Nummer 1
Tilburgs
De
stormachtige ontwikkeling die onze stad doormaakt, beperkt zich
niet tot het stedebouwkundig aspect, maar vindt ook haar
uitdrukking - zij het dan ook op een meer evolutionaire wijze - in
de taal van onze autochtone bevolking. Langzaam wordt de
gewesttaal verdrongen door het Algemeen Beschaafd Nederlands,
waarbij een mengvorm van beide uitersten de brug voor de
geleidelijkheid slaat. Is deze wijziging enerzijds winst, van de
andere kant mag er ook van verlies gesproken worden.
Onze
gewesttaal, zoals die werd en nog wordt gesproken door brede lagen
van de bevolking, heeft zich steeds gekenmerkt door een plastische
manier van zegging, waardoor vaak met een paar kernachtige woorden
de toehoorder een beeld wordt voorgeworpen met een abruptheid en
directheid, waarop het Algemeen Beschaafd soms jaloers mag zijn.
Komt dit misschien omdat we zo dicht bij de grens wonen aan de
overkant waarvan onze Vlaamse stamverwanten ons in smeuïgheid nog
altijd de loef afsteken?...
De
thans voor onze oren al wat archaïstisch geworden taal van het
Tilburg-van-weleer frappeert echter niet alleen door haar
beeldende kracht, maar ook door de levenswijsheid die zij
uitdrukt, door een goedmoedige, volkse humor en haar gebondenheid
aan een kleine levensgemeenschap, waarvan het cultureel niveau
zich manifesteert in een "forsheid", welke voor hen, die
er zich van bedienden, binnen het kader van de gewone omgangstaal
viel. Wat op de dag van vandaag zeker niet meer het geval is; een
reden waarom wij aan dit facet van onze gewesttaal grotendeels
voorbij zullen moeten gaan.
Tekenend
voor de kleine gemeenschap is het feit, dat tal van zegswijzen en
uitspraken aan een bepaald met name genoemd persoon gebonden
zitten. Soms was dit iemand van gewicht, vaker echter een
doodgewone man uit het volk, die niettemin toch op een of andere
wijze zoveel persoonlijkheid demonstreerde, dat hij door de
volksziel onbewust werd "uitverkoren" - in goede of in
kwade zin! - de schepper te zijn van een "gevleugeld
woord" voor een gesloten gemeenschap, waaraan zijn naam enige
generaties lang verbonden zou blijven.
In
de loop der jaren hebben we een aantal uitdrukkingen, waarover het
hier gaat, verzameld. Vele daarvan leven alleen nog bij de oudere
generaties, andere kan men ook vandaag nog horen. Maar ze staan op
het punt te verdwijnen. Want, evengoed misschien zelfs sterker als
het Algemeen Beschaafd Nederlands, leeft ook de gewesttaal. Ook
zij is voortdurend in beweging. Beide vernieuwen zich doordat er
afslijt en er bij komt. Voor onze opzet is het kort dag! We zijn
er van overtuigd, dat heel wat lezers ons aardige dingen te
vertellen hebben en daarom rekenen wij op hun medewerking. Daarom
vragen wij: "Stuurt u de typisch Tilburgse of gewestelijke
uitdrukkingen die u kent in aan de redactie onder het motto
"Onze Taal". Zo mogelijk met de verklaring van de
betekenis er bij. Op gezette tijden hopen wij ze dan in ons blad
te publiceren. Ter lering en vermaak!... En... "Van 't een
komt 't ander!"...
zeispreuken
- Tooten, Jan - Pelt, Jan van - waardeloos - leed
Ter
illustratie van wat wij bedoelen, geven we hier een paar
voorbeelden uit onze aantekeningen. "'t Is 'n uir, zeej Jan
Tooten en de kat jongde in z'n pruik!" Men kan deze opmerking
horen als iets niet goed lukt. Eenzelfde betekenis heeft ook:
"'t Is frut, zeej Jan van Pelt" en "'t Is knudde
mee den bok". Wie waren deze Jan Tooten en Jan van Pelt?...
Wanneer iemand veel leed doorstaan heeft, beklemtoonde men dit
graag met "De kaai en de straot hebben nie zoveul gelejen as
hij"... Kijk, zoiets bedoelen we.
Een
volgende keer meer! Hopelijk dank zij uw medewerking.
TILBURGER
Nummer 2
taalplastiek
Het
vermogen iets uit te beelden noemt men plastiek. Niet alleen de
beeldende of plastische kunsten zijn daartoe in staat maar ook de
taal kan het. Zij roept dan door woorden een beeld voor onze
geest. Daarbij komt het er op aan dát woord te gebruiken,
waardoor het kenmerk genoemd wordt, dat het meest karakteristiek
is. Dat woord noemt dan "de pittoreske lijn, waarmee in onze
geest al de andere lijnen van het hele beeld verbonden zijn".
Tot
de stijlfiguren die een rol in de taalplastiek spelen, behoort ook
de vergelijking. Alle dichters gebruiken ze op een of andere
wijze. Bekend - en voor sommigen berucht - zijn de breed
uitgesponnen vergelijkingen van Homerus, die de eer genoten heeft
er tot op de dag van vandaag zijn naam aan verbonden te zien. Ook
de Tilburgse en Brabantse mens is sterk in het hanteren van de
vergelijking. Van Homerus heeft hij nooit gehoord en van wat we
hierboven vertelden ook niet, maar hij hanteert zijn vergelijking
spontaan, opgekomen als in een flits, kort en kernachtig en vrij
van gezochtheid.
spurrie
- bamis - wittebrood - gaffel
We
hebben er een paar voor u uit Tilburgse mond opgetekend. "Dat
komt uit als spurrie mee 'n mikske", hoorden we eens een
stadgenoot zeggen. Voor een niet-Brabander gaat deze uitdrukking
beslist in nevelen gehuld. Daar hebben we op de eerste plaats
"spurrie", een nagenoeg verdwenen akkerproduct, dat onze
boeren eertijds voor veevoeder plachten te gebruiken. Men
gebruikte het in de "baomistijd", in de tijd dat het vee
in hoofdzaak op stal stond. Hoewel uitstekend veevoer kon men het
maar een drie weken gebruiken, daarna rotte het weg, vertelde ons
een boer. Zo heeft dit woord wel zijn beste tijd gehad.
Het
gaat ons hier echter méér om dat duister "mikske", een
verkleinwoord van "mik". Nu weten ze in Tilburg nog heel
goed het verschil tussen "brood en mik", waar een
"Hollander" ook nog naar moet raden, doch in die zin
wordt "mikske" niet in onze vergelijking gebruikt.
Daarnaast horen we het woord "mik" in de betekenis van
"gaffel", die op haar beurt weer een hooivork is. En
hiermee beginnen we dan wel in de buurt van onze "mik"
te komen. Een "mik" duidt de vorm aan van een Griekse
ie, dus een Y. Men kan die vorm vinden in houtgewassen daar waar
de takken of stammen zich in V-vorm splitsen. De eerste
wichelroedelopers bedienden zich van zo'n mik (bij voorkeur van
een hazelaarstruik) en de schooljongens hadden een "mik"
nodig voor hun kattepult.
Een
eigenschap van spurrie is nu, dat hij - direct bij het UITKOMEN
uit de grond zich in een "mik" splitst. Dit splitsen
behoort dus eigenlijk tot de essentiële kenmerken van de spurrie.
Zulke spurrie is échte spurrie. Het klopt dus prachtig en daarom
gebruiken onze mensen de gegeven uitdrukking om aan te geven, dat
iets is zoals het behoort te zijn...
kloppen
- pet
Van
kloppen gesproken! Daar schiet ons nog iets te binnen! We
"vingen" in Tilburg twee vergelijkingen, waarin het
werkwoord in de betekenis van "overeenstemmen" gebruikt
wordt. Men kan ze op de huidige dag nog horen.
De
eerste is: "Dat klopt als een zwerende vinger". Iedereen
weet, dat een zwerende vinger pijn kan veroorzaken, die op kloppen
gelijkt. Geducht zweren en dit soort "kloppen" zijn
onafscheidelijk aan elkaar verbonden. Als de vinger flink
"klopt", is het zweren-op-zich in ieder geval in orde.
Wat niet wegneemt dat de patiënt wel kan menen, dat het met zijn
vinger toch helemaal niet in orde is... Het geestige in deze
zegswijze vinden we, dat in de uitdrukking het werkwoord
"kloppen" in letterlijke zin gebruikt wordt terwijl het
uiteindelijk een figuurlijke rol vervult. Ditzelfde is eigenlijk
ook bij de spurriekwestie het geval.
