PRIJEPOLJE
zal zich de ogen uitwrijven bij het zien van deze naam aan het
begin van een reisverhaal. Vanwaar die eer? Wie of wat is
Prijepolje? O nee, niet de naam van 'n beroemd man, noch die
van een of andere exotische schone, maar doodgewoon een
onbetekenend Servisch bergstadje, niet zo ver verwijderd van
de noordelijke grens van Montenegro. Het zou nooit in een
Nederlandse krant verschenen zijn, als niet een redacteur van
Het Nieuwsblad van het Zuiden het in zijn hoofd gekregen had
Montenegro van noord naar zuid en van zuid naar noord, met
gebruik van de plaatselijke autodiensten, te doorkruisen. Voor
dit doel bleek Prijepolje de aangewezen startplaats.
Dit
Servische stadje houdt er geen kleurige folders op na, het
werft niet om toeristen en verwacht er ook geen omdat het
niets te bieden heeft. Niets te bieden? Wat is
"iets" en wat is "niets" voor de reiziger?
Het hangt maar af van zijn geestesgesteldheid! Wie in
zaligheid wegzwijmelt aan zuidelijke rivièra's met gekleurde
namen, vanaf de Costa Brava tot de rivièra di Levante, moet
niet naar Prijepolje gaan. Wie zich daarentegen graag verloren
weet in een vreemd land, ver weg van traditioneel toerisme
maar geworpen tussen de ongekunstelde, oerechte menselijkheid
om een volk op heterdaad te betrappen in het leven van
alledag, vindt hier zijn goudland. Maar we waarschuwen
nadrukkelijk: het gaat niet om spectaculaire belevenissen doch
om dagelijkse dingen als doodgewone veldbloemen, geplukt langs
de berm van de weg. Bijeengegaard kunnen ze soms een aardig
boeket vormen. Hopelijk slagen we er in zo'n boeket in een
serie reisverhalen voor u bijeen te lezen.
Na
een zwerftocht door Bosnië en Servië, twee van de zes
socialistische republieken, die Joegoslavië vormen, staan we
dan met ons koffer op de stopplaats van de autobus in
Prijepolje. Medereizigers verdwijnen want ergens wordt met
spanning op hun thuiskomst gewacht. Ons verwacht niemand. Als
we nu wegwaaiden als stof op de wind, zou daar de eerste week
zeker geen haan naar kraaien. Eigenlijk zou deze situatie een
gevoel van enorme onbeduidendheid en eenzaamheid mee moeten
brengen. Zulke gevoelens krijgen echter niet eens kans de kop
op te steken, omdat zij eenvoudig overweldigd worden door de
sensatie van een bevrijdende vrijheid, die eigenlijk geen
andere behoefte oproept dan twee armen in de lucht te gooien
en de longen eens vol frisse lucht te zuigen. De oever van de
brede rivier de Lim biedt daartoe alle gelegenheid. Zo staan
we daar dan in Prijepolje: intens tevreden, als het ware naakt
van zorgeloosheid met een zee van tijd voor de boeg, want onze
bus naar Pljevlja, het noordelijkste stadje van Montenegro,
vertrekt pas over vier uur.
Niet
"wat" maar "hoe"
Wat
doet een mens in 's hemelsnaam vier uur in die negorij! De uit
een bepaald hout gesneden reiziger weet echter uit ervaring,
dat het niet op de eerste plaats gaat om wat, dat hij beleeft,
maar om het hóé. Dat wil zeggen: hoe hij de dingen geheel
persoonlijk innerlijk ervaart. Vanuit zulk een naar wereld en
mensen openstaande gemoedsgesteldheid wordt het lelijke mooi,
het kleine beleven een groot avontuur. Dit vermogen betekent
een kostbaar bezit voor wie zich gedwongen ziet van de nood
een deugd te maken en vier uur wachten op profijtvolle wijze
te savoureren.
Het
loopt tegen één uur in de middag. De zon schijnt en de
temperatuur is mild. Niet warm, want we schrijven september.
Direct om de hoek van de straat, die naar de hoofdstraat
leidt, stuiten we al op een hotelletje en de eerste
verrassing. Op het een meter boven de rijweg gelegen terras
met ongemakkelijke stoelen zit een mohammedaans gezelschap,
bestaande uit drie vrouwen en drie mannen. Schilderachtig maar
groezelig, vooral de vrouwen met tanige gezichten en haar
bonte kledij, waarvan de "feredsje" (bovenkleed) en
de "dimije" (wijde harembroek) om een wasbeurt
smeken. Ze zitten gezellig aan een koude kip te kluiven, die
hun niet door het restaurant werd geleverd, maar die ze zelf
in hun bagage hebben meegebracht. Je kunt dat hier gerust
doen. De overschietende beentjes gooien ze op de stenen vloer.
Dat mag je hier ook!
Foto?...
Neen!
We
kunnen niet aan de verleiding weerstaan wat met ons
fototoestel te spelen, wetende dat de meeste mohammedaansen
zich niet laten fotograferen. Ze houden de camera met
argusogen in de gaten, bereid snel de sluier voor het gezicht
te trekken. Een door ons vragend uitgesproken "slika?"
(foto) wordt met energiek hoofdschudden afgewezen en daar ook
de mannen verraden met deze weigering in te stemmen komt het
veiliger voor de klep van het tasje weer te sluiten.
Het
blijkt na enige tijd, dat je hier lang op het terras kunt
zitten voordat er een kelner komt. Misschien wel de hele dag,
zodat er niets anders opzit dan naar binnen te gaan. Het
interieur valt niet tegen. Natuurlijk is de houten vloer,
zoals overal in deze streken, zwart-vet van het vuil. Vloeren
worden hier nooit geschuurd, maar de tafeltjes dragen
behoorlijke kleedjes en we krijgen er nog een niet geheel
vlekkeloze servet over uitgespreid als we de "kopobar"
(kelner) aan het verstand gebracht hebben, dat we willen eten.
Dat
gaat zo
De
manier waarop de bestelling tot stand komt, trekt onmiddellijk
de aandacht van de overige gasten. Als zij denken, dat we niet
in hun richting kijken, worden we van top tot teen opgenomen.
Eigen schuld trouwens, want we zijn gestart met de mededeling
in het Servo-Kroatisch "Ja sam Hollandzjanin" (Ik
ben Hollander). Je moet je steeds onmiddellijk als Hollander
ontpoppen, want de Hollander heeft in Joegoslavië een wit
voetje en je bent dan meteen bevrijd van de verdenking Duitser
te zijn.
De
kelner spreekt alleen de landstaal. Hoe gaat men nu "eten
in een taal, die men niet kent"? We draaien daarvoor
steeds hetzelfde programmaatje af met enkele van buiten
geleerde zinnetjes uit een boekje. Door hun veelvuldig gebruik
hebben ze een vlotheid gekregen, die verwondering wekt. Dat
gaat zó: "Spreekt u Frans, Italiaans, Engels,
Duits?" Komt er ergens een "da" (ja) op, dan is
de situatie gered; blijft het een met een steeds spijtiger
wordend glimlachje herhaald "ne" (neen), dan rukt de
mededeling aan: "Ik zou graag eten. Soep,
aardappelen-met-vlees, sla, druiven, glas wijn"...
"Ik
spreek geen Servisch"
Daarop
stelt de kelner gewoonlijk een vraag, die we nog nooit
verstaan hebben, doch die waarschijnlijk betrekking heeft op
de soort vlees, die "mijnheer wenst". Valt er
vragend het paradijsachtig woord, dat als "paradizi"
klinkt, dan gaat het over sla. "Of het tomaten mogen
zijn." Meestal is thans het moment aangebroken voor een
"Ne razumijem" (Ik versta het niet), onmiddellijk
gevolgd door de berekende "pointe" van de
conversatie: "Ne govorim Srbski" (ik spreek geen
Servisch), waarbij je de vijf medeklinkers-achter-elkaar
razend snel om een flink met de punt van de tong gerolde
"r" laat buitelen. Het effect is komisch, omdat een
Hollander doodgemoedereerd in het Servisch zit te vertellen
geen Servisch te spreken. Weten die mensen veel, dat je het
netjes uit een boekje-in-je-zak geleerd hebt en dat je nu ook
wel zo ongeveer aan het einde van het Servisch Latijn gekomen
bent... Ze geloven je eenvoudig niet, al worden ze door de
harde feiten daartoe dan ook wel snel gedwongen.
Al
die inleidende grappenmakerij heeft echter tot gevolg, dat je
nader tot de mensen bent gekomen: tot de kelner en ook tot
degenen aan het tafeltje naast je, aan wie de conversatie
natuurlijk niet ontsnapt is, nadat men het woord "Hollandzjanin"
heeft horen vallen. En je voelt je iets minder vreemdeling dan
toen je binnentrad. Dat kan zich zelfs onder deze
omstandigheden zó snel in opgaande lijn ontwikkelen, dat de
stamgasten met elkaar wedijveren de vreemdeling een "sljivovitsa"
(pruimenjenever) en sigaretten aan te bieden. Dan is men niet
langer meer alleen!
Altijd
verrassing
Aangezien
een bestelling "aardappelen-met-vlees" enigszins
vaag is, duurt de verrassing welk vlees het zal zijn tot het
moment, dat het voor je staat. Soms is het rund- of
schapenvlees, vaker varkensvlees en menigmaal ook kip. Een
reiziger moet zich weten aan te passen.
Met
de maaltijd en een "praatje" verstrijkt het eerste
wachtuur in Prijepolje. Eenmaal een beetje ingeburgerd, kunt
ge nu ook wel om een gunst verzoeken. We moeten ons koffer
kwijt. Het wordt een hele toer de kelner, die de stamgasten
Merko noemen, met gebaren en achter elkaar geplaatste woordjes
zonder gebruik van enig werkwoord in het "Servisch"
uit te leggen, dat we ons koffer in depot willen geven totdat
de bus naar Pljevlja om vijf uur vertrekt. Als bewijs dat hij
het begrepen heeft, neemt hij het koffer mee en plaatst het
voor iedereen duidelijk zichtbaar op een tafeltje achter het
buffet. Merko doet het met een enigszins plechtig ritueel, dat
besloten wordt met een "schouderklopje" op het voor
hem nogal exotische reisattribuut. Dit "klopje"
heeft kennelijk de bedoeling ons te verzekeren, dat het veilig
staat en dat er niets zal gebeuren. Een dergelijk vertrouwen
zouden we niet in ieder Europees land aan de dag durven
leggen. Hier kan het!
Vrij
als een vogel
Gegeten,
gedronken, gerust, van bagage bevrijd, als een vogel zo vrij
wandelt een Tilburger door de hoofdstraat van Prijepolje. Het
stadje blijkt uit nauwelijks iets méér dan die hoofdstraat
te bestaan. De rij woonhuizen en winkeltjes wordt onderbroken
door een wat onder bomen terzijde staande, crèmekleurig
geschilderd orthodox kerkje, dat helaas gesloten blijkt en
waarvan de hoog aangebrachte ramen zelfs geen binnengluren
toelaten. Op een kruispunt van wegen aan het eind van de
straat, waar de verharding ophoudt, wordt het dorpskarakter
volledig. Bouwwoede blijkt Prijepolje nog niet bereikt te
hebben. Het ligt er zoals het er altijd heeft gelegen en de
mensen gaan hun gewone gang: sjok-sjok met een beladen paardje
of ezeltje op weg naar doelen die mensen zoal kunnen hebben.
Het is overigens opvallend stil op straat doordat men
blijkbaar nog aan de middagrust toe is.
Prijepolje
heeft ook een markt, een geplaveide markt met een door zuilen
gesteunde overdekte ruimte en vaste stenen tafels, die
waarschijnlijk als vis- en vleeshal dienst doet. Zij dateert
van de laatste tijd.
Na
markttijd
Markttijd
is echter lang voorbij, enkele nagebleven kooplui bevinden er
zich nog slechts, mannen en vrouwen waaronder enige
mohammedaanse in traditionele dracht. Ze willen hun laatste
appels kwijt, maar zowel kopers als kijkers ontbreken. Het
ziet er naar uit, dat ze het restant van hun waar weer mee
naar huis zullen moeten terugdragen. Bij het verschijnen van
de vreemdeling vlamt echter een vleugje nieuwe hoop op. Helaas
kan die onbekende geen appels gebruiken - wel een
"praatje" en een foto.
De
lange man die met een wit kalotje op het hoofd, zoals de
Albanezen dragen, achter half versleten manden zit gehurkt,
verklaart vreemd genoeg op onze vraag toch geen Albanees te
zijn. We draaien ons van buiten geleerde praatje maar weer
eens af. Vertellen wie we zijn, dat we geen Servisch spreken
enz.
