CUBRA

INHOUD PIERRE VAN BEEK
HOME 
BRABANTS
KUNST
FOTOGRAFIE
TEKSTEN
AUTEURS
AUDIO
SPECIAAL

PRINT

Pierre van Beek - Montenegro

Compleet reisverslag - alle krantenafleveringen uit 1966

 redactie: Ben van de Pol

 

Het Nieuwsblad van het Zuiden - zaterdag 21 mei 1966

Mensen en dingen in Joegoslavië 1:

Montenegro van noord naar zuid

 

PRIJEPOLJE zal zich de ogen uitwrijven bij het zien van deze naam aan het begin van een reisverhaal. Vanwaar die eer? Wie of wat is Prijepolje? O nee, niet de naam van 'n beroemd man, noch die van een of andere exotische schone, maar doodgewoon een onbetekenend Servisch bergstadje, niet zo ver verwijderd van de noordelijke grens van Montenegro. Het zou nooit in een Nederlandse krant verschenen zijn, als niet een redacteur van Het Nieuwsblad van het Zuiden het in zijn hoofd gekregen had Montenegro van noord naar zuid en van zuid naar noord, met gebruik van de plaatselijke autodiensten, te doorkruisen. Voor dit doel bleek Prijepolje de aangewezen startplaats.

Dit Servische stadje houdt er geen kleurige folders op na, het werft niet om toeristen en verwacht er ook geen omdat het niets te bieden heeft. Niets te bieden? Wat is "iets" en wat is "niets" voor de reiziger? Het hangt maar af van zijn geestesgesteldheid! Wie in zaligheid wegzwijmelt aan zuidelijke rivièra's met gekleurde namen, vanaf de Costa Brava tot de rivièra di Levante, moet niet naar Prijepolje gaan. Wie zich daarentegen graag verloren weet in een vreemd land, ver weg van traditioneel toerisme maar geworpen tussen de ongekunstelde, oerechte menselijkheid om een volk op heterdaad te betrappen in het leven van alledag, vindt hier zijn goudland. Maar we waarschuwen nadrukkelijk: het gaat niet om spectaculaire belevenissen doch om dagelijkse dingen als doodgewone veldbloemen, geplukt langs de berm van de weg. Bijeengegaard kunnen ze soms een aardig boeket vormen. Hopelijk slagen we er in zo'n boeket in een serie reisverhalen voor u bijeen te lezen.

 

Na een zwerftocht door Bosnië en Servië, twee van de zes socialistische republieken, die Joegoslavië vormen, staan we dan met ons koffer op de stopplaats van de autobus in Prijepolje. Medereizigers verdwijnen want ergens wordt met spanning op hun thuiskomst gewacht. Ons verwacht niemand. Als we nu wegwaaiden als stof op de wind, zou daar de eerste week zeker geen haan naar kraaien. Eigenlijk zou deze situatie een gevoel van enorme onbeduidendheid en eenzaamheid mee moeten brengen. Zulke gevoelens krijgen echter niet eens kans de kop op te steken, omdat zij eenvoudig overweldigd worden door de sensatie van een bevrijdende vrijheid, die eigenlijk geen andere behoefte oproept dan twee armen in de lucht te gooien en de longen eens vol frisse lucht te zuigen. De oever van de brede rivier de Lim biedt daartoe alle gelegenheid. Zo staan we daar dan in Prijepolje: intens tevreden, als het ware naakt van zorgeloosheid met een zee van tijd voor de boeg, want onze bus naar Pljevlja, het noordelijkste stadje van Montenegro, vertrekt pas over vier uur.

 

Niet "wat" maar "hoe"

Wat doet een mens in 's hemelsnaam vier uur in die negorij! De uit een bepaald hout gesneden reiziger weet echter uit ervaring, dat het niet op de eerste plaats gaat om wat, dat hij beleeft, maar om het hóé. Dat wil zeggen: hoe hij de dingen geheel persoonlijk innerlijk ervaart. Vanuit zulk een naar wereld en mensen openstaande gemoedsgesteldheid wordt het lelijke mooi, het kleine beleven een groot avontuur. Dit vermogen betekent een kostbaar bezit voor wie zich gedwongen ziet van de nood een deugd te maken en vier uur wachten op profijtvolle wijze te savoureren.

Het loopt tegen één uur in de middag. De zon schijnt en de temperatuur is mild. Niet warm, want we schrijven september. Direct om de hoek van de straat, die naar de hoofdstraat leidt, stuiten we al op een hotelletje en de eerste verrassing. Op het een meter boven de rijweg gelegen terras met ongemakkelijke stoelen zit een mohammedaans gezelschap, bestaande uit drie vrouwen en drie mannen. Schilderachtig maar groezelig, vooral de vrouwen met tanige gezichten en haar bonte kledij, waarvan de "feredsje" (bovenkleed) en de "dimije" (wijde harembroek) om een wasbeurt smeken. Ze zitten gezellig aan een koude kip te kluiven, die hun niet door het restaurant werd geleverd, maar die ze zelf in hun bagage hebben meegebracht. Je kunt dat hier gerust doen. De overschietende beentjes gooien ze op de stenen vloer. Dat mag je hier ook!

 

Foto?... Neen!

We kunnen niet aan de verleiding weerstaan wat met ons fototoestel te spelen, wetende dat de meeste mohammedaansen zich niet laten fotograferen. Ze houden de camera met argusogen in de gaten, bereid snel de sluier voor het gezicht te trekken. Een door ons vragend uitgesproken "slika?" (foto) wordt met energiek hoofdschudden afgewezen en daar ook de mannen verraden met deze weigering in te stemmen komt het veiliger voor de klep van het tasje weer te sluiten.

Het blijkt na enige tijd, dat je hier lang op het terras kunt zitten voordat er een kelner komt. Misschien wel de hele dag, zodat er niets anders opzit dan naar binnen te gaan. Het interieur valt niet tegen. Natuurlijk is de houten vloer, zoals overal in deze streken, zwart-vet van het vuil. Vloeren worden hier nooit geschuurd, maar de tafeltjes dragen behoorlijke kleedjes en we krijgen er nog een niet geheel vlekkeloze servet over uitgespreid als we de "kopobar" (kelner) aan het verstand gebracht hebben, dat we willen eten.

 

Dat gaat zo

De manier waarop de bestelling tot stand komt, trekt onmiddellijk de aandacht van de overige gasten. Als zij denken, dat we niet in hun richting kijken, worden we van top tot teen opgenomen. Eigen schuld trouwens, want we zijn gestart met de mededeling in het Servo-Kroatisch "Ja sam Hollandzjanin" (Ik ben Hollander). Je moet je steeds onmiddellijk als Hollander ontpoppen, want de Hollander heeft in Joegoslavië een wit voetje en je bent dan meteen bevrijd van de verdenking Duitser te zijn.

De kelner spreekt alleen de landstaal. Hoe gaat men nu "eten in een taal, die men niet kent"? We draaien daarvoor steeds hetzelfde programmaatje af met enkele van buiten geleerde zinnetjes uit een boekje. Door hun veelvuldig gebruik hebben ze een vlotheid gekregen, die verwondering wekt. Dat gaat zó: "Spreekt u Frans, Italiaans, Engels, Duits?" Komt er ergens een "da" (ja) op, dan is de situatie gered; blijft het een met een steeds spijtiger wordend glimlachje herhaald "ne" (neen), dan rukt de mededeling aan: "Ik zou graag eten. Soep, aardappelen-met-vlees, sla, druiven, glas wijn"...

 

"Ik spreek geen Servisch"

Daarop stelt de kelner gewoonlijk een vraag, die we nog nooit verstaan hebben, doch die waarschijnlijk betrekking heeft op de soort vlees, die "mijnheer wenst". Valt er vragend het paradijsachtig woord, dat als "paradizi" klinkt, dan gaat het over sla. "Of het tomaten mogen zijn." Meestal is thans het moment aangebroken voor een "Ne razumijem" (Ik versta het niet), onmiddellijk gevolgd door de berekende "pointe" van de conversatie: "Ne govorim Srbski" (ik spreek geen Servisch), waarbij je de vijf medeklinkers-achter-elkaar razend snel om een flink met de punt van de tong gerolde "r" laat buitelen. Het effect is komisch, omdat een Hollander doodgemoedereerd in het Servisch zit te vertellen geen Servisch te spreken. Weten die mensen veel, dat je het netjes uit een boekje-in-je-zak geleerd hebt en dat je nu ook wel zo ongeveer aan het einde van het Servisch Latijn gekomen bent... Ze geloven je eenvoudig niet, al worden ze door de harde feiten daartoe dan ook wel snel gedwongen.

Al die inleidende grappenmakerij heeft echter tot gevolg, dat je nader tot de mensen bent gekomen: tot de kelner en ook tot degenen aan het tafeltje naast je, aan wie de conversatie natuurlijk niet ontsnapt is, nadat men het woord "Hollandzjanin" heeft horen vallen. En je voelt je iets minder vreemdeling dan toen je binnentrad. Dat kan zich zelfs onder deze omstandigheden zó snel in opgaande lijn ontwikkelen, dat de stamgasten met elkaar wedijveren de vreemdeling een "sljivovitsa" (pruimenjenever) en sigaretten aan te bieden. Dan is men niet langer meer alleen!

 

Altijd verrassing

Aangezien een bestelling "aardappelen-met-vlees" enigszins vaag is, duurt de verrassing welk vlees het zal zijn tot het moment, dat het voor je staat. Soms is het rund- of schapenvlees, vaker varkensvlees en menigmaal ook kip. Een reiziger moet zich weten aan te passen.

Met de maaltijd en een "praatje" verstrijkt het eerste wachtuur in Prijepolje. Eenmaal een beetje ingeburgerd, kunt ge nu ook wel om een gunst verzoeken. We moeten ons koffer kwijt. Het wordt een hele toer de kelner, die de stamgasten Merko noemen, met gebaren en achter elkaar geplaatste woordjes zonder gebruik van enig werkwoord in het "Servisch" uit te leggen, dat we ons koffer in depot willen geven totdat de bus naar Pljevlja om vijf uur vertrekt. Als bewijs dat hij het begrepen heeft, neemt hij het koffer mee en plaatst het voor iedereen duidelijk zichtbaar op een tafeltje achter het buffet. Merko doet het met een enigszins plechtig ritueel, dat besloten wordt met een "schouderklopje" op het voor hem nogal exotische reisattribuut. Dit "klopje" heeft kennelijk de bedoeling ons te verzekeren, dat het veilig staat en dat er niets zal gebeuren. Een dergelijk vertrouwen zouden we niet in ieder Europees land aan de dag durven leggen. Hier kan het!

 

Vrij als een vogel

Gegeten, gedronken, gerust, van bagage bevrijd, als een vogel zo vrij wandelt een Tilburger door de hoofdstraat van Prijepolje. Het stadje blijkt uit nauwelijks iets méér dan die hoofdstraat te bestaan. De rij woonhuizen en winkeltjes wordt onderbroken door een wat onder bomen terzijde staande, crèmekleurig geschilderd orthodox kerkje, dat helaas gesloten blijkt en waarvan de hoog aangebrachte ramen zelfs geen binnengluren toelaten. Op een kruispunt van wegen aan het eind van de straat, waar de verharding ophoudt, wordt het dorpskarakter volledig. Bouwwoede blijkt Prijepolje nog niet bereikt te hebben. Het ligt er zoals het er altijd heeft gelegen en de mensen gaan hun gewone gang: sjok-sjok met een beladen paardje of ezeltje op weg naar doelen die mensen zoal kunnen hebben. Het is overigens opvallend stil op straat doordat men blijkbaar nog aan de middagrust toe is.

Prijepolje heeft ook een markt, een geplaveide markt met een door zuilen gesteunde overdekte ruimte en vaste stenen tafels, die waarschijnlijk als vis- en vleeshal dienst doet. Zij dateert van de laatste tijd.

 

Na markttijd

Markttijd is echter lang voorbij, enkele nagebleven kooplui bevinden er zich nog slechts, mannen en vrouwen waaronder enige mohammedaanse in traditionele dracht. Ze willen hun laatste appels kwijt, maar zowel kopers als kijkers ontbreken. Het ziet er naar uit, dat ze het restant van hun waar weer mee naar huis zullen moeten terugdragen. Bij het verschijnen van de vreemdeling vlamt echter een vleugje nieuwe hoop op. Helaas kan die onbekende geen appels gebruiken - wel een "praatje" en een foto.

De lange man die met een wit kalotje op het hoofd, zoals de Albanezen dragen, achter half versleten manden zit gehurkt, verklaart vreemd genoeg op onze vraag toch geen Albanees te zijn. We draaien ons van buiten geleerde praatje maar weer eens af. Vertellen wie we zijn, dat we geen Servisch spreken enz.

 

Gul gebaar

Hij zou geen koopman zijn als hij niet probeerde wat van zijn vlekkerige en geblutste appels te verkopen, maar als we er niet op ingaan, offreert hij gratis-voor-niemendal de grootste appel uit de mand. De zichtbare teleurstelling, omdat we hem, na herhaald aandringen, noodzaken de vrucht weer in zijn mand te deponeren, leert te laat, dat we een fout begaan hebben. We hadden die appel met ons Servisch handgemaakt zakmes moeten afschillen, in stukjes snijden, rondom uitdelen en gezamenlijk op moeten eten. Dat zou ingeslagen zijn! Volgende keer beter!

Tegen een foto heeft hij geen bezwaar. Hij gaat er eens extra voor verzitten en trekt zijn vriendelijkste gezicht. De vier mohammedaansen op de achtergrond, die de lens alleen zouden kunnen ontgaan door weg te lopen, zijn minder toegankelijk. Een draait het hoofd helemaal om, de tweede bedekt een deel van het gezicht met de sluier, de derde wendt het hoofd half terzijde en al blijft de meest geëmancipeerde dan ook haar tanden bloot lachend in de lens kijken, zij voelt zich toch nog gedwongen één wang met een handpalm te beschermen, zodat ook voor haar ten minste nog gedeeltelijk aan de oude zede is voldaan. Het afscheid op de markt gaat met joviaal handschudden gepaard. Je moet als vreemdeling altijd gul zijn met handen geven. Het gaat er bij de eenvoudige mensen in en ze komen je dichter bij.

Helemaal aan de andere zijde ontdekken we langs de brede rivier de Lim aan de voet van een berghelling de mohammedaanse wijk. Oude, bouwvallige huisjes met rondscharrelende kippen en spelende kinderen. Ieder huisje vangt echter wel de schaduw van een zwaar met rijpe vruchten beladen pruimeboom, die speelse figuren op de groezelige muren tovert, zodat er van dit sobere wereldje apart toch nog een zekere charme uitgaat.

 

Turkse lekkernijen

In een ijssalonnetje van de hoofdstraat, waar men tevens allerlei Turkse lekkernijen en "boza", een verfrissende uit maïs gebrouwen drank, verkoopt, is het nadien echt zoet rusten. Daar we toch de enige bezoeker uitmaken, kunnen we uitgebreid keuze doen uit de vele lekkernijen, die in de etalage liggen uitgestald. Het naar schatting achttienjarig meisje noemt bij ieder "ding" dat we met de vraag "Sjta je ovo?" (Wat is dit?) met de vinger aanwijzen, een naam die als abracadabra in de oren klinkt en ze brengt ook wel het geduld op die woorden in ons notitieboek te schrijven. Daar paraderen dan het in stroop drijvende "baklava" en "tolomba" in gezelschap van "ratluk" en "kadajif", alles ingrediënten, die hierin met elkaar overeenkomen, dat ze mierzoet zijn zonder afkeer op te wekken. Wie verzuimt zich aan deze Turkse lekkernijen te buiten te gaan, mist een belevenis. Bovendien zijn ze spotgoedkoop. Voor twee kwartjes heb je wel genoeg in vijfvoudige variatie.

Zó breien we de uren in het stille Prijepolje aaneen en ze zijn voorbij voor we er erg in hebben. De kelner van 't hotel, die weet hoe laat het is, komt ons nog voor we het buffet genaderd zijn heel gedienstig met ons koffer tegemoet. Met een "hvala" (dank u) en een "napojnitsa" (fooi) onzerzijds en een "sretan put" (goede reis) zijnerzijds, gaan we ruimschoots op tijd naar de halteplaats van de autobus. Een gemêleerd gezelschap van allemaal mensen uit het volk, met uitzondering van een beter geklede heer met diplomatentas, staat al verzameld rondom de paal met het bordje, dat ook onze plaats van bestemming aanduidt. Nog deze avond zullen we in het ca. 50 km naar het zuiden gelegen Pljevlja, dat is in Crna Gora, Montenegro, het "land van de zwarte bergen", zijn...

 

PIERRE VAN BEEK


Het Nieuwsblad van het Zuiden - zaterdag 28 mei 1966

Mensen en dingen in Joegoslavië 2:

Één vlek op de wereld heet: Jabuka

 

MONTENEGRO, dat voormalige kleine vorstendommetje heeft reeds op onze kinderverbeelding een fascinerende invloed uitgeoefend. Vermoedelijk begon het met de postzegels, waarvan sommige zo zijdeachtig glansden in hun reliëfdruk en andere romantische landschappen afbeeldden. Tegelijkertijd speelden namen een rol. De scepticus kan vragen: What is in a name? Maar voor ons zit daar soms een hele wereld in. Daar is dat ernstig klinkende "Montenegro", zwaar en donker met een dreiging van saamgebalde kracht. Daar zijn die ritmische namen van Cetinje, de voormalige hoofdstad, en het in klank gelijkwaardige Trebinje, woorden, elastisch als schuimrubber, dat men in elkaar drukt en weer in zijn vorm laat terugspringen. Misschien ook waren het op later leeftijd de foto's van koning Nikita I met zijn zes knappe dochters, waardoor heel wat Europese vorstenhuizen aan dat kleine Montenegro geparenteerd zouden raken. En toen begon ook de historie een rol te spelen, waaruit de Montenegrijnen naar voren springen als een taai vechtersvolk, waaraan hun grootste vijanden, de Turken, eeuwenlang de handen hebben volgehad. De Montenegrijnen werden er door hen eigenlijk nooit helemaal ondergebracht al kreeg ook de islam voet in het barre land van de Zwarte Bergen. Van 1389 tot 1918, het einde van de eerste wereldoorlog, bleef het landje een zelfstandig vorstendom.

Het is weliswaar niet de eerste keer dat wij het bezoeken, maar wel de eerste maal, dat wij de huidige republiek vanuit het noorden binnenvallen. Een ongebruikelijke reis voor de vreemdeling, die zich tot de kuststrook van de Adriatische Zee pleegt te beperken. Daarom ook een reis vol gespannen verwachting...

 

Jabuka heet de pas, waarop de autobus na het vertrek uit Prijepolje voor de eerste keer stopt. De zon is al schuilgegaan achter de bergen en het ziet er naar uit, dat de avond snel zal vallen. Sommige kaarten vermelden Jabuka - welk woord volgens een medereiziger "appel" zou betekenen - als een dorp. Er staan echter maar twee huizen langs de weg en een eind het ruige bergland in staan er nog een paar. Dat is alles. Misschien zitten we hier op 'n 1000 meter hoogte. De eenzaamheid zou zwaar als lood wegen, indien er maar niet zo'n schreeuwerig lawaai heerste. Het blijkt afkomstig uit een klein kastje aan een scheefstaande telefoonpaal en uit het deurgat van een café, waar de lampen als gloeiende spijkers branden. Alle reizigers stormen het café binnen. Méér met de bedoeling oorgetuige te zijn van de reportage van een belangrijke voetbalwedstrijd dan om een dorstige keel te laven. Hij is zo belangrijk, dat de bergen zelfs gedwongen worden mee te luisteren. In het café verveelt het onverstaanbare lawaai al spoedig, buiten gaat het echter meer verloren in een soort luchtledig, dat tussen land en hemel lijkt te bestaan. Voor wie de goede richting kiest, helpt de wind daarbij ook nog een handje.

 

Winkel van Sinkel

We kunnen het op de kaart niet ontdekken, maar krijgen sterk de indruk, dat deze vlek Jabuka eigenlijk een grenspost tussen Servië en Montenegro is geweest. In die richting wijst ook een gebouw naast het café, dat nu als winkel van Sinkel is ingericht. Zo'n heerlijke, ouderwetse rommelwinkel met stukken ellegoed in de vakken, dozen knopen op de toonbank en waar de kaas en de boter naast het petroleumvat liggen. De geur van stoffen, brood en kruidenierswaren vormt een ondefinieerbaar mengsel, dat boven zijn oorsprong uitstijgt doordat het - in plaats van het reukorgaan te prikkelen - veel meer het gemoed raakt door het oproepen van een gevoel van warmte en geborgenheid... Een korte wandeling, een eindje weegs in de verlatenheid van dit golvende land, waarover een schrale en koude avondwind strijkt, die de aren van een graanakkertje diep naar de grond doet buigen, accentueert de geborgenheid van de twee eenzame huizen.

 

Hardheid

Hoe moet het hier toch in de winter zijn als alles dik onder de sneeuw zit, vraagt ge u af. Wat bestaan er toch grote contrasten op de wereld in 't leven van de mensen - niet eens zo ver van huis! Geen wonder dat streek en klimaat hun stempel op de mensen drukken. Hier is voor weekheid geen plaats. Alles vraagt om hardheid en taaiheid. De spreekwoordelijke strijd om het bestaan wordt hier nog dagelijks in de meest letterlijke zin gestreden.

We schrijven het op het debet van een speelse geest, die belust is een grapje uit te halen als we ineens aan den Heuvel en de Tilburgse Heuvelstraat moeten denken. Hoe idioot en hoe bespottelijk is die, als een duiveltje uit een doosje, opduikende gedachte! Iemand, die in Tilburg door de Heuvelstraat had kunnen lopen, staat nu, moederziel alleen, ergens op de grens tussen Servië en Montenegro met niets dan rotsige bodem onder de voeten en een donker wordende hemel boven het hoofd terwijl de wind met zijn haren speelt.

 

Magie

En er is geen mens op de wereld die weet, dat hij hier staat. De grond zou nu onder zijn voeten kunnen splijten en de Hades hem opnemen. Hij zou door een duistere nacht kunnen opstijgen naar de hemel en verdwijnen in het heelal. Bij al deze wonderen zou er niets gebeurd zijn. In Jabuka zou alleen een autobus vertrekken met één passagier minder. En misschien dat niet eens, want zijn geest zou wellicht die plaats bezet houden, zodat het gezelschap, dat in Prijepolje startte, toch compleet bleef. Zulke zaken moeten hier, nu op dit uur mogelijk zijn, want uit dit land spreekt de magie...

Van verre zien we de reizigers weer uit het café komen en in de bus stappen, die er - tot onze verwondering - nog altijd staat. Nu gezorgd erbij te komen. Niet meer wegzinken en niet meer zweven, maar met twee voeten op de harde grond. De ban is gebroken en we moeten weer een echte reiziger worden, een reiziger op weg van Prijepolje naar Pljevlja. De aberratie, waaraan de geest zich even schuldig maakte, is echter tekenend voor de hypnotiserende kracht van de streek van Jabuka.

 

Kleed op weg

Intussen is de avond helemaal gevallen. De bus klimt over bergen en daalt ze weer af. Ligt daar in het schijnsel van de koplampen een mens op de weg bij de laatste, lange afdaling voor Pljevlja? Er wordt gestopt. Even later komt de chauffeur terug met een "feredsje", een mohammedaans bovenkleed voor vrouwen, dat alles bedekt. Maar er zit geen vrouw meer in. De "sjetan" (duivel der mohammedanen) heeft een kwade streek uitgehaald. Het kleed is vermoedelijk in de loop van de avond van een lastdier afgevallen. In Pljevlja stelt nu misschien een man of een vrouw met schrik vast, dat er een "feredsje" verloren is. Zo'n verlies kan men zich zo maar niet permitteren! De chauffeur geeft te verstaan, dat hij het zaakje wel zal klaren. Het kleed rijdt mee.

 

Geen stad

Het is aardedonker als we uit de bus stappen daar waar Pljevlja heet te zijn volgens de ingewijden. We zien twee grote gebouwen in een pover verlichte straat. Straat? Nou ja. In ieder geval zijn we niet in een stad. Hoogstens aan de rand van een stad. Maar ze hebben gezegd, dat hier hotel "Tara" ligt. Die naam alleen roept reeds de sfeer van het land op, want "Tara" is de naam van de veelbezongen en geprezen Montenegrijnse rivier met een duizelingwekkende brug, die haast even beroemd is als de brug over de Drina bij Visjegrad, waarover Nobelprijswinnaar Ivo Andritsch zijn ook in het Nederlands vertaalde boek schreef. Het duurt even eer we de naam "Tara" - in niet erg opvallende letters - bij de ingang ontwaren. Niemand van de busreizigers, buiten de Hollander, gaat naar het hotel. In de ontvangsthal zit een wat verveelde portier in zijn hokje op de laatste klanten te wachten, die de avondbus van Prijepolje nog aan zou kunnen brengen.

 

Weinig buit

De buit is pover, maar toch veert de portier energiek op bij de ontdekking, dat zijn wachten niet helemaal tevergeefs geweest is. Het is een man van een jaar of dertig van opvallend lang postuur en uit dien hoofde alleen reeds een zoon van de Zwarte Bergen, want Montenegro heeft de naam de langste mensen van Europa te huisvesten. De man toont zich prettig-vriendelijk, dus zonder hinderlijke onderdanigheid, waardoor ge direct als mens tegenover mens staat. Hij sprak gelukkig Frans. Neen, er is geen éénpersoonskamer vrij. Ja, dat kennen we! Hotels hebben bijna nooit dergelijke kamers vrij, maar tweepersoons des te meer. Ongetwijfeld ook in Pljevlja in "Tara" waar het nogal stil lijkt. Een diplomatiek, eigenlijk als vraag bedoeld grapje, dat we "maar op één bed kunnen slapen", wordt in de juiste zin verstaan: "U krijgt een tweepersoonskamer en betaalt voor één" en om er zeker van te zijn, dat er geen misverstand ontstaat, onderstreept hij de bedoeling nog met vingergebaren.

Leeg en hol klinken de voetstappen op de lange gang als een Duits sprekende jongeman de met dubbele deuren afgesloten kamer wijst. Het is een zeer mooie kamer met spiksplinternieuw meubilair, dat glanst als 'n spiegel, zodat we met grote omzichtigheid van tafel en stoelen gebruik zullen moeten maken om krassen te voorkomen. Een nieuw tapijt in vlammend rood met pikzwarte puntige figuren erin, een dessin dat op Albanese oorsprong wijst, bedekt de vloer. Maar voor de ramen hangen lange, bijna tot de grond reikende kanten gordijnen zoals we die uit grootmoeders tijd herinneren. De syphon van de wastafel, die blijkbaar lekt, is slordig besmeerd met een vies rood goedje aan welks doelmatigheid bovendien nog zodanig getwijfeld wordt, dat men het nodig geoordeeld heeft onder de syphon een blikken wasbekken te plaatsen om eventuele onheilen te voorkomen.

 

Bulldozer

Op die schoonheidsfouten dient men in Joegoslavië nog wel eens voorbereid te zijn! De lakens van de tegen twee wanden geplaatste bedden zijn kraakhelder, de dekens zijn nieuw en zacht. Alles bijeen is het een prettige, warme kamer met een persoonlijk accent en daarom zal ze gaan behoren tot een van de hotelkamers, die een reiziger nooit vergeet. Evenmin echter vergeet hij het brommen van een bulldozer op honderd meter verwijderd buiten zijn raam. Hier wordt zelfs bij nacht bij kunstlicht grond uitgegraven en verzet. De bulldozer voert een felle schijnwerper, die alle bewegingen van het stalen monster meemaakt. Liggende in het bed weten we steeds wanneer de bulldozer in onze richting komt, want dan zwaait er, als het licht van een vuurtoren, een lichtbundel via twee ramen over de tegenovergelegen kamerwand. Om twee uur valt de bulldozer stil en dooft ook zijn licht. Nu is de stilte in Pljevlja echter wel zo volkomen, dat - wanneer hier in de kamer een spin haar web weefde - we het zouden kunnen horen.

 

Nieuwsgierigheid

Het is een plezierige gedachte nu in Pljevlja te zijn, het bergstadje op 770 meter hoogte, dat 13.000 inwoners moet tellen, maar waarvan we nog niets gezien hebben. We weten niet eens of 't links, rechts, vóór of achter het hotel gelegen is. Die verrassing wordt tot morgen bewaard. Dit betekent dat we twee keer in Pljevlja zullen aankomen en twee Pljevlja's zullen beleven. Want de steden van de wereld hebben twee gezichten, dat van de avond en dat van de dag, waartussen ook dat spreekwoordelijk verschil van dag en nacht ligt opgesloten. Die twee gezichten laten zich echter altijd maar één keer betrappen. Het moet steeds de eerste maal zijn, dat ge in een plaats komt. En ge moet altijd met de avond beginnen. In omgekeerde volgorde lukt het namelijk niet.

Vanavond heeft Pljevlja wel heel diep de sluier over het gelaat getrokken als een vrouw, die daardoor tot meer nieuwsgierigheid prikkelt. Morgen zullen we weten of die vrouw geëmancipeerd is.

 

PIERRE VAN BEEK


Het Nieuwsblad van het Zuiden - zaterdag 4 juni 1966

Mensen en dingen in Joegoslavië 3:

Pljevlja probeert modern te zijn

 

OP een zonnige septemberdag wandelt een Tilburger door Pljevlja, het noordelijkste stadje van Montenegro, dat ligt ingebed in een krans van bergen. Al spoedig blijkt, dat ook dit stadje, zoals zovele plaatsen in Joegoslavië, mank gaat aan de tweeslachtigheid van een overgangstijd: het oude is niet helemaal verdwenen en het nieuwe heeft nog niet de overhand gekregen al dringt het zich onweerstaanbaar op. Twee tijdperken, met een oorlog als grenslijn, liggen met elkaar in de clinch, waardoor de karaktervolle eenheid van weleer is verbroken.

Pljevlja probeert een modern stadje te zijn, waar plotseling een paar flatgebouwen omhoogschieten, waar de hoofdstraat buisverlichting draagt, maar waar in diezelfde hoofdstraat nog een rij lage huisjes van ambachtslieden tegen elkander leunen. Dit zijn van die oeroude winkeltjes en werkplaatsen, die aan Amsterdamse pothuisjes doen denken en waar bij het licht van een kale gloeilamp-in-niets-dan-een-fitting een eerzaam handwerk wordt uitgeoefend. De kleermaker knipt en stikt er zijn pakken, de schoenmaker hamert op ouderwetse manier en de horlogemaker zit met kromme rug over het binnenwerk van een horloge gebogen.

Ge ziet ook de vier eeuwen oude Sahat-Kula, de klokketoren, en de fraaie, even oude Husein Pasjina-moskee met haar sierlijke koepels, die door goudblinkende spitsen versierd zijn. Maar vlak daarbij ligt ook weer een kleine, moderne esplanade, afgesloten door het folkloristisch museum. Zo speelt oud en nieuw steeds weer door elkaar heen, wat ge als reiziger op zoek naar het karakteristieke eigenlijk met een tikje weemoed constateert.

 

Tot de moderne zaken van Pljevlja behoort ook een nieuw bankgebouw, veel groter dan men in zo'n klein stadje zou verwachten. De bediende, die wij een aantal dollars ter wisseling tegen dinars aanbieden, schijnt dergelijke briefjes nog nooit in handen te hebben gehad. Hij staart er lang en aandachtig op, bekijkt ze aan twee kanten en juist als we verwachten, dat hij er ook nog aan zal ruiken, buigt hij het hoofd met een goedkeurende glimlach in onze richting en hij knijpt zijn lippen tot een "mmmmm" samen alsof hij zeggen wil: "Dat is spulletje!" Dan staat hij op, op een manier die het vermoeden wekt, dat het wisselen van Amerikaanse dollars een heilig ritueel gaat worden. Dit schijnt echter niet tot zijn competentie te behoren en hij reist met onze biljetten naar een juffrouw achter een ander bureau. Er wordt een poosje geschreven en geteld en dan krijgt onze bediende tot taak een hele stapel oude dinars op het hardstenen loket uit te tellen.

 

Spanning

We zien direct dat er enige duizenden te weinig zijn. "Ne dobro" (niet goed), zeggen we, maar welsprekender dan deze woorden, waarvan we denken dat het goed Servisch is, moet het gebaar geweest zijn, waarmee we de dinars onder het ijzeren hekwerk door terugschuiven naar de uitdeler. Intussen heeft zich achter onze rug een rij wachtenden verzameld, allen mannen, die eenzelfde formulier komen inleveren. Hun ogen gaan wijd open van verbazing als ze zien hoe een vreemdeling weigert zoveel dinars te accepteren. In Nederland zou zo'n stagnatie en filevorming wel enig ongeduld te voorschijn roepen bij de wachtenden, maar deze mensen hebben alle tijd. De zaak begint nu spannend te worden. De bediende trekt met de dinars en nota's terug naar de juffrouw om even later tevreden lachend weer te keren. Het lijdt geen twijfel of de fout is gevonden. Zelfvoldaan en gemoedelijk buigt hij zich over het loket en zal eens vaderlijk en geduldig de situatie uiteenzetten met de nota's er naast.

 

Explicatie

Al wordt het gesprek in hoofdzaak met zijn wijsvinger op het papier uitgevoerd, we horen hem toch het volgende zeggen, want gebarentaal is o zo welsprekend: "Kijk eens mijnheer. U hebt gelijk. Er komen inderdaad enige dinars te kort. Maar u moet goed weten als op een bank geld gewisseld wordt, dan rekenen we daar provisie voor. O, slechts een klein beetje, maar toch wel iets. Kijk, daar zit nou het verschil. Er mankeert alleen de provisie aan. Neemt u mij niet kwalijk."

Op veel Joegoslavische banken en wisselkantoren heeft men het het personeel gemakkelijk gemaakt. De wisselafdelingen bezitten daarvoor gedrukte formulieren in drie stroken, als een ouderwets Nederlands girobiljet. Men heeft dergelijke formulieren voor één, twee, vijf, tien dollar enz... Daar staat precies uitgedrukt in zwarte letters hoeveel dinars ieder biljet waard is en met rode letters staat daar nog eens de provisie afgetrokken. Een bankbediende behoeft dus wat dollars betreft helemaal niet te rekenen.

 

Hardleers

Het zijn nu de zwarte en rode gedrukte eindcijfers, die onze geduldige bediende ijverig tracht duidelijk te maken, terwijl de juffrouw vanuit de verte gespannen toeschouwt en zich verbaast over de hardleersheid van die steeds maar "ne dobro" herhalende Hollander. De bediende wendt, half wanhopig, het hoofd naar de juffrouw, wat voor haar een aansporing inhoudt nog eens opnieuw aan het puzzelen te gaan. Intussen grijpen we ook een stuk papier en potlood en tellen de bedragen van de drie voorgedrukte formulieren, die betrekking hebben op biljetten van twee, vijf en tien dollar op, daarbij netjes rekening houdend met de provisie. Nu we die rood onder onze neus gedrukt zien, kunnen we het bedrag tot op de dinar nagaan. Een fikse streep onder het eindcijfer en het nodige gebaar zegt: Dat moet het zijn!

 

Eureka

Juist als we zover gearriveerd zijn, zwaait de juffrouw achter haar bureau uitbundig met een papier. Dat kan niet anders betekenen dan: Eureka! Gevonden! Ze komt er mee naar het loket en waarachtig op haar papier staat hetzelfde bedrag als op het onze. Hè, hè, er gaat een zucht van verlichting door het grote bankgebouw. De mannen achter onze rug, die gespannen de manipulaties hebben gevolgd, halen ook weer vrij adem als ze zien, dat de Hollander enige duizenden dinars bij krijgt en nu tevreden "dobro, dobro" zegt met weglating van de ontkenning. Hoe het grote probleem zo ineens is opgelost, begrijpen ze niet. De mensen van de bank proberen uit te leggen, waar de fout zat, maar dat is volmaakt overbodig. We hebben al lang gezien, dat men gewoon vergeten had de derde nota bij het totaalbedrag op te tellen. Neen, in Pljevlja worden niet iedere dag dollars gewisseld.

 

"Deutsch?"

Maar nu laten de mannen achter onze rug de vreemdeling niet los. We hebben per saldo allen tezamen het avontuur beleefd. Ze genieten er nog van na, alsof het hun zelf gegolden had. "Deutsch?", vraagt er een, die als woordvoerder zal gaan optreden. "Ne, Hollandzjanin" (Neen, Hollander). "Ah, Hollandzjanin", herhalen ze langgerekt in koor en het is alsof de zon vanachter een wolk komt en over die doorploegde gezichten strijkt. "Hol-land-zja-nin".

Degene die het woord "Deutsch" gezegd heeft, blijkt nog meer Duits te spreken. Krieg, gevangenschap, het gewone liedje! Een ander presenteert al een sigaret. We worden in een kring genomen en moeten veel vragen over Holland beantwoorden, waarbij de ex-krijgsgevangene als tolk optreedt. Hun in te leveren formulieren laten ze voorlopig de formulieren. We zien die mannen straks al thuiskomen. Gezeten aan de dis zullen ze in kleuren en geuren vertellen van het bankavontuur van de Hollander, die zoveel dinars weigerde, omdat het "Ne dobro" was.

 

Film kopen

In argeloosheid denken we bij de portretfotograaf in Pljevlja's hoofdstraat wel een film te kunnen kopen. De man verwijst ons echter naar een zaak met een heel vreemde naam, die we op een papiertje laten schrijven. Met dit papiertje gewapend klampen we de eerste de beste voorbijganger aan, die er nogal snugger uitziet. Hij spreekt alleen de landstaal, maar dat ene papieren woord, gecombineerd met het internationale "film" en een klop op ons fotoapparaat laat aan duidelijkheid niets te wensen over. Het is hem kennelijk een grote voldoening een Hollander van dienst te kunnen zijn. Bijna aan de arm voert hij ons door de straat naar een winkel van papier- en schrijfbehoeften. Hij gaat mee binnen, vertelt de winkelier achter de toonbank wat wij willen, wacht geduldig tot wij de film in het toestel gezet hebben, vraagt nog eens extra of het allemaal in orde is en begeleidt ons weer tot de straat, waar met een handdruk afscheid genomen wordt. In de loop van de dag kwamen wij hem nog een keer tegen en hij herkende ons. Één kennis hadden we dus al in Pljevlja gemaakt.

 

Vergissing

Het folkloristisch museum willen we graag bezoeken. Een Frans sprekende jongeman brengt ons er naar toe over de zonnige esplanade en meerdere trappen op van een groot gebouw, waarin het museum aan het einde van de gang gevestigd moet zijn. Maar we zijn te vroeg. "Gesloten mijnheer," zegt de jongeman teleurgesteld, "vanmiddag om twee uur kunt u terecht." Goed, dan vanmiddag! Een half uur later haalt diezelfde jongeman opgelucht adem als hij ons ergens in Pljevlja oppikt. "Gelukkig mijnheer, dat ik u gevonden heb, ik heb me vergist, het museum is niet vandaag maar morgen om twee uur open! Neemt mij niet kwalijk, ik heb niet goed op het bord gekeken!" Daar gaat het museumbezoek. Morgen om twee uur zullen we niet meer in Pljevlja zijn. Dan hopen we weer een heel stuk naar het zuiden in Zjabljak te zitten.

 

Moslims

Bij het verlaten van de hoofdstraat komt men vroeg of laat in de oude wijk terecht, waarin veel mohammedanen wonen. De huisjes zijn er laag en klein maar proper en vaak van een tuintje voorzien. De stijl is Montenegrijns, dus niet Turks. Dat betekent open voor de wereld en niet met het gezicht naar binnen gekeerd zodat het geheel op een wat sober tuindorp lijkt.

Mohammedaanse vrouwen halen water aan een gemeenschappelijke pomp, maar schieten weg met hun emmer als ze een fototoestel zien. Goedgeklede kinderen roepen "Slika, slika". Zij willen wel op de foto. Ze kennen zelfs enige woorden Frans en keuvelen er tegen de vreemdeling, die op een fotoshot staat te loeren, lustig op los, zodat papa Montenegrijn ook eens komt kijken wat er aan de hand is. En even later daagt moeder ook nog schuchter op. "Je kunt die vrouwen hier gerust fotograferen", duidt hij uit, maar de vrouwen - met moeder incluis - houden er toch een andere opinie op na. Papa heeft zelf ook een fototoestel. Het is een goedkoop toestelletje in een fraai leren tasje, maar de prijs bedraagt evenveel als die van onze betere Duitse camera.

 

Kerkhoven

Men moet zich niet verbazen als er ergens tussen de huizen zo maar opeens een mohammedaans kerkhofje ligt. Niets dan een verwilderde plek gras, waaruit schots en scheef staande stenen als draketanden oprijzen. Rechte zijn die van een vrouw, die welke een tulband dragen dekken een mannengraf. Een eigenlijke dodencultus bezitten de mohammedanen niet. Daarom maken hun kerkhoven vaak zo'n verslonsde indruk.

Aan de rand der stad ligt op een heuvelhelling het grote mohammedaanse kerkhof, een regiment van rechtopstaande stenen. De mohammedaanse graven mogen geen liggende stenen dragen, hoewel op dit gebruik uitzonderingen bestaan zoals grote graftomben van aanvoerders en belangrijke persoonlijkheden in Serajevo bewijzen. Verder krijgt de wijk haar accent door de ranke spitsen van enige moskees, die als moderne raketten naar de hemel gericht staan. De kroon van deze bedehuizen spant de Husein Pasjina-moskee, waarover wij in een volgend artikel hopen te verhalen.

 

PIERRE VAN BEEK


Het Nieuwsblad van het Zuiden - zaterdag 11 juni 1966

Mensen en dingen in Joegoslavië 4:

"Allah Akbar" zindert over de daken van Pljevlja

 

DE HUSEIN PASJINA-MOSKEE van Pljevlja dreigt enigszins in de verdrukking te komen in het stadsbeeld. Ze heeft zich zelfs al in een hoekje laten drukken, maar toch zal ze altijd partij blijven geven door de sierlijke lijn van haar koepels en de élégance van haar minaret. Het is er heerlijk koel in het beschaduwde hoekje van de fontein voor de rituele voetwassingen van de mohammedanen, die zich meerdere malen per dag voor gebed naar de moskee begeven. Twaalf uur op de middag is zo'n tijdstip. Precies op klokslag zal de muezzin op de trans van de minaret verschijnen voor de oproep tot dat gebed. Om daarvan getuige te zijn hebben we nog een kwartier de tijd, die we zittend op de fonteinrand door denken te brengen totdat ons de eerste tempelgangers daar zullen verdrijven. Maar dat hoeft niet, omdat we al eerder in gesprek raken met jonge mohammedanen. Twee studenten van een technische school, een lang wit gebouw, dat helemaal aan de noordzijde van het stadje op de hellingen van de bergen ligt. "Kijk, dat is onze school", zegt degene, die door zijn makker Mirko genoemd wordt, en hij wijst in de richting van een witte blokkendoos, die we al eerder hebben opgemerkt. Als we juist overwegen ons een eindje van de moskee verwijderd op te stellen om de muezzin te kunnen waarnemen, zegt de Frans sprekende Mirko onverwacht: "Komt u mee." Weet hij een goed plaatsje? Tot onze verbazing neemt hij ons op dit uur van gebed mee de moskee in...

 

Wij herinneren ons een norse "vakuf" (bewaker) van de Begova-moskee te Serajevo, die fotograferende toeristen wegjoeg toen de moslims hun sandalen in het voorhof plaatsten. Als de moslims komen, worden toeristen uit de moskee verwijderd, maar wij worden hier nu uitgenodigd juist op zo'n moment mede binnen te gaan.

De Husein Pasjina-moskee bezit geen open voorhof zoals de meeste moskeeën, vermoedelijk omdat daarvoor buiten ruimte ontbreekt. Daarom deponeren de moslims hun schoenen, sandalen of opanken binnen in het gebouw om daarna blootsvoets naar voren te schrijden over de fraaie, zachte Oosterse tapijten, die de hele houten vloer bedekken. Nog voordat Mirko daartoe enig teken heeft gegeven, paradeert ook ons schoeisel tussen dat van de moslims en zo staan we dan op kousevoeten achter in de moskee, in plaats van buiten met het hoofd diep achterover in de nek, zoals we ons hadden voorgenomen.

 

Minarettrap

"Muezzin" (spreek uit: moejézzin met klemtoon op de middelste lettergreep), zegt Mirko - wijzend op een lange, magere man met een tanig en gelooid gezicht en een witte tulband op het hoofd, die naast ons is opgedoken. Mirko smoest even met hem en dan beduidt de muezzin, met een wenkende hoofdbeweging in onze richting, dat we mee moeten komen. In processie beklimmen we de stenen trap van de minaret: voorop de muezzin, dan de Hollander uit Tilburg en daarna Mirko met zijn makker.

De minarettrap, die zich als een kurketrekker naar boven slingert, is fantastisch nauw, zodat er een mens maar precies passeren kan zonder met de schouders de wanden te raken. Hij is niet alleen eng, maar ook donker en lijkt eindeloos lang. Dit laatste vooral ook, omdat de ruwe, stenen treden spoedig door kousevoeten heen en op pijnlijke wijze hun hardheid demonstreren. Van de voorgaande muezzin zien we tijdens de tocht nauwelijks iets. We klimmen alleen zijn hielen na, die met regelmatige tussenpozen even zichtbaar worden, telkens wanneer we een van de smalle raamstrepen passeren, die de minaretwand doorbreken en een lichtbundeltje als van een zaklantaarn doorlaten. Als we eindelijk door een klein poortje op de trans van de minaret komen, moeten we eerst de ogen even dichtknijpen om ze te beschermen voor het felle licht, dat ons tegemoet slaat.

 

Op de trans

Dat we twee jaar geleden in Mostar in Bosnië, dat des zomers de heetste plaats van Europa kan zijn, te lam en te lui geweest zijn naar de trans van een moskee te klimmen, heeft sindsdien als zelfverwijt geknaagd aan ons zwervershart. Thans is dit verzuim onverwacht hersteld. Daar staan we nu, niet alleen op een minaret maar nog met de muezzin naast ons.

Heel Pljevlja ligt aan onze voeten in het parelende licht van een septemberdag vol zon, omgeven door een krans van zachtgelijnde bergen met daaroverheen een blauwe koepel van de hemel. Al wat vuil is, of goor en versleten, is aan het oog onttrokken en heeft het tere en zachte gezicht gekregen als de huid van een jonge vrouw, die tot strelen uitnodigt. De spitsen van andere minarets geven het accent van het Oosten aan dit panorama en een paar hinderlijke flats ziet men daarbij graag over het hoofd. Wat is Pljevlja nu mooi. Ge zoudt wel een uur hierboven kunnen staan achter die hoge balustrade om de schoonheid en de vreugde van het avontuur tot de bodem uit te puren. De minarettrans is ook ongelooflijk eng. Men kan er eigenlijk niet eens in de breedte staan. Zo blijkt het bijvoorbeeld niet mogelijk de muezzin naast ons te fotograferen. We zouden het toestel bijna tegen zijn gezicht moeten houden en als we zelf wat terug willen wijken, zijn we al om de minaretboog verdwenen en hebben geen man meer voor de lens.

De muezzin heeft ons al een keer bij de pols gegrepen, wijzend op de plaat van ons horloge en daarbij een vinger opstekend. "Nog één minuut voor twaalf", heeft dat betekend, tegelijkertijd een woordeloze aankondiging van wat er te gebeuren staat. We verkneukelen ons reeds bij de gedachte, dat vandaag een uit Pljevlja naar boven kijkende moslim, in strijd met alle gebruiken, twee "muezzins" op de trans zal zien: één met tulband en één blootshoofd. We stellen ons extra in de houding voor de dingen, die komen moeten, maar nu neemt de muezzin, die de bedoelingen raadt, ons weer bij de arm.

 

Dat gaat niet

"Nee" hoofdschuddend nodigt hij ons met zachte drang weg te gaan van de trans, maar we mogen gerust in het poortje achter zijn rug blijven staan. Nog eenmaal kijkt hij om of wij goed staan en gebaart met een hand. Dat betekent: "Nu opgelet! Ik ga beginnen!" Hij steekt de duimen van zijn hand in zijn oren en geeft deze als het ware vleugels door de uitgespreide handen met de palmen naar de wereld te keren. En dan zindert in die schelle Oosterse schreeuwstem het "Allah Akbar" over de daken van Pljevlja. "Allahoe Akbar, La ilaha illallah, Mohammadan rasoelallah!" "Allah is de Allerhoogste, niets gaat boven Allah, Mohammed is zijn profeet!". Opdat het maar duidelijk zou klinken, heeft hij nu de handen als een luidspreker aan de mond gezet. Hij wandelt over de trans en herhaalt nog drie keer de oproep tot gebed naar de vier windstreken van de wereld. Méér dan vier eeuwen herhaalt zich dit Islamitisch ritueel nu reeds in sommige streken van Joegoslavië zonder eigenlijk tot anachronisme te zijn geworden.

 

Unieke ervaring

Na zijn taak knikt de muezzin ons voldaan toe alsof hij zeggen wil: "Dat was het dan! Hoe vond je het?" We zijn echter nog niet bekomen van de ervaring: in Kara-ben Nemsi-taal van wijlen Karl May stond hier immers een "christenhond" tegen de rug van een muezzin tijdens de gebedsoproep, een unieke belevenis! Die "christenhond" is echter wél een anachronisme van oude boekentaal, want hier in Joegoslavië leeft alles vreedzaam naast elkaar.

Intussen zijn we blij even later toch weer met onze koud geworden voeten op de tapijten te staan. Met de muezzin en onze twee jonge vrienden bevinden we ons nu op een soort klein oksaal, dat we bij vroegere gelegenheden als de voor vrouwen bestemde ruimte van een moskee hebben leren kennen. Er komen echter heel weinig vrouwen naar de moskee. Ook nu ontbreken ze.

 

Witte voetzolen

Het gebed van de moslims schijnt reeds bezig. Voor de oostzijde van de tempel zitten er een twaalftal in een rij naast elkaar op de knieën, daarbij doorgezakt op de hielen steunend. Twaalf paar blote witte voetzolen steken fel af onder de donkere kostuums en in het wat schemerachtige licht, dat door de ramen binnenvalt. Wonderlijk effect!

In het midden van de wand bevindt zich een nis met geschulpt gewelf. In deze nis heeft de "hodzja" plaats genomen. Hij is een hoger in de Islamitische wereld geplaatste figuur dan de muezzin. De hodzja gaat voor in het gebed, dat door onze muezzin weer met de duimen in de oren en de handpalmen gestrekt, vanaf het oksaaltje beantwoordt wordt. De nis in de wand blijkt zeer akoestisch te werken, zodat het gebed van de hodzja vol en versterkt tot ons komt. De moslims op de grond, die naar het oosten gekeerd zitten, buigen het bovenlichaam voortdurend naar voren, zodat het hoofd bijna de grond raakt en dan heffen zij weer de armen. Zo gaat het een poosje door.

 

Ook fotograferen

Van een korte pauze maken we gebruik de muezzin met een gebaar naar onze camera te vragen of we mogen fotograferen. We zijn op weigering berekend, maar hij beduidt, dat we rustig onze gang kunnen gaan. Ook Mirko spoort aan er maar op los te knippen. Maar we hebben geen belichtingsmeter en derhalve geen flauw idee van de lichtsterkte in deze wat schemerige ruimte. Allah zegene de greep! We knippen drie maal met verschillende tijden. Thuis zal later blijken, dat de foto's alleen voor huiselijk gebruik zijn. Of van de minst slechte in de krant nog iets terecht komt, proberen we hier vandaag...

 

Fraai interieur

De Husein Pasjina-dzjamija is een fraaie moskee, waarin alles getuigt van de liefde en toewijding. Mooie Oosterse tapijten bedekken de vloer. Wanden en koepels zijn beschilderd of bekleed met fantasierijke ornamentiek van harmonische arabesken en geometrische fantasie. Daar tussenin staan dan in al even fantastisch aandoend Arabisch schrift de "sura's" (spreuken) van de koran geschreven. De betegelde en eveneens rijk geornamenteerde nis met geschulpt gewelf lijkt een douchecel van een Cleopatra. Ook is bijzondere aandacht besteed aan de zeer grote, in Moorse stijl bewerkte statietrap of kansel van hout vanwaar tijdens sommige diensten de koran wordt uitgelegd. Een deel der verlichting bestaat uit voormalige petroleumlampen met witte porseleinen kap, die aan een verkleinde editie van onze vroegere "lampe Belge" herinneren. Het daglicht, dat door de grote ramen in gezeefde balken binnenvalt, legt het completerend accent voor de waarlijk exotische sprookjessfeer.

Na de dienst maken we buiten eigenlijk pas officieel kennis met de muezzin. Het lijkt alsof het hem een grote eer is geweest, dat hij de vreemdeling dit alles kon laten beleven. Hij toont zich in ieder geval buitengewoon aardig en vriendelijk. En dit kan niet helemaal op de rekening van de fooi geschreven worden...

 

Thuis bouwen

Bij een verdere verkenningstocht door Pljevlja ontdekken we, dat ergens een huis gebouwd wordt door doe-het-zelvers. Anderhalf uur geleden lag in dit straatje een dikke, ontschorste boom op de weg. Nu we weer terugkomen, ligt er nog een halve. Men heeft de boom in de lengte middendoor gezaagd en uit de eerste helft heeft men zowaar ook reeds een dikke balk klaar gekregen. Men zaagt nu aan de tweede. Dat gebeurt alles met handkracht. Men heeft de halve boomstam met zware kettingen en blokken hout vastgeklemd op een manshoge stellage en bedient met drie personen een enorme trekzaag, twee man onder de boom en de derde er op. Snede voor snede vreet de zaag zich door het dikke hout. Het duurt lang eer er één balk klaar is. Het blijkt een prachtbalk. Een waar kunststuk omdat de snede zo recht gebleven is.

Hoe meer we ronddolen, hoe verder Pljevlja zich voor ons ontsluit. In 1941 werd de slag om Pljevlja geleverd. Op een berghelling buiten de stad herinnert ons een gedenkteken aan de gevallenen. Geheel aan de tegenover gelegen stadszijde ontdekken we een verrassend mooi park als een ware oase van het meest malse groen in een woestijn van het stof der buitenwegen en tot slot brengt het speelse lot, 's avonds in een restaurant, een bediende van de bank en een toeschouwer van het reeds verhaalde "wisselavontuur" aan ons tafeltje... Men loopt in Pljevlja elkaar gemakkelijk tegen het lijf. Iedereen kent iedereen, de vreemdeling daarbij niet uitgezonderd!

 

PIERRE VAN BEEK


Het Nieuwsblad van het Zuiden - zaterdag 18 juni 1966

Mensen en dingen in Joegoslavië 5:

Zjabljak, hoogste bergdorp in dit land

 

HET AFSCHEID van Pljevlja is op die septembermorgen weinig indrukwekkend. Hoe zou het ook anders kunnen als men tegen vijf uur in de ochtend, nog half slapend voor de bus naar Zjabljak staat, die vlak voor hotel "Tara" vertrekt. Het heet ochtend, maar voor ons gevoel in het volop nacht, want alles zit nog in het duister gehuld, zodat onze toekomstige medereizigers op enige afstand slechts zwijgende schimmen zijn, die eigenlijk nog dichter leven bij het zojuist verlaten bed dan bij de komende reis. Bijna plichtmatig stappen wij in.

We hebben al enige tijd in de ochtendmist gereden voordat het besef levendig wordt, dat er weer een nieuwe reis is aangevangen en onbekende doelen en belevenissen wachten. Tot deze bewustwording geeft vooral de doorbrekende dag de stoot. We blijken op dat moment hoog in de bergen te zitten. Nu hangt de nevel alleen nog maar in de dalen en de boven die mist uitstekende bergtoppen zijn tot drijvende eilanden geworden, die de eerste zonnestralen vangen. Men zou moeten zeggen, dat het land ontwaakt, maar hier valt eigenlijk niets te ontwaken. Alles is er stilte en eenzaamheid, waardoor de motor van de bus zijn ronkend lied zingt.

 

Joegoslavië heeft een voor dit land nogal natte zomer achter de rug. Deze manifesteert zich nog overal. Geen uitgemergelde en verbrande velden, zoals we die andere jaren ooit gekend hebben, maar overal weldadig groen. Fris is het gras van de vlakten en fris zijn ook de beuken en de eikenstruiken, die een deel van de bergen bedekken. Montenegro doet zijn naam geen eer aan: er zijn geen zwarte bergen en er is niets dreigends in dit nu zonovergoten land. Of het zou moeten zijn die mysterieuze leegheid van eindeloze, golvende hoogvlakten, waar geen enkel dorp ligt.

Wel staat er hier en daar verspreid een boerderij, op het gezicht waarvan ge u afvraagt hoe hier de mensen leven en of er "überhaupt" van enige samenleving sprake kan zijn. Ja, die is er toch! De bus maakt een lange omweg naar een huizengroep, die op de kaart geen naam heeft. Een van deze huizen draagt 'n brievenbus met het woord "Posta" erop. Nog voordat de bus stopt, komt een man uit het huis gelopen met een komisch-klein maar volgens de voorschriften gesloten zakje, dat hij de chauffeur overhandigt. "Tante Pos" doet ook hier haar plicht. Post uit de "wildernis"! Kan zij het gebeteren, dat de oogst zo schraal en de moeite zo groot is? In ieder geval kan ook uit dit eenzame oord elke dag post verzonden worden. Ook van hieruit loopt een draad naar de verste hoeken van de aarde.

We rijden weer dezelfde weg terug, die wij gekomen zijn. Nu hebben we intussen ook de verklaring gevonden voor het raadselachtige feit, dat zo straks een aantal passagiers op een wegsplitsing is uitgestapt terwijl er in velden en wegen geen huis te bespeuren was. Zij wisten dat de bus een "loos" ritje ging maken en toch weer op dit punt moest terugkeren. Maar wij wisten het niet en daarom moeten we nu weer de door ons ingenomen plaats vóór in de bus aan de rechtmatige "eigenaar" afstaan als deze opnieuw instapt...

 

Deze reis moet ook een figuurlijk hoogtepunt krijgen. Bij Djurdjevica Tara zullen we de beroemde Tarabrug passeren. Als het woord Tara gesproken wordt, gaat er in het gemoed van de Joegoslaaf een bijzondere snaar trillen en ook de buitenlander kan daar niet onverschillig tegenover blijven. Daarbij gaat het niet alleen om de meesterlijke brug van sierlijke betonnen bogen, maar in grotere mate nog over de kloof, die zij overspant.

Er werd een bloedige wond in Joegoslavische harten geslagen toen in de jongste oorlog de Tarabrug werd vernield, maar ze hebben ze weer opgebouwd. Nu spant zij opnieuw haar gedurfde bogen als elegante worpen van oever tot oever over een lengte van 330 meter en op een hoogte van 165 meter boven de rivierbedding. Reeds bij haar leven is de brug tot legende geworden en tot object van de heldenzangen van de laatste Montenegrijnse "guslars" (troubadours, die zichzelf met een eensnarig instrument begeleiden). Haar leven zij verweven met de kloof, die zij overspant. De Tarakloof vormt een natuurwonder van de eerste rang. Het is de grootste "canyon" van Europa en overtreft alles wat er in Joegoslavië op dit gebied te zien valt. En dat is veel!! De rotsen bereiken aan weerskanten van de rivier hoogten van 1.000 tot 1.200 meter. De lengte der kloof bedraagt 87 kilometer. Het beneden de brug gelegen gedeelte kent niet eens voetpaden en is alleen per kano toegankelijk. Elders echter loopt een voor auto's berijdbare weg door de kloof.

Dit alles weten wij en daarom rijden wij onder grote spanning de Tara tegemoet. Die spanning stijgt als zich reeds van verre een nevelstreep als een slordig weggeworpen wit lint tussen de bergen vertoont. Een angstig vermoeden blijkt werkelijkheid: dat zijn de nevels in de Tara. Zij verraden vanaf de hoogte reeds de loop van kloof en rivier. Het wordt nu een race tegen de nevel en tegen de tijd. Zullen die nevels opgetrokken zijn als wij de brug passeren? Neen, ze zijn het niet. We vangen slechts een vluchtige blik van de brug. Dan schieten wij er overheen. Dagelijks werk van de chauffeur, die het niet nodig vindt even te stoppen. Dat we hem dit niet verzocht hebben, knaagt nu nog als zelfverwijt. De Tarakloof heeft haar geheimen niet prijsgegeven. We hebben haar aanwezigheid alleen kunnen vermoeden. Ze heeft zich letterlijk en figuurlijk gehuld in een sluier, waardoor haar mysterie en legendarische faam enkel nog groter zijn geworden.

Het is goed zo, want een mens heeft om te leven altijd onbevredigde verlangens nodig als prikkel tot ondernemingslust. Wie alles verwierf wat hij eens verlangde, raakt verveeld en blasé. Een zich schuilhoudende Tara heeft in haar wijsheid deze waarheid vandaag nadrukkelijk onderstreept. Tegelijkertijd heeft zij ook een handschoen als uitdaging toegeworpen. Die uitdaging luidt: "Gij moet terugkomen, want ik ben vrouw en wil veroverd worden!" De uitdaging hebben wij aanvaard. Sindsdien is Tara niet meer uit onze gedachten...

 

En dit is dan Zjabljak. In een prospectus wordt het "stadje" genoemd, hoewel het met zijn 800 inwoners niet eens op de betiteling "dorp" aanspraak kan maken. Daarenboven is het zelfs een lelijk dorp, waar de huizen erg verspreid staan. Toch heeft Zjabljak kwaliteiten. Liggend op 1450 meter hoogte geniet het de reputatie het hoogst gelegen berg"stadje" van heel Joegoslavië te zijn. Als zodanig vormt het een uitgangspunt voor bergtoeren in het Durmitorgebergte, maar het speelt ook een rol als wintersportcentrum en een gebied van 36.000 ha is tot nationaal park verklaard.

De bus stopt voor een hotel! Een dependance van het Durmitorhotel, dat het voornaamste hotel ter plaatse is, maar... minstens drie kilometer van het "dorp" verwijderd ligt. Onze keus betekent: vandaag niet eens met een koffer sjouwen, doch recht uit de bus naar binnen en morgen vlak voor de deur weer instappen. Het terras van de dependance met kleurige parasols oefent enige bekoring uit, maar daarmee is dan het meeste goeds wel verteld. Onze grote kamer met drie bedden erop voldoet niet aan minimale eisen, het sanitair spot met iedere beschrijving, maar... de mensen zijn aardig. We stuiten op een ontwapenende vriendelijkheid, die ons plotseling bewust maakt eigenlijk weer midden in het avontuur te zitten. Hier heerst nog naïviteit op toeristisch gebied en deze onthult, dat we in een stukje oud-Montenegro zijn. Eenmaal zover steken we met een stille glimlach en heimelijk genoegen toch de benen onder de tafel in de restauratiezaal om vandaag Montenegrijn met de Montenegrijnen te zijn. Misschien betekent het wel de laatste kans, want buiten staat een nieuw modern hotel in de steigers. Daarheen zal straks de plaatselijke VVV de buitenlander verwijzen, zoals ze ons vandaag zeker het ver afgelegen echte hotel "Durmitor" gewezen zou hebben indien we eerst bij haar waren binnengelopen. Maar men moet op reis niet steeds over alle zekerheden beschikken, want dan wordt de mogelijkheid van "de belevenis" tot een minimum beperkt en het zijn juist de verrassingen en de ontdekkingen, die het reizen een bepaalde charme verlenen. Wie daar eenmaal door gegrepen is, komt er niet meer van los, omdat die verrassingen vooral later thuis een onuitputtelijke bron van levensvreugde vormen.

 

Zjabljak, dat op het eerste gezicht weinig indruk maakt, bezit toch een zekere trots, omdat het zich van zijn mogelijkheden bewust is. Dit bewustzijn manifesteert zich onder andere in het bestaan van een praktisch de hele dag door geopend VVV-kantoortje en in de aanwezigheid van een... vliegveldje. Nog is Zjabljaks roem enkel nationaal, maar de dag lijkt niet meer ver, dat we per vliegtuig vanuit Nederland naar het hartje van Montenegro op wintersport gaan. En voor de zomer wacht het Durmitorgebergte op ontsluiting.

Terwijl de naaste omgeving van het dorp gevormd wordt door zachtgolvende bergen met ronde ruggen als skiheuvels, rijst aan de zuidwestelijke horizon het Durmitorgebergte op met als dominant een 2.522 meter hoge top van dezelfde naam. Van Zjabljak naar de voet van de Durmitor is slechts drie kilometer. Hier is de wereld anders, want men zit daar in het hartje van het hooggebergte en in een natuurreservaat met tal van bergmeren. De eentonigheid van de wat lome hoogvlakte, waarop Zjabljak zelf gelegen is, heeft plaatsgemaakt voor het uitdagend geweld en de stoere onverzettelijkheid van naakte toppen, waar voor de alpinist nog heel wat te pionieren valt, maar waar ook de gewone bergwandelaar aan zijn trekken komt.

Van een uitzonderlijke charme is daarenboven het gebied dat als een trait-d'union de verbinding vormt tussen het dorp en de voet van het Durmitorgebergte. Een macadamweg slingert zich door ongerepte natuur, bos en drassige door beekjes doorstroomde bodeminzinkingen waar het meeste malse en groenste gras van de wereld groeit, naar een van de grote attractiepunten, het Crno Jezero, het Zwarte Meer. Een kilometer of wat voor dit meer staat aan de rand van dit paradijs het echte hotel "Durmitor". Er zijn nu maar weinig gasten. Het hotel ligt er wat verdroomd in beschouwing verzonken en ge weet niet of het zich in gedachten neerbuigt over levendig vertier van een ten einde neigende zomer of al over de komende winter peinst. En evenmin kent ge de gedachten van de jonge, gebruinde vrouw, die met de slanke armen achter het hoofd gevouwen in een ligstoel op het terras zonnebaadt. Één ding echter weet ge zeker: God schiep dit land en deze dag, en gij stapt er doorheen!

 

PIERRE VAN BEEK


Het Nieuwsblad van het Zuiden - zaterdag 25 juni 1966

Mensen en dingen in Joegoslavië 6:

Crno Jezero, aan de voet van de Durmitor

 

WIE de naam Zjabljak ooit gehoord heeft, kent ook het Crno Jezero, het Zwarte Meer. Al ligt het dan drie kilometer van het dorp verwijderd en al vormt het maar één van de veertien in het gebied van het Durmitorgebergte verspreid liggende meertjes, het Crno Jezero is het meest bekende en gemakkelijkst bereikbare, want er leidt een goede autoweg heen.

Zjabljak draagt met recht zijn naam. Het betekent "kikvors". "Och daar, onder de Durmitor...," placht men vroeger te zeggen, "alleen een land van kikvorsen..." En men heeft dit zo vaak herhaald, dat de kikvors tot eigennaam werd. Het gaat hier om kleine, donkere kikvorsjes, die alom in het gras rondspringen. Zoals reeds eerder gezegd, is het gebied tussen Zjabljak zelf en de Durmitor moerassig. Daarom groeit er het groenste gras van de wereld en daar tussendoor rutselen kleine waterstroompjes, die zich tot een beek verzamelen. Rondom overal machtige sparren, waarvan sommige aan hun takken lange baarden dragen. Het zijn de ouderlingen en tegelijkertijd de heersers van het bos, waar wolven huizen en de beer zich ook wel eens laat zien. Nu, op dit ogenblik zou de beer misschien kunnen verschijnen, want o, wat is het er stil aan het meer op deze zonnedag in het midden van september, die als het ware over zijn eigen schouder heen naar de voorbije zomer terugkijkt.

 

Van die zomer getuigt het ver teruggetrokken water, dat een breed keienstrand heeft blootgelegd. De kleur van de keien verraadt hoe het water steeds verder naar het midden is teruggetrokken. Ver van de eigenlijke oever heeft het een houten speelvlot vereenzaamd achtergelaten. Ditzelfde geldt ook voor een drietal bijna vederlichte badhokjes van plastic in rood, wit en blauw, maar in tegenstelling tot het primitieve vlot vormen die hokjes een afschuwelijke dissonant in deze omgeving, zodat ge maar hoopt, dat de eerste de beste windvlaag ze weg zal vegen. Eens kende het Crno Jezero geheel aan de natuur aangepaste badhokjes van zware planken en boomstammen. Ze staan nu vervuild en verwaarloosd onopvallend onder de bomen verborgen en we denken dat ze hoofdschuddend meesmuilen over hun schreeuwerige soortgenoten van het plastic-tijdperk.

 

Mediteren

We wandelen langs de linkeroever waar een rustieke bank en dito tafel op een heuveltje staan. Gisteren nog hebben we even met de gedachte gespeeld naar de Durmitor of die andere top, de Savin Kuk (2.313 meter) te klimmen, maar die hoogmoed komt nu als volkomen belachelijk voor: minstens drie uur heen en twee en 'n half uur terug. En de dag is zo warm en we zijn zo moe... zo eindeloos moe. Hoe zeer ook ons alpinistenhart popelt, deze dag vraagt enkel rust, rust in de wereldverlaten stilte, die tot meditatie dwingt en de ziel te luisteren zet.

Het Crno Jezero, dat eigenlijk uit twee meren bestaat, doch waarvan we van onze plaats er maar één kunnen zien, heeft niets van de lichte, vrolijke toets van bijvoorbeeld de Kartnermeren in Oostenrijk. Ondanks de zon is het een ernstig meer, alsof het zich voortdurend bewust is van het gefronste voorhoofd van de Durmitor, die - als een wakende hellehond - al zijn doen en laten uit ongenaakbare hoogte bespiedt. Een deel van het meer is raadselachtig donker, maar elders vertoont het oppervlak groene plekken en helemaal aan de achterzijde, waar het keienstrand lijkt te ontbreken, staan slanke sparren als in een spiegel in het water naar zichzelf te kijken.

 

Historie

Er valt hier wel wat te mediteren. Niet alleen de omgeving maar ook de historie dwingt daartoe, want het gebied van de Durmitor heeft in de laatste wereldoorlog geschiedenis geschreven. Nu dienden we een gids bij ons te hebben. Dan zou hij van hieruit de plek kunnen aanwijzen, waar in 1943 Tito veertien dagen lang met zijn partizanen zijn hoofdkwartier had. Het moet aan de tegenovergestelde oever van het meer geweest zijn. O, maar een paar meter in het struikgewas, je vaart er met een bootje naar toe, ligt een klein plateautje. Heel dichtbij en toch onvindbaar voor de niet-ingewijde. Het oppercommando was hier veilig voor de Duitse achtervolgers. Des nachts sliepen de partizanen zelfs gewoon in tenten aan de oever van het meer.

 

Dingen die voorbijgaan

Dat zijn dingen, die voorbijgaan maar toch hun kerven nalaten in het gezicht van het land. Geen wonder, dat in dat kleine Zjabljak op een vlakte boven het dorp des avonds een gedenkteken in de vorm van een soort Egyptische piramide in het slaglicht van schijnwerpers straalt. Het was een onthutsende ontdekking toen wij gisterenavond, nog volkomen onbekend met dit stukje Zjabljakse historie, de schijnwerpers boven het nietige dorpje zagen aanflitsen.

Zjabljak heeft zijn deel geleverd - toen in de strijd, later als stof voor de heldendichten van de "guslar", de volkszanger van het Montenegrijns land. Jammer, dat deze figuur steeds zeldzamer wordt en ten onder dreigt te gaan aan... de grammofoonplaat. Men heeft de eeuwenoude liederen en de muziek van de "gusla", een eensnarig instrument, dat op een mandoline lijkt, eenvoudig op de plaat gezet. Wat zou de "guslar" nog zingen als men hem heeft ingeblikt. Eens was zijn roem groot. Er is lyrisch en romantisch in boeken over hem geschreven, zijn instrument kan men in groot en klein formaat kopen, maar wij hebben geen "guslar" ontmoet. Waarmee niet gezegd is, dat hij niet meer bestaat, al behoort hij tot een verdwijnend ras en zal hij ééns helemaal folklore zijn.

 

Mensen

Zo peinzen we boven het Zwarte Meer totdat er leven komt. Vanuit de bergen weerkaatst de echo van een mannenstem. Één wand vangt ze, een andere kaatst ze terug. Zeker alpinisten, die terugkeren van de Durmitor. We krijgen ze niet te zien. Ver weg, aan de overkant van het meer, proberen twee dames een bad, maar ze geven het spoedig op. Het water is zeker te koud. Nog wat later komen twee oude dametjes, voorzichtig als poesjes, over het rotsige pad naar onze bank geklommen. We hebben ze al een poosje van tevoren horen aankomen. Ze zijn echter zeer verrast een vreemdeling aan te treffen. Een van de twee spreekt Frans. Zo komen we te weten, dat ze in Cacak wonen, zusters en gepensioneerde onderwijzeressen zijn en in hotel "Durmitor" logeren. Late vakantiegangers, net als wij. Het gesprek resulteert in een uitnodiging om mee naar een verder gelegen meertje te wandelen, maar daar gaan we niet op in, want we moeten nog drie kilometer terug naar Zjabljak.

 

Dus toch Sjavnik

Het doel van de reis voor de volgende dag is ten slotte zeker geworden. Dat doel stond met de naam Sjavnik genoteerd. Ons prospectus en onze reisgids praten er niet eens over. "Sjavnik... nee", heeft een medereiziger gisteren in de bus gezegd. "Daar hoeft u niet heen te gaan" en hij haalde minachtend zijn neus op.

We zijn een dag op ons programma achter geraakt. Doorreizen in Sjavnik betekent die dag inhalen. De verleiding is derhalve groot. Maar zijn we dan zó ver doorgereisd, hebben we alles bezocht, waarvan we thuis gedroomd hebben en zullen we dan Sjavnik laten schieten... Om straks spijt te hebben, zoals zo vaak om dingen, die we niet gedaan hebben? Als deze overweging niet de doorslag geeft, is het toch zeker die andere: de man van de VVV van Zjabljak, die we als een bijzonder pienter en ontwikkeld mens hebben leren kennen en die in ieder geval heel wat beter Frans en Engels dan wij spreekt, laat een ander geluid horen. Hij zegt niet spontaan: "Je moet beslist naar Sjavnik gaan!" Hij geeft zijn oordeel wat schijnbaar weifelend en bedachtzaam, alsof hij de tijd zoekt ons te taxeren wat we als toerist waard zijn en in welke categorie hij ons in zal delen. Vanwege een vroeger gesprek zijn we over het resultaat van die overweging niet erg ongerust.

 

Het is er woest

Dan zegt hij: "Voor sommigen is Sjavnik inderdaad niets. Voor anderen... is het interessant, vooral als je de historie kent... Er komen drie rivieren samen... Het is er woest..." Meer had hij al niet behoeven te zeggen om de schaal ten gunste van Sjavnik te laten doorslaan. Zijn conclusie: "Gaat u er heen" met de toevoeging: "Er is ook een hotel - natuurlijk heel eenvoudig!" had hij rustig achterwege kunnen laten. Het is alsof we aan sympathie winnen bij de man nu we voor Sjavnik gekozen hebben. Hij begint te vertellen van een Hollander, die veel over Joegoslavië geschreven heeft en hier wel eens komt. "We hebben hem uitgenodigd voor onze vereniging 'n voordracht te houden, maar hij heeft geschreven dit jaar verhinderd te zijn."

 

Bekende naam

"Den Doolaard", zeggen we. Die naam blijkt hem onbekend. "Spoelstra dan?" We spreken de naam op zijn Hollands uit. Hier zal men dat wel anders doen, maar de uitgang "stra" blijkt voldoende voor de herkenning. Zó heeft Den Doolaard dus ook zijn spoor door Zjabljak getrokken.

Onze VVV-man probeert tussen de bedrijven door ons ook nog een klein hotel, eigenlijk een villa met 32 bedden, te verhuren. Aan ons?... nou ja. "Of we in Holland geen vereniging kennen, die deze villa voor de wintersport zou willen huren?" In gedachten maken we weer de lange reis, die nodig was om ons in Zjabljak te brengen. "Hoe moeten die mensen toch hier in Zjabljak komen?", vragen we. "Vervoer, dat is óns probleem. Dat klaren we wel!" zit de VVV-man er vlug bovenop met een zelfverzekerdheid, alsof hij de oplossing kant en klaar in zijn zak heeft. Dat is vermoedelijk ook het geval, want Zjabljak bezit immers een klein vliegveld!..

 

PIERRE VAN BEEK


Het Nieuwsblad van het Zuiden - zaterdag 2 juli 1966

Mensen en dingen in Joegoslavië 7:

Zes uur wachten in Zjabljak duurt niet lang

 

REIZEN in een vreemd land betekent voor sommigen het ontmoeten van vele mensen. Vaak zijn het vluchtige ontmoetingen als van schepen, die elkaar voorbijvaren in de nacht zodat er geen spoor van achterblijft. Soms echter is er een samentreffen van harten. Ook die gaan uiteen naar de hoeken van de wereld, maar de herinnering aan die vluchtige beroeringen blijft als een lichtende ster aan de hemel gespijkerd staan.

Iets soortgelijks doet zich ook voor wanneer het toeval een groepje vreemde mensen in lotsverbondenheid tezamen veegt. Wat uren samenreizen niet vermogen op te brengen, bewerkt een gedwongen verblijf op een halteplaats in Zjabljak, waar des morgens om 8 uur een bus moet vertrekken, maar waar de uren verstrijken zonder dat die bus komt opdagen terwijl ook geen mens vertellen kan wanneer ze wél verschijnen zal... In een westers land zou er geweeklaag ten hemel zijn opgestegen bij zulk een tegenslag. Hier is daarvan geen sprake. Met bezit zijn ziel in lijdzaamheid, wat echter niet wegneemt, dat men - als broeders en zusters in dezelfde "ramp" - dichter bijeengedreven wordt. Wat eerst anonieme reizigers waren, worden nu mensen-onder-elkaar-met-privé-levens, welke de verveling naar de oppervlakte drijft. Zo wordt dan een gedwongen oponthoud in Zjabljak toch weer een klein avontuur. Daarom kunnen wij er niet over zwijgen...

 

Zelfs de alwetende Vuko Zugitsj, de man van het VVV-kantoortje, kan ditmaal niet vertellen wanneer de bus naar Sjavnik en Titograd zal komen opdagen. Het eerste uur wachten verstrijkt in volstrekte onzekerheid, maar dan heeft hij uit de telefoon het laatste nieuws gepeuterd: op een brug tussen Pljevlja en Zjabljak ligt een zwaar geladen vrachtauto ondersteboven en wel zodanig, dat hij de hele brug blokkeert. Aan de andere zijde van die brug staat onze bus, die vanmorgen om 5 uur uit Pljevlja vertrokken is. Het wachten is nu op het vrijmaken van de brug. Dat mag in Hollandse ogen niet zo'n karwei lijken, hier in dit stille, dunbevolkte land is hulp niet zo maar ter plaatse. Dus er verstrijkt een tweede uur. Wie zijn nu de lotsbroeders daar voor het VVV-kantoortje van Zjabljak?

 

Oude bekenden

De Tilburger vindt het heel prettig als eerste oude bekenden te ontmoeten: de twee dametjes, de gepensioneerde onderwijzeressen uit Cacak, die hij gisteren aan het Crno Jezero, het Zwarte Meer, heeft leren kennen. De verrassing en vreugde over het snelle en onverwachte weerzien schijnt wederzijds. Het plichtmatig uitgesproken "dovidzjenja" (tot ziens) van de vorige dag heeft dus toch zin gehad...

Om het zekere voor het onzekere te nemen, zijn de dames om vijf uur opgestaan. Met ieder een valies in de hand hebben ze de drie kilometer van het Durmitorhotel naar hier afgelegd om dan te ervaren, dat ze nog uren (wie weet hoeveel het er worden!) "te vroeg" zijn om naar Titograd te vertrekken. Maar de leeftijd maakt wijs en daardoor mild. Dus komt er geen klacht over hun lippen, hoewel de teleurstelling voor hen toch ongetwijfeld groter moet zijn dan voor alle anderen, die niet zo'n wandeling achter de rug hebben. De gezusters blijven de beminnelijkheid zelve. Ze vertellen van hun leven in Cacak en dan blijkt, dat de meest boeiende romans nog altijd door het leven zelf geschreven worden.

 

Geanimeerd

Onze conversatie - althans met een van de gezusters daar de tweede enkel Servisch spreekt - is zó levendig, dat de andere kandidaat-reizigers enigszins verbaasd opkijken als het tenslotte uitkomt, dat onze kennismaking pas van gisteren dateert. Indien de zaken er zo bijstaan, durft Tsjecho-Slowakije zich met Duits ook in het gesprek te mengen. Tante Madjo uit Brno gaat met haar knap, eenentwintigjarig nichtje Eliska naar Ulcinj, dat uiterste puntje van Montenegro tegen de Albanese grens. Wij doen deze tante eigenlijk groot onrecht door haar familierelatie te verraden. Een tante roept automatisch enige gedachte aan wijze bezadigdheid en een bepaalde leeftijd op. Madjo is daarentegen echter opvallend jong om tante te zijn. Ze is klein, rond-dik en beweeglijk als kwik, zodat het beeld van een draaitol - zowel in letterlijk als figuurlijk opzicht - verantwoord mag heten. Ze werkt op een bank, maar is nu chaperonne voor haar nichtje, een taak, die zij met een groter verantwoordelijkheid vervult dan ge uit de nonchalance van haar karakter meent te moeten aflezen.

 

Igor de Rus

Het duurt niet lang of deze hupse tante, wier jurk wat slordig om het lijf warrelt, wordt het middelpunt van het gezelschap. De omstandigheden drijven daar trouwens ook naar toe. Er worden zinspelingen gelanceerd, die tantes waakzaamheid wel wakker moeten roepen, indien deze tenminste mocht sluimeren. Want daar is ook nog die knappe, zwartharige jongeman in kraakhelder nylonhemd en grijze broek met zijn zongebruind gezicht en een paar dito armen onder opgerolde hemdsmouwen. Dat is de naar schatting 23-jarige Igor Vorosykov, een rasechte Rus, student economie te Moskou. En laat nu ook onze Tsjechische Eliska economie studeren...!

Eliska is vanmorgen, toen het op deze hoogte nog behoorlijk fris was, in een mantelpakje verschenen. Met het verstrijken der uren is de zon warmer geworden. Al een hele poos geleden heeft Eliska tante gezegd, dat ze een zomerse jurk ging aantrekken. Intussen babbelt tante de tijd aan stukken om plotseling tot de ontdekking te komen, dat Eliska eindeloos lang wegblijft en dat ook Igor verdwenen is. Als een pijl uit een boog schiet ze op verkenning. Haar expeditie heeft spoedig het gewenste resultaat. Eliska glorieert nu in een fleurige, mouwloze zomerjurk met Igor aan haar zijde. Ze is als herboren. Daarbij lijkt de vraag gerechtvaardigd of de zon en warmte mogelijk slechts voorwendsel zijn geweest om Eliska een gedaanteverwisseling te doen ondergaan. In ieder geval is die niet in haar nadeel uitgevallen.

 

Zonder woorden

Merkwaardig genoeg spreekt Igor, hoewel student, geen enkele westerse taal, ook geen Tsjechisch zodat zelfs Eliska, die weer geen Russisch kent, niet eens met hem kan converseren. Maar er zijn van die omstandigheden in het leven, dat woorden overbodig blijken!

Veel later dan wij en de overigen zijn er ook twee Joegoslaven en drie Polen bij de halte verschenen, misschien voor een volgende bus bestemd, die overigens evenmin komt. De Polen, die nauwelijks anders kunnen vermoeden dan dat die gezellige groep mensen tot één gezelschapje behoren, wagen het niet zich aan te sluiten. Ze blijven afzijdig onder elkaar. Mogelijk verstaan ze ook niets van al dat Servo-Kroatisch, Tsjechisch, Duits en Frans, dat daar in een Babylonische spraakverwarring door elkaar dwarrelt.

Vier uur zijn inmiddels verstreken. Nog steeds geen bus! Nu eens zitten we op de bank, die in de schaduw staat en waar het lekker koel is. Dan weer zitten we op de tegenover gelegen heuvel in de zon om heerlijk op te warmen. We zijn op en neer gewandeld. Nu de een dan de ander, naar het terras van de vijftig meter verder gelegen Durmitordependance voor een "kava turski", een kopje Turkse koffie en zowaar moeten we in ditzelfde hotel ook nog een keer het middagmaal gebruiken. Maar verveling is er niet, hoogstens enige galgenhumor.

En dan komt de bus van de verkeerde kant. Het is de bus uit Titograd. Ze passeert Zjabljak, zal haar reizigers - bij de versperde brug - zich te voet naar de overzijde laten worstelen, waar de vastgelopen bus klaarstaat om hen naar Pljevlja te brengen. De mensen uit Pljevlja gaan ook over de brug en stappen in de bus uit Titograd, die... omdraait naar Zjabljak en haar terugtocht naar Titograd aanvaardt. Aldus luidt het wat ingewikkeld maar toch logisch verhaal van de VVV-man Vuko Zugitsj. En het geschiedde zoals het voorzegd was!

Intussen is het twee uur in de namiddag geworden. Zes uren hebben we zoek gebracht bij de halte van Zjabljak. Als iemand het voorspeld had, zouden we het nooit geloofd hebben. Het stond echter in de sterren geschreven, maar we hebben het niet geweten. Toch zijn het geen verloren uren geweest - wel ándere als wij gedacht hadden...

 

Ondernemend

Igor en Eliska zitten naast elkaar in de bus, rechts. Tante Madjo aan de linkerkant van het gangetje één stoel naar voren en wij achter tante, dus op gelijke hoogte van het jeugdig stel. Tantes plaats is een heel ongelukkige, want ze moet nu voortdurend schuin naar achter kijken wat een beetje veel van haar nekspieren vergt. Na verloop van tijd neemt ze daarom een kloek besluit en gaat recht achter het paar op een nog vrije plaats zitten. Igor blijkt niet alleen een innemend, maar ook ondernemende man te zijn. Hij heeft reeds zoveel vorderingen gemaakt, dat onder het rijden zijn rechterarm om de leest van Eliska is terecht gekomen. Als tante op haar oude plaats was blijven zitten, zou ze dat nog gezien hebben, maar nu is het zeer twijfelachtig of ze het kan waarnemen. Eliska heeft de aansluipende arm niet afgeweerd, een tekenend feit, waarin Igor na een poosje een aansporing vindt zijn wang tegen de hare te drukken.

 

Opwindend gesprek

Het is niet leuk voor tante: gesproken wordt er geen enkel woord. Hoe zouden ze ook! Die twee kennen elkaars taal niet eens. Ze hebben evenwel méér dan genoeg aan die andere taal, die de hele wereld verstaat. Het is een zeer opwindend geruisloos gesprek, waarvan de hoogrode wangen van Eliska de inhoud niet verborgen kunnen houden. Hoewel het weinig aannemelijk schijnt voor een 21-jarige studente, lijkt het of Eliska voor de eerste keer van haar leven het hof wordt gemaakt. Ze zwijmelt van zaligheid en we moeten ver teruggaan in de herinnering om te weten waar en wanneer wij dit mede ontmoet hebben. Hoewel tante niet zoveel kan zien als wij, merkt ze wel wat er te koop is. Enerzijds strijdt ze met de Cerberus in haar, die haar dwingt waakhond te spelen, anderzijds verraadt zij onbewust toch een zeker welbehagen in de gang van zaken. Misschien is er ook bij haar herinnering of wellicht is het enkel maar dat ze de zon toch wel in het water kan zien schijnen.

 

Intussen rijden wij door het ruige Montenegrijnse land, dat zich koestert in een heerlijke septemberzon. De anderen op weg naar Titograd, wij met Sjavnik als doel. Dat is de eerstvolgende plaats, slechts zevenendertig kilometer van Zjabljak verwijderd.

 

PIERRE VAN BEEK


Het Nieuwsblad van het Zuiden - zaterdag 16 juli 1966

Mensen en dingen in Joegoslavië 8:

Sjavnik, land achter Gods rug

 

OP hetzelfde moment, dat we uit de bus stappen in Sjavnik, hebben we het gezien! In één oogopslag. Dit is het land dat we aldoor gezocht en tot heden nog nergens gevonden hebben zoals het in de verbeelding gerijpt was. Maar hier grijpt het, overrompelt het ons. Eindelijk dan: dit is "Het land achter Gods rug" zoals Den Doolaard het genoemd heeft!...

Stapt er wel ooit een vreemdeling op weg van Zjabljak naar Titograd uit in Sjavnik? Neen, nooit! Wíj doen het. Met een intens gevoel van geluk en medelijden met hen, die gedoemd zijn verder te reizen. Ook onder die anderen bevinden er zich, die een kreet van verrassing slaken omdat dat gat-van-een-dorp, te midden van woeste bergen, een zware hand als de klauw van een roofdier op hen legt. En tóch stoot Sjavnik niet af. Het daagt uit, beangstigt zelfs en stuwt de nieuwsgierigheid naar een ongekende climax. Dorp en bergen zijn saamgegroeid als een arendnest met de rotsen. Het is er zó wild, ongecultiveerd, rauw en dreigend, dat ge u plotseling volkomen hulpeloos voelt. Alles lijkt hier raadsel en mysterie, maar dát is het juist wat een haast wellustige prikkeling oproept. Het is alsof onze medereizigers onbewust ook iets van dit alles mede-ondergaan en daarom moet het méér dan verbeelding zijn als we denken om ons achterblijven in Sjavnik benijd te worden.

 

Sjavnik ligt gedeeltelijk beneden de bocht van een macadamweg. Ge zoudt kunnen zeggen, dat eigenlijk niet één huis van het plaatsje op gelijke hoogte staat. Toch is Sjavnik ook weer niet terrasvormig gebouwd. Daarvoor bezit het te weinig huizen. Het dichtst bij de weg, die hier een verbreding heeft gekregen zodat hij onmisbaar de "boulevard" en de "rendez-vous"-plaats van het dorp uitmaakt, ligt het ons aangewezen hotel. "Hotel Sjavnik" leest ge op een nauwelijks opvallende plaat boven de deur. Geen wonder, want ge staat hier aan de hoofdweg aan de achteringang. Ge komt er via een soort stenen bruggetje. Later zult ge wel ontdekken, dat het hotel eigenlijk een heel stuk naar beneden tegen de berghelling begint en dat 't er daar beter uitziet dan de wat sjofele achterkant voorspelt. Die ontdekking laat echter een poosje op zich wachten wanneer ge - zoals wij - langs de achterkant naar uw kamer wordt geloodst door het gedeelte, dat nog niet aan enige modernisering toe is.

 

Als een fort

De grootste merkwaardigheid van hotel Sjavnik vormt wel het feit, dat het rondom ingebouwd zit met stenen trappen zodat het aan een fort doet denken. Steeds ontdekt ge nieuwe trappen aan de buitenkant en ge begrijpt niet dat ge daar nog niet eerder geweest bent. Tenslotte hebben we dertien van deze trappen bij elkaar geteld. De kleinste bestaat uit drie treden maar de langste gaan tot veertien treden toe.

"Soba?" (Kamer?) vragen we aan de vrouw, die bij de achterdeur van het hotel de bus staat af te wachten. Als ze bevestigend antwoordt, stoppen we haar onze koffer in de hand en trachten met gebaren duidelijk te maken, dat ze het maar binnen moet brengen... dat we nog even weg moeten... dat we dadelijk wel terugkomen... Ja natuurlijk moeten we nog even weg! Vijftig meter van het hotel verwijderd staat de bus, waarvan alle reizigers zijn uitgestapt om een luchtje te scheppen. Het traditionele oponthoud in Sjavnik, waarvoor een kwartier wordt uitgetrokken.

 

Afscheid

De laatste minuten van dit kwartier worden aan een uitvoerig afscheid gewijd. Hartelijke woorden, schouderklopjes en handen geven. Aan de Joegoslaven, de Tsjechen, de Rus en vooruit... ook aan de Polen, want anders staan er die zo verweesd bij te kijken en ze zijn toch ook al een beetje aangestoken door de familiesfeer van het hele gezelschap. En tenslotte natuurlijk een hand voor de chauffeur. Als het laatste "dovidzjenja" (tot ziens) en "sretan put" (goede reis) verklonken is, klapt het portier dicht en daar gaan ze dan. Een bus vol zielen op weg naar Titograd.

Igor en Eliska zitten weer naast elkaar, tante nu aan de andere kant van het gangetje op onze oude plaats. Titograd is nog ver. Méér dan honderd kilometer. Het zal wel donker zijn als de bus daar aankomt. Maar voor twee jonge reizigers zal Titograd nooit te ver en zal het nooit te donker zijn...

 

Spin in web

Sjavnik zit als een spin in haar web op een kruispunt van verschillende dalen en is punt van samenkomst van drie rivieren: de Bukovitsa, de Sjavnik en de Biela. Op het laagste deel van het dorp komen zij samen in wat in het voorjaar een meer moet zijn, waarvan nu echter een imponerende keienbedding is overgebleven, waardoor de rivieren als magere stroompjes hun weg zoeken, slechts hier en daar grote plassen vormend. Overal verspreid in het keienveld liggen takken en boomstammen, die eens het geweld van het water heeft meegevoerd. Ze drogen nu in de zon, dromen misschien over het eeuwige worden en vergaan, en wachten geduldig op het nieuwe geweld van een nieuw water, dat komen moet en hen meedogenloos over de keien zal verder geselen als gedoemden, die geen blijvende rust beschoren is vóór hun totale ondergang... Iets van een doem voelt ge ook in Sjavnik, waar de rust wat gespannens heeft als van een krampachtige, verborgen worsteling van een vulkaan in de ingewanden der aarde. Hier wordt hard om het bestaan gestreden in direct contact met de natuur als grimmige tegenstander.

 

Geen idylles

Voor landelijke idylles is hier geen plaats. De bergen zijn zo hoog, zo donker, staan zo dicht op elkaar en hangen dreigend boven het dorp, dat ze in hun greep gevangen houden, loerend op het gunstige moment om er zich op te storten als een roofvogel op zijn prooi. Zo is het wel altijd geweest. De bewoners weten het, doch denken er niet meer aan, maar de vreemdeling raakt er door beklemd.

Is het alleen maar toeval, dat die vreemdeling op het op een berghelling gelegen orthodoxe kerkhofje verzeild raakt? Daar ligt Jaksa Kajanivitsj. Hij ligt er niet begraven, maar leest er in de schaduw van een boom, naast het kleine kerkje, in een heel klein krantje, dat hij graag terzijde legt als hij door de vreemdeling wordt aangesproken. 't Is onze eerste kennismaking met een inwoner van Sjavnik. Jaksa, die een jaar of vijfendertig zal zijn, verstaat alleen Servo-Kroatisch wat echter geen beletsel vormt om onze gids te worden bij een rondgang over het kerkhofje wanneer hij merkt, dat wij geïnteresseerd zijn voor de ouderdom der graven.

Hoog woekert het gras naast de monumenten, die alle in verwaarloosde toestand verkeren. Ze staan scheefgezakt, zijn grijs en moe, en getuigen van een troosteloze verlatenheid en grauw verleden. Neen, hier dolen beslist geen zielen rond van de afgestorvenen. Het is ook allemaal zo lang geleden. De zware tomben met bemoste letters dragen stuk voor stuk jaartallen uit de vorige eeuw. Jaksa helpt met het zoeken naar die lijken en als hij er een vindt van bijna een eeuw terug, glundert hij alsof hij een geschenk aanbiedt. Slechts één graf is van meer recente tijd: "Jongeman, door Duitsers doodgeschoten", verklaart Jaksa. Maar is er dan na die tijd in Sjavnik niet meer gestorven? Natuurlijk, het sterven gaat op de wereld altijd door als het vlieten van het water. Blijkbaar moet er dus ergens nog een ander kerkhofje zijn.

 

Oeroude brug

Van het kerkhofje dolen we alleen verder over een oeroude brug tegen een heuvel op om de laatste zon te vangen. Die brug, waarvan men juist een deel gerestaureerd heeft, vormt een monument op zich zelf! Niet door haar grootte, wel door de kracht en onbuigzaamheid, die in haar zijn samengebald. Zij heeft dit niet enkel aan zichzelf te danken, maar ook aan het ravijn, dat zij overspant en waarmee zij tot een twee-eenheid is samengegroeid.

Op de bodem van het ravijn stroomt een van de drie rivieren van Sjavnik. Ge kunt afdalen naar die diepte, waar onder op een keienstrand twee vrouwen, klein als figuurtjes uit een speelgoeddoos, de was doen. Eenmaal hier beneden moet het mogelijk zijn stroomopwaarts verder binnen te dringen in de kloof, die spoedig een bocht maakt om zich voor de vreemdeling verder in raadselen te hullen. Niets is hier gekunsteld, niets gecultiveerd, ge staat hier voor een brok oernatuur van een zo uitzonderlijke woestheid en zulk een uitdagendheid dat ge zweren zoudt de weg naar de Hades gevonden te hebben.

 

Romantiek

Op de heuvel ligt een voor Sjavnik vrij groot gebouw. Er wandelt een man in streepjespyjama rond, net als wij op zoek naar de laatste zon. Ach, zonder er bewust naar gezocht te hebben, staan we voor het ziekenhuis van Sjavnik. Den Doolaard heeft het als decor gebruikt in een heldendicht. Hier op deze plaats speelde de oude grootvader Sava op zijn gusla opdat door zijn spel vrouw Mila een zoon zou baren. Dat geschiedde in 1905. Het werd een zoon, Wolf genaamd. Wolf Crnojevitsj, die later ingenieur wordt en de beroemde brug over de Tara bouwen zal. Sjavnik is inderdaad een land van barre waarheid maar ook van dichterlijke verbeelding.

 

Schilderij

Vanaf het ziekenhuis hebt ge het mooiste uitzicht over Sjavnik. Aan drie kanten knijpen donkere bergen de plaats de keel toe, maar naar het westen is het dal open. In coulisse na coulisse treden hier de bergen van zwart naar blauw en violet terug, oneindig ver, zó een gat latend voor de ondergaande zon, die nog juist het plateau voor het ziekenhuisje haalt wanneer de huizen van het dorp al in de schaduw zijn weggedoezeld als op een impressionistisch schilderij. Zittend in het gras op de helling met de handen om de opgetrokken knieën gevouwen, kijken we naar dit schouwspel, roerloos en in de verbeelding uitstijgend boven de tijd. Geen zwervend reiziger maar een louter ziel heeft zich hier tot luisteren gezet. Dat is Sjavnik beleven. Als de zon achter die verre bergen verdwijnt, wordt het spoedig koel. De patiënt in pyjama heeft zich al eerder teruggetrokken. Langzaam dalen ook wij af naar de wereld van de mensen.

Terug op de macadamweg slaat de warmte van de dag ons tegemoet. Als we een hand tegen de wand van de in de rots uitgehouwen weg leggen, zit daarin nog alle hitte van de verdwenen zon. Over Sjavnik daalt nu de avond neer...

 

PIERRE VAN BEEK