CUBRA

INHOUD PIERRE VAN BEEK
HOME 
BRABANTS
KUNST
FOTOGRAFIE
TEKSTEN
AUTEURS
AUDIO
SPECIAAL

PRINT

Pierre van Beek - Heemkunde-artikelen

 redactie: Ben van de Pol

 

Historie in een kast te Loon op Zand

Het Nieuwsblad van het Zuiden - zaterdag 7 juni 1969

Er gebeuren zonderlinge dingen op de wereld. Ook bij ons. Al sinds 1955 liggen ergens in een kast in Loon op Zand twee manuscripten. Het ene houdt zich bezig met de geschiedenis van Brabant en het andere met die van Loon op Zand of Venloon zoals deze gemeente vroeger werd genoemd. Wat deze laatste betreft gaat het om bijdragen, die lopen van het einde der... veertiende eeuw tot 1850. De manuscripten van resp. 250 en 120 dichtbetikte bladzijden van folioformaat worden met zorg gekoesterd. Van tijd tot tijd komt er eens iemand in neuzen, waarbij dan voor de nog niet ingewijde de eerste reactie er een is van verbazing over de hoeveelheid verwerkt materiaal en de tweede die van teleurstelling, dat dit materiaal niet het nut afwerpt, waartoe het de mogelijkheid in zich bergt. Het gaat hier namelijk niet alleen om twee manuscripten, maar ook om een partij oude documenten waarvoor de deskundigen misschien hun vingers zouden afbijten. Maar ja, de man die ze bijeenbracht, had geen doctorsbul of iets dergelijks op tafel te leggen, erger nog: hij was melkhandelaar van professie. En melk laat zich nu eenmaal niet goed rijmen met culturele, in casu historische interesse. Hoe kan er uit Nazareth iets goeds komen.

We hebben het hier over de sinds een aantal jaren overleden heer P.A. van Beers, die destijds in de Bergstraat te Loon op Zand woonde. Méér dan veertig jaar heeft wijlen de heer Van Beers zich geïnteresseerd voor de geschiedenis van zijn woonplaats. Naar het schijnt niet zonder succes. Niet alleen wist hij beslag te leggen op waardevolle documenten, maar hij had ook archeologische vondsten in zijn verzameling. Zijn woning stond destijds vol antiquiteiten en de voorkamer daarvan ademde een geheel Brabantse sfeer, want hij was bezeten van de liefde voor zijn streek.

Zijn ideaal is steeds geweest al het resultaat van zijn werken voor Loon op Zand te behouden. Daarbij gingen zijn gedachten o.a. uit naar een plaatselijke oudheidkamer. Hij meende, dat er maar weinig plaatsen van Brabant over een zo tot klaarheid gebrachte geschiedenis als de zijne van Venloon konden beschikken. De oudheidkamer is er nooit gekomen. De meeste archeologische vondsten zijn naar elders verhuisd, antiquiteiten werden over familieleden verspreid. Maar de manuscripten en documenten zitten in ieder geval nog in Loon op Zand en de zorg er voor is wel zodanig, dat er geen gevaar bestaat dat ze verloren raken. Wat echter vijftien jaar geleden werd geschreven, zal om méér dan één reden wel herziening en bijwerking behoeven.

Waar is - zo vragen wij ons af - de jonge, bij voorkeur Loonse student in de historie, die de materie voor een proefschrift gebruikt onder de titel: "Bijdragen tot de geschiedenis van Venloon". Wellicht vindt hij hier materiaal voor het grijpen, dat slechts met veel moeite verzameld of zelfs helemaal niet meer gevonden zou kunnen worden...

 

De eerste fascinerende vraag is uiteraard: hoe heeft een melkhandelaar dat allemaal klaargespeeld? Natuurlijk ging dat niet direct van een leien dakje, want met enkel liefde voor zijn streek komt men er niet. De heer Van Beers had echter geluk. Niet alleen door de wijze, waarop hij aan zijn documenten kwam, maar ook door het toevallige contact met pater Joh. Rijkers MSF, die een deskundige was op het gebied van de heemkunde. Met zijn tweetjes zijn ze er vaak op uit getrokken om te delven. In de Venloonse bodem, in archieven en in documenten, die de heer Van Beers in handen kreeg. Vooral voor de samenstelling van de manuscripten is de pater voor onze amateur-historicus van onschatbare waarde geweest.

Uiteraard heeft wijlen de heer Van Beers in het begin de hiërogliefen van de oude handschriften voor zijn ogen zien dansen. Hoe meer ze dansten hoe groter de uitdaging werd getuige zijn doorzettingsvermogen. Een schrift, waarvan je titel noch jota lezen kunt, ga je dan leren als je het toch lezen wilt, doordat je eenmaal in de ban van de historie bent geraakt. Welnu, dat heeft de heer Van Beers gedaan. We hebben gebladerd in de handleiding, die hij hierbij gebruikte. Naar men ons verklaarde, kon hij dat schrift "even vlot lezen als de deskundigen, die er uitgebreide studie van gemaakt hebben".

 

Veertiende eeuw

Het oudste document uit de verzameling van Van Beers is 1391 gedateerd. Er is een waszegel op bevestigd, dat in een enigszins gehavende toestand verkeert. Een ander zeldzaam stuk vormt een "sauvegarde" (vrijgeleide) voor Hemert uit 1629, voorzien van de originele handtekening van Prins Hendrik. Er zijn een koopakte op perkament van 1544 en verscheidene andere akten op perkament, waaronder een, die twee afhangende waszegels heeft gehad, die zijn afgevallen. Verder een lijvig verslag van Drossaert en Schepenen van 1761-1810. Dit alles lieten we door onze handen gaan en dan spreken we nog niet van het vele uit archieven gehaalde materiaal en fotokopieën van documenten. Met belangstelling hebben we een landkaart op linnen van de historische turfvaart bekeken van 1658, vervaardigd door J. Bastingius "gesworen en geadmitteert landmeeter".

 

"Gedocumenteerde" straat

Dat Loon op Zand over zoveel historische documentatie beschikte, is te danken aan zijn vroegere historische betekenis, die zich concentreerde rond het kasteel, waarvan een overblijfsel zich nog altijd onder hoge bomen wit staat te spiegelen in de slotgracht als men van Tilburg Loon op Zand binnenrijdt. Dit kasteel heeft in zijn zware kelders eertijds heel wat documenten geborgen, waaruit geput is kunnen worden. Een deel van de archieven is op zekere dag naar Nijmegen gegaan, waar de stukken slachtoffer werden van oorlogsgeweld.

Na de oorlog, nadat het Loonse kasteel bij de bevrijding zwaar beschadigd was, zijn ook te Loon op Zand vele documenten vernietigd. Een gedeelte daarvan moet allang geheel verrot op de bodem van de gracht liggen. Een ander deel bleek terecht gekomen tussen het puin, waarmede in de gemeente een straat verhard werd. Zo heeft Loon nu derhalve wellicht een "gedocumenteerde" straat indien er tenminste tijdens de straataanleg niets meer gered is. Of het hier om waardevolle papieren ging, kunnen we niet beoordelen.

 

Stichtingsakte

Wel herinneren wij ons een vroegere belevenis van wijlen de heer Van Beers. Deze bezocht eens de bekende bedevaartplaats Bokhoven. Hij raakte daar in gesprek met de pastoor over de kerk en verbaasde de parochieherder door de vele bijzonderheden, die deze inwoner van Loon op Zand, dat overigens historische banden met Bokhoven heeft, van laatstgenoemde gemeente bleek te kennen. Toen de bezoeker ook nog de stichtingsdatum van de Bokhovense kerk en zelfs een stichtingsakte noemde, steeg de verbazing tot het toppunt. "Maar van zo'n stichtingsakte is hier totaal niets bekend", moet de pastoor verwonderd uitgeroepen hebben. De heer Van Beers had ze weliswaar niet zelf in zijn bezit, maar hij had ze wel gezien en wist ook waar ze zat. Na wat vijven en zessen is ze ten slotte in Bokhoven terecht gekomen.

 

Banditisme

Zoals dat met historische onderzoekingen en snuffelarijen pleegt te gaan, men komt van het een tot het ander en ziet zijn terrein steeds breder worden. Tot een van de vele zaken waardoor onze amateur geboeid raakte, behoorde de "Criminele Rolle", die de gevoerde rechtszaken vermeldt. Het lijkt ons interessant hier het een en ander aan te ontlenen, vooral ook omdat men - ofschoon het over Loon op Zand gaat - tegelijkertijd een beeld krijgt van hoe het in de 17de en 18de eeuw in onze streken in het algemeen met de openbare veiligheid en de rechtspleging was gesteld.

De veiligheid op het platteland liet in de Meijerij alles te wensen over. Er heerste een vorm van banditisme zoals men zich die thans nog nauwelijks kan voorstellen. Als nasleep van oorlog en onrust werd het land afgestroopt door verschillende benden. Zij bestonden uit gedeserteerde militairen, leeglopers en allerlei ander gespuis zonder middelen van bestaan. Dezen, waaronder zich ook vaak buitenlanders bevonden, maakten de wegen onveilig. Zij drongen, bij voorkeur des nachts, de woningen binnen om te roven. Ze mishandelden de onschuldig overvallenen en deinsden zelfs niet voor moord terug. Ook stichtten ze brand. In de volksmond werden deze bandieten "Egyptenaeren en Heijdens" genoemd. Tientallen gevallen van bovengenoemde misdrijven staan er ook vermeld in de "Criminele Rolle" van de heerlijkheid Venloon (Loon op Zand) en naaste omgeving. Vaak waren daarbij buitenlanders, vooral Pruisen en Engelsen, betrokken. Uiteraard trad de overheid tegen dit banditisme op, maar het duurde heel lang, eigenlijk wel tot de komst van de Fransen, alvorens er mede door de oprichting van het corps der marechaussee een definitief einde aan gemaakt kon worden.

 

Fors optreden

Mede indachtig wellicht de spreuk, dat zachte heelmeesters stinkende wonden maken, trad de justitie niet zachtzinnig tegen de bandieten op. Men hield er een arsenaal van straffen op na, waarover we thans huiveren. Men dient die echter wel te zien in het licht van de betrokken tijd, toen zij als een algemeen erkende vorm van rechtspleging werden geaccepteerd. Zij, die de risico's aanvaardden, wisten bovendien dat die hun in letterlijke zin, zonder al te veel complimenten, de kop konden kosten.

Tot die straffen behoorden: "verbanning voor eeuwig en altijd" zoals het luidde. Wie er met een kortere verbanning van tien tot vijftien jaar af kwam, kon zich gelukkig prijzen, want dat vormde een nogal humane behandeling in vergelijking tot de rest. Voor de justitie was dat overigens ook de eenvoudigste methode om zich van de bandieten te ontdoen. Tuchthuizen kwamen er toen nog maar weinig voor.

 

Brandmerken, ophangen en onthoofden

Andere straffen waren brandmerken en geselen, die trouwens meestal als extraatje aan een verbanning voorafgingen. Dit brandmerken geschiedde met een gloeiend gemaakt ijzer, waarmee de veroordeelden het wapen van Venloon in een lichaamsdeel gebrand kregen als blijvend teken, dat men op onzachte manier met de justitie in aanraking was geweest. In het jaar 1772 was te Venloon het ijzer met het wapen verdwenen. Nadien brandde men met een ijzer dat de letters V.L. (Venloon) droeg. Maar dat zal voor de slachtoffers wel niet veel uitgemaakt hebben! Misdadigers werden ook tentoongesteld voor het kijkgrage publiek. Van meer ingrijpende aard waren vogelvrijverklaring, worging, ophangen en onthoofden.

Venloon kende een bandietenbende, die haar domicilie had in de "Santschelle". Deze maakte niet alleen de eigen streek maar zelfs die van boven de rivieren onveilig. Rond 1720 had Venloon een nieuwe drossaert gekregen in de figuur van Otto Juijn, een man die niet met zich liet spotten en zich de bestrijding van het banditisme tot levenstaak stelde. Hij had zich voorgenomen eens schoon schip in Venloon te maken. Hij maakte de Staten attent op de onhoudbare situatie, maar boekte daarmee geen succes, zodat hij met lede ogen moest toezien hoe de onveiligheid eer toe- dan afnam. Hij ging echter niet bij de pakken neerzitten. Op 26 februari 1726 zond hij opnieuw een stevig request naar de Staten waarin hij betoogde, dat de toestand nergens zo slecht was als in Venloon. Nu luisterden de Hoog Mogendheden wel. Zij verleenden aan de drossaert grotere bevoegdheden. Deze behelsden o.a. dat bandieten zonder vorm van proces mochten worden neergelegd en dat ieder lid van een bende, die zes of meer leden boven de zestien jaar telde, vogelvrij verklaard kon worden.

 

Meijerij uitgekamd

Deze uitbreiding van de bevoegdheden werd per plakkaat bekend gemaakt. Nog op de dag van de bekendmaking zelf trokken 500 ruiters van het Bossche garnizoen op pad om de Meijerij uit te kammen. De Loonse "Santschelle" genoot het eerst de eer. De bende werd verrast met als gevolg, dat er twintig man voor de rechter werden gesleept. De rest zag kans te vluchten, maar daar zat de schrik er zo in dat ze nooit meer naar Venloon terugkeerden. De hutten van de rovers werden in brand gestoken. Zo was voorlopig de rust teruggekeerd - zij het dan ook niet voor lange tijd.

Op 16 september 1726 kreeg men "zwarte Johannes" te pakken, die in 't Hoekske te Loon bij het stelen van een schaap werd gegrepen. Daarmee bleek men een goede slag geslagen te hebben. In het vooruitzicht van de voorgenomen "operatie" door de scherprechter bekende hij schout en schepenen vlot vijfenzestig misdaden, die hij in een tijdsbestek van drie jaar had gepleegd. Uit zijn bekentenissen leren we tot hoever het operatiegebied van de bandieten zich wel uitstrekte. Hij had namelijk gewerkt te Ootmarsum, in Delftland, Haarlem, Soetermeer, Voorburg, Geldermalsen, Delfshaven, Schorel, Bergsche Hoek, Den Haag, IJselsteijn, Waalwijk, Heusden, Buren enz. Dit was meer dan genoeg om te worden opgehangen. Dat gebeurde dan ook reeds zonder veel juristerij drie dagen na zijn arrestatie.

 

Drijfjachten

Na 1727 vinden we regelmatig dievenjachten, die zich over de hele Meijerij uitstrekten en die alle tegelijk op één dag werden gehouden, zodat er weinig kans bestond van de ene plaats naar de andere te ontsnappen. Iedere vreemdeling die in het net raakte, moest zich legitimeren en als hij daartoe niet in staat bleek, werd hij "gegijseld". Die jachten werden gehouden door de "vorsters", dienaren van de justitie, die daarbij assistentie kregen van de plaatselijke "corporaalschappen". Deze vertoonden enige overeenkomst met de oude schutterijen. Bij die jachten werden niet alleen mannen maar evenzeer vrouwen gegrepen. Hadden dezen ook zwaar geachte misdaden op hun geweten, die met de dood moest worden uitgeboet, dan had men voor haar een exclusieve straf gereserveerd. Ze werden namelijk niet doodordinair opgehangen maar op het schavot aan een paal geworgd. Zo "fijngevoelig" was men wel tegenover het zwakke geslacht, al betekende het eindresultaat hetzelfde als ophanging...

 

Heling

Geen dieven zonder helers is een oude waarheid. De roversbenden hadden dus ook contact met mensen aan wie zij hun gestolen spullen kwijt moesten. Wij zien melding gemaakt (in 1720) van de arrestatie van een paar vrouwen wegens heling. Dit geschiedde in "de Commer". Dat is op de plaats in de buurt van het huidige kapelletje langs de weg van Tilburg naar Loon op Zand, waar men thans aan weerskanten van de weg nog bochten van voormalige grachten kan zien. Een van de vrouwen, een zekere Jenneke Janssen de Bont, werd voor haar heling op het Loonse schavot tentoongesteld om daarna met enige vrouwen, die aan eenzelfde misdrijf schuldig waren, voor de tijd van tien jaar uit de heerlijkheid verbannen te worden.

Een Engelsman Robert Massers had zevenentwintig misdrijven op zijn kerfstok. Daarvoor werd hij "strengelijk gegeseld" en daarop, met een aantal kornuiten, "voor eeuwig en altijd" verbannen.

 

Brandstichting

Een merkwaardig geval van brandstichting treffen we ook aan. Op een donderdag in september brandde te Venloon de schuur af van Jan Hendrikz. Weijten. De volgende dag ging zijn schop er aan en de daarop volgende zondag werd er een schuur in de buurt aangestoken. Hier kon het vuur echter tijdig geblust worden. Een onderzoek wees uit, dat de schuldige van de brandstichting luisterde naar de engelachtige naam van "Engeltje" en een dochter was van de verbannen landloper Jan Wielants, alias Jan de Dooper. Zij bekende dat ze het vuur waarmee ze de schuur in brand stak, had meegenomen in... haar schort. Als motief gaf ze op: "omdat ze bekeven was door haar vrouw", dat betekent, dat ze een standje had gekregen van haar meesteres. De vraag of dit mens wel helemaal toerekenbaar was, placht in die tijd niet aan de orde te komen. "Engeltje" werd aan een paal "geworgt" en "geblaekt". Volgens een burgemeestersrekening werd aan Thomas van Vugt betaald de som, die deze had voorgeschoten aan adviesgelden aan de advokaten Van Heurn en Tullekens voor advies inzake de brandstichting van "Engeltje".

 

Onthoofd

Op 19 april zit in de Venloonse gevangenis, die op het kasteel placht te zijn, een zekere A.D. wiens bijnaam "de schram" luidde. De man bleef hardnekkig ontkennen totdat de pijnbank dreigde. Het vooruitzicht hiervan scheen, zoals we al eerder gezien hebben, van dien aard te zijn, dat een verdachte de komst van de scherprechter liever niet afwachtte. Hij bekende na deze bedreiging de dader te zijn van de roofmoord op Arnoldus de Rooy. Daarvoor werd hij met de bijl onthoofd op het blok. Er is ook een zaak in behandeling geweest, waarin de beklaagde werd gevraagd of hij wist, dat zijn vrouw enige tijd geleden in Loon terecht was gesteld. Zijn laconiek antwoord luidde, dat hij daar "wel iets van gehoord had". Hij bleek met haar niet geregeld in hetzelfde huis te leven.

 

Om eens te laten zien hoe de bandieten te werk gingen, halen we hier een gedeelte uit het proces van een roofmoord, die op 26 februari 1750 gepleegd was op Jan Jansen op den Koutert, behorende onder de jurisdictie van Vessem.

"Uit de verklaringen van Jan Anton Corts, alias Toon, blijkt dat hij met een pistool, geladen met een kogel, heeft geschoten op den voorz. Jan Jansen, doch dat hij vermeinde hem niet getroffen te hebben, omdat Jan Jansen op den Koutert de deur nog heeft gesloten. Dat hij daarop imediaat (onmiddellijk) heeft gezien, dat Jan Corts op den geseiden Jan Jansen met een geladen pistool heeft geschoten en dat hij 2 of 3 dagen daarna heeft gehoord dat den voorn. Jan Jansen op den Koutert van de bekomen wonden is overleden. Dat nadat dit alles is geschied, zij met hun vieren de vlucht hebben genomen naar Helde in den lande van Kessel, voegende P. v.d. Horst daarbij, dat hij de vrouw van gemelde Jan Jansen op den Koutert selvers de beenen bijeen heeft gebonden en op haar zo nedergeset en haar met een vrouwenrok het hoofd heeft gedekt tot solange dat zijn drie cameraten alles in den huize hadden gevisiteerd ende opgepakt hadden enige klederen, dewelke zij ook medegenomen hadden en later van zijn mede-cameraten heeft gekocht voor 3 of 4 schellingen, zijnde omtrent zijn aandeel in den voorz. diefstal."

 

Galgenmaal

Het Loonse schavot heeft vermoedelijk gestaan op wat tot in onze tijd "'t Pleintje" werd genoemd. Voor het opstellen van het getimmerte kreeg Nicolaes Schoenmakers en later diens broer Adriaan telkens zeven gulden. Om een gevangene van de toren of "den castele" naar het schavot te brengen zag de vorster zich twee gulden en tien stuivers toegewezen. Dat te Venloon geëxecuteerden werden tentoongesteld aan de galg, die zich bevonden moet hebben in de buurt van het huidige Leikeven nabij de grens van de gemeente Tilburg, herinnert men zich wellicht nog uit ons artikel van 1 maart ll. over de "Loonse Plakken".

Ten slotte pikken we nog uit de burgemeestersrekeningen, dat gevangenen de laatste dagen voor de terechtstelling aan eten, drinken en genotmiddelen kregen "wat van hun gading was". Tekenend voor de mentaliteit is, dat bij de kandidaten met de dood voor ogen de voorkeur uitging naar zulke onnozele zaken als drank en tabak. Aan deze traditie danken wij nu nog ons in zwang zijnde woord "galgenmaal", dat echter alleen in overdrachtelijke zin gebruikt wordt.

 

Alles wat we hierboven vertelden, lijkt lang geleden. Maar is het wel zo lang. Een goede tweehonderd jaar mag heel wat lijken met betrekking tot een mensenleven, in het licht van de geschiedenis telt het niet veel mee. Maar je zult dan toch maar net in zo'n tijd leven. Dit overwegende zijn wij er nu toch wel een heel stuk beter aan toe.

 

PIERRE VAN BEEK