Goirle overstroomd door 5.000 militairen
Het Nieuwsblad van het Zuiden - donderdag 12 april 1979
De fatale schoten te Serajewo van 28 juni 1914 en
de daarop volgende kettingreactie zette in snel tempo Europa in
vuur en vlam. Het begon allemaal ver van ons bed, maar de
consequenties beroerden spoedig ook Nederland in de vorm van de
op 31 juli afgekondigde mobilisatie van de Nederlandse Land- en
Zeemacht. Vooral onze stille grensgebieden zagen zich daardoor
uit de tredmolen van hun dagelijkse leventje gerukt. Stonden de
Duitsers immers al niet bijna te Poppel aan onze grens? Daar
zouden zij Nederland paraat vinden tot handhaving van zijn
neutraliteit. Dit betekende intussen wél een revolutionaire
ingreep in het voorheen gezapig voortkabbelende leventje van
grensdorpjes, waarvan de naam boven de rivieren voordien nog
nooit geklonken had. Één van deze dorpjes nu was Goirle.
Omdat er nog altijd een aantal leeft van
gedoodverfde "laatste der Mohicanen" die het dus zelf ervaren
hebben, maar het intussen kort dag dreigt te worden, vonden wij
het dienstig enige herinneringen vast te leggen. Het gaat
hierbij om een individueel, pretentieloos beleven in dat tijdens
die dagen even pretentieloze grensdorpje met zijn buitenissig
gespelde naam, welke "van verre" gekomen soldaten aanvankelijk
niet eens behoorlijk vermochten uit te spreken. Zo kondt ge hen
dan volkomen argeloos van Go-ierle en Gòjjerle horen praten. Dit
tot hilariteit van fabrikanten, wevers, boeren en andere in de
serail opgevoede inboorlingen. Ge moet u dat Goirle van nu bijna
65 jaar geleden eens even proberen voor te stellen. Het dorp
telde vermoedelijk nog geen 3.500 inwoners en daar wordt het op
een paar zomerse dagen plotseling overstroomd door een invasie
van 5.000 militairen. Dat betekende méér dan een verdubbeling
van het normale aantal inwoners en dat moest voor het grootste
deel allemaal worden ondergebracht.
De bron, waaruit wij putten, herinnert zich nog
die grote intocht, die op een namiddag begon. De spinraggen van
ruim zes decennia mogen misschien verdoezeld werken, hij meent
toch nog wel tot een globaal beeld te kunnen komen. Waarvan
nota! Voor hem, als jongetje van nog geen acht jaar, vormde het
concentratiepunt van de binnentrekkende troepen de kruising bij
Goirles toen nog enige kerk, de oude Sint Jans, en het later
afgebrande, oude gemeentehuis. Net als nu nog kwamen daar de
Tilburgseweg (De Kaaien in de volksmond), de Bergstraat (de
Berg) en de Kerkstraat (Ketsheuvel) bijeen. Wat daar te zien
was, betekende niet alleen een nooit eerder gekende drukte maar
tegelijkertijd een weergaloos schouwspel. Groot en klein kwamen
dan ook ogen en oren tekort.
Groot kijkspel
In Gool wisten ze niet zoveel van soldatengedoe.
Zeker, het dorp leverde jaarlijks zijn verplichte bijdrage voor
de lichting. Er zal wel eens zo'n dienstplichtige met een dagje
verlof in uniform hebben rondgelopen, maar daarmee was het dan
hoog en al op. Misschien kende men nog het verschil tussen een
korporaal en een sergeant. Zeker gold dit voor de jeugd. Maar
wat gebeurde daar nu opeens? Het leek alsof het hele Nederlandse
leger paradeerde met al de wapens die er bestonden. Er scheen
geen einde aan te komen. Het ging niet meer om die ene korporaal
of sergeant, die men dan wel eens gezien had, maar schier alle
militaire rangen passeerden de revue. "Tot de hoogste mieters
toe!"
Het meest spectaculair waren de "Gele Rijders".
Hoog te paard gezeten met op het hoofd de kolbak, welke men hier
tot heden alleen van de bereden marechaussee kende, verschenen
zij als eersten. Zoiets was in Goirle nog nooit vertoond. En ze
hadden nog wel kanonnen bij zich! Dingen, die de meesten maar
van naam of hoogstens van een plaatje kenden. De volgende morgen
bleken die zo bewonderde "Gele Rijders" met hun kanonnen hun
bivak te hebben opgeslagen op de wei of akker van "Boer Pul",
ongeveer tegenover de toenmalige St. Thomasschool van de fraters
en naast het kerkhof aan de zandweg wat nu de Thomas van
Diessenstraat is. Ook daar zijn ze niet lang gebleven.
Na die "Gele Rijders" bleven troepen
binnenmarcheren. Te voet, te paard en op de fiets. Rode huzaren,
blauwe huzaren, gewone infanterie, genie en artillerie. Sommige
troepen met muziek. Een heel korps met een als een vorst
uitgedoste en stafzwaaiende tambour-maître, die zijn borst fier
vooruitstak, voorop. Alles bijeen een kleurrijke verzameling van
krijgsvertoon, dat nog een extra effect kreeg door de blanke,
getrokken sabels van hen, die voor zo'n attribuut in aanmerking
bleken te komen.
Het hele dorp was in rep en roer. Tot groot
vermaak van de jeugd maar niet zonder bezorgdheid bij de
ouderen. Het zag er immers naar uit of zo maar meteen, daar
ginds op de Poppelse weg aan de grens, waar de Duitser al was
gearriveerd, de oorlog kon beginnen. Wellicht