Als
nummer twee hebben we nog "Dat klopt als een politiemuts
zonder klep". Een muts - en zeker een politiemuts - sloot
vroeger de aanwezigheid van een "klep" aan dit
hoofddeksel uit. Onder "klep" wordt dan verstaan het
stijve gedeelte, dat tot het afnemen dient, zoals men dit aan den
pet aantreft. Zou een muts een "klep" gedragen hebben
dan was ze geen muts meer geweest. Als muts is ze eerst zonder
klep in orde. Dan klopt het dus. Hoewel we tegenwoordig toch wel
mutsen met klep kennen... Met het woord "klep" is het in
onze contreien toch een beetje raar gesteld. Men duidt er ook de
hele pet mee.
broek
- deksel - schoppen - zwijgen
"Klepbroeken"
kent onze huidige samenleving niet meer. Het was weleer een
mannenbroek, die van voren met een ruim overslaand stuk sloot
zoals men dat nu nog aan de gemsleren Tiroler broeken kent.
"Klep" schijnt hier de betekenis van "deksel"
gehad te hebben. In die zin wordt het trouwens wel meer gebruikt:
"doe er de klep (het deksel) maar op !"... De platte
uitdrukking: "Iemand voor zijn klep schoppen" kan o.i.
hiermee wel verband gehouden hebben.
Militaire
instructeurs hadden vroeger - en misschien nóg wel - het woord
"menageklep" in hun vocabulaire, waarmee wel zeer
plastisch "mond" werd aangeduid. De associatie met
"deksel" dringt zich ook hier op.
En
tot slot: In de periode van de "klepbroek" deden de oude
vrouwkes het met een "open-toe-broek". De inrichting
daarvan moet ge maar eens aan uw grootmoeder vragen...
TILBURGER
Correspondentie:
Aan
allen die gegevens inzonden hartelijk dank. Ze komen te zijner
tijd aan de orde.
Nummer 3
dialectkunde
Toen
prof. dr. A.A. Weijnen, oud-rector van de R.K. Leergangen te
Tilburg in 1958 zijn inaugurale rede als hoogleraar van de R.K.
Universiteit te Nijmegen hield, betoogde hij daarin o.m. dat de
studie van de taalkunde niet denkbaar is zonder de steun van de
dialectkunde. We roepen dit in herinnering als een compliment en
een aansporing voor hen, die zo vriendelijk waren aan onze oproep
in ons eerste artikel te voldoen door ons een aantal typische
Tilburgse zegswijzen te sturen. Zij kunnen daaruit de voldoening
putten mede te werken aan iets wat niet alleen amusant is, maar
wel degelijk een nuttige achtergrond heeft zoals wij dan ook reeds
gesteld hebben.
Dialect
- en dus ook ons Tilburgs dialect, waarop zo graag wordt
"afgegeven" omdat eigenlijk alle andere dialecten mooier
zouden zijn al weten wij niet waarom - heeft wel degelijk grote
waarde en daarom betekent het voortschrijden van het Algemeen
Beschaafd Nederlands niet uitsluitend winst. We zouden dit kunnen
toelichten met een uitspraak van wijlen de taalgeleerde dr. Jac.
van Ginneken in de Nieuwe Taalgids: "Het gevoel is in de
cultuurtaal sterk op de achtergrond gedrongen. De gevoelsnuancen
van de woorden zijn dan ook in de beschaafde taal niet half zo
levendig als in de dialecten". Dat is het wat we eigenlijk in
ons inleidend artikel ook betoogd hebben en waarvan we in deze
rubriek de tastbare bewijzen van zullen trachten te leveren.
Tal
van belangstellenden sturen ons brieven. De bruikbare stof hopen
wij t.z.t. aan de orde te stellen al moeten wij wel om enig geduld
vragen. "Van 't een komt 't ander" en zodoende kregen we
stof onder ogen, die wel enigszins naast onze opzet staat, doch
die voor Tilburgers toch te aardig is om ongebruikt te laten,
alleen al omdat zij herinneringen wakker roept, die op haar beurt
weer inspiratie kunnen worden tot wat we wel beogen.
zeispreuken
- Tooten, Jan - waardeloos
We
zijn te weten gekomen, dat onze "uir van Jan Tooten"
niet compleet was. Er ontbraken twee woorden aan. Jan Tooten
placht te zeggen: "'t is een uir mee zucht". Door die
aanvulling wordt de uitdrukking eigenlijk pas verstaanbaar. Als
men uit een "uir" (koe-uier) melk verwacht en men krijgt
dan niets dan lucht (zucht), is dat iets anders dan wat het
behoort te zijn of wat men verwacht, zoals Jan Tooten in zijn
zegswijze geen jonge katjes in zijn pruik verwacht had.
Ook
zijn we achter de identiteit van Jan Tooten geraakt. Het was een
bakker in de Zwijsenstraat "een eindje voorbij de
Varkensmarkt". Hij bezorgde zijn brood met een hondekar. Het
feit dat hij 'n "gevleugeld woord" op zijn naam heeft
staan, wijst reeds naar populariteit. En die bezat hij als
vrijgezel en liefhebber van pretmaken dan ook wel. Een
briefschrijver meldt ons de volgende historische anekdote.
Op
een zaterdagavond zat Jan Tooten in het café van Fons Jongen aan
de Korvelseweg naast de Capucijnenkerk, een echt stamcafé, waar
door de gasten wel eens het een en ander werd uitgebroed. Het
duurde de hond, die buiten in de kar moest wachten wat te lang.
Het beest spande zichzelf uit, waarna een gast hem in het café
haalde. Terwijl Jan zijn trouwe makker over de kop streelde:
"brave jongen, ga maar liggen", reden stamgasten de
bakkerskar naar het Capucijnenklooster en boden broeder portier al
het brood aan: "voor de arme paters"...
Om
half twaalf op het sluitingsuur, spande Jan zijn hond weer in. Hij
deed het deksel van zijn kar open en mompelde: "Goed
verkocht, alles kwijt"... Zo ging het op huis aan... Dit
gebeurde werd in een weekblad in versvorm vereeuwigd. Het eerste
couplet luidde:
Een
karretje op het asfalt reed,
De
maan scheen helder, de weg was breed,
Den
hond, die lag te rusten,
Den
bakker dronk met lusten,
Ik
wens je wel thuis mijn vriend, mijn vriend,
Ik
wens je wel thuis mijn vriend...
verdragen
En
nu: "revenons à nos moutons", laten we weer tot ons
eigenlijke onderwerp terugkeren. Een mooi staaltje van
taalplastiek vinden we het volgende: "Een kastelein moet
boonstaken op z'nen kop kunnen laten scherpen". Dit betekent,
dat men als kastelein nogal wat moet kunnen "verduren"
of zoals men ook wel hoort "over zijn kant moet kunnen laten
gaan". Cafébezoekers kunnen wel eens zo lastig worden, dat
ze hem het "bloed onder zijn nagels uithalen". Wie na te
veel gedronken te hebben vomeert, "meet de kastelein
na"...
beloven
- koppig - beledigen
Van
landelijke aard getuigt de uitdrukking: "Ik doe het al liepen
de koeien in de kool", wat betekent, dat men het in ieder
geval doet.
De
landbouw levert wel meer originele en kernachtige taal op. Wanneer
men zegt dat er met iemand "geen rechte voor te ploegen
valt", geeft men aan, dat er met zo'n mens niets te beginnen
is. "Hij wil geen kant uit", of "Hij wil hòt noch
hèr", een terminologie die van de boer en de voerman stamt,
daar het commandowoorden bij het mennen van het paard betreft.
Wanneer men van iemand zegt, dat hij "niet in het tuig
wil", betekent dit eveneens dat er met hem niets valt aan te
vangen.
"Gij
zijt het eerste varken neffen de zog" (zog is: zeug), lijkt
ons niet bepaald een compliment. Om iemand "weg te
zetten" in ieder geval krachtig genoeg!
Tot
zover voor deze keer. Inzendingen onder het motto "Onze
Taal" zien we gaarne tegemoet.
TILBURGER
Nummer 4
Pelt,
Jan van
We
wezen er reeds in een vorig "Plastiekje" op hoe tal van
typisch gewestelijke uitdrukkingen van onze stad ten nauwste aan
een met name genoemde persoon gebonden zitten, waardoor zij wel
heel duidelijk hun eigen aard verraden. Aan de hand van een
voorbeeld, waardoor zekere Jan van Pelt de
"onsterfelijkheid" scheen verworven te hebben, stelden
wij de vraag wie deze Jan van Pelt wel geweest kan zijn. Iemand
die goed thuis schijnt in de bakkerswereld, heeft hem voor ons
opgeduikeld.
Onze
Jan van Pelt was een bakker, die op de hoek van de Korvelse
dwarsstraat woonde en die ons geschilderd wordt als een rustige,
goede man, die evenwel grote vaardigheid bezat in het met een
stalen gezicht verkopen van droge grappen. Hij bezorgde vaak zijn
brood in de destijds meer in zwang zijnde blauwe zak, die in het
midden een opening had. Deze zak werd over de schouder gedragen
met aan voor- en achterkant - aan beide zijden even zwaar - het
brood er in.
verschrikkelijk
De
naam Van Pelt heeft ook herinneringen wakker geroepen bij een
voormalige bewoonster van de Berkdijksestraat, die nu in Dongen
woont "waar het ook gezellig is", maar voor wie toch
niets boven Tilburg gaat. Ze noemt Jaoneke van Pelt, die placht te
zeggen: "Onze vadder hoest verdijsd". En om dat laatste
woord gaat het dan. 't Kwam ons nogal vreemd voor, doch bij
informatie is gebleken, dat het toch wel bij oudere mensen bekend
is. Het heeft de betekenis van "verschrikkelijk".
Pigge,
Jan - excuus
Het
kon moeilijk anders of de "geit van Jan Pigge" is ook op
komen draven. Meerdere briefschrijvers attendeerden er op en het
heeft de schijn, dat we hier te maken hebben met iemand wiens
"gevleugeld woord" het in het Tilburgse leven van
vandaag nog altijd doet. Nog herhaaldelijk kan men in Tilburg
horen: "'t Lijkt wel de geit van Jan Pigge!" of in een
variant: "Jè, jè, ik heur 't, de geit van Jan Pigge!"
In de plaats van Pigge wordt echter ook wel Pigmans gezegd.
Een
briefschrijver meent, dat de uitdrukking ongeveer zestig jaar oud
zal zijn en dat ze teruggaat tot de tijd, dat het wereldvermaarde
circus Barnum en Baily op den Besterd stond. De dressuurnummers
schenen op de heer Pigmans zoveel indruk gemaakt te hebben, dat
hij zijn geit wat kunstjes trachtte te leren. Volgens anderen zou
hij er nog meer gedresseerde dieren op na gehouden hebben. In
ieder geval had hij een geit wier intelligentie hij op zekere dag
publiekelijk demonstreerde in een soort circusvoorstelling. Een
briefschrijver meldt, dat er zelfs van een echt circus sprake was,
waarmee genoemde Tilburger niet alleen in Nederland maar zelfs in
België successen geoogst heeft. De Tilburgse gymnastiek- en
specialiteitenvereniging "De Spartanen" is uit dit
circus voortgekomen, 'n afstamming, die zij nooit heeft
verloochend. Vandaar, dat zij in haar naam de merkwaardige
toevoeging "specialiteitenvereniging" voert. Dit wijst
er nog op, dat men hier met méér dan een gewone
gymnastiekvereniging te doen heeft.
Jan
Pigge vertoonde dus op zekere avond zijn gedresseerde geit. Het
dier weigerde echter hardnekkig zijn kunsten uit te voeren en toen
redde zich Jan uit de min of meer netelige situatie met de
kernachtige opmerking: "Na ver.... ze het en giesteren deej
ze 't zo goed!" Dit excuus heeft waarschijnlijk een storm van
hilariteit veroorzaakt. In elk geval is het zodanig ingeslagen,
dat hierdoor de herinnering aan Jan Pigge en zijn geit tot nu toe
is levend gebleven.
Wanneer
thans iemand iets wil demonstreren, dat juist op het moment, dat
men zijn diensten verwacht, hardnekkig weigert en hij durft zich
het excuus "gisteren ging 't nog zo goed" te laten
ontvallen, loopt hij in Tilburg groot risico ten antwoord te
krijgen: "'t Lijkt wel de geit van Jan Pigge!". Neemt u
de proef maar eens! Bv. met uw aansteker. Dat is zo'n instrument,
dat nogal nukken vertoont en waarvan de eigenaar zich dan dikwijls
geroepen voelt het pleit voor zijn eigendom op te nemen.
Dusée,
Willeke - trouwen - straf
Als
we goed zijn ingelicht was aan genoemd circus ook een Tilburgse
artist verbonden, die naar de naam Dusée luisterde. Wat hier ook
van zij, vast staat wel, dat zekere Tilburgse Dusée een verstokt
vrijgezel was, en daarbij ook een grapjas, die de volgende woorden
op zijn rekening geschreven ziet. Als er sprake was over trouwen,
zei hij steeds: "Ze hebben Onze Lieve Heer gemarteld en
gekruisigd, maar nog nie laten trouwen!" Een geestige climax,
vindt u niet?
zeispreuken
- Lepper, Poeper de - verdragen
Wie
Poeper de Lepper was, weten we niet. Wanneer iemand verongelijkt
wordt, kan men van oude Tilburgers echter de opmerking horen:
"'n eerlijk hart moet wè lijjen, zeej Poeper de Lepper!"...
lijken
- Rommelaar - zwijgen - Leyten - verleren
En
hebt u ooit gehoord: "Hij beslècht Rommelère vink; die
docht d'r deuntje!" Men zegt dit als iemand niet veel praat
en maar stil "voor zich uit" zit te denken. Rommelaar
was een "veugeltjesprutter", die een vink bezat, welk
beestje niet zong. Maakte men daar aanmerking op dan zei hij
steevast: "Die denkt d'r deuntje!"
We
hebben nog een vink onder onze notities met de uitdrukking:
"Hij beslècht Leyten's vink, hij leert achteruit!", wat
o.a. gezegd wordt wanneer iemand dingen slechter doet dan hij ze
voorheen deed.
"Beslècht"
vinden we een mooi Tilburgs woord. De onbepaalde wijs hiervan moet
zijn "beslechten". Het curieuze is, dat het werkwoord
"beslechten" in het Algemeen Beschaafd Nederlands wel
bestaat, maar in een geheel andere betekenis dan waarin het, in
vervoegde vorm, in het zinnetje over de vink van Rommelaar
gebruikt wordt. In het Algemeen Beschaafd betekent het
"beslissen". Zo wordt bv. "een pleit
beslecht". In Tilburg heeft het echter ook de waarde van
"gelijken op" of "overeenkomen met". Van
Dale's groot woordenboek der Nederlandse taal kent het in de
Tilburgse betekenis niet.
woordgeslacht
Een
ander opvallende zaak met die vink is dat ze in Tilburg vrouwelijk
gebruikt wordt, terwijl dit woord eigenlijk een mannelijk geslacht
heeft. In tegenstelling tot "de Hollander" heeft de
Tilburger met de Brabander en de Vlaming in 't verleden een
aangeboren, zuiver gevoel voor de woordgeslachten gehad. Hij had
daar echter geen woordenboek voor nodig. Soms vergiste hij zich
echter. Dat was met "vink" het geval en ook met
"neus". Deze neus maakte hij vrouwelijk terwijl ze in
werkelijkheid mannelijk was.
Sinds
het gehaspel met de Nederlandse spelling heeft ook in onze streken
het natuurlijke gevoel voor het geslacht van een woord een
geduchte knauw gekregen. De huidige jeugd bezit het lang niet meer
in die mate als haar voorouders. Vele jongeren hebben er thans ook
bij ons net zoveel last mee als men vroeger "boven de
Moerdijk" had. "Gelukkig" mag men er nu voortaan
ook officieel "met de pet naar gooien", 'n vrijheid
waarvan 'n dusdanig misbruik gemaakt wordt, dat men de
gruwelijkste fouten tegen de geslachten in boeken en kranten te
zien krijgt. Herhaaldelijk ziet men zelfs specifiek onzijdige
woorden als vrouwelijk hanteren. Men moet dan niet denken met
"moderne spelling" te doen te hebben. Het is doodgewoon
gebrek aan kennis!... Tot welke excursie-op-een-zijweg Rommelaar
z'n vink al niet kan leiden!...
Voor
de volgende keer hebben we nog een paar "beroemde Tilburgers"
in petto. Voor aanvulling houden wij ons - zoals steeds -
aanbevolen. Weet u iets aardigs, zendt het in onder het motto
"Onze Taal".
TILBURGER
Nummer 5
zeispreuken
- Horst, den groffen
Bij
het verzamelen van onze Tilburgse uitdrukkingen worden we telkens
weer getroffen door de rijkdom van de kleurenscala van onze
streektaal. Dat men daarbij vaak geen blad voor de mond neemt en
ruim baan laat voor de emotie zeiden we reeds. Soms kan het wel
eens erg grof worden, al zullen we daar geen exclusieve
voorbeelden van geven. Wèl willen we er op wijzen, dat Tilburg
zich vroeger blijkbaar over een ingezetene heeft kunnen verheugen,
die aan zijn grofheid in de mond een afzonderlijk epitheton bij
zijn naam kreeg. Ouderen van dagen herinneren zich wellicht nog de
uitdrukking: "Dè kunde geleuven as ge wilt, zeej den groffen
Horst en ie slikte 'nen borrel naor binnen!"...
roddel
En
hebt u ooit gehoord: "Ieder moet mar weten wè-t-um paast"?
Hiermee werd tot uitdrukking gebracht, dat men niets te maken
wilde hebben met het geroddel en geklets over de evenmens door de
spraakmakende gemeente die achter de horretjes zat te gluren.
Smulders,
Tiesje
???Deze
Tiesje Smulders was de eerste steenbakker van Tilburg. De
protestantse kerk in de Zomerstraat moet met de eerste Tilburgse
stenen gebouwd zijn.???
(De
zetter heeft na het vorige item waarschijnlijk een stukje tekst
over het hoofd gezien. Waarom Tilburger hier dus Tiesje Smulders
eigenlijk ten tonele voerde, blijft onduidelijk - Red.)
Botermans
- risico
Wanneer
iemand moeilijk een beslissing kon nemen in 'n bepaalde
aangelegenheid, omdat er risico aan verbonden was, zei de oude
Tilburger: "Kom, kom, Botermans waogde z'n dochter wel en dè
was zo'n kostelijk paand." Als vreemdeling in het Tilburgse
Jeruzalem zal men lang naar de herkomst van dit gezegde moeten
zoeken. Hier komt ze. De heer Botermans dreef destijds het
voornaamste hotel van Tilburg, nl. "De gouden Zwaan",
dat aan den Heuvel stond, daar waar zich nu de "Hema"
bevindt. Zijn dochter trouwde met een kelner uit de zaak, een
verbintenis, die de openbare mening nogal als een waagstuk
beschouwde en dit - klein en dorps als de samenleving hier was -
niet onder stoelen of banken stak. De eervolle levensloop van
wijlen de bekende wethouder P.G. Bergmans, naar wie thans in
Tilburg reeds sinds vele jaren een straat heet, heeft het bewijs
geleverd hoe de volksopinie zich vergiste en hoe de "vox
populi" niet de "vox dei" geweest is...
zeispreuken
- Bronsgeest - snoepje toe - elders
Dezer
dagen tekenden we ook nog op: "'t Zèn kender, zeej
Bronsgist, gif ze 'n erwtje!" Wanneer men niet wist waar
iemand uithing, kon men op een informatieve vraag wel eens ten
antwoord krijgen: "Hij is zout haolen bij Bronsgist!"
Bronsgeest (niet Bronsgist zoals de volksmond zei!) was de dezer
dagen onder slopershanden gevallen kruidenierszaak van de latere
firma De Bruyn, achter de Heikese kerk aan de Monumentstraat. Als
de moeders hier hun boodschappen kwamen halen - en dat waren er
vele! (moeders wel te verstaan!) - plachten de kinderen steeds
"een snoepje toe" te krijgen. Van de betekenis der
Bronsgeest-uitdrukking zijn we niet zeker. Ze kan bedoeld zijn als
een plagerijtje tegenover de kinderen, maar als diepere zin zou
men er ook wel kunnen uit halen, dat een kinderhand gauw gevuld
is.
Stamps,
Piet
In
dit verband mogen we misschien ook in herinnering roepen het
bekende volkstype Piet Stamp(s?). Als kind hoorden wij over hem
vertellen, dat hij mensen ledige luciferdoosjes verkocht, die hij
aanprees met de woorden: "Een cent de doos!"... Maakte
men er aanmerking op dat de doosjes geen enkele lucifer bevatten,
dan zou hij steevast geantwoord hebben: "Ik zeg toch één
cent de dóós!", met de nadruk op "doos", zodat
zich dus niemand bekocht behoefde te voelen. Hij had maar beter
moeten luisteren!... Piet zong ook iets door de straten, dat begon
met de woorden: "Rommelt (ruimt) de geiten en bokken mar
op" enz.... Wie kan ons hiervan meerdere regels verschaffen?
druk
hebben
Dan
geven we verder hier nog een paar vergelijkingen. Nu de pruik
opnieuw furore begint te maken, krijgt het volgende gezegde weer
iets van actualiteit. "Hij heeft het druk as 'nen pruikmaoker
mee ene klaant" werd gezegd van iemand, die zich een houding
aanmeet alsof hij heel wat werk verzet, maar in werkelijkheid toch
eigenlijk niet veel uitvoert. Onze zuiderburen in de Belgische
Kempen zeggen hetzelfde op hun manier met de woorden "'t Is
alsof-t-um Mol en Baolen moet afwerken en Desschel en Rethy d'rva(erbij)!"
"Hij
heej 't zo druk as de pan mee Vastenaovend", komt de twee
genoemde uitdrukkingen zeer nabij en zit ook vol ironie. Het wordt
speciaal gezegd van iemand die over een werk van weinig betekenis
veel drukte maakt. Het onderscheid is dan echter nogal subtiel, zo
niet geheel te verwaarlozen.
handig
Van
iemand die onhandig is, kan men horen, dat hij "bijdehand is
als een pan zonder steel".
overheerlijk
Een
gevoel krijgen "alsof een engeltje mee 'nen fluwelen sok over
oew hart aait" is de geciviliseerde editie van een meer
gangbare maar minder nette uitdrukking. Aan duidelijkheid laat ze
niets te wensen over. Het moet heerlijk zijn!...
TILBURGER
Nummer 6
hiernamaals
De
Brabantse en ook de Tilburgse mens pleegt met sommige zaken, die
het hiernamaals betreffen, nogal op vertrouwelijke voet te staan.
Hij laat O.L. Heer gemakkelijk met Zijn heiligen optreden zonder
dat daarbij ook maar in de verste verte aan blasfemie of
profanatie gedacht behoeft te worden. Consequent springt hij met
duivelse zaken al even "gemoedereerd" om als een teken
hoe de religie in zijn wezen verweven zit. Nu valt het op, dat we
vooral uitdrukkingen tegenkomen, waarbij de duivel een rol speelt.
duivel
- dom
Zo
kan men iemand "te lomp om veur de duvel te daansen"
horen noemen, wat betekent dat men zijn intelligentie niet hoog
aanslaat.
duivel
- kwaad - slordig
"Zo
kwaad als het achterste end van den duvel" vormt de wat lange
superlatief voor "kwaad" en wanneer het er ievrans
(ergens) "uitziet alsof den duvel er gejongd heej" is
het op de betreffende plaats maar een rommelig boeltje.
duivel
- onttrekken, zich
Zodra
iets moet gebeuren "al zou den duvel de kèrs (kaars)
vasthauwen" valt er onder geen beding aan te ontkomen, zelfs
niet al zou "de onderste steen boven komen".
duivel
- koor
Vroeger
placht ook "de duvel over het koor de kerk in te komen".
Dat is natuurlijk wel verleden tijd (!), doch toen bedoelde men
daarmee aan te geven, dat de eerbiedigheid op het kerkkoor wel
eens wat te wensen overliet.
duivel
- café
De
uitdrukking "Als O.L. Heer een kerk bouwt, zet den duvel er
een kapel neffe", slaat op de cafés die men gewoonlijk bij
een kerk kan treffen. Men zou er ook een diepere zin uit kunnen
halen en wel deze, dat de duivel steeds er op uit is de mens tot
kwaad te verleiden. In het algemeen werd een café ook wel als
"kapelleke" aangeduid. Wie "zeuven kapellekes had
aangedaan", had derhalve zeven cafés bezocht.
duivel
- afwezig
"As
ge van de duvel sprikt (spreekt), rammelen z'n kuiten" en:
"As ge over den duvel praot, trapte op z'nnen start"
vraagt niet om een nadere verklaring.
duivel
- zelfkennis
"Zo
den duvel is, vertrouwt hij zijn gasten" is ook wel bekend.
duivel
- snel - glad - bang
Wanneer
iemand "den duvel te rap is", dan bedoelt men daarmee in
letterlijke zin een vlug iemand en in de figuurlijke een gladde
vogel. Als hij daarenboven dan nog "van geen hel of duvel
bang is", pas dan maar op!
mensenkennis
Toen
een levenswijs moederke van de buurvrouw een klacht over haar
dochter te horen kreeg, verzuchtte dat moederke: "Och Heer,
neem ze zoas ze zijn, aanders krijgde er geen"... Het menske
wist dus wel, dat de mens geen engel en geen duivel is.
vertrekken
- klap
"Wilde
wel eens opduvelen" vormt een krachtig onderstreepte
uitnodiging om te zorgen, dat men weg komt en wie "een
opduvel verkocht wordt", krijgt een opstopper te incasseren.
kerk
- geestelijkheid - liefdadigheid
De
kerk en de geestelijkheid werd en wordt nog wel aangeduid als
"het heilig huiske". Wie daar "iets" tegen
deed, kon naar de volksopinie wel "zijn biezen pakken",
want hij werd "met de nek aangekeken". Beter was het
"de kerk in het midden te laten", d.w.z. de kerk te
geven wat haar toekomt.
We
hoorden ook eens van iemand zeggen, dat hij "het niet over de
balk gooide" maar "de kerk in het midden wist te
laten". Volgens onze zegsman zou dit dan de betekenis gehad
hebben, dat de persoon in kwestie verstandig zuinig was, maar toch
nog wel wat voor een arm mens kon missen.
gemeente
- sprokkelen - liegen
Van
die arme mensen waren er in Tilburg vroeger nogal, wat tot gevolg
had, dat men - om des winters aan de stook te kunnen blijven - wel
genoodzaakt was hout te gaan rapen of te sprokkelen. Dit gebeurde
dan in "de bossen van onze grutvadder", waarmee de
bossen van de gemeente bedoeld werden. Bij dat houtsprokkelen in
de gemeentebossen ging er misschien wel eens iets méér mee dan
een dood takje, want we beschikken ook nog over de vergelijking
"hij liegt als een houtraper". Die lui konden er
blijkbaar "ongegeneerd" op losliegen of "liegen dat
ze zwart zagen". Van iemand die van liegen een gewoonte
maakte, kon men horen zeggen, dat hij "van zijn eerste leugen
niet gebarsten was!".
De
uitdrukking van "onze grutvadder" voor de gemeente werd
trouwens nog meer gebruikt. Zo sprak men ook van "naor onze
grutvadder (grootvader) gaon" als men bedoelde bij het
Algemeen Burgerlijk Armbestuur te gaan aankloppen.
ketelbikkers
- ruzie
Leefden
de houtrapers met de waarheid schijnbaar vaak op gespannen voet,
de ketelboeners hadden ook geen al te beste reputatie. Nu nog
hebben we de uitdrukking "vechten als ketelbuners".
Ketelboeners waren mensen, die gekleed in witte pakken met een
daaraan vastgemaakte dito muts de ketelsteen uit het inwendige van
de stoomketels der fabrieken bikten. Dit gebeurde op gezette
tijden. Dat was het zg. "ketelbunen", wat tot
consequentie had, dat de fabriek stil lag, omdat men van te voren
"de stoom had laten schieten". Met het steeds meer uit
de tijd geraken van de stoomketels is uiteraard ook de behoefte
aan het "ketelbunen" verminderd.
Tot
zo ver voor deze keer! Weet u nog iets? Schrijf het dan.
TILBURGER
Nummer 7
schijnheilig
- slachtoffer - duivel
Het
is merkwaardig welk een afkeer het volk schijnt te hebben van
"fijne" meense en kwezels. Het steekt dit in zijn taal
niet onder stoelen of banken en houdt ervan die afkeer dan nog
eens op een originele manier wat aan te dikken. Luister maar:
"Van fèn (fijn in de betekenis van "vroom") meense
en motrègen worde vern....; ge zijt nat zonder dè ge er èrg in
hed." Voor ons taalgevoel ligt er wanneer het woord
"fijn" in Tilburg gebruikt wordt, vaak nog een nuance
in, die "vroom" eigenlijk niet bezit. Vooral in ons
voorbeeld houdt "fèn" mede scherpe ironie in. Men
bedoelt hier uiterlijk vroom. Dus zonder dat de innerlijke
gesteldheid evenredig is aan het uiterlijk vertoon. De H. Schrift
- en ook ons volk - noemt die "effenaaf" Farizeeërs!
"De fèn zen de mèn, zeej den duvel, en de groffen komen
vanzelf wel!" spreekt voldoende voor zichzelf.
Dusée,
Willeke - lomp
De
verstokte Tilburgse vrijgezel Dusée, die we al eens eerder ten
tonele voerden, moest de schijnheiligen ook niet. Hij gaf zijn
oordeel op de volgende, wel heel karakteristieke en vooral ook
plastische wijze: "Ik zie ze nie gère, die sloef-sloef, 's
mergens de kerk binnensjokken en zo lang stil blijven staon om
die...ie...iep... in 't wijwaotersvat te dopen!"... Hoe
scherp is dit gezien en hoe snijdt de afkeer er doorheen. Men
lette vooral op het langaangehouden "die...ie...iep",
dat zo treffend de trage beweging van het "soppen"
aangeeft. Als men het even in gedachten nadoet, voelt men dat dit
"soppen" zo traag geschiedt, opdat iedereen toch maar
genoeg kans zal krijgen te zien hoe vroom men wel is... Deze éne
zin van een eenvoudige Tilburgse mens is zó geladen van gevoel en
vormt zo'n prachtvoorbeeld van plastiek, dat er geen
litterator-van-professie bestaat, die hetzelfde, op een even
beknopte wijze, beter weet uit te drukken!
Ons
Willeke Dusée had nog méér in zijn mars. Hij scheen goed van de
tongreep gesneden, 'n veelprater troefde hij af met: "As ge
zo groot waart as ge lomp zijt, dan konde oew sigaar aon de zon
aonsteken!"
armoede
Om
aan te geven, dat het er in een huishouden een kale boel was, zei
hij: "Ge vindt er niks as een opgedirkte dochter en 'nen
zuurkoolkaai"... Voorheen maakten de mensen vaak zelf hun
zuurkool in. Daarvoor gebruikte men een Keulse pot. Op de zuurkool
kwam een plank te liggen en daarop, voor de druk, een straatkei.
Het eten van zelfingemaakte zuurkool wees niet direct op weelde.
Ditzelfde
gold voor aardappels met "lawaaisaus", een alledaags
weversgerecht. Deze saus bestond uit niets anders dan het water,
waarin de aardappels gekookt waren. Ook sprak men wel van
"lawaaisoep" waarin het element water eveneens de
hoofdrol speelde.
Wie
"soep mee den heiligen pollepel" at, moest zich ook met
heel dunne soep tevreden stellen. Het feit, dat de pollepel
"geheiligd" was, vergoedde uiteraard, wel iets!
Wanneer
van iemand gezegd werd, dat hij "al z'n leven hannekenkost
had gegeten", dan zag hij er niet te best uit en was hij niet
uit een gezeten burgerfamilie voortgekomen.
kwezel
De
uitdrukking: "Een kwezel, 'nen ezel en 'nen notenboom moeten
slaogen hebben" getuigt ook niet van sympathie voor de
kwezel, die zich hier in een zonderling gezelschap bevindt.
Daardoor echter wordt juist een komisch effect bereikt, dat zijn
oorzaak vindt in het verrassende en op het eerste gezicht
onverklaarbare. Dit laatste geldt méér voor de jongere dan voor
de oudere generaties. De noteboom, die men vroeger bij schier
iedere boerderij aantrof, is in de loop der tijden uit de mode
geraakt. En zo weten velen niet meer, dat noten niet geschud of
geplukt als bv. appels, maar afgeknuppeld werden. Hier is het
slaan dus op zijn plaats. Niet op de kwezel natuurlijk!... De ezel
behoort het evenmin te ondergaan, maar hij kreeg het helaas wel
eens en de kwezel verdient het naar de volksmond blijkbaar. Die
volksmond neemt geen blad voor de mond en is nu eenmaal niet
teerhartig. Gelukkig meent hij het nooit zo kwaad als het klinkt,
omdat er altijd de humor doorspeelt.
Stamps,
Piet
Hoewel
het buiten onze "taalplastiek" staat, moeten we nog even
terugkeren naar onze vriend Piet Stamps, in de wandeling
Stamp-zonder-s genoemd. We hebben het per saldo zelf uitgelokt!
Een
belangstellend lezer zond ons de foto van deze Tilburgse figuur
zoals men die hierbij aantreft. Ze zal ongetwijfeld bij de oudere
generaties wel enige herinneringen losslaan. Een andere lezer deed
ons het versje toekomen, dat Piet door de straten riep. Het luidt
als volgt: "Rommelt de geiten en bokken maar op. Ik zal ze
wel betalen. Ge hoeft ze niet te brengen bij mij aan huis, Piet
zal ze wel komen halen!..."
Tijdens
of kort vóór de eerste wereldoorlog (1914-1918) verscheen in de
Nieuwe Tilburgse Courant de volgende geestige advertentie:
"Ik
heb mijn schop verloren. Geen spijt van de schop maar wel van de
centen. Ik hoop, dat de eerlijke vinder er zijn leven lang hard
mee mag werken". PIET STAMPS
De
lezer, die ons dit verschaft, geeft ook een
"levensbeschrijving", die we - omdat ze zo sympathiek is
- niet achterwege willen laten. Hij verhaalt dan: Als Piet op
route was voor zijn broodje in de buitenwijken van de stad, vroeg
hij wanneer het des middags tegen etenstijd ging wel eens aan een
of andere bewoner, met krijt op de rug van zijn jas te willen
schrijven: "Piet eet je mee?". Menigeen voldeed met
genoegen aan Piets verzoek. Bij een volgend huis, waar de
middagpot klaar stond, vroeg Piet dan aan de huisvrouw: "Wat
staat er toch eigenlijk op mijn rug?" "Piet eet je
mee?" las de vrouw. "Ja, ja", antwoordde Piet,
"da's goed...", en hij ging meteen aan tafel zitten...
Oudere
mensen, die Piet goed kenden, zeiden: "Hij is van betere
komaf." Hij was een tamelijk grote, breedgebouwde man met
vlugge stap en hij droeg meestal een zwarte hoed met grote rand.
Piet had voor die tijd beschaafde manieren. Hij floot en zong
straatdeuntjes en was vriendelijk voor een iedereen. "Veel
straatfiguren heb ik in mijn jeugd gekend", zegt onze
briefschrijver, "maar de persoon van Plet was verreweg de
voornaamste onder al zijn soortgenoten." Ook voor de kinderen
was Piet aardig en beleefd. Die kinderen kenden hem bij wijze van
spreken "vanaf de wieg".
Als
Piet al eens een borreltje op had, verkocht hij de ingezetenen
geen last, de "pliesie" des te meer. Gebruikmakend van
zijn grote lichaamskracht liet hij zich zo maar niet
"opbrengen", al moest hij uiteindelijk wel steeds tegen
de mannen van Hermandad het onderspit delven. Er liep één agent
in Tilburg, Westenburg, voor wie Piet een lammetje was. Kwam deze
agent bij het plukharen met de politie opdagen, dan kon Piet het
verzet staken met de woorden: "Mee, jouw ga ik mee! Mar mee
jouw alleen!"...
Tot
zover dan voor vandaag. Hartelijk dank aan alle lezers, die ons
gegevens verschaften. Gaan we verder?
TILBURGER
Nummer 8
spelling
Het
zal de getrouwe lezer wel zijn opgevallen, dat we bij de weergave
van onze Tilburgse zegswijzen willekeurig met de spelling
omspringen. Dit vindt zijn verklaring in het volgende: om de
juiste klank in de gewesttaal aan te geven, zouden we eigenlijk de
fonetische spelling dienen te gebruiken. Daar zouden de meeste
lezers echter niet wijs uit kunnen. Een meer populaire spelling
die de gewestelijke klanken vaak toch wel aardig benadert, kan
soms tot gevolg hebben, dat de zinnen voor de niet-Tilburger of
niet-Brabander moeilijk leesbaar worden en juist zij mogen toch
wel eens zien hoe kernachtig onze mens zich weet uit te drukken.
Het liefst zouden we daarom alles in het Algemeen Beschaafd
Nederlands weergeven, maar dan blijkt weer dat tal van
uitdrukkingen daardoor toch heel wat aan hun kracht en smeuïgheid
inboeten. Daarom blijven we wat hinken op twee gedachten. We
trachten sommige gezegden, die dat verdragen kunnen wat aan te
passen aan het Algemeen Beschaafd ter bevordering van de
verstaanbaarheid voor de niet-ingewijde of vreemdeling in het
Tilburgse Jeruzalem. Wanneer het uitdrukkingen betreft, welke
daardoor te zeer aan waarde inboeten, trachten we ze in populaire
dialectspelling weer te geven. Men zal derhalve steeds enige
willekeur blijven aantreffen. En nu weer eens ter zake.
zeispreuken
In
vroegere artikelen hebben we gezien hoe tal van uitdrukkingen aan
met name genoemde personen verbonden zitten. Daarnaast kennen wij
er waarbij, zonder naam, steeds een persoon als eigenlijke zegsman
of zegsvrouw wordt aangegeven. De volkshumor laat zich hierbij
meestal niet onbetuigd. Hier volgen er enkele:
zeispreuken
-
"Werken is zaolig, zeej de begijn, en ze droegen mee z'n
vieren 'nen boonstaak." We hebben hier te maken met een
geestig sarcasme op iemand, die het air aanneemt heel wat te
verzetten maar in werkelijkheid niet veel uitvoert.
-
"Dwaolen is meenselijk, zeej den boer, en hij kuste de meid
in het donker", wordt vergoelijkend gezegd voor een daad, die
eigenlijk niet in den haak is.
-
Bij het gezegde: "Ziezo, zeej de Fraansman, en hij bedoelde
'n schèr (schaar)" hebben we te maken met een aardig
gevonden woordspeling door gelijkheid van klank. Men moet namelijk
weten, dat het Franse woord voor "schaar" luidt "ciseaux",
dat als "siezo" wordt uitgesproken.
-
"Sôrt zuukt sôrt (soort), zeej den duvel tegen den
schoorsteenveger" behoeft wel geen toelichting, evenmin als:
"Daor 't volk is, is de nering, zeej de mosselenboer, en hij
reej mee z'nen kreugel de kerk in". Prachtig is het woord
"kreugel" voor "kruiwagen". We hebben ooit
horen beweren, dat dit woord zó specifiek Tilburgs zou zijn, dat
het nergens als hier en de naaste omgeving voorkomt. Dit lijkt ons
echter een beetje overdreven.
-
"Hier zie ik oe, zeej den blènde (blinde)" en "naauw
heur ik oe, zeej den dove" kan iemand wel eens ten antwoord
krijgen als hij "goed uit den hoek komt" of "de
spijker op de kop slaat". De aardigheid zit hier in het
contrast van het zien door de blinde en het horen door de dove.
-
De Vlaamse grapjas Tijl Uilenspiegel wordt ook ten tonele gevoerd:
"Dat is één, zeej Uilenspiegel, en hij gooide zijn moeder
de trap af". Verder noteren we nog: "Waor 't rokt
(rookt) is 't wèrm, zeej Uilenspiegel, en hij wèrmde (warmde)
z'n eigen aan persm....."
-
"Dè hebben we samen goed gelapt, zeej den urgeltrapper tegen
den organist toen ze de trap afgingen" slaat op iemand, die
zich een prestatie toe-eigent, welke hem eigenlijk niet toekomt.
Hoe fijn geestig wordt hier iemand niet in de maling genomen.
-
"Ieder z'n meug (smaak), zeej den boer, en hij at spek met
vijgen". Men gaf ons ook de volgende variant op: "en hij
at spek met de riek". Ons inziens is vooral het eerste van
betekenis, dat over smaken niet valt te twisten. De combinatie van
spek en vijgen is in ieder geval dol genoeg, wat trouwens voor het
eten met de riek geldt, zien we hier geen betrekking meer tot de
smaak maar méér tot de "manier waarop".
-
"Das raak, zeej Peer de schouwveger, en hij pakte den duvel
bij z'nen kop", vraagt niet om verklaring.
-
Met "Wacht efkes, 't is nog wijd van lachen, zeej de
bruid" weten we zelf niet goed weg.
nieuwsgierig
Los
van bovenstaande groep geven we hier nog enige andere
uitdrukkingen zoals wij die van een Hasseltse briefschrijfster
mochten ontvangen.
Iemand,
die grote nieuwsgierigheid aan de dag legde, kon te horen krijgen:
"Komde van Gool, hedde soms geit op?" Het verband tot de
nieuwsgierigheid ontgaat ons hier echter.
Nieuwsgierige
kinderen konden van hun vader als ze vroegen waar hij naar toe
ging vernemen: "Naor Hitselpitsel" en als ze dan wilden
weten waar dit was volgde er: "Daor is het mee kraanten
dichtgeplèkt." Het wil ons voorkomen, dat we hier wellicht
met "gezinstaal" te doen hebben. Zoals men weet,
verschilt de taal niet enkel van gewest tot gewest, van plaats tot
plaats, maar zelfs wel van wijk tot wijk. Zo spreekt men bv. op de
Heikant van Tilburg heel anders dan in het centrum. Als nog
kleinere gemeenschappen hebben we dan het gezin, dat ook zijn
eigen uitdrukkingen heeft, die eigenlijk alleen maar in dit
bepaalde gezin verstaan worden.
eten
- hussen - nieuwsgierig
Als
wij onze moeder vroeger als kind vroegen, wat er in een op het
vuur staande pan zat, of wat we die middag zouden eten, kregen we
steevast ten antwoord: "Hussen mee singoren". Dit hield
op de eerste plaats een terechtwijzing om de nieuwsgierigheid in
en voorts, dat we er niets mee te maken hadden. Waar die "Hussen
en singoren" vandaan kwamen, is ons tot de dag van vandaag
een raadsel gebleven. Misschien hadden we hier ook met familie- of
gezinstaal te maken. Of is de uitdrukking wellicht in breder kring
bekend?
snel
Van
iemand die erg rap was, kon men horen zeggen "Gij zijt zeker
mee den Broekhovense tram meegekomen". Nu heeft er op
Broekhoven nooit een tram gereden. "De Broekhovense
tram" was dan ook de bijnaam van een oude baker, die altijd
snel liep - eigenlijk was haar lopen snelwandelen! - zegt onze
briefschrijfster.
Tot
zover voor vandaag!
TILBURGER
Nummer 9
eten
- hussen - nieuwsgierig
Sinds
ons vorige artikeltje zijn we dank zij de medewerking van lezers
weer een tikkeltje wijzer geworden met betrekking van de "Hussen
en singoren". Een enthousiaste Amsterdammer, die nu in
Tilburg woont maar zich "rasechte Mokumer" noemt - zelf
zowel als ouders en grootouders van vaderszijde in de Amstelstad
geboren - deelt ons mede, dat men in Amsterdam, als men te
nieuwsgierig wordt wat de pot verschaft, ten antwoord krijgt:
"Hussen met je neus er tussen". Het is ons inmiddels
gebleken, dat deze variant eigenlijk ook in Tilburg de gangbare
uitdrukking is.
De
"dikke van Dale" weet er eveneens over mee te praten.
Hij geeft waarachtig als geijkte term "Hussen met
zinkhorens" of "met prikken, met sukanurie en wat er
over is" als schertsend antwoord op de vraag: "Wat eten
we vandaag?" Tilburg heeft derhalve niet het monopolie. En
hier duiken nu ineens ook onze "singoren" op! Ze zijn
derhalve een verbastering van "zinkhorens". Jammer dat
we in Van Dale niet konden vinden wat dit nu eigenlijk zijn.
"Hus" betekent "troep" of "boel". Zo
kan men zeggen: "Ik geef geen cent voor de hele hus."
Deze "hus" kunnen we echter moeilijk thuisbrengen in het
kader van onze uitdrukking. Die "prikken" en
"zinkhorens" zijn wel verleidelijk voor het opzetten van
fantastische speculaties doch daar onthouden we ons maar van. We
leven dus voort in het duister...
Amsterdam
Intussen
verheugt ons de Amsterdamse interesse, die overigens niet zo
vreemd is als ze op het eerste gezicht lijkt. Amsterdam bezit een
sterk Brabantse inslag en is - naar onze smaak - eigenlijk de
meest "on-Hollandse stad" van het westen. De Brabander
voelt er zich direct thuis, zoals dit met de Mokumer omgekeerd in
Brabant het geval is. Bovendien heeft ook Amsterdam zijn eigen
"taalplastiek", die er waarachtig ook niet om liegt, al
is ze van een enigszins andere aard als de Tilburgse.
pastoor
- herhalen
En
nu een ander chapiter! We hebben reeds in tal van uitdrukkingen
gezien hoe er de religie in verweven zit. Engelen, hel, hemel en
duvel zijn er al aan te pas gekomen. Het zou wel verwonderlijk
zijn als de pastoor buiten schot bleef.
Zo
zegt men "de pastoor doet ook geen twee missen veur één
geld" als men weinig zin heeft gevolg te geven aan een
uitnodiging hetzelfde nog eens te herhalen.
pastoor
- slachten
"Mee
de kromme errem (arm) lopen" raakt ook de pastoor, al behoeft
dit wel enige uitleg. Vroeger - en in sommige dorpen wellicht
thans nog - was het het gebruik, dat er in de slachttijd bij de
boeren "iets van het varken" naar de pastoor werd
gebracht, 'n "kermenaai" (karbonade) bijvoorbeeld. Dit
gebeurde dan in de hengselmand, die uiteraard aan "een kromme
arm" werd gedragen. De uitdrukking betekende derhalve, dat
men wat van de slacht naar de pastoor bracht.
Er
gaat het verhaal van zo'n dorpspastoor, die belangstellend bij het
slachten stond te kijken en zich zichtbaar een beetje te opvallend
in de voorpret verheugde, waardoor hij van de boer het volgende
raadseltje op te lossen kreeg: "Witte gij, meneer pastoor,
het verschil tussen O.L. Heer en dees vèrken? Nie? dan za'k 't oe
zeggen: Onze Lieven Heer is veur alle minsen gestorven en dees vèrken
veur mijn alleen". Dat zal wel niet zo "cru"
gemeend geweest zijn als het klonk en de "kermenaai" zal
desondanks toch wel "mee de kromme errem" gekomen
zijn... En als het niet waar is...
vlaggen
Wanneer
bij een vrouw of meisje "het lof langer is dan de mis"
gebeurt er iets wat niet op zijn plaats is, in casu: de onderjurk
komt onder de gewone jurk uit...
weten
Wie
niet op de hoogte is van wat eigenlijk iedereen weet, "komt
uit de leste mis en wit van niks". Een variant hierop in
Tilburg is "Hij komt van Gool en wit van niks!"
kerks
"Hij
is net zo kerks als een hond klippels" (knuppels) wordt
gezegd van iemand, die niet graag naar de kerk gaat, zo min als
een hond graag slaag krijgt met een knuppel. Vooral het gebruik
van het niet bestaande woord "klippels" als parallel tot
"kerks" getuigt van originaliteit en gevoel voor humor.
ongerust
"Als
de hemel valt zijn alle boonstaken kapot" of "Als de
hemel valt zijn we allemaal blaauw" is ook niet van humor
ontbloot. Het wordt gezegd tegen iemand, die allerlei niet
aanwezige bezwaren ziet. Zich dus eigenlijk overdreven zorgen
maakt.
pastoor
- molenaar - biechten
De
molenaar scheen in het verleden niet veel vertrouwen genoten te
hebben. Men insinueerde graag, dat hij van de te malen gebrachte
rogge meel achterhield, zoals men van de kleermaker wel zei, dat
hij "stof door het oog van de naald haalde". Als het
allemaal waar was, valt het te begrijpen, dat de molenaar, wiens
ziel wel heel zwart moest zijn, niet hard liep om te biechten te
gaan, maar dit liever zo lang mogelijk uitstelde. Daarvan hebben
we dan de uitdrukking overgehouden: "Als de mulder zijn Pasen
gehouden heeft, is de pastoor door z'n werk".
duivel
- molenaar - beslissen
Wantrouwen
vindt men ook in "Dè zullen we den duvel en de mulder mar
laten schaaien, die schaaien zo veul", waarbij op de eerste
plaats de suggestie wordt gewekt, dat de molenaar nogal relatie
met de duivel heeft. De uitdrukking wordt in het algemeen gebezigd
als men bedoelt aan te geven, dat men een zaak op zijn beloop moet
laten - er zich niet in moet verdiepen. Op de achtergrond zou men
echter de hatelijkheid ten opzichte van de mulder kunnen zien,
doordat hij meel voor zichzelf van het bezit van een ander
"afscheidt". Een indruk van kleinzieligheid geven de
gezegden wel en zucht tot kwaadsprekerij zal de uitvinders ervan
vermoedelijk niet vreemd zijn geweest.
TILBURGER
Nummer 10
standsverschil
Er
bestaat geen gymnasiast, die in zijn schooljaren niet
geconfronteerd wordt met de Latijnse uitdrukking "Quod licet
Jovi, non licet bovi", "Wat aan Jupiter geoorloofd is,
mag daarom de os nog niet". Zoals men weet was bij de
Romeinen Jupiter het hoofd van de godenwereld, "heerser over
goden en mensen" zoals die ouden het gaarne plachten uit te
drukken. De hier kernachtig vastgelegde levenswijsheid betekent
per saldo, dat hooggeplaatste personen zich nu eenmaal méér
veroorloven kunnen dan "de kleine man".
Zonder
misschien van de Romeinen gehoord te hebben heeft ook de Tilburgse
mens zijn levenservaring, die hij zeker niet minder plastisch vorm
geeft in zijn eigen taal dan zijn illustere voorgangers het in de
hunne deden. We vinden de Latijnse, klassieke waarheid nauwkeurig
terug als we zeggen: "De een mag een paard stelen en de ander
mag nog nie over de heg kijken". Men kan ook de variant horen
"nog nie op stal kijken". Ze hebben wel geleerd, dat de
mindere voor de meerdere gewoonlijk moet bukken. Daarom zegt men:
"Een kalf kan tegen een koei nie stoten" en "een
kwartje heeft het nog nooit van een gulden gewonnen".
Ongetwijfeld bestond er in het verleden voor de "kleine
man" veel minder kans zich omhoog te werken op de
maatschappelijke ladder dan in onze democratische tijd. Wie arm
was, bleef het in de regel wel en men legde zich daarbij maar
berustend neer met de verzuchting: "Als ge as ezel geboren
zijt, worde geen pèrd". De Italiaan bedoelt iets
soortgelijks met: "Wie rond geboren wordt, kan niet vierkant
sterven".
hussen
We
zitten nog steeds met onze "Hussen en zinkhorens". Een
lezer deelde mede dat "hussen" een oude vorm is van het
werkwoord "hurken". Met dit gegeven in de hand is hij
aan het fantaseren gegaan en daarbij komt hij uit bij "hurken
met de neus tussen de knieën" (We hadden immers als meest
bekende uitdrukking ook gemeld "Hussen met de neus er
tussen"). "Maar", zo voegt onze briefschrijver er
aan toe, "al heeft men een volkomen vaststaand gegeven, dan
geeft bij taalonderzoek de fantasie nog geen betrouwbare
uitkomst." Anders zou men in dit geval - en onmogelijk is het
niet! - kunnen denken aan hun afkeer van de "lucht" bij
een gewoonte van onze voorvaderen...
Tot
zover de olijke briefschrijver wiens speelse geest misschien wel
zijn inspiratie ontleende aan de omstandigheid, dat in Van Dale's
groot Woordenboek juist boven het woord "hussen" het
werkwoord "hurken" vermeld wordt...
unster
- wegen - vallen
Omdat
we hier niet aan wetenschap doen - hoogstens wat materiaal er voor
verzamelen met uw aller medewerking - mogen we ons ook gerust
vermeien in het spel der fantasie. Daartoe leent zich wellicht de
uitdrukking: "Hij is op z'nen öster gevallen", wat
betekent: "Hij is op z'n derrière gevallen".
Het
woord "öster" luidt in het Algemeen Beschaafd
Nederlands "unster". Het gaat hier om een, vooral
tegenwoordig, nog weinig voorkomend weegapparaat. Men had minstens
twee soorten van unsters, t.w. de zgn. "punder" of
"ponder" en de veerbalans, weegschaal of veerunster.
Deze veerunster, die men thans nog in de winkels kopen kan, is een
enigszins primitief weegapparaat, dat werkt met een veer en
waarbij men op een met streepjes verdeelde "wijzerplaat"
het gewicht afleest. Het meest kenmerkende van dit weeginstrument
is wel zijn gering formaat, zodat men het gemakkelijk in de zak
kan steken. Vroeger plachten er bij voorkeur de voddenkooplui, de
"toddekrèmers", mee te zijn uitgerust. Zuiver wegen
doet het instrument niet, maar het geeft het gewicht "zo te
rauwste" (globaal) aan.
In
de tijd, dat men nog niet over zulke fraaie babyweegschalen
beschikte, placht men een pasgeborene in een met twee punten
bijeen geknoopte handdoek of luier wel aan "den öster"
te wegen. We weten nu in Tilburg nog zo'n ex-baby rondlopen, die
de eerste uren van haar bestaan "door den öster viel",
omdat de knoop van de luier onder het gewicht (veertien pond wil
de legende!) losschoot...
Zoals
gezegd, men kan de veerunster gemakkelijk in de zak steken. Helaas
is die er niet zo gemakkelijk weer uit krijgen. Dit wordt
bemoeilijkt door de opvallend scherpe haak, die in de stof blijft
steken. Het is derhalve begrijpelijk, dat de unster na gebruik
door de voddenkooplui aan de broeksband werd opgehangen. En wel
achter op de dij. Aan de voorkant zou hij maar gehinderd hebben
bij het bukken of het opnemen van pak of zak. Viel onze "toddekrèmer"
per ongeluk op z'n achterste, dan kon hij gemakkelijk letterlijk
"op z'nen öster" vallen met alle nadelige gevolgen van
dien, omdat de scherpe haak spoedig pijnlijke verwondingen maakte.
Daarnaar zou dan de uitdrukking in de volksmond gekomen kunnen
zijn - ook al betrof het een val waarbij helemaal geen
"unster" mee betrokken was. Se non è vero... Als het
niet waar is, is het toch goed verzonnen...!
ballotage
- ponder - wegen
En
nu even terug naar die andere unster, de "punder".
"Denk er om, daor hangt den öster (ook wel: punder) achter
de deur!", zo waarschuwden vrienden wel eens een jongeman als
hij het plan had bij een zeker soort gegoede lui kennis met de
dochter aan te knopen terwijl hij zelf geen vermogen bezat.
Bedoeld werd de voordeur en de uitdrukking betekende, dat hij
eerst financieel "gewogen" zou worden voor hij
gelegenheid zou krijgen het huis verder binnen te gaan...
Volgens
een oude Tilburger, die al lang ter ziele is, was de uitdrukking
niet afgeleid van de veerbalans of de weeghaak die wij reeds
beschreven, maar van de veel oudere zgn. Romeinse balans. Dit was
een stalen (ook wel houten) lat, die aan een haak kon worden
opgehangen en welke lat voorzien was van inkervingen. Een tweede
haak diende ter bevestiging van het te wegen voorwerp en dan
bevond zich aan het instrument nog een gewicht (waarschijnlijk een
pond), dat over de lat heen en weer bewogen kon worden. De
schuifring van het pond had aan de onderkant een nokje, dat in de
inkervingen greep, zodat de ring bij het verschuiven wat gelicht
moest worden. Als het pond met het aangehangen voorwerp in
evenwicht was - en de lat derhalve waterpas hing - kon hierop het
gewicht worden afgelezen. Om het pondsgewicht noemde men "dieën
öster" ook wel "punder". Uiteraard heeft deze
unster niet meer te maken met het "val-verhaal" van
hierboven.
wervelwind
Nu
nog eens een onopgelost raadseltje. Kort na de jongste storm
werden we opgebeld door iemand, die vroeg of wij het Tilburgse
woord voor "hevige storm" kenden. Toevallig had men het
ons kort te voren gemeld. Een boer uit Goirle vroeg een stadgenoot
of hij "diejen haaw-maaw" ook gezien had. Juist, om
"diejen haaw-maaw" ging het ook in Tilburg! In beide
plaatsen blijkt het woord dus bekend. Het is echter wel tientallen
jaren geleden, dat wij het voor het laatste hadden gehoord. We
vinden het een kostelijk woord. Vanwege zijn klank en vanwege het
mysterie van zijn komaf. 't Roept allerlei exotische associaties
op. We weten alleen, dat men in ons dialect de "ou" of
"au" nogal eens graag voor de "aa" verwisselt:
Kou - kaaw; schouw - schaaw; gauw - gaaw. We zouden dus ook aan
"hou mouw" kunnen denken om verder te komen. Wie kan er
een lichtje laten schijnen?
Zoals
steeds houden wij ons gaarne voor toezending van uitdrukkingen
aanbevolen onder het motto "Taalplastiek". Bij voorbaat
hartelijk dank!
TILBURGER
|