Honderden schrijfmachines, inktstellen en pennen
Het
Nieuwsblad van het Zuiden - vrijdag 13 juni 1969
"Wie schrijft blijft" is een uitdrukking, welke
men wel eens kan horen gebruiken in het kader van het vroegere,
kleine zakenleven. Zij betekende dan dat men behoorlijk boek
diende te houden en niet maar alles aan zijn geheugen over te
laten. Het is echter beslist niet uit deze gedachte, dat een
aantal jaren geleden te Tilburg een "Schrift- en
schrijfmachinemuseum" ontstaan is. Wél duidt het op de
belangrijkheid van het schrijven in het algemeen. Heeft het
mensdom zich immers niet vanaf de oudste tijden op velerlei
manier met het schrijven beziggehouden al was de eerste
schrijfstift dan ook maar een kei. Toch zijn er niet zoveel
musea, die zich op het schrijven concentreren. Tilburg bezit er
een in het nieuwe generalaat van de fraters aan de
Gasthuisstraat. Het is het museum van frater Ferrarius (F.P.M.
van den Berg uit Goirle) zouden we kunnen zeggen, want hij is de
man, die er de scepter zwaait, de zaak voortdurend draaiende
houdt en het museum verder uitbouwt.
Na een gidsloze doeltocht door de verdiepingen
van het grote generalaat op zoek naar het weinig bekende museum
zijn we eindelijk zo gelukkig frater Ferrarius, die juist de
deur van zijn heiligdom wil gaan openen, tegen het lijf te
lopen. Daar gaan we dan, na al het trappengeklim, nog maar eens
een keer naar boven. Nu met de lift, alle verdiepingen langs, om
uiteindelijk te belanden op een heel lange zolder, die zich van
alle andere zolders ter wereld onderscheidt door zijn inhoud en
door het ontbreken van het stof der onberoerdheid op de dode
dingen.
Daar staan ze, als soldaten in het gelid, hele
rijen schrijfmachines, waarop al verschillende generaties hebben
zitten tokkelen. Met fijne meisjesvingertjes in ritmische
cadans, helemaal volgens de regels van de kunst, waarin zelfs de
pink meespeelt, als in een nummer van 'n Balinese danseres. Maar
er hebben ook nijdige vingers van driftige zakenlui op gebeukt:
één vinger van de rechterhand, zonder zich om de kunst te
bekommeren. In plaats van op de schroothoop terecht te komen,
zijn die machines tot de eer van het museumaltaar verheven om nu
met zorg te worden gekoesterd. Niet als schroot maar nog altijd
bedrijfswaardig en tot lering van hen, die zich met de studie
van het schrijven en deszelfs belendende gebieden bezighouden.
Het museum beschikt over méér dan enige honderden
machines van allerlei jaargangen en types, die de stadia der
ontwikkeling uitbeelden. De eerste fabrieksmatige machine stamt
uit 1886. Daaraan is echter heel wat voorafgegaan, want al vanaf
1713 hebben vernuftige geesten zich voor de geboorte van de
schrijfmachine ingespannen. Het was de Engelsman Hill, die in
1714 een patent verwierf, dat enige bekendheid kreeg. Daaraan is
uiteraard nog een soort prehistorie van probeersels voorafgegaan
zonder dat de relieken daarvan tot ons zijn gekomen.
Voor blinden
Bij het zoeken naar de schrijfmachine zijn bij
sommigen de gedachten op de eerste plaats uitgegaan naar de
wereld van de blinden. Vooral voor hen zag men de behoefte. Het
was dan ook zelf een blinde, de Fransman Pierre Foucault, die in
1839 met een simpel apparaatje voor de dag kwam. Hij drukte
daarmee kleine deukjes in de vorm van onze gewone letters in
papier. Zo bereikte hij een dubbel resultaat: dit machineschrift
was met het normale oog duidelijk leesbaar en het liet zich aan
de achterzijde van het papier, waar de deukjes als hobbeltjes
verschenen, door een blinde aftasten. Deze laatste moest dan wel
de hele vorm van een grote letter aftasten, waaraan nogal wat
bobbeltjes te pas kwamen. Het Brailleschrift, dat ook op tasten
met de vingers is gebaseerd doch waarin een letter door slechts
enkele bobbeltjes wordt weergegeven, bestond toen nog niet.
Reconstructies
De hefboom voor de letters deed al heel vroeg
zijn intrede. Er was een uitvinder, die hierbij zijn inspiratie
vond in de Morsesleutel. Zoals bekend is die hefboom in een
steeds meer geperfectioneerde vorm, tot de dag van heden, een
essentieel onderdeel van de schrijfmachine gebleven. Dit zelfde
geldt trouwens ook voor de inkttoevoer tot de letters. Via een
primitieve pit en inktkussens is men ten slotte tot het bekende
lint gekomen, dat nu - ook in vele andere toepassingen - de
wereld veroverd heeft.
Frater Ferrarius heeft er plezier in zijn museum
te verrijken met reconstructies van modellen, die aan de
fabrieksmatige periode zijn voorafgegaan teneinde tot een
vollediger beeld van de hele ontwikkelingsgang te komen. Daartoe
behoort een simpel en in sommige onderdelen toch nog wel
vernuftig apparaat, dat luistert naar de indrukwekkende naam van
"Plume ktypographique", een uitvinding van de Marseillaanse
drukker Xavier Progrin. Hoofdelement ervan vormt een collectie
van 66 staande typehefbomen, waarmede gewoon schrift maar ook
notenschrift geproduceerd kan worden.
Inktstellen
We zouden het museum geen recht laten wedervaren
door uitsluitend de nadruk te leggen op de schrijfmachines, al
trekken die bij het binnenkomen wel het eerst de aandacht. De
opzet van het geheel is veel breder. Daarvan verhalen de lange
rijen met glas afgesloten kasten en de open rekken langs de
wanden. Een zeer groot gedeelte van zo'n wand wordt in beslag
genomen door... inktstellen. In aanschouwelijke vorm leest ge
hier, wat we misschien zouden mogen noemen, de geschiedenis van
de inktpot met al zijn wedervaren en avonturen in de loop der
tijden tot aan de dag van zijn dood. Er heeft wel nooit iemand
een proefschrift over de inktpot geschreven. Hier kunt ge in dat
ongeschreven boek lezen, waarbij zorgvuldig gecalligrafeerde
opschriften u tot richtlijn dienen. We moeten u bekennen, dat
hier de pit van onze belangstelling plotseling een hele slag
hoger werd gedraaid. We schrijven dit toe aan de abrupte
confrontatie met de levende mens, die bij de toch eigenlijk
altijd nogal onpersoonlijke schrijfmachines op een heel verre
achtergrond is gebleven. Hier staat men oog in oog met de mens.
Ge herkent hem direct met zijn zoeken naar het schone, het
sierlijke, zoals hij dat in een bepaalde periode zag. Ge herkent
hem ook in zijn speelse geest, zijn slimmigheidjes, zijn praal-
en pronkzucht en ook nog wel andere hebbelijkheden.
Taal der dingen
Frater Ferrarius heeft het allemaal mooi
geordend. Niet minder dan 580 inktstellen trekken er aan uw oog
voorbij, van 1650 tot heden voor zover dan al een specimen van
een bepaalde periode op de kop getikt kon worden. Het oudste
exemplaar van het museum (1650) vormt een inktstelletje van
Keuls aardewerk. Het is een pretentieloos, eerlijk dingetje, dat
pompeuze soortgenoten van latere perioden ver achter zich laat
en duidelijk de waarheid demonstreert van het spreekwoord, dat
eenvoud het kenmerk van het ware is.
Al schuifelend langs de glazen kasten beleeft ge
er de verschillende stijlen, die als kenteken van
interieuraankleding in bepaalde perioden een blijvende naam in
de kunstgeschiedenis veroverd hebben, al is dit overzicht
natuurlijk niet volledig. "Anti-stijlen" zijn er daarentegen ook
wel vertegenwoordigd. Men moet ze beoordelen met mildheid en een
stille glimlach, omdat ze u vertellen van een uitleven van
menselijke ambities, gericht op het maken van mooie dingen, die
wel eens tegenovergesteld aan de bedoeling zijn uitgevallen. Zo
nadert ge dan het terrein van de huisvlijt, die hier een
vertegenwoordiger vindt van 1761. En wat te denken van de
inventiviteit van de maker van een inktstel voor twee kleuren
inkt, waarvan de ene koker automatisch wordt afgesloten als de
andere geopend wordt. Wie in twee kleuren schrijft, kan zich bij
het "soppen" nooit vergissen.
Uit verre landen
Het nabije buitenland maar ook verre landen zijn
er vertegenwoordigd, zoals Duitsland, Frankrijk, Lapland, China
en India. Dat Lapland de inktpotten genesteld heeft in delen van
een hertegewei, valt niet buiten het kader van de verwachting.
Wat de materialen aangaat, bijna alles wat daarin bestaat, vond
zijn toepassing: hout, porselein (barok van 1760 uit Sèvres),
kristal, aardewerk, ivoor, ijzer, tin, koper, brons, zilver. Het
goud mankeert hier helaas om begrijpelijke redenen.
Sommige stellen bezitten een eigen geschiedenis
of roepen herinneringen op. Zoals de inktpot van mgr. Ariens
z.g., 't stel uit het Vaticaan of het martiale "gedenkteken" in
marmer en brons met de inscriptie: "De herstellingscommissie van
St. Jan, geschonken aan architect L.C. Hezenmans in 1908".
Daarmee belanden we dan in de periode van de marmeren
inktstellen, kleine maar ook uitdagend grote. Met deze laatste
ziet de verbeelding tegelijkertijd de machtige bureaus
verschijnen, die ze eens getorst hebben als een symbool van
status of camouflage voor ontbrekende persoonlijkheid. Men moet
het ons maar vergeven, dat we weinig sympathie opbrengen voor
die altijd zo keurig opgeruimde bureaus met zwaar marmeren
inktstellen er op. Zelfs dan als de bijbehorende pop ontbreekt.
De nederigste
Vriendelijker teken van herkenning, met een
wereld van reminiscenties, vormt de nederigste der nederigen in
de wereld van inktpotten: de doodgewone schoolinktpot uit de
schoolbank. Dat glazen of witstenen dopje met een gaatje,
hangende in een gat en bij de meer geavanceerde schoolbanken met
een schuifje er overheen. Bij wie dit fenomeen geen associaties
oproept, die heeft nooit geleefd.
Gestart bij de schrijfmachines van nog niet
allemaal uitgedoofde merkennamen vergeet ge de generalaatszolder
en groeit ge ongemerkt in de wereld van het schrift om u steeds
opnieuw te verbazen. Waren er vroeger geen schoolmeesters, die
een zo ongelooflijk keurige hand schreven in een periode, dat
het lopend schrift als toppunt van alle schrijfwijsheid gold?
Vraag niet met welke "marteltuigen" die onwillige kinderhand,
die altijd weer tegen de voorschriften in wilde, daartoe
gedwongen werd. Zie die lus aan een miniatuurgalg waarin de pols
gelegd werd, de linnen band op een plankje om de pols in de
juiste stand te houden, het ringetje voor het derde lid van de
wijsvinger of dat aan de hand aangepaste beugeltje. Het galgje
dateert van 1829 en draagt de indrukwekkende naam van
"talantograph", dat wij per ongeluk helaas met Tantaluskwelling
dreigden te vertalen.
1300 pennen
Van pennen gesproken: ge kunt er hier 1300
vinden, tot glazen toe. En onder de penhouders ontbreken niet de
grillig bewerkte met Onze Lieve Vrouw van Lourdes in het loepje
en die met zwemmend visje. Die moet ge dan wel tot de
frivoliteiten en aberraties van weinig deskundige "vormgevers"
rekenen. Het serieuze domineert evenwel in hoge mate boven de
dartelheid. Het is daar dat men uiteindelijk, ondanks hetgeen
wij hiervoor neerpenden, een ontroerende bezorgdheid proeft bij
hen, wier taak het was de jeugd vertrouwd te maken met de zo
moeilijke eerste beginselen van de edele schrijfkunst. Hoe edel
die wel ooit geweest is, getuigen hier ook de lichtdrukken van
oude, gecalligrafeerde boeken, waarvan iedere bladzijde een
juweel van schrijfkunst vormt.
Ook aan de grafologie, de kunde van het lezen van
het karakter uit het handschrift, is een plaats toebedacht.
Onder de afbeelding van de roemruchtigen als Napoleon,
Rembrandt, Multatuli en Bismarck vindt ge de vergrotingen van
hun handschrift, terwijl u ook vertrouwd gemaakt wordt met enige
hoofdtrekken van de grafologie.
Unieke plaats
Intussen zal het u wel duidelijk zijn geworden,
dat dit weinig bekende Tilburgse museum heel wat méér omvat dan
schrijfmachines, maar dat de opzet zich verbreedt tot het
schrift in het algemeen. Daardoor neemt het in de wereld een
unieke plaats in. Geen wonder, dat het binnenkort ook met
inzendingen vertegenwoordigd zal zijn op "Musement", de eerste
gezamenlijke presentatie van de Nederlandse musea. Deze wordt
van 19 juni tot en met 13 juli a.s. te Utrecht gehouden in het
kader van de Jaarbeurs.
Het museum te Tilburg is deze zomer op woensdag-
en zaterdagmiddagen vanaf twee uur open voor het publiek. Bij
ons bezoek constateerden we, dat het belangstellenden trekt tot
ver buiten Tilburg, speciaal onder hen, die voor bepaalde
onderwijsakten studeren. Men kwam er zelfs voor uit Alkmaar...
PIERRE VAN BEEK