Gul
gebaar
Hij
zou geen koopman zijn als hij niet probeerde wat van zijn
vlekkerige en geblutste appels te verkopen, maar als we er
niet op ingaan, offreert hij gratis-voor-niemendal de grootste
appel uit de mand. De zichtbare teleurstelling, omdat we hem,
na herhaald aandringen, noodzaken de vrucht weer in zijn mand
te deponeren, leert te laat, dat we een fout begaan hebben. We
hadden die appel met ons Servisch handgemaakt zakmes moeten
afschillen, in stukjes snijden, rondom uitdelen en gezamenlijk
op moeten eten. Dat zou ingeslagen zijn! Volgende keer beter!
Tegen
een foto heeft hij geen bezwaar. Hij gaat er eens extra voor
verzitten en trekt zijn vriendelijkste gezicht. De vier
mohammedaansen op de achtergrond, die de lens alleen zouden
kunnen ontgaan door weg te lopen, zijn minder toegankelijk.
Een draait het hoofd helemaal om, de tweede bedekt een deel
van het gezicht met de sluier, de derde wendt het hoofd half
terzijde en al blijft de meest geëmancipeerde dan ook haar
tanden bloot lachend in de lens kijken, zij voelt zich toch
nog gedwongen één wang met een handpalm te beschermen, zodat
ook voor haar ten minste nog gedeeltelijk aan de oude zede is
voldaan. Het afscheid op de markt gaat met joviaal
handschudden gepaard. Je moet als vreemdeling altijd gul zijn
met handen geven. Het gaat er bij de eenvoudige mensen in en
ze komen je dichter bij.
Helemaal
aan de andere zijde ontdekken we langs de brede rivier de Lim
aan de voet van een berghelling de mohammedaanse wijk. Oude,
bouwvallige huisjes met rondscharrelende kippen en spelende
kinderen. Ieder huisje vangt echter wel de schaduw van een
zwaar met rijpe vruchten beladen pruimeboom, die speelse
figuren op de groezelige muren tovert, zodat er van dit sobere
wereldje apart toch nog een zekere charme uitgaat.
Turkse
lekkernijen
In
een ijssalonnetje van de hoofdstraat, waar men tevens allerlei
Turkse lekkernijen en "boza", een verfrissende uit
maïs gebrouwen drank, verkoopt, is het nadien echt zoet
rusten. Daar we toch de enige bezoeker uitmaken, kunnen we
uitgebreid keuze doen uit de vele lekkernijen, die in de
etalage liggen uitgestald. Het naar schatting achttienjarig
meisje noemt bij ieder "ding" dat we met de vraag
"Sjta je ovo?" (Wat is dit?) met de vinger
aanwijzen, een naam die als abracadabra in de oren klinkt en
ze brengt ook wel het geduld op die woorden in ons notitieboek
te schrijven. Daar paraderen dan het in stroop drijvende
"baklava" en "tolomba" in gezelschap van
"ratluk" en "kadajif", alles
ingrediënten, die hierin met elkaar overeenkomen, dat ze
mierzoet zijn zonder afkeer op te wekken. Wie verzuimt zich
aan deze Turkse lekkernijen te buiten te gaan, mist een
belevenis. Bovendien zijn ze spotgoedkoop. Voor twee kwartjes
heb je wel genoeg in vijfvoudige variatie.
Zó
breien we de uren in het stille Prijepolje aaneen en ze zijn
voorbij voor we er erg in hebben. De kelner van 't hotel, die
weet hoe laat het is, komt ons nog voor we het buffet genaderd
zijn heel gedienstig met ons koffer tegemoet. Met een "hvala"
(dank u) en een "napojnitsa" (fooi) onzerzijds en
een "sretan put" (goede reis) zijnerzijds, gaan we
ruimschoots op tijd naar de halteplaats van de autobus. Een
gemêleerd gezelschap van allemaal mensen uit het volk, met
uitzondering van een beter geklede heer met diplomatentas,
staat al verzameld rondom de paal met het bordje, dat ook onze
plaats van bestemming aanduidt. Nog deze avond zullen we in
het ca. 50 km naar het zuiden gelegen Pljevlja, dat is in Crna
Gora, Montenegro, het "land van de zwarte bergen",
zijn...
PIERRE
VAN BEEK
Het
Nieuwsblad van het Zuiden - zaterdag 28 mei 1966
Mensen
en dingen in Joegoslavië 2:
Één
vlek op de wereld heet: Jabuka
MONTENEGRO,
dat voormalige kleine vorstendommetje heeft reeds op onze
kinderverbeelding een fascinerende invloed uitgeoefend.
Vermoedelijk begon het met de postzegels, waarvan sommige zo
zijdeachtig glansden in hun reliëfdruk en andere romantische
landschappen afbeeldden. Tegelijkertijd speelden namen een
rol. De scepticus kan vragen: What is in a name? Maar voor ons
zit daar soms een hele wereld in. Daar is dat ernstig
klinkende "Montenegro", zwaar en donker met een
dreiging van saamgebalde kracht. Daar zijn die ritmische namen
van Cetinje, de voormalige hoofdstad, en het in klank
gelijkwaardige Trebinje, woorden, elastisch als schuimrubber,
dat men in elkaar drukt en weer in zijn vorm laat
terugspringen. Misschien ook waren het op later leeftijd de
foto's van koning Nikita I met zijn zes knappe dochters,
waardoor heel wat Europese vorstenhuizen aan dat kleine
Montenegro geparenteerd zouden raken. En toen begon ook de
historie een rol te spelen, waaruit de Montenegrijnen naar
voren springen als een taai vechtersvolk, waaraan hun grootste
vijanden, de Turken, eeuwenlang de handen hebben volgehad. De
Montenegrijnen werden er door hen eigenlijk nooit helemaal
ondergebracht al kreeg ook de islam voet in het barre land van
de Zwarte Bergen. Van 1389 tot 1918, het einde van de eerste
wereldoorlog, bleef het landje een zelfstandig vorstendom.
Het
is weliswaar niet de eerste keer dat wij het bezoeken, maar
wel de eerste maal, dat wij de huidige republiek vanuit het
noorden binnenvallen. Een ongebruikelijke reis voor de
vreemdeling, die zich tot de kuststrook van de Adriatische Zee
pleegt te beperken. Daarom ook een reis vol gespannen
verwachting...
Jabuka
heet de pas, waarop de autobus na het vertrek uit Prijepolje
voor de eerste keer stopt. De zon is al schuilgegaan achter de
bergen en het ziet er naar uit, dat de avond snel zal vallen.
Sommige kaarten vermelden Jabuka - welk woord volgens een
medereiziger "appel" zou betekenen - als een dorp.
Er staan echter maar twee huizen langs de weg en een eind het
ruige bergland in staan er nog een paar. Dat is alles.
Misschien zitten we hier op 'n 1000 meter hoogte. De
eenzaamheid zou zwaar als lood wegen, indien er maar niet zo'n
schreeuwerig lawaai heerste. Het blijkt afkomstig uit een
klein kastje aan een scheefstaande telefoonpaal en uit het
deurgat van een café, waar de lampen als gloeiende spijkers
branden. Alle reizigers stormen het café binnen. Méér met
de bedoeling oorgetuige te zijn van de reportage van een
belangrijke voetbalwedstrijd dan om een dorstige keel te
laven. Hij is zo belangrijk, dat de bergen zelfs gedwongen
worden mee te luisteren. In het café verveelt het
onverstaanbare lawaai al spoedig, buiten gaat het echter meer
verloren in een soort luchtledig, dat tussen land en hemel
lijkt te bestaan. Voor wie de goede richting kiest, helpt de
wind daarbij ook nog een handje.
Winkel
van Sinkel
We
kunnen het op de kaart niet ontdekken, maar krijgen sterk de
indruk, dat deze vlek Jabuka eigenlijk een grenspost tussen
Servië en Montenegro is geweest. In die richting wijst ook
een gebouw naast het café, dat nu als winkel van Sinkel is
ingericht. Zo'n heerlijke, ouderwetse rommelwinkel met stukken
ellegoed in de vakken, dozen knopen op de toonbank en waar de
kaas en de boter naast het petroleumvat liggen. De geur van
stoffen, brood en kruidenierswaren vormt een ondefinieerbaar
mengsel, dat boven zijn oorsprong uitstijgt doordat het - in
plaats van het reukorgaan te prikkelen - veel meer het gemoed
raakt door het oproepen van een gevoel van warmte en
geborgenheid... Een korte wandeling, een eindje weegs in de
verlatenheid van dit golvende land, waarover een schrale en
koude avondwind strijkt, die de aren van een graanakkertje
diep naar de grond doet buigen, accentueert de geborgenheid
van de twee eenzame huizen.
Hardheid
Hoe
moet het hier toch in de winter zijn als alles dik onder de
sneeuw zit, vraagt ge u af. Wat bestaan er toch grote
contrasten op de wereld in 't leven van de mensen - niet eens
zo ver van huis! Geen wonder dat streek en klimaat hun stempel
op de mensen drukken. Hier is voor weekheid geen plaats. Alles
vraagt om hardheid en taaiheid. De spreekwoordelijke strijd om
het bestaan wordt hier nog dagelijks in de meest letterlijke
zin gestreden.
We
schrijven het op het debet van een speelse geest, die belust
is een grapje uit te halen als we ineens aan den Heuvel en de
Tilburgse Heuvelstraat moeten denken. Hoe idioot en hoe
bespottelijk is die, als een duiveltje uit een doosje,
opduikende gedachte! Iemand, die in Tilburg door de
Heuvelstraat had kunnen lopen, staat nu, moederziel alleen,
ergens op de grens tussen Servië en Montenegro met niets dan
rotsige bodem onder de voeten en een donker wordende hemel
boven het hoofd terwijl de wind met zijn haren speelt.
Magie
En
er is geen mens op de wereld die weet, dat hij hier staat. De
grond zou nu onder zijn voeten kunnen splijten en de Hades hem
opnemen. Hij zou door een duistere nacht kunnen opstijgen naar
de hemel en verdwijnen in het heelal. Bij al deze wonderen zou
er niets gebeurd zijn. In Jabuka zou alleen een autobus
vertrekken met één passagier minder. En misschien dat niet
eens, want zijn geest zou wellicht die plaats bezet houden,
zodat het gezelschap, dat in Prijepolje startte, toch compleet
bleef. Zulke zaken moeten hier, nu op dit uur mogelijk zijn,
want uit dit land spreekt de magie...
Van
verre zien we de reizigers weer uit het café komen en in de
bus stappen, die er - tot onze verwondering - nog altijd
staat. Nu gezorgd erbij te komen. Niet meer wegzinken en niet
meer zweven, maar met twee voeten op de harde grond. De ban is
gebroken en we moeten weer een echte reiziger worden, een
reiziger op weg van Prijepolje naar Pljevlja. De aberratie,
waaraan de geest zich even schuldig maakte, is echter tekenend
voor de hypnotiserende kracht van de streek van Jabuka.
Kleed
op weg
Intussen
is de avond helemaal gevallen. De bus klimt over bergen en
daalt ze weer af. Ligt daar in het schijnsel van de koplampen
een mens op de weg bij de laatste, lange afdaling voor
Pljevlja? Er wordt gestopt. Even later komt de chauffeur terug
met een "feredsje", een mohammedaans bovenkleed voor
vrouwen, dat alles bedekt. Maar er zit geen vrouw meer in. De
"sjetan" (duivel der mohammedanen) heeft een kwade
streek uitgehaald. Het kleed is vermoedelijk in de loop van de
avond van een lastdier afgevallen. In Pljevlja stelt nu
misschien een man of een vrouw met schrik vast, dat er een
"feredsje" verloren is. Zo'n verlies kan men zich zo
maar niet permitteren! De chauffeur geeft te verstaan, dat hij
het zaakje wel zal klaren. Het kleed rijdt mee.
Geen
stad
Het
is aardedonker als we uit de bus stappen daar waar Pljevlja
heet te zijn volgens de ingewijden. We zien twee grote
gebouwen in een pover verlichte straat. Straat? Nou ja. In
ieder geval zijn we niet in een stad. Hoogstens aan de rand
van een stad. Maar ze hebben gezegd, dat hier hotel "Tara"
ligt. Die naam alleen roept reeds de sfeer van het land op,
want "Tara" is de naam van de veelbezongen en
geprezen Montenegrijnse rivier met een duizelingwekkende brug,
die haast even beroemd is als de brug over de Drina bij
Visjegrad, waarover Nobelprijswinnaar Ivo Andritsch zijn ook
in het Nederlands vertaalde boek schreef. Het duurt even eer
we de naam "Tara" - in niet erg opvallende letters -
bij de ingang ontwaren. Niemand van de busreizigers, buiten de
Hollander, gaat naar het hotel. In de ontvangsthal zit een wat
verveelde portier in zijn hokje op de laatste klanten te
wachten, die de avondbus van Prijepolje nog aan zou kunnen
brengen.
Weinig
buit
De
buit is pover, maar toch veert de portier energiek op bij de
ontdekking, dat zijn wachten niet helemaal tevergeefs geweest
is. Het is een man van een jaar of dertig van opvallend lang
postuur en uit dien hoofde alleen reeds een zoon van de Zwarte
Bergen, want Montenegro heeft de naam de langste mensen van
Europa te huisvesten. De man toont zich prettig-vriendelijk,
dus zonder hinderlijke onderdanigheid, waardoor ge direct als
mens tegenover mens staat. Hij sprak gelukkig Frans. Neen, er
is geen éénpersoonskamer vrij. Ja, dat kennen we! Hotels
hebben bijna nooit dergelijke kamers vrij, maar tweepersoons
des te meer. Ongetwijfeld ook in Pljevlja in "Tara"
waar het nogal stil lijkt. Een diplomatiek, eigenlijk als
vraag bedoeld grapje, dat we "maar op één bed kunnen
slapen", wordt in de juiste zin verstaan: "U krijgt
een tweepersoonskamer en betaalt voor één" en om er
zeker van te zijn, dat er geen misverstand ontstaat,
onderstreept hij de bedoeling nog met vingergebaren.
Leeg
en hol klinken de voetstappen op de lange gang als een Duits
sprekende jongeman de met dubbele deuren afgesloten kamer
wijst. Het is een zeer mooie kamer met spiksplinternieuw
meubilair, dat glanst als 'n spiegel, zodat we met grote
omzichtigheid van tafel en stoelen gebruik zullen moeten maken
om krassen te voorkomen. Een nieuw tapijt in vlammend rood met
pikzwarte puntige figuren erin, een dessin dat op Albanese
oorsprong wijst, bedekt de vloer. Maar voor de ramen hangen
lange, bijna tot de grond reikende kanten gordijnen zoals we
die uit grootmoeders tijd herinneren. De syphon van de
wastafel, die blijkbaar lekt, is slordig besmeerd met een vies
rood goedje aan welks doelmatigheid bovendien nog zodanig
getwijfeld wordt, dat men het nodig geoordeeld heeft onder de
syphon een blikken wasbekken te plaatsen om eventuele onheilen
te voorkomen.
Bulldozer
Op
die schoonheidsfouten dient men in Joegoslavië nog wel eens
voorbereid te zijn! De lakens van de tegen twee wanden
geplaatste bedden zijn kraakhelder, de dekens zijn nieuw en
zacht. Alles bijeen is het een prettige, warme kamer met een
persoonlijk accent en daarom zal ze gaan behoren tot een van
de hotelkamers, die een reiziger nooit vergeet. Evenmin echter
vergeet hij het brommen van een bulldozer op honderd meter
verwijderd buiten zijn raam. Hier wordt zelfs bij nacht bij
kunstlicht grond uitgegraven en verzet. De bulldozer voert een
felle schijnwerper, die alle bewegingen van het stalen monster
meemaakt. Liggende in het bed weten we steeds wanneer de
bulldozer in onze richting komt, want dan zwaait er, als het
licht van een vuurtoren, een lichtbundel via twee ramen over
de tegenovergelegen kamerwand. Om twee uur valt de bulldozer
stil en dooft ook zijn licht. Nu is de stilte in Pljevlja
echter wel zo volkomen, dat - wanneer hier in de kamer een
spin haar web weefde - we het zouden kunnen horen.
Nieuwsgierigheid
Het
is een plezierige gedachte nu in Pljevlja te zijn, het
bergstadje op 770 meter hoogte, dat 13.000 inwoners moet
tellen, maar waarvan we nog niets gezien hebben. We weten niet
eens of 't links, rechts, vóór of achter het hotel gelegen
is. Die verrassing wordt tot morgen bewaard. Dit betekent dat
we twee keer in Pljevlja zullen aankomen en twee Pljevlja's
zullen beleven. Want de steden van de wereld hebben twee
gezichten, dat van de avond en dat van de dag, waartussen ook
dat spreekwoordelijk verschil van dag en nacht ligt
opgesloten. Die twee gezichten laten zich echter altijd maar
één keer betrappen. Het moet steeds de eerste maal zijn, dat
ge in een plaats komt. En ge moet altijd met de avond
beginnen. In omgekeerde volgorde lukt het namelijk niet.
Vanavond
heeft Pljevlja wel heel diep de sluier over het gelaat
getrokken als een vrouw, die daardoor tot meer
nieuwsgierigheid prikkelt. Morgen zullen we weten of die vrouw
geëmancipeerd is.
PIERRE
VAN BEEK
Het
Nieuwsblad van het Zuiden - zaterdag 4 juni 1966
Mensen
en dingen in Joegoslavië 3:
Pljevlja
probeert modern te zijn
OP
een zonnige septemberdag wandelt een Tilburger door Pljevlja,
het noordelijkste stadje van Montenegro, dat ligt ingebed in
een krans van bergen. Al spoedig blijkt, dat ook dit stadje,
zoals zovele plaatsen in Joegoslavië, mank gaat aan de
tweeslachtigheid van een overgangstijd: het oude is niet
helemaal verdwenen en het nieuwe heeft nog niet de overhand
gekregen al dringt het zich onweerstaanbaar op. Twee
tijdperken, met een oorlog als grenslijn, liggen met elkaar in
de clinch, waardoor de karaktervolle eenheid van weleer is
verbroken.
Pljevlja
probeert een modern stadje te zijn, waar plotseling een paar
flatgebouwen omhoogschieten, waar de hoofdstraat
buisverlichting draagt, maar waar in diezelfde hoofdstraat nog
een rij lage huisjes van ambachtslieden tegen elkander leunen.
Dit zijn van die oeroude winkeltjes en werkplaatsen, die aan
Amsterdamse pothuisjes doen denken en waar bij het licht van
een kale gloeilamp-in-niets-dan-een-fitting een eerzaam
handwerk wordt uitgeoefend. De kleermaker knipt en stikt er
zijn pakken, de schoenmaker hamert op ouderwetse manier en de
horlogemaker zit met kromme rug over het binnenwerk van een
horloge gebogen.
Ge
ziet ook de vier eeuwen oude Sahat-Kula, de klokketoren, en de
fraaie, even oude Husein Pasjina-moskee met haar sierlijke
koepels, die door goudblinkende spitsen versierd zijn. Maar
vlak daarbij ligt ook weer een kleine, moderne esplanade,
afgesloten door het folkloristisch museum. Zo speelt oud en
nieuw steeds weer door elkaar heen, wat ge als reiziger op
zoek naar het karakteristieke eigenlijk met een tikje weemoed
constateert.
Tot
de moderne zaken van Pljevlja behoort ook een nieuw
bankgebouw, veel groter dan men in zo'n klein stadje zou
verwachten. De bediende, die wij een aantal dollars ter
wisseling tegen dinars aanbieden, schijnt dergelijke briefjes
nog nooit in handen te hebben gehad. Hij staart er lang en
aandachtig op, bekijkt ze aan twee kanten en juist als we
verwachten, dat hij er ook nog aan zal ruiken, buigt hij het
hoofd met een goedkeurende glimlach in onze richting en hij
knijpt zijn lippen tot een "mmmmm" samen alsof hij
zeggen wil: "Dat is spulletje!" Dan staat hij op, op
een manier die het vermoeden wekt, dat het wisselen van
Amerikaanse dollars een heilig ritueel gaat worden. Dit
schijnt echter niet tot zijn competentie te behoren en hij
reist met onze biljetten naar een juffrouw achter een ander
bureau. Er wordt een poosje geschreven en geteld en dan krijgt
onze bediende tot taak een hele stapel oude dinars op het
hardstenen loket uit te tellen.
Spanning
We
zien direct dat er enige duizenden te weinig zijn. "Ne
dobro" (niet goed), zeggen we, maar welsprekender dan
deze woorden, waarvan we denken dat het goed Servisch is, moet
het gebaar geweest zijn, waarmee we de dinars onder het
ijzeren hekwerk door terugschuiven naar de uitdeler. Intussen
heeft zich achter onze rug een rij wachtenden verzameld, allen
mannen, die eenzelfde formulier komen inleveren. Hun ogen gaan
wijd open van verbazing als ze zien hoe een vreemdeling
weigert zoveel dinars te accepteren. In Nederland zou zo'n
stagnatie en filevorming wel enig ongeduld te voorschijn
roepen bij de wachtenden, maar deze mensen hebben alle tijd.
De zaak begint nu spannend te worden. De bediende trekt met de
dinars en nota's terug naar de juffrouw om even later tevreden
lachend weer te keren. Het lijdt geen twijfel of de fout is
gevonden. Zelfvoldaan en gemoedelijk buigt hij zich over het
loket en zal eens vaderlijk en geduldig de situatie
uiteenzetten met de nota's er naast.
Explicatie
Al
wordt het gesprek in hoofdzaak met zijn wijsvinger op het
papier uitgevoerd, we horen hem toch het volgende zeggen, want
gebarentaal is o zo welsprekend: "Kijk eens mijnheer. U
hebt gelijk. Er komen inderdaad enige dinars te kort. Maar u
moet goed weten als op een bank geld gewisseld wordt, dan
rekenen we daar provisie voor. O, slechts een klein beetje,
maar toch wel iets. Kijk, daar zit nou het verschil. Er
mankeert alleen de provisie aan. Neemt u mij niet
kwalijk."
Op
veel Joegoslavische banken en wisselkantoren heeft men het het
personeel gemakkelijk gemaakt. De wisselafdelingen bezitten
daarvoor gedrukte formulieren in drie stroken, als een
ouderwets Nederlands girobiljet. Men heeft dergelijke
formulieren voor één, twee, vijf, tien dollar enz... Daar
staat precies uitgedrukt in zwarte letters hoeveel dinars
ieder biljet waard is en met rode letters staat daar nog eens
de provisie afgetrokken. Een bankbediende behoeft dus wat
dollars betreft helemaal niet te rekenen.
Hardleers
Het
zijn nu de zwarte en rode gedrukte eindcijfers, die onze
geduldige bediende ijverig tracht duidelijk te maken, terwijl
de juffrouw vanuit de verte gespannen toeschouwt en zich
verbaast over de hardleersheid van die steeds maar "ne
dobro" herhalende Hollander. De bediende wendt, half
wanhopig, het hoofd naar de juffrouw, wat voor haar een
aansporing inhoudt nog eens opnieuw aan het puzzelen te gaan.
Intussen grijpen we ook een stuk papier en potlood en tellen
de bedragen van de drie voorgedrukte formulieren, die
betrekking hebben op biljetten van twee, vijf en tien dollar
op, daarbij netjes rekening houdend met de provisie. Nu we die
rood onder onze neus gedrukt zien, kunnen we het bedrag tot op
de dinar nagaan. Een fikse streep onder het eindcijfer en het
nodige gebaar zegt: Dat moet het zijn!
Eureka
Juist
als we zover gearriveerd zijn, zwaait de juffrouw achter haar
bureau uitbundig met een papier. Dat kan niet anders betekenen
dan: Eureka! Gevonden! Ze komt er mee naar het loket en
waarachtig op haar papier staat hetzelfde bedrag als op het
onze. Hè, hè, er gaat een zucht van verlichting door het
grote bankgebouw. De mannen achter onze rug, die gespannen de
manipulaties hebben gevolgd, halen ook weer vrij adem als ze
zien, dat de Hollander enige duizenden dinars bij krijgt en nu
tevreden "dobro, dobro" zegt met weglating van de
ontkenning. Hoe het grote probleem zo ineens is opgelost,
begrijpen ze niet. De mensen van de bank proberen uit te
leggen, waar de fout zat, maar dat is volmaakt overbodig. We
hebben al lang gezien, dat men gewoon vergeten had de derde
nota bij het totaalbedrag op te tellen. Neen, in Pljevlja
worden niet iedere dag dollars gewisseld.
"Deutsch?"
Maar
nu laten de mannen achter onze rug de vreemdeling niet los. We
hebben per saldo allen tezamen het avontuur beleefd. Ze
genieten er nog van na, alsof het hun zelf gegolden had.
"Deutsch?", vraagt er een, die als woordvoerder zal
gaan optreden. "Ne, Hollandzjanin" (Neen,
Hollander). "Ah, Hollandzjanin", herhalen ze
langgerekt in koor en het is alsof de zon vanachter een wolk
komt en over die doorploegde gezichten strijkt. "Hol-land-zja-nin".
Degene
die het woord "Deutsch" gezegd heeft, blijkt nog
meer Duits te spreken. Krieg, gevangenschap, het gewone
liedje! Een ander presenteert al een sigaret. We worden in een
kring genomen en moeten veel vragen over Holland beantwoorden,
waarbij de ex-krijgsgevangene als tolk optreedt. Hun in te
leveren formulieren laten ze voorlopig de formulieren. We zien
die mannen straks al thuiskomen. Gezeten aan de dis zullen ze
in kleuren en geuren vertellen van het bankavontuur van de
Hollander, die zoveel dinars weigerde, omdat het "Ne
dobro" was.
Film
kopen
In
argeloosheid denken we bij de portretfotograaf in Pljevlja's
hoofdstraat wel een film te kunnen kopen. De man verwijst ons
echter naar een zaak met een heel vreemde naam, die we op een
papiertje laten schrijven. Met dit papiertje gewapend klampen
we de eerste de beste voorbijganger aan, die er nogal snugger
uitziet. Hij spreekt alleen de landstaal, maar dat ene
papieren woord, gecombineerd met het internationale
"film" en een klop op ons fotoapparaat laat aan
duidelijkheid niets te wensen over. Het is hem kennelijk een
grote voldoening een Hollander van dienst te kunnen zijn.
Bijna aan de arm voert hij ons door de straat naar een winkel
van papier- en schrijfbehoeften. Hij gaat mee binnen, vertelt
de winkelier achter de toonbank wat wij willen, wacht geduldig
tot wij de film in het toestel gezet hebben, vraagt nog eens
extra of het allemaal in orde is en begeleidt ons weer tot de
straat, waar met een handdruk afscheid genomen wordt. In de
loop van de dag kwamen wij hem nog een keer tegen en hij
herkende ons. Één kennis hadden we dus al in Pljevlja
gemaakt.
Vergissing
Het
folkloristisch museum willen we graag bezoeken. Een Frans
sprekende jongeman brengt ons er naar toe over de zonnige
esplanade en meerdere trappen op van een groot gebouw, waarin
het museum aan het einde van de gang gevestigd moet zijn. Maar
we zijn te vroeg. "Gesloten mijnheer," zegt de
jongeman teleurgesteld, "vanmiddag om twee uur kunt u
terecht." Goed, dan vanmiddag! Een half uur later haalt
diezelfde jongeman opgelucht adem als hij ons ergens in
Pljevlja oppikt. "Gelukkig mijnheer, dat ik u gevonden
heb, ik heb me vergist, het museum is niet vandaag maar morgen
om twee uur open! Neemt mij niet kwalijk, ik heb niet goed op
het bord gekeken!" Daar gaat het museumbezoek. Morgen om
twee uur zullen we niet meer in Pljevlja zijn. Dan hopen we
weer een heel stuk naar het zuiden in Zjabljak te zitten.
Moslims
Bij
het verlaten van de hoofdstraat komt men vroeg of laat in de
oude wijk terecht, waarin veel mohammedanen wonen. De huisjes
zijn er laag en klein maar proper en vaak van een tuintje
voorzien. De stijl is Montenegrijns, dus niet Turks. Dat
betekent open voor de wereld en niet met het gezicht naar
binnen gekeerd zodat het geheel op een wat sober tuindorp
lijkt.
Mohammedaanse
vrouwen halen water aan een gemeenschappelijke pomp, maar
schieten weg met hun emmer als ze een fototoestel zien.
Goedgeklede kinderen roepen "Slika, slika". Zij
willen wel op de foto. Ze kennen zelfs enige woorden Frans en
keuvelen er tegen de vreemdeling, die op een fotoshot staat te
loeren, lustig op los, zodat papa Montenegrijn ook eens komt
kijken wat er aan de hand is. En even later daagt moeder ook
nog schuchter op. "Je kunt die vrouwen hier gerust
fotograferen", duidt hij uit, maar de vrouwen - met
moeder incluis - houden er toch een andere opinie op na. Papa
heeft zelf ook een fototoestel. Het is een goedkoop
toestelletje in een fraai leren tasje, maar de prijs bedraagt
evenveel als die van onze betere Duitse camera.
Kerkhoven
Men
moet zich niet verbazen als er ergens tussen de huizen zo maar
opeens een mohammedaans kerkhofje ligt. Niets dan een
verwilderde plek gras, waaruit schots en scheef staande stenen
als draketanden oprijzen. Rechte zijn die van een vrouw, die
welke een tulband dragen dekken een mannengraf. Een eigenlijke
dodencultus bezitten de mohammedanen niet. Daarom maken hun
kerkhoven vaak zo'n verslonsde indruk.
Aan
de rand der stad ligt op een heuvelhelling het grote
mohammedaanse kerkhof, een regiment van rechtopstaande stenen.
De mohammedaanse graven mogen geen liggende stenen dragen,
hoewel op dit gebruik uitzonderingen bestaan zoals grote
graftomben van aanvoerders en belangrijke persoonlijkheden in
Serajevo bewijzen. Verder krijgt de wijk haar accent door de
ranke spitsen van enige moskees, die als moderne raketten naar
de hemel gericht staan. De kroon van deze bedehuizen spant de
Husein Pasjina-moskee, waarover wij in een volgend artikel
hopen te verhalen.
PIERRE
VAN BEEK
Het
Nieuwsblad van het Zuiden - zaterdag 11 juni 1966
Mensen
en dingen in Joegoslavië 4:
"Allah
Akbar" zindert over de daken van Pljevlja
DE
HUSEIN PASJINA-MOSKEE van Pljevlja dreigt enigszins in de
verdrukking te komen in het stadsbeeld. Ze heeft zich zelfs al
in een hoekje laten drukken, maar toch zal ze altijd partij
blijven geven door de sierlijke lijn van haar koepels en de
élégance van haar minaret. Het is er heerlijk koel in het
beschaduwde hoekje van de fontein voor de rituele
voetwassingen van de mohammedanen, die zich meerdere malen per
dag voor gebed naar de moskee begeven. Twaalf uur op de middag
is zo'n tijdstip. Precies op klokslag zal de muezzin op de
trans van de minaret verschijnen voor de oproep tot dat gebed.
Om daarvan getuige te zijn hebben we nog een kwartier de tijd,
die we zittend op de fonteinrand door denken te brengen totdat
ons de eerste tempelgangers daar zullen verdrijven. Maar dat
hoeft niet, omdat we al eerder in gesprek raken met jonge
mohammedanen. Twee studenten van een technische school, een
lang wit gebouw, dat helemaal aan de noordzijde van het stadje
op de hellingen van de bergen ligt. "Kijk, dat is onze
school", zegt degene, die door zijn makker Mirko genoemd
wordt, en hij wijst in de richting van een witte blokkendoos,
die we al eerder hebben opgemerkt. Als we juist overwegen ons
een eindje van de moskee verwijderd op te stellen om de
muezzin te kunnen waarnemen, zegt de Frans sprekende Mirko
onverwacht: "Komt u mee." Weet hij een goed
plaatsje? Tot onze verbazing neemt hij ons op dit uur van
gebed mee de moskee in...
Wij
herinneren ons een norse "vakuf" (bewaker) van de
Begova-moskee te Serajevo, die fotograferende toeristen
wegjoeg toen de moslims hun sandalen in het voorhof plaatsten.
Als de moslims komen, worden toeristen uit de moskee
verwijderd, maar wij worden hier nu uitgenodigd juist op zo'n
moment mede binnen te gaan.
De
Husein Pasjina-moskee bezit geen open voorhof zoals de meeste
moskeeën, vermoedelijk omdat daarvoor buiten ruimte
ontbreekt. Daarom deponeren de moslims hun schoenen, sandalen
of opanken binnen in het gebouw om daarna blootsvoets naar
voren te schrijden over de fraaie, zachte Oosterse tapijten,
die de hele houten vloer bedekken. Nog voordat Mirko daartoe
enig teken heeft gegeven, paradeert ook ons schoeisel tussen
dat van de moslims en zo staan we dan op kousevoeten achter in
de moskee, in plaats van buiten met het hoofd diep achterover
in de nek, zoals we ons hadden voorgenomen.
Minarettrap
"Muezzin"
(spreek uit: moejézzin met klemtoon op de middelste
lettergreep), zegt Mirko - wijzend op een lange, magere man
met een tanig en gelooid gezicht en een witte tulband op het
hoofd, die naast ons is opgedoken. Mirko smoest even met hem
en dan beduidt de muezzin, met een wenkende hoofdbeweging in
onze richting, dat we mee moeten komen. In processie beklimmen
we de stenen trap van de minaret: voorop de muezzin, dan de
Hollander uit Tilburg en daarna Mirko met zijn makker.
De
minarettrap, die zich als een kurketrekker naar boven
slingert, is fantastisch nauw, zodat er een mens maar precies
passeren kan zonder met de schouders de wanden te raken. Hij
is niet alleen eng, maar ook donker en lijkt eindeloos lang.
Dit laatste vooral ook, omdat de ruwe, stenen treden spoedig
door kousevoeten heen en op pijnlijke wijze hun hardheid
demonstreren. Van de voorgaande muezzin zien we tijdens de
tocht nauwelijks iets. We klimmen alleen zijn hielen na, die
met regelmatige tussenpozen even zichtbaar worden, telkens
wanneer we een van de smalle raamstrepen passeren, die de
minaretwand doorbreken en een lichtbundeltje als van een
zaklantaarn doorlaten. Als we eindelijk door een klein poortje
op de trans van de minaret komen, moeten we eerst de ogen even
dichtknijpen om ze te beschermen voor het felle licht, dat ons
tegemoet slaat.
Op
de trans
Dat
we twee jaar geleden in Mostar in Bosnië, dat des zomers de
heetste plaats van Europa kan zijn, te lam en te lui geweest
zijn naar de trans van een moskee te klimmen, heeft sindsdien
als zelfverwijt geknaagd aan ons zwervershart. Thans is dit
verzuim onverwacht hersteld. Daar staan we nu, niet alleen op
een minaret maar nog met de muezzin naast ons.
Heel
Pljevlja ligt aan onze voeten in het parelende licht van een
septemberdag vol zon, omgeven door een krans van zachtgelijnde
bergen met daaroverheen een blauwe koepel van de hemel. Al wat
vuil is, of goor en versleten, is aan het oog onttrokken en
heeft het tere en zachte gezicht gekregen als de huid van een
jonge vrouw, die tot strelen uitnodigt. De spitsen van andere
minarets geven het accent van het Oosten aan dit panorama en
een paar hinderlijke flats ziet men daarbij graag over het
hoofd. Wat is Pljevlja nu mooi. Ge zoudt wel een uur hierboven
kunnen staan achter die hoge balustrade om de schoonheid en de
vreugde van het avontuur tot de bodem uit te puren. De
minarettrans is ook ongelooflijk eng. Men kan er eigenlijk
niet eens in de breedte staan. Zo blijkt het bijvoorbeeld niet
mogelijk de muezzin naast ons te fotograferen. We zouden het
toestel bijna tegen zijn gezicht moeten houden en als we zelf
wat terug willen wijken, zijn we al om de minaretboog
verdwenen en hebben geen man meer voor de lens.
De
muezzin heeft ons al een keer bij de pols gegrepen, wijzend op
de plaat van ons horloge en daarbij een vinger opstekend.
"Nog één minuut voor twaalf", heeft dat betekend,
tegelijkertijd een woordeloze aankondiging van wat er te
gebeuren staat. We verkneukelen ons reeds bij de gedachte, dat
vandaag een uit Pljevlja naar boven kijkende moslim, in strijd
met alle gebruiken, twee "muezzins" op de trans zal
zien: één met tulband en één blootshoofd. We stellen ons
extra in de houding voor de dingen, die komen moeten, maar nu
neemt de muezzin, die de bedoelingen raadt, ons weer bij de
arm.
Dat
gaat niet
"Nee"
hoofdschuddend nodigt hij ons met zachte drang weg te gaan van
de trans, maar we mogen gerust in het poortje achter zijn rug
blijven staan. Nog eenmaal kijkt hij om of wij goed staan en
gebaart met een hand. Dat betekent: "Nu opgelet! Ik ga
beginnen!" Hij steekt de duimen van zijn hand in zijn
oren en geeft deze als het ware vleugels door de uitgespreide
handen met de palmen naar de wereld te keren. En dan zindert
in die schelle Oosterse schreeuwstem het "Allah Akbar"
over de daken van Pljevlja. "Allahoe Akbar, La ilaha
illallah, Mohammadan rasoelallah!" "Allah is de
Allerhoogste, niets gaat boven Allah, Mohammed is zijn
profeet!". Opdat het maar duidelijk zou klinken, heeft
hij nu de handen als een luidspreker aan de mond gezet. Hij
wandelt over de trans en herhaalt nog drie keer de oproep tot
gebed naar de vier windstreken van de wereld. Méér dan vier
eeuwen herhaalt zich dit Islamitisch ritueel nu reeds in
sommige streken van Joegoslavië zonder eigenlijk tot
anachronisme te zijn geworden.
Unieke
ervaring
Na
zijn taak knikt de muezzin ons voldaan toe alsof hij zeggen
wil: "Dat was het dan! Hoe vond je het?" We zijn
echter nog niet bekomen van de ervaring: in Kara-ben
Nemsi-taal van wijlen Karl May stond hier immers een
"christenhond" tegen de rug van een muezzin tijdens
de gebedsoproep, een unieke belevenis! Die
"christenhond" is echter wél een anachronisme van
oude boekentaal, want hier in Joegoslavië leeft alles
vreedzaam naast elkaar.
Intussen
zijn we blij even later toch weer met onze koud geworden
voeten op de tapijten te staan. Met de muezzin en onze twee
jonge vrienden bevinden we ons nu op een soort klein oksaal,
dat we bij vroegere gelegenheden als de voor vrouwen bestemde
ruimte van een moskee hebben leren kennen. Er komen echter
heel weinig vrouwen naar de moskee. Ook nu ontbreken ze.
Witte
voetzolen
Het
gebed van de moslims schijnt reeds bezig. Voor de oostzijde
van de tempel zitten er een twaalftal in een rij naast elkaar
op de knieën, daarbij doorgezakt op de hielen steunend.
Twaalf paar blote witte voetzolen steken fel af onder de
donkere kostuums en in het wat schemerachtige licht, dat door
de ramen binnenvalt. Wonderlijk effect!
In
het midden van de wand bevindt zich een nis met geschulpt
gewelf. In deze nis heeft de "hodzja" plaats
genomen. Hij is een hoger in de Islamitische wereld geplaatste
figuur dan de muezzin. De hodzja gaat voor in het gebed, dat
door onze muezzin weer met de duimen in de oren en de
handpalmen gestrekt, vanaf het oksaaltje beantwoordt wordt. De
nis in de wand blijkt zeer akoestisch te werken, zodat het
gebed van de hodzja vol en versterkt tot ons komt. De moslims
op de grond, die naar het oosten gekeerd zitten, buigen het
bovenlichaam voortdurend naar voren, zodat het hoofd bijna de
grond raakt en dan heffen zij weer de armen. Zo gaat het een
poosje door.
Ook
fotograferen
Van
een korte pauze maken we gebruik de muezzin met een gebaar
naar onze camera te vragen of we mogen fotograferen. We zijn
op weigering berekend, maar hij beduidt, dat we rustig onze
gang kunnen gaan. Ook Mirko spoort aan er maar op los te
knippen. Maar we hebben geen belichtingsmeter en derhalve geen
flauw idee van de lichtsterkte in deze wat schemerige ruimte.
Allah zegene de greep! We knippen drie maal met verschillende
tijden. Thuis zal later blijken, dat de foto's alleen voor
huiselijk gebruik zijn. Of van de minst slechte in de krant
nog iets terecht komt, proberen we hier vandaag...
Fraai
interieur
De
Husein Pasjina-dzjamija is een fraaie moskee, waarin alles
getuigt van de liefde en toewijding. Mooie Oosterse tapijten
bedekken de vloer. Wanden en koepels zijn beschilderd of
bekleed met fantasierijke ornamentiek van harmonische
arabesken en geometrische fantasie. Daar tussenin staan dan in
al even fantastisch aandoend Arabisch schrift de "sura's"
(spreuken) van de koran geschreven. De betegelde en eveneens
rijk geornamenteerde nis met geschulpt gewelf lijkt een
douchecel van een Cleopatra. Ook is bijzondere aandacht
besteed aan de zeer grote, in Moorse stijl bewerkte statietrap
of kansel van hout vanwaar tijdens sommige diensten de koran
wordt uitgelegd. Een deel der verlichting bestaat uit
voormalige petroleumlampen met witte porseleinen kap, die aan
een verkleinde editie van onze vroegere "lampe Belge"
herinneren. Het daglicht, dat door de grote ramen in gezeefde
balken binnenvalt, legt het completerend accent voor de
waarlijk exotische sprookjessfeer.
Na
de dienst maken we buiten eigenlijk pas officieel kennis met
de muezzin. Het lijkt alsof het hem een grote eer is geweest,
dat hij de vreemdeling dit alles kon laten beleven. Hij toont
zich in ieder geval buitengewoon aardig en vriendelijk. En dit
kan niet helemaal op de rekening van de fooi geschreven
worden...
Thuis
bouwen
Bij
een verdere verkenningstocht door Pljevlja ontdekken we, dat
ergens een huis gebouwd wordt door doe-het-zelvers. Anderhalf
uur geleden lag in dit straatje een dikke, ontschorste boom op
de weg. Nu we weer terugkomen, ligt er nog een halve. Men
heeft de boom in de lengte middendoor gezaagd en uit de eerste
helft heeft men zowaar ook reeds een dikke balk klaar
gekregen. Men zaagt nu aan de tweede. Dat gebeurt alles met
handkracht. Men heeft de halve boomstam met zware kettingen en
blokken hout vastgeklemd op een manshoge stellage en bedient
met drie personen een enorme trekzaag, twee man onder de boom
en de derde er op. Snede voor snede vreet de zaag zich door
het dikke hout. Het duurt lang eer er één balk klaar is. Het
blijkt een prachtbalk. Een waar kunststuk omdat de snede zo
recht gebleven is.
Hoe
meer we ronddolen, hoe verder Pljevlja zich voor ons ontsluit.
In 1941 werd de slag om Pljevlja geleverd. Op een berghelling
buiten de stad herinnert ons een gedenkteken aan de
gevallenen. Geheel aan de tegenover gelegen stadszijde
ontdekken we een verrassend mooi park als een ware oase van
het meest malse groen in een woestijn van het stof der
buitenwegen en tot slot brengt het speelse lot, 's avonds in
een restaurant, een bediende van de bank en een toeschouwer
van het reeds verhaalde "wisselavontuur" aan ons
tafeltje... Men loopt in Pljevlja elkaar gemakkelijk tegen het
lijf. Iedereen kent iedereen, de vreemdeling daarbij niet
uitgezonderd!
PIERRE
VAN BEEK
Het
Nieuwsblad van het Zuiden - zaterdag 18 juni 1966
Mensen
en dingen in Joegoslavië 5:
Zjabljak,
hoogste bergdorp in dit land
HET
AFSCHEID van Pljevlja is op die septembermorgen weinig
indrukwekkend. Hoe zou het ook anders kunnen als men tegen
vijf uur in de ochtend, nog half slapend voor de bus naar
Zjabljak staat, die vlak voor hotel "Tara" vertrekt.
Het heet ochtend, maar voor ons gevoel in het volop nacht,
want alles zit nog in het duister gehuld, zodat onze
toekomstige medereizigers op enige afstand slechts zwijgende
schimmen zijn, die eigenlijk nog dichter leven bij het zojuist
verlaten bed dan bij de komende reis. Bijna plichtmatig
stappen wij in.
We
hebben al enige tijd in de ochtendmist gereden voordat het
besef levendig wordt, dat er weer een nieuwe reis is
aangevangen en onbekende doelen en belevenissen wachten. Tot
deze bewustwording geeft vooral de doorbrekende dag de stoot.
We blijken op dat moment hoog in de bergen te zitten. Nu hangt
de nevel alleen nog maar in de dalen en de boven die mist
uitstekende bergtoppen zijn tot drijvende eilanden geworden,
die de eerste zonnestralen vangen. Men zou moeten zeggen, dat
het land ontwaakt, maar hier valt eigenlijk niets te ontwaken.
Alles is er stilte en eenzaamheid, waardoor de motor van de
bus zijn ronkend lied zingt.
Joegoslavië
heeft een voor dit land nogal natte zomer achter de rug. Deze
manifesteert zich nog overal. Geen uitgemergelde en verbrande
velden, zoals we die andere jaren ooit gekend hebben, maar
overal weldadig groen. Fris is het gras van de vlakten en fris
zijn ook de beuken en de eikenstruiken, die een deel van de
bergen bedekken. Montenegro doet zijn naam geen eer aan: er
zijn geen zwarte bergen en er is niets dreigends in dit nu
zonovergoten land. Of het zou moeten zijn die mysterieuze
leegheid van eindeloze, golvende hoogvlakten, waar geen enkel
dorp ligt.
Wel
staat er hier en daar verspreid een boerderij, op het gezicht
waarvan ge u afvraagt hoe hier de mensen leven en of er
"überhaupt" van enige samenleving sprake kan zijn.
Ja, die is er toch! De bus maakt een lange omweg naar een
huizengroep, die op de kaart geen naam heeft. Een van deze
huizen draagt 'n brievenbus met het woord "Posta"
erop. Nog voordat de bus stopt, komt een man uit het huis
gelopen met een komisch-klein maar volgens de voorschriften
gesloten zakje, dat hij de chauffeur overhandigt. "Tante
Pos" doet ook hier haar plicht. Post uit de
"wildernis"! Kan zij het gebeteren, dat de oogst zo
schraal en de moeite zo groot is? In ieder geval kan ook uit
dit eenzame oord elke dag post verzonden worden. Ook van
hieruit loopt een draad naar de verste hoeken van de aarde.
We
rijden weer dezelfde weg terug, die wij gekomen zijn. Nu
hebben we intussen ook de verklaring gevonden voor het
raadselachtige feit, dat zo straks een aantal passagiers op
een wegsplitsing is uitgestapt terwijl er in velden en wegen
geen huis te bespeuren was. Zij wisten dat de bus een
"loos" ritje ging maken en toch weer op dit punt
moest terugkeren. Maar wij wisten het niet en daarom moeten we
nu weer de door ons ingenomen plaats vóór in de bus aan de
rechtmatige "eigenaar" afstaan als deze opnieuw
instapt...
Deze
reis moet ook een figuurlijk hoogtepunt krijgen. Bij
Djurdjevica Tara zullen we de beroemde Tarabrug passeren. Als
het woord Tara gesproken wordt, gaat er in het gemoed van de
Joegoslaaf een bijzondere snaar trillen en ook de buitenlander
kan daar niet onverschillig tegenover blijven. Daarbij gaat
het niet alleen om de meesterlijke brug van sierlijke betonnen
bogen, maar in grotere mate nog over de kloof, die zij
overspant.
Er
werd een bloedige wond in Joegoslavische harten geslagen toen
in de jongste oorlog de Tarabrug werd vernield, maar ze hebben
ze weer opgebouwd. Nu spant zij opnieuw haar gedurfde bogen
als elegante worpen van oever tot oever over een lengte van
330 meter en op een hoogte van 165 meter boven de
rivierbedding. Reeds bij haar leven is de brug tot legende
geworden en tot object van de heldenzangen van de laatste
Montenegrijnse "guslars" (troubadours, die zichzelf
met een eensnarig instrument begeleiden). Haar leven zij
verweven met de kloof, die zij overspant. De Tarakloof vormt
een natuurwonder van de eerste rang. Het is de grootste "canyon"
van Europa en overtreft alles wat er in Joegoslavië op dit
gebied te zien valt. En dat is veel!! De rotsen bereiken aan
weerskanten van de rivier hoogten van 1.000 tot 1.200 meter.
De lengte der kloof bedraagt 87 kilometer. Het beneden de brug
gelegen gedeelte kent niet eens voetpaden en is alleen per
kano toegankelijk. Elders echter loopt een voor auto's
berijdbare weg door de kloof.
Dit
alles weten wij en daarom rijden wij onder grote spanning de
Tara tegemoet. Die spanning stijgt als zich reeds van verre
een nevelstreep als een slordig weggeworpen wit lint tussen de
bergen vertoont. Een angstig vermoeden blijkt werkelijkheid:
dat zijn de nevels in de Tara. Zij verraden vanaf de hoogte
reeds de loop van kloof en rivier. Het wordt nu een race tegen
de nevel en tegen de tijd. Zullen die nevels opgetrokken zijn
als wij de brug passeren? Neen, ze zijn het niet. We vangen
slechts een vluchtige blik van de brug. Dan schieten wij er
overheen. Dagelijks werk van de chauffeur, die het niet nodig
vindt even te stoppen. Dat we hem dit niet verzocht hebben,
knaagt nu nog als zelfverwijt. De Tarakloof heeft haar
geheimen niet prijsgegeven. We hebben haar aanwezigheid alleen
kunnen vermoeden. Ze heeft zich letterlijk en figuurlijk
gehuld in een sluier, waardoor haar mysterie en legendarische
faam enkel nog groter zijn geworden.
Het
is goed zo, want een mens heeft om te leven altijd
onbevredigde verlangens nodig als prikkel tot
ondernemingslust. Wie alles verwierf wat hij eens verlangde,
raakt verveeld en blasé. Een zich schuilhoudende Tara heeft
in haar wijsheid deze waarheid vandaag nadrukkelijk
onderstreept. Tegelijkertijd heeft zij ook een handschoen als
uitdaging toegeworpen. Die uitdaging luidt: "Gij moet
terugkomen, want ik ben vrouw en wil veroverd worden!" De
uitdaging hebben wij aanvaard. Sindsdien is Tara niet meer uit
onze gedachten...
En
dit is dan Zjabljak. In een prospectus wordt het
"stadje" genoemd, hoewel het met zijn 800 inwoners
niet eens op de betiteling "dorp" aanspraak kan
maken. Daarenboven is het zelfs een lelijk dorp, waar de
huizen erg verspreid staan. Toch heeft Zjabljak kwaliteiten.
Liggend op 1450 meter hoogte geniet het de reputatie het
hoogst gelegen berg"stadje" van heel Joegoslavië te
zijn. Als zodanig vormt het een uitgangspunt voor bergtoeren
in het Durmitorgebergte, maar het speelt ook een rol als
wintersportcentrum en een gebied van 36.000 ha is tot
nationaal park verklaard.
De
bus stopt voor een hotel! Een dependance van het Durmitorhotel,
dat het voornaamste hotel ter plaatse is, maar... minstens
drie kilometer van het "dorp" verwijderd ligt. Onze
keus betekent: vandaag niet eens met een koffer sjouwen, doch
recht uit de bus naar binnen en morgen vlak voor de deur weer
instappen. Het terras van de dependance met kleurige parasols
oefent enige bekoring uit, maar daarmee is dan het meeste
goeds wel verteld. Onze grote kamer met drie bedden erop
voldoet niet aan minimale eisen, het sanitair spot met iedere
beschrijving, maar... de mensen zijn aardig. We stuiten op een
ontwapenende vriendelijkheid, die ons plotseling bewust maakt
eigenlijk weer midden in het avontuur te zitten. Hier heerst
nog naïviteit op toeristisch gebied en deze onthult, dat we
in een stukje oud-Montenegro zijn. Eenmaal zover steken we met
een stille glimlach en heimelijk genoegen toch de benen onder
de tafel in de restauratiezaal om vandaag Montenegrijn met de
Montenegrijnen te zijn. Misschien betekent het wel de laatste
kans, want buiten staat een nieuw modern hotel in de steigers.
Daarheen zal straks de plaatselijke VVV de buitenlander
verwijzen, zoals ze ons vandaag zeker het ver afgelegen echte
hotel "Durmitor" gewezen zou hebben indien we eerst
bij haar waren binnengelopen. Maar men moet op reis niet
steeds over alle zekerheden beschikken, want dan wordt de
mogelijkheid van "de belevenis" tot een minimum
beperkt en het zijn juist de verrassingen en de ontdekkingen,
die het reizen een bepaalde charme verlenen. Wie daar eenmaal
door gegrepen is, komt er niet meer van los, omdat die
verrassingen vooral later thuis een onuitputtelijke bron van
levensvreugde vormen.
Zjabljak,
dat op het eerste gezicht weinig indruk maakt, bezit toch een
zekere trots, omdat het zich van zijn mogelijkheden bewust is.
Dit bewustzijn manifesteert zich onder andere in het bestaan
van een praktisch de hele dag door geopend VVV-kantoortje en
in de aanwezigheid van een... vliegveldje. Nog is Zjabljaks
roem enkel nationaal, maar de dag lijkt niet meer ver, dat we
per vliegtuig vanuit Nederland naar het hartje van Montenegro
op wintersport gaan. En voor de zomer wacht het
Durmitorgebergte op ontsluiting.
Terwijl
de naaste omgeving van het dorp gevormd wordt door
zachtgolvende bergen met ronde ruggen als skiheuvels, rijst
aan de zuidwestelijke horizon het Durmitorgebergte op met als
dominant een 2.522 meter hoge top van dezelfde naam. Van
Zjabljak naar de voet van de Durmitor is slechts drie
kilometer. Hier is de wereld anders, want men zit daar in het
hartje van het hooggebergte en in een natuurreservaat met tal
van bergmeren. De eentonigheid van de wat lome hoogvlakte,
waarop Zjabljak zelf gelegen is, heeft plaatsgemaakt voor het
uitdagend geweld en de stoere onverzettelijkheid van naakte
toppen, waar voor de alpinist nog heel wat te pionieren valt,
maar waar ook de gewone bergwandelaar aan zijn trekken komt.
Van
een uitzonderlijke charme is daarenboven het gebied dat als
een trait-d'union de verbinding vormt tussen het dorp en de
voet van het Durmitorgebergte. Een macadamweg slingert zich
door ongerepte natuur, bos en drassige door beekjes
doorstroomde bodeminzinkingen waar het meeste malse en
groenste gras van de wereld groeit, naar een van de grote
attractiepunten, het Crno Jezero, het Zwarte Meer. Een
kilometer of wat voor dit meer staat aan de rand van dit
paradijs het echte hotel "Durmitor". Er zijn nu maar
weinig gasten. Het hotel ligt er wat verdroomd in beschouwing
verzonken en ge weet niet of het zich in gedachten neerbuigt
over levendig vertier van een ten einde neigende zomer of al
over de komende winter peinst. En evenmin kent ge de gedachten
van de jonge, gebruinde vrouw, die met de slanke armen achter
het hoofd gevouwen in een ligstoel op het terras zonnebaadt.
Één ding echter weet ge zeker: God schiep dit land en deze
dag, en gij stapt er doorheen!
PIERRE
VAN BEEK
Het
Nieuwsblad van het Zuiden - zaterdag 25 juni 1966
Mensen
en dingen in Joegoslavië 6:
Crno
Jezero, aan de voet van de Durmitor
WIE
de naam Zjabljak ooit gehoord heeft, kent ook het Crno Jezero,
het Zwarte Meer. Al ligt het dan drie kilometer van het dorp
verwijderd en al vormt het maar één van de veertien in het
gebied van het Durmitorgebergte verspreid liggende meertjes,
het Crno Jezero is het meest bekende en gemakkelijkst
bereikbare, want er leidt een goede autoweg heen.
Zjabljak
draagt met recht zijn naam. Het betekent "kikvors".
"Och daar, onder de Durmitor...," placht men vroeger
te zeggen, "alleen een land van kikvorsen..." En men
heeft dit zo vaak herhaald, dat de kikvors tot eigennaam werd.
Het gaat hier om kleine, donkere kikvorsjes, die alom in het
gras rondspringen. Zoals reeds eerder gezegd, is het gebied
tussen Zjabljak zelf en de Durmitor moerassig. Daarom groeit
er het groenste gras van de wereld en daar tussendoor rutselen
kleine waterstroompjes, die zich tot een beek verzamelen.
Rondom overal machtige sparren, waarvan sommige aan hun takken
lange baarden dragen. Het zijn de ouderlingen en
tegelijkertijd de heersers van het bos, waar wolven huizen en
de beer zich ook wel eens laat zien. Nu, op dit ogenblik zou
de beer misschien kunnen verschijnen, want o, wat is het er
stil aan het meer op deze zonnedag in het midden van
september, die als het ware over zijn eigen schouder heen naar
de voorbije zomer terugkijkt.
Van
die zomer getuigt het ver teruggetrokken water, dat een breed
keienstrand heeft blootgelegd. De kleur van de keien verraadt
hoe het water steeds verder naar het midden is teruggetrokken.
Ver van de eigenlijke oever heeft het een houten speelvlot
vereenzaamd achtergelaten. Ditzelfde geldt ook voor een
drietal bijna vederlichte badhokjes van plastic in rood, wit
en blauw, maar in tegenstelling tot het primitieve vlot vormen
die hokjes een afschuwelijke dissonant in deze omgeving, zodat
ge maar hoopt, dat de eerste de beste windvlaag ze weg zal
vegen. Eens kende het Crno Jezero geheel aan de natuur
aangepaste badhokjes van zware planken en boomstammen. Ze
staan nu vervuild en verwaarloosd onopvallend onder de bomen
verborgen en we denken dat ze hoofdschuddend meesmuilen over
hun schreeuwerige soortgenoten van het plastic-tijdperk.
Mediteren
We
wandelen langs de linkeroever waar een rustieke bank en dito
tafel op een heuveltje staan. Gisteren nog hebben we even met
de gedachte gespeeld naar de Durmitor of die andere top, de
Savin Kuk (2.313 meter) te klimmen, maar die hoogmoed komt nu
als volkomen belachelijk voor: minstens drie uur heen en twee
en 'n half uur terug. En de dag is zo warm en we zijn zo
moe... zo eindeloos moe. Hoe zeer ook ons alpinistenhart
popelt, deze dag vraagt enkel rust, rust in de wereldverlaten
stilte, die tot meditatie dwingt en de ziel te luisteren zet.
Het
Crno Jezero, dat eigenlijk uit twee meren bestaat, doch
waarvan we van onze plaats er maar één kunnen zien, heeft
niets van de lichte, vrolijke toets van bijvoorbeeld de
Kartnermeren in Oostenrijk. Ondanks de zon is het een ernstig
meer, alsof het zich voortdurend bewust is van het gefronste
voorhoofd van de Durmitor, die - als een wakende hellehond -
al zijn doen en laten uit ongenaakbare hoogte bespiedt. Een
deel van het meer is raadselachtig donker, maar elders
vertoont het oppervlak groene plekken en helemaal aan de
achterzijde, waar het keienstrand lijkt te ontbreken, staan
slanke sparren als in een spiegel in het water naar zichzelf
te kijken.
Historie
Er
valt hier wel wat te mediteren. Niet alleen de omgeving maar
ook de historie dwingt daartoe, want het gebied van de
Durmitor heeft in de laatste wereldoorlog geschiedenis
geschreven. Nu dienden we een gids bij ons te hebben. Dan zou
hij van hieruit de plek kunnen aanwijzen, waar in 1943 Tito
veertien dagen lang met zijn partizanen zijn hoofdkwartier
had. Het moet aan de tegenovergestelde oever van het meer
geweest zijn. O, maar een paar meter in het struikgewas, je
vaart er met een bootje naar toe, ligt een klein plateautje.
Heel dichtbij en toch onvindbaar voor de niet-ingewijde. Het
oppercommando was hier veilig voor de Duitse achtervolgers.
Des nachts sliepen de partizanen zelfs gewoon in tenten aan de
oever van het meer.
Dingen
die voorbijgaan
Dat
zijn dingen, die voorbijgaan maar toch hun kerven nalaten in
het gezicht van het land. Geen wonder, dat in dat kleine
Zjabljak op een vlakte boven het dorp des avonds een
gedenkteken in de vorm van een soort Egyptische piramide in
het slaglicht van schijnwerpers straalt. Het was een
onthutsende ontdekking toen wij gisterenavond, nog volkomen
onbekend met dit stukje Zjabljakse historie, de schijnwerpers
boven het nietige dorpje zagen aanflitsen.
Zjabljak
heeft zijn deel geleverd - toen in de strijd, later als stof
voor de heldendichten van de "guslar", de
volkszanger van het Montenegrijns land. Jammer, dat deze
figuur steeds zeldzamer wordt en ten onder dreigt te gaan
aan... de grammofoonplaat. Men heeft de eeuwenoude liederen en
de muziek van de "gusla", een eensnarig instrument,
dat op een mandoline lijkt, eenvoudig op de plaat gezet. Wat
zou de "guslar" nog zingen als men hem heeft
ingeblikt. Eens was zijn roem groot. Er is lyrisch en
romantisch in boeken over hem geschreven, zijn instrument kan
men in groot en klein formaat kopen, maar wij hebben geen
"guslar" ontmoet. Waarmee niet gezegd is, dat hij
niet meer bestaat, al behoort hij tot een verdwijnend ras en
zal hij ééns helemaal folklore zijn.
Mensen
Zo
peinzen we boven het Zwarte Meer totdat er leven komt. Vanuit
de bergen weerkaatst de echo van een mannenstem. Één wand
vangt ze, een andere kaatst ze terug. Zeker alpinisten, die
terugkeren van de Durmitor. We krijgen ze niet te zien. Ver
weg, aan de overkant van het meer, proberen twee dames een
bad, maar ze geven het spoedig op. Het water is zeker te koud.
Nog wat later komen twee oude dametjes, voorzichtig als
poesjes, over het rotsige pad naar onze bank geklommen. We
hebben ze al een poosje van tevoren horen aankomen. Ze zijn
echter zeer verrast een vreemdeling aan te treffen. Een van de
twee spreekt Frans. Zo komen we te weten, dat ze in Cacak
wonen, zusters en gepensioneerde onderwijzeressen zijn en in
hotel "Durmitor" logeren. Late vakantiegangers, net
als wij. Het gesprek resulteert in een uitnodiging om mee naar
een verder gelegen meertje te wandelen, maar daar gaan we niet
op in, want we moeten nog drie kilometer terug naar Zjabljak.
Dus
toch Sjavnik
Het
doel van de reis voor de volgende dag is ten slotte zeker
geworden. Dat doel stond met de naam Sjavnik genoteerd. Ons
prospectus en onze reisgids praten er niet eens over. "Sjavnik...
nee", heeft een medereiziger gisteren in de bus gezegd.
"Daar hoeft u niet heen te gaan" en hij haalde
minachtend zijn neus op.
We
zijn een dag op ons programma achter geraakt. Doorreizen in
Sjavnik betekent die dag inhalen. De verleiding is derhalve
groot. Maar zijn we dan zó ver doorgereisd, hebben we alles
bezocht, waarvan we thuis gedroomd hebben en zullen we dan
Sjavnik laten schieten... Om straks spijt te hebben, zoals zo
vaak om dingen, die we niet gedaan hebben? Als deze overweging
niet de doorslag geeft, is het toch zeker die andere: de man
van de VVV van Zjabljak, die we als een bijzonder pienter en
ontwikkeld mens hebben leren kennen en die in ieder geval heel
wat beter Frans en Engels dan wij spreekt, laat een ander
geluid horen. Hij zegt niet spontaan: "Je moet beslist
naar Sjavnik gaan!" Hij geeft zijn oordeel wat schijnbaar
weifelend en bedachtzaam, alsof hij de tijd zoekt ons te
taxeren wat we als toerist waard zijn en in welke categorie
hij ons in zal delen. Vanwege een vroeger gesprek zijn we over
het resultaat van die overweging niet erg ongerust.
Het
is er woest
Dan
zegt hij: "Voor sommigen is Sjavnik inderdaad niets. Voor
anderen... is het interessant, vooral als je de historie
kent... Er komen drie rivieren samen... Het is er
woest..." Meer had hij al niet behoeven te zeggen om de
schaal ten gunste van Sjavnik te laten doorslaan. Zijn
conclusie: "Gaat u er heen" met de toevoeging:
"Er is ook een hotel - natuurlijk heel eenvoudig!"
had hij rustig achterwege kunnen laten. Het is alsof we aan
sympathie winnen bij de man nu we voor Sjavnik gekozen hebben.
Hij begint te vertellen van een Hollander, die veel over
Joegoslavië geschreven heeft en hier wel eens komt. "We
hebben hem uitgenodigd voor onze vereniging 'n voordracht te
houden, maar hij heeft geschreven dit jaar verhinderd te
zijn."
Bekende
naam
"Den
Doolaard", zeggen we. Die naam blijkt hem onbekend.
"Spoelstra dan?" We spreken de naam op zijn Hollands
uit. Hier zal men dat wel anders doen, maar de uitgang "stra"
blijkt voldoende voor de herkenning. Zó heeft Den Doolaard
dus ook zijn spoor door Zjabljak getrokken.
Onze
VVV-man probeert tussen de bedrijven door ons ook nog een
klein hotel, eigenlijk een villa met 32 bedden, te verhuren.
Aan ons?... nou ja. "Of we in Holland geen vereniging
kennen, die deze villa voor de wintersport zou willen
huren?" In gedachten maken we weer de lange reis, die
nodig was om ons in Zjabljak te brengen. "Hoe moeten die
mensen toch hier in Zjabljak komen?", vragen we.
"Vervoer, dat is óns probleem. Dat klaren we wel!"
zit de VVV-man er vlug bovenop met een zelfverzekerdheid,
alsof hij de oplossing kant en klaar in zijn zak heeft. Dat is
vermoedelijk ook het geval, want Zjabljak bezit immers een
klein vliegveld!..
PIERRE
VAN BEEK
Het
Nieuwsblad van het Zuiden - zaterdag 2 juli 1966
Mensen
en dingen in Joegoslavië 7:
Zes
uur wachten in Zjabljak duurt niet lang
REIZEN
in een vreemd land betekent voor sommigen het ontmoeten van
vele mensen. Vaak zijn het vluchtige ontmoetingen als van
schepen, die elkaar voorbijvaren in de nacht zodat er geen
spoor van achterblijft. Soms echter is er een samentreffen van
harten. Ook die gaan uiteen naar de hoeken van de wereld, maar
de herinnering aan die vluchtige beroeringen blijft als een
lichtende ster aan de hemel gespijkerd staan.
Iets
soortgelijks doet zich ook voor wanneer het toeval een groepje
vreemde mensen in lotsverbondenheid tezamen veegt. Wat uren
samenreizen niet vermogen op te brengen, bewerkt een gedwongen
verblijf op een halteplaats in Zjabljak, waar des morgens om 8
uur een bus moet vertrekken, maar waar de uren verstrijken
zonder dat die bus komt opdagen terwijl ook geen mens
vertellen kan wanneer ze wél verschijnen zal... In een
westers land zou er geweeklaag ten hemel zijn opgestegen bij
zulk een tegenslag. Hier is daarvan geen sprake. Met bezit
zijn ziel in lijdzaamheid, wat echter niet wegneemt, dat men -
als broeders en zusters in dezelfde "ramp" - dichter
bijeengedreven wordt. Wat eerst anonieme reizigers waren,
worden nu mensen-onder-elkaar-met-privé-levens, welke de
verveling naar de oppervlakte drijft. Zo wordt dan een
gedwongen oponthoud in Zjabljak toch weer een klein avontuur.
Daarom kunnen wij er niet over zwijgen...
Zelfs
de alwetende Vuko Zugitsj, de man van het VVV-kantoortje, kan
ditmaal niet vertellen wanneer de bus naar Sjavnik en Titograd
zal komen opdagen. Het eerste uur wachten verstrijkt in
volstrekte onzekerheid, maar dan heeft hij uit de telefoon het
laatste nieuws gepeuterd: op een brug tussen Pljevlja en
Zjabljak ligt een zwaar geladen vrachtauto ondersteboven en
wel zodanig, dat hij de hele brug blokkeert. Aan de andere
zijde van die brug staat onze bus, die vanmorgen om 5 uur uit
Pljevlja vertrokken is. Het wachten is nu op het vrijmaken van
de brug. Dat mag in Hollandse ogen niet zo'n karwei lijken,
hier in dit stille, dunbevolkte land is hulp niet zo maar ter
plaatse. Dus er verstrijkt een tweede uur. Wie zijn nu de
lotsbroeders daar voor het VVV-kantoortje van Zjabljak?
Oude
bekenden
De
Tilburger vindt het heel prettig als eerste oude bekenden te
ontmoeten: de twee dametjes, de gepensioneerde
onderwijzeressen uit Cacak, die hij gisteren aan het Crno
Jezero, het Zwarte Meer, heeft leren kennen. De verrassing en
vreugde over het snelle en onverwachte weerzien schijnt
wederzijds. Het plichtmatig uitgesproken "dovidzjenja"
(tot ziens) van de vorige dag heeft dus toch zin gehad...
Om
het zekere voor het onzekere te nemen, zijn de dames om vijf
uur opgestaan. Met ieder een valies in de hand hebben ze de
drie kilometer van het Durmitorhotel naar hier afgelegd om dan
te ervaren, dat ze nog uren (wie weet hoeveel het er worden!)
"te vroeg" zijn om naar Titograd te vertrekken. Maar
de leeftijd maakt wijs en daardoor mild. Dus komt er geen
klacht over hun lippen, hoewel de teleurstelling voor hen toch
ongetwijfeld groter moet zijn dan voor alle anderen, die niet
zo'n wandeling achter de rug hebben. De gezusters blijven de
beminnelijkheid zelve. Ze vertellen van hun leven in Cacak en
dan blijkt, dat de meest boeiende romans nog altijd door het
leven zelf geschreven worden.
Geanimeerd
Onze
conversatie - althans met een van de gezusters daar de tweede
enkel Servisch spreekt - is zó levendig, dat de andere
kandidaat-reizigers enigszins verbaasd opkijken als het
tenslotte uitkomt, dat onze kennismaking pas van gisteren
dateert. Indien de zaken er zo bijstaan, durft
Tsjecho-Slowakije zich met Duits ook in het gesprek te mengen.
Tante Madjo uit Brno gaat met haar knap, eenentwintigjarig
nichtje Eliska naar Ulcinj, dat uiterste puntje van Montenegro
tegen de Albanese grens. Wij doen deze tante eigenlijk groot
onrecht door haar familierelatie te verraden. Een tante roept
automatisch enige gedachte aan wijze bezadigdheid en een
bepaalde leeftijd op. Madjo is daarentegen echter opvallend
jong om tante te zijn. Ze is klein, rond-dik en beweeglijk als
kwik, zodat het beeld van een draaitol - zowel in letterlijk
als figuurlijk opzicht - verantwoord mag heten. Ze werkt op
een bank, maar is nu chaperonne voor haar nichtje, een taak,
die zij met een groter verantwoordelijkheid vervult dan ge uit
de nonchalance van haar karakter meent te moeten aflezen.
Igor
de Rus
Het
duurt niet lang of deze hupse tante, wier jurk wat slordig om
het lijf warrelt, wordt het middelpunt van het gezelschap. De
omstandigheden drijven daar trouwens ook naar toe. Er worden
zinspelingen gelanceerd, die tantes waakzaamheid wel wakker
moeten roepen, indien deze tenminste mocht sluimeren. Want
daar is ook nog die knappe, zwartharige jongeman in
kraakhelder nylonhemd en grijze broek met zijn zongebruind
gezicht en een paar dito armen onder opgerolde hemdsmouwen.
Dat is de naar schatting 23-jarige Igor Vorosykov, een
rasechte Rus, student economie te Moskou. En laat nu ook onze
Tsjechische Eliska economie studeren...!
Eliska
is vanmorgen, toen het op deze hoogte nog behoorlijk fris was,
in een mantelpakje verschenen. Met het verstrijken der uren is
de zon warmer geworden. Al een hele poos geleden heeft Eliska
tante gezegd, dat ze een zomerse jurk ging aantrekken.
Intussen babbelt tante de tijd aan stukken om plotseling tot
de ontdekking te komen, dat Eliska eindeloos lang wegblijft en
dat ook Igor verdwenen is. Als een pijl uit een boog schiet ze
op verkenning. Haar expeditie heeft spoedig het gewenste
resultaat. Eliska glorieert nu in een fleurige, mouwloze
zomerjurk met Igor aan haar zijde. Ze is als herboren. Daarbij
lijkt de vraag gerechtvaardigd of de zon en warmte mogelijk
slechts voorwendsel zijn geweest om Eliska een
gedaanteverwisseling te doen ondergaan. In ieder geval is die
niet in haar nadeel uitgevallen.
Zonder
woorden
Merkwaardig
genoeg spreekt Igor, hoewel student, geen enkele westerse
taal, ook geen Tsjechisch zodat zelfs Eliska, die weer geen
Russisch kent, niet eens met hem kan converseren. Maar er zijn
van die omstandigheden in het leven, dat woorden overbodig
blijken!
Veel
later dan wij en de overigen zijn er ook twee Joegoslaven en
drie Polen bij de halte verschenen, misschien voor een
volgende bus bestemd, die overigens evenmin komt. De Polen,
die nauwelijks anders kunnen vermoeden dan dat die gezellige
groep mensen tot één gezelschapje behoren, wagen het niet
zich aan te sluiten. Ze blijven afzijdig onder elkaar.
Mogelijk verstaan ze ook niets van al dat Servo-Kroatisch,
Tsjechisch, Duits en Frans, dat daar in een Babylonische
spraakverwarring door elkaar dwarrelt.
Vier
uur zijn inmiddels verstreken. Nog steeds geen bus! Nu eens
zitten we op de bank, die in de schaduw staat en waar het
lekker koel is. Dan weer zitten we op de tegenover gelegen
heuvel in de zon om heerlijk op te warmen. We zijn op en neer
gewandeld. Nu de een dan de ander, naar het terras van de
vijftig meter verder gelegen Durmitordependance voor een
"kava turski", een kopje Turkse koffie en zowaar
moeten we in ditzelfde hotel ook nog een keer het middagmaal
gebruiken. Maar verveling is er niet, hoogstens enige
galgenhumor.
En
dan komt de bus van de verkeerde kant. Het is de bus uit
Titograd. Ze passeert Zjabljak, zal haar reizigers - bij de
versperde brug - zich te voet naar de overzijde laten
worstelen, waar de vastgelopen bus klaarstaat om hen naar
Pljevlja te brengen. De mensen uit Pljevlja gaan ook over de
brug en stappen in de bus uit Titograd, die... omdraait naar
Zjabljak en haar terugtocht naar Titograd aanvaardt. Aldus
luidt het wat ingewikkeld maar toch logisch verhaal van de
VVV-man Vuko Zugitsj. En het geschiedde zoals het voorzegd
was!
Intussen
is het twee uur in de namiddag geworden. Zes uren hebben we
zoek gebracht bij de halte van Zjabljak. Als iemand het
voorspeld had, zouden we het nooit geloofd hebben. Het stond
echter in de sterren geschreven, maar we hebben het niet
geweten. Toch zijn het geen verloren uren geweest - wel
ándere als wij gedacht hadden...
Ondernemend
Igor
en Eliska zitten naast elkaar in de bus, rechts. Tante Madjo
aan de linkerkant van het gangetje één stoel naar voren en
wij achter tante, dus op gelijke hoogte van het jeugdig stel.
Tantes plaats is een heel ongelukkige, want ze moet nu
voortdurend schuin naar achter kijken wat een beetje veel van
haar nekspieren vergt. Na verloop van tijd neemt ze daarom een
kloek besluit en gaat recht achter het paar op een nog vrije
plaats zitten. Igor blijkt niet alleen een innemend, maar ook
ondernemende man te zijn. Hij heeft reeds zoveel vorderingen
gemaakt, dat onder het rijden zijn rechterarm om de leest van
Eliska is terecht gekomen. Als tante op haar oude plaats was
blijven zitten, zou ze dat nog gezien hebben, maar nu is het
zeer twijfelachtig of ze het kan waarnemen. Eliska heeft de
aansluipende arm niet afgeweerd, een tekenend feit, waarin
Igor na een poosje een aansporing vindt zijn wang tegen de
hare te drukken.
Opwindend
gesprek
Het
is niet leuk voor tante: gesproken wordt er geen enkel woord.
Hoe zouden ze ook! Die twee kennen elkaars taal niet eens. Ze
hebben evenwel méér dan genoeg aan die andere taal, die de
hele wereld verstaat. Het is een zeer opwindend geruisloos
gesprek, waarvan de hoogrode wangen van Eliska de inhoud niet
verborgen kunnen houden. Hoewel het weinig aannemelijk schijnt
voor een 21-jarige studente, lijkt het of Eliska voor de
eerste keer van haar leven het hof wordt gemaakt. Ze zwijmelt
van zaligheid en we moeten ver teruggaan in de herinnering om
te weten waar en wanneer wij dit mede ontmoet hebben. Hoewel
tante niet zoveel kan zien als wij, merkt ze wel wat er te
koop is. Enerzijds strijdt ze met de Cerberus in haar, die
haar dwingt waakhond te spelen, anderzijds verraadt zij
onbewust toch een zeker welbehagen in de gang van zaken.
Misschien is er ook bij haar herinnering of wellicht is het
enkel maar dat ze de zon toch wel in het water kan zien
schijnen.
Intussen
rijden wij door het ruige Montenegrijnse land, dat zich
koestert in een heerlijke septemberzon. De anderen op weg naar
Titograd, wij met Sjavnik als doel. Dat is de eerstvolgende
plaats, slechts zevenendertig kilometer van Zjabljak
verwijderd.
PIERRE
VAN BEEK
Het
Nieuwsblad van het Zuiden - zaterdag 16 juli 1966
Mensen
en dingen in Joegoslavië 8:
Sjavnik,
land achter Gods rug
OP
hetzelfde moment, dat we uit de bus stappen in Sjavnik, hebben
we het gezien! In één oogopslag. Dit is het land dat we
aldoor gezocht en tot heden nog nergens gevonden hebben zoals
het in de verbeelding gerijpt was. Maar hier grijpt het,
overrompelt het ons. Eindelijk dan: dit is "Het land
achter Gods rug" zoals Den Doolaard het genoemd heeft!...
Stapt
er wel ooit een vreemdeling op weg van Zjabljak naar Titograd
uit in Sjavnik? Neen, nooit! Wíj doen het. Met een intens
gevoel van geluk en medelijden met hen, die gedoemd zijn
verder te reizen. Ook onder die anderen bevinden er zich, die
een kreet van verrassing slaken omdat dat gat-van-een-dorp, te
midden van woeste bergen, een zware hand als de klauw van een
roofdier op hen legt. En tóch stoot Sjavnik niet af. Het
daagt uit, beangstigt zelfs en stuwt de nieuwsgierigheid naar
een ongekende climax. Dorp en bergen zijn saamgegroeid als een
arendnest met de rotsen. Het is er zó wild, ongecultiveerd,
rauw en dreigend, dat ge u plotseling volkomen hulpeloos
voelt. Alles lijkt hier raadsel en mysterie, maar dát is het
juist wat een haast wellustige prikkeling oproept. Het is
alsof onze medereizigers onbewust ook iets van dit alles
mede-ondergaan en daarom moet het méér dan verbeelding zijn
als we denken om ons achterblijven in Sjavnik benijd te
worden.
Sjavnik
ligt gedeeltelijk beneden de bocht van een macadamweg. Ge
zoudt kunnen zeggen, dat eigenlijk niet één huis van het
plaatsje op gelijke hoogte staat. Toch is Sjavnik ook weer
niet terrasvormig gebouwd. Daarvoor bezit het te weinig
huizen. Het dichtst bij de weg, die hier een verbreding heeft
gekregen zodat hij onmisbaar de "boulevard" en de
"rendez-vous"-plaats van het dorp uitmaakt, ligt het
ons aangewezen hotel. "Hotel Sjavnik" leest ge op
een nauwelijks opvallende plaat boven de deur. Geen wonder,
want ge staat hier aan de hoofdweg aan de achteringang. Ge
komt er via een soort stenen bruggetje. Later zult ge wel
ontdekken, dat het hotel eigenlijk een heel stuk naar beneden
tegen de berghelling begint en dat 't er daar beter uitziet
dan de wat sjofele achterkant voorspelt. Die ontdekking laat
echter een poosje op zich wachten wanneer ge - zoals wij -
langs de achterkant naar uw kamer wordt geloodst door het
gedeelte, dat nog niet aan enige modernisering toe is.
Als
een fort
De
grootste merkwaardigheid van hotel Sjavnik vormt wel het feit,
dat het rondom ingebouwd zit met stenen trappen zodat het aan
een fort doet denken. Steeds ontdekt ge nieuwe trappen aan de
buitenkant en ge begrijpt niet dat ge daar nog niet eerder
geweest bent. Tenslotte hebben we dertien van deze trappen bij
elkaar geteld. De kleinste bestaat uit drie treden maar de
langste gaan tot veertien treden toe.
"Soba?"
(Kamer?) vragen we aan de vrouw, die bij de achterdeur van het
hotel de bus staat af te wachten. Als ze bevestigend
antwoordt, stoppen we haar onze koffer in de hand en trachten
met gebaren duidelijk te maken, dat ze het maar binnen moet
brengen... dat we nog even weg moeten... dat we dadelijk wel
terugkomen... Ja natuurlijk moeten we nog even weg! Vijftig
meter van het hotel verwijderd staat de bus, waarvan alle
reizigers zijn uitgestapt om een luchtje te scheppen. Het
traditionele oponthoud in Sjavnik, waarvoor een kwartier wordt
uitgetrokken.
Afscheid
De
laatste minuten van dit kwartier worden aan een uitvoerig
afscheid gewijd. Hartelijke woorden, schouderklopjes en handen
geven. Aan de Joegoslaven, de Tsjechen, de Rus en vooruit...
ook aan de Polen, want anders staan er die zo verweesd bij te
kijken en ze zijn toch ook al een beetje aangestoken door de
familiesfeer van het hele gezelschap. En tenslotte natuurlijk
een hand voor de chauffeur. Als het laatste "dovidzjenja"
(tot ziens) en "sretan put" (goede reis) verklonken
is, klapt het portier dicht en daar gaan ze dan. Een bus vol
zielen op weg naar Titograd.
Igor
en Eliska zitten weer naast elkaar, tante nu aan de andere
kant van het gangetje op onze oude plaats. Titograd is nog
ver. Méér dan honderd kilometer. Het zal wel donker zijn als
de bus daar aankomt. Maar voor twee jonge reizigers zal
Titograd nooit te ver en zal het nooit te donker zijn...
Spin
in web
Sjavnik
zit als een spin in haar web op een kruispunt van
verschillende dalen en is punt van samenkomst van drie
rivieren: de Bukovitsa, de Sjavnik en de Biela. Op het laagste
deel van het dorp komen zij samen in wat in het voorjaar een
meer moet zijn, waarvan nu echter een imponerende keienbedding
is overgebleven, waardoor de rivieren als magere stroompjes
hun weg zoeken, slechts hier en daar grote plassen vormend.
Overal verspreid in het keienveld liggen takken en
boomstammen, die eens het geweld van het water heeft
meegevoerd. Ze drogen nu in de zon, dromen misschien over het
eeuwige worden en vergaan, en wachten geduldig op het nieuwe
geweld van een nieuw water, dat komen moet en hen meedogenloos
over de keien zal verder geselen als gedoemden, die geen
blijvende rust beschoren is vóór hun totale ondergang...
Iets van een doem voelt ge ook in Sjavnik, waar de rust wat
gespannens heeft als van een krampachtige, verborgen
worsteling van een vulkaan in de ingewanden der aarde. Hier
wordt hard om het bestaan gestreden in direct contact met de
natuur als grimmige tegenstander.
Geen
idylles
Voor
landelijke idylles is hier geen plaats. De bergen zijn zo
hoog, zo donker, staan zo dicht op elkaar en hangen dreigend
boven het dorp, dat ze in hun greep gevangen houden, loerend
op het gunstige moment om er zich op te storten als een
roofvogel op zijn prooi. Zo is het wel altijd geweest. De
bewoners weten het, doch denken er niet meer aan, maar de
vreemdeling raakt er door beklemd.
Is
het alleen maar toeval, dat die vreemdeling op het op een
berghelling gelegen orthodoxe kerkhofje verzeild raakt? Daar
ligt Jaksa Kajanivitsj. Hij ligt er niet begraven, maar leest
er in de schaduw van een boom, naast het kleine kerkje, in een
heel klein krantje, dat hij graag terzijde legt als hij door
de vreemdeling wordt aangesproken. 't Is onze eerste
kennismaking met een inwoner van Sjavnik. Jaksa, die een jaar
of vijfendertig zal zijn, verstaat alleen Servo-Kroatisch wat
echter geen beletsel vormt om onze gids te worden bij een
rondgang over het kerkhofje wanneer hij merkt, dat wij
geïnteresseerd zijn voor de ouderdom der graven.
Hoog
woekert het gras naast de monumenten, die alle in
verwaarloosde toestand verkeren. Ze staan scheefgezakt, zijn
grijs en moe, en getuigen van een troosteloze verlatenheid en
grauw verleden. Neen, hier dolen beslist geen zielen rond van
de afgestorvenen. Het is ook allemaal zo lang geleden. De
zware tomben met bemoste letters dragen stuk voor stuk
jaartallen uit de vorige eeuw. Jaksa helpt met het zoeken naar
die lijken en als hij er een vindt van bijna een eeuw terug,
glundert hij alsof hij een geschenk aanbiedt. Slechts één
graf is van meer recente tijd: "Jongeman, door Duitsers
doodgeschoten", verklaart Jaksa. Maar is er dan na die
tijd in Sjavnik niet meer gestorven? Natuurlijk, het sterven
gaat op de wereld altijd door als het vlieten van het water.
Blijkbaar moet er dus ergens nog een ander kerkhofje zijn.
Oeroude
brug
Van
het kerkhofje dolen we alleen verder over een oeroude brug
tegen een heuvel op om de laatste zon te vangen. Die brug,
waarvan men juist een deel gerestaureerd heeft, vormt een
monument op zich zelf! Niet door haar grootte, wel door de
kracht en onbuigzaamheid, die in haar zijn samengebald. Zij
heeft dit niet enkel aan zichzelf te danken, maar ook aan het
ravijn, dat zij overspant en waarmee zij tot een twee-eenheid
is samengegroeid.
Op
de bodem van het ravijn stroomt een van de drie rivieren van
Sjavnik. Ge kunt afdalen naar die diepte, waar onder op een
keienstrand twee vrouwen, klein als figuurtjes uit een
speelgoeddoos, de was doen. Eenmaal hier beneden moet het
mogelijk zijn stroomopwaarts verder binnen te dringen in de
kloof, die spoedig een bocht maakt om zich voor de vreemdeling
verder in raadselen te hullen. Niets is hier gekunsteld, niets
gecultiveerd, ge staat hier voor een brok oernatuur van een zo
uitzonderlijke woestheid en zulk een uitdagendheid dat ge
zweren zoudt de weg naar de Hades gevonden te hebben.
Romantiek
Op
de heuvel ligt een voor Sjavnik vrij groot gebouw. Er wandelt
een man in streepjespyjama rond, net als wij op zoek naar de
laatste zon. Ach, zonder er bewust naar gezocht te hebben,
staan we voor het ziekenhuis van Sjavnik. Den Doolaard heeft
het als decor gebruikt in een heldendicht. Hier op deze plaats
speelde de oude grootvader Sava op zijn gusla opdat door zijn
spel vrouw Mila een zoon zou baren. Dat geschiedde in 1905.
Het werd een zoon, Wolf genaamd. Wolf Crnojevitsj, die later
ingenieur wordt en de beroemde brug over de Tara bouwen zal.
Sjavnik is inderdaad een land van barre waarheid maar ook van
dichterlijke verbeelding.
Schilderij
Vanaf
het ziekenhuis hebt ge het mooiste uitzicht over Sjavnik. Aan
drie kanten knijpen donkere bergen de plaats de keel toe, maar
naar het westen is het dal open. In coulisse na coulisse
treden hier de bergen van zwart naar blauw en violet terug,
oneindig ver, zó een gat latend voor de ondergaande zon, die
nog juist het plateau voor het ziekenhuisje haalt wanneer de
huizen van het dorp al in de schaduw zijn weggedoezeld als op
een impressionistisch schilderij. Zittend in het gras op de
helling met de handen om de opgetrokken knieën gevouwen,
kijken we naar dit schouwspel, roerloos en in de verbeelding
uitstijgend boven de tijd. Geen zwervend reiziger maar een
louter ziel heeft zich hier tot luisteren gezet. Dat is
Sjavnik beleven. Als de zon achter die verre bergen verdwijnt,
wordt het spoedig koel. De patiënt in pyjama heeft zich al
eerder teruggetrokken. Langzaam dalen ook wij af naar de
wereld van de mensen.
Terug
op de macadamweg slaat de warmte van de dag ons tegemoet. Als
we een hand tegen de wand van de in de rots uitgehouwen weg
leggen, zit daarin nog alle hitte van de verdwenen zon. Over
Sjavnik daalt nu de avond neer...
PIERRE
VAN BEEK