord? We vinden hierin terug "sjanken",
dat men in Twenthe voor "schreien" gebruikt. En om maar
gewoon bij huis te blijven: wij kennen immers toch ook het woord
"janken", eveneens in de betekenis van
"schreien". In de 17de eeuw, ten tijde van Vondel,
vormde "janken" zelfs het normale woord voor
"schreien". We bedoelen, dat het te allen tijde en in
ieder gezelschap rustig gebruikt kon worden. Thans echter klinkt
het grof en hoort men het alleen in volkstaal.
Het
is met het leven der woorden soms al net als met de mensen
gesteld. Ze dalen of stijgen in stand. "Janken" zakte
dus tot een lager niveau terug. "De wereld is als een trap
gemaakt, de één beklimt hem en de ander daalt hem af" zegt
een Italiaans spreekwoord...
"liggen"
In
de uitdrukking van onze laatstgeciteerde moeder treffen we nòg
een merkwaardigheid aan: "Lig niet te...". Het gaat hier
om dit "liggen". In Tilburg kan men ook horen: "Lig
toch nie zô te vervelen"..., "Lig nie te
zeuren"... Er zijn zo voorbeelden te over te vinden. Dit
"liggen" heeft helemaal geen letterlijke betekenis. Kan
zelfs rustig gebruikt worden tegen iemand, die staat of zit. Het
lijkt of we hier te maken hebben met barokke overdaad in de taal.
Als goede Brabander gebruikt ook de Tilburger immers liever een
woordje te veel dan te weinig. Overdadig is dit "liggen"
echter toch beslist niet. Naar ons taalgevoel vervult het wel
degelijk een functie. Hij "ligt te vervelen" houdt
méér in dan "hij verveelt". Het "liggen"
suggereert niet alleen de herhaling en de lange duur, maar
vertolkt tegelijkertijd nog ergernis. Het is dus rijk aan inhoud
en schept een mogelijkheid tot subtiliteit, waar het Algemeen
Beschaafd best jaloers op mag zijn. Gewestelijke taal is niet zo
maar een brabbeltaaltje uit de onderontwikkelde gebieden!...
TILBURGER
Nummer 30
heimwee
Een
Tilburger vroeg eens aan een inwoner van Zierikzee, die naar
Tilburg verhuisd was: "Heb je geen vaart gehad?"
"Wel nee", luidde het antwoord, "we liepen niet zo
hard". Hieruit blijkt dat de Zeeuw de betekenis van de vraag
helemaal niet begrepen had. "Vaart" betekent hier
"heimwee". Van Dale kent het overigens in deze betekenis
ook, maar geeft het wèl als specifiek Brabants aan. In Tilburg
vormt het een algemeen gangbare term, die niemand misverstaat al
spreekt men dialectisch van "vort".
Nauw
verwant aan deze betekenis is de uitspraak: "Het zal je gatje
varen", wat men tegen iemand zegt wanneer men meent, dat hij
een toestand tegemoet gaat, die slechter is dan de huidige; een
situatie, waarin hij zaken zal moeten missen, die hij - misschien
wel onbewust - waardeerde. Een zelfde betekenis heeft ook:
"Het zal je afvallen". Dit laatste werkwoord in deze zin
zochten we tevergeefs in een Nederlands woordenboek.
trend
- opduiken
Een
paar ongewone uitdrukkingen bereikten ons uit Goirle. Daar praat
men van "in orwege zèn (zijn)". Hier moet verband
liggen met "oord" en "wege", het laatste in de
betekenis van "gebruik". Het gezegde wordt gebezigd voor
"in de mode zijn", ook voor het op gezette tijden
terugkeren van kinderspelen en soms eveneens voor lieden die op
bepaalde tijden terugkeren, van kinderspelen en soms eveneens voor
lieden die op bepaalde tijden weer in de gemeenschap opduiken. Zo
kan men horen: Smalle broekspijpen zijn weer "in orwege",
het knikkeren is "in orwege" of: de zigeuners zijn
"in orwege".
bijpraten
"Bokstaopele"
gebruikt men in genoemde gemeente Goirle als werkwoord met de
betekenis van: in kennis stellen, op de hoogte brengen. Bv.: Hij
wist er van; ze hadden hem bijtijds "gebokstaopeld".
nauw,
in het
Een
originele uitdagingsterm vormt: "Zweten op 'n kaaw
goot". Bv.: "Ik lus oe gruun en ik zwéét oe op 'n kaaw
goot". Letterlijk betekent het: er iemand met gemak onder
krijgen en hem daarbij zó in het nauw drijven, dat hij in een
ijskoude keuken gaat transpireren. Van krachttaal gesproken!
standsverschil
Onlangs
hadden wij het hier over: "Een kalf kan tegen een koei nie
stoten", waarmee dan wordt aangegeven, dat "de kleine
man steeds tegen "de grote" verliest. Met dezelfde
betekenis komt er op ons bureau gedwarreld: "Ge kunt ginne
ponny spannen vur 'n kolenkèr (kar)". De "ponny"
delft immers bij voorbaat het onderspit.
duivel
- zinloos - ruzie
"Het
is tegen den duvel gehaorplukt". Het laatste woord komt van
het Middelnederlandse "haerplocken", dat kijven,
krakélen betekent. "Haarplukken" is Algemeen Beschaafd
Nederlands. Het kan alleen in de onbepaalde wijs gebruikt worden.
stoeien
We
hebben ook wel eens horen praten van "haorplukken in 't
zak". Merkwaardig doet hier het onzijdige lidwoord vóór
"zak" aan. De juiste waarde van het gezegde staat ons
niet helder voor de geest. We menen, dat het gebruikt werd toen
een kluwen kinderen, op en over elkaar op de grond liggend, om een
paar centen of snoepgoed lag te grabbelen.
afluisteren
- kinderschaar - groep
We
hebben de indruk, dat de jonge generaties het niet meer verstaan,
doch de ouderen weten heel goed, welke houding men heeft aan te
nemen als er wordt gezegd: "Er is te veul dak op het
huis". Het vormt de bedektelijke waarschuwing, dat bepaalde
dingen nu niet gezegd kunnen worden, omdat er kinderen bij zijn.
De uitdrukking is daarom zo praktisch in het gebruik, omdat ze
zeker niet kan begrepen worden door hen, die ze niet behoeven te
begrijpen. We hebben dus met een soort codetaal te maken.
"Kleine potjes hebben ook oren" heeft dezelfde tendens,
maar is toch iets minder gecamoufleerd. Vooral als men "unnen
streup kender" (hele partij kinderen) heeft, is het wel eens
oppassen.
We
hebben er plezier in te denken, dat dit "streup" wel
eens iets te maken kan hebben met "stropen" in de
betekenis van "strijkelings afhalen". Bv.: de bladeren
van een takje of haverkorrels van de stengel stropen door er met
de hand langs te strijken. Wat men dan in de hand krijgt, dat
klusje bij elkaar, zou dan het gestroopte of de "streup"
kunnen zijn, daar stropen in ons dialect "streupen" is.
(Als we "ströpen" met Umlaut schrijven, wordt de klank
beter benaderd). De gedachte "snel en dicht opeen
vergaard" speelt hier ook mee en dat past vaak wel bij
"een streup kender".
gunst,
in de - sterven - moeilijkheden
Een
Tilburger kan bij iemand wel eens "goed in de kast
liggen". Dat betekent: een wit voetje hebben of een potje
kunnen breken. Wie bij zijn suikertante het zó ver gebracht
heeft, mag het beste hopen tegen de tijd, dat zij - helaas nogal
"oneerbiediglijk" gezegd van een brave tante! - "op
het rekstrooi ligt", d.i. "op sterven ligt". We
nemen aan, dat bij deze laatste uitdrukking gedacht moet worden
aan het stro, waarop men vroeger in de alkoven sliep en op het
languitgerekt liggen, zoals dit bij een stervende meestal het
geval is. Meer figuurlijk kan de uitdrukking gebruikt worden voor
iemand, die in financiële moeilijkheden verkeert en tracht zijn
zaak nog zo lang mogelijk gaande te houden. Die zaak is dus ook
stervende en tegen de dood inworstelend, en men rekt het sterven.
verhuizen
Met
stro heeft de burger van vandaag doorgaans niet zoveel meer te
maken. Vroeger was dat anders, want men zei: "Verhuizen kost
bedstro". Altijd nog wat plastischer uitgedrukt dan de
mededeling, dat verhuizen kosten meebrengt. Inderdaad ging bij het
verhuizen stro uit de alkoven verloren, al zal dit wel niet het
ergste zijn geweest. Dat zou toch zeker "de kwaaie koop nie
maoke".
Op
verhuizen had men het overigens niet. Hoe komt men anders aan het
aan duidelijkheid niets te wensen overlatend "Drie keer
verhuisd is ééns afgebraand!...
Tot
de volgende keer!
TILBURGER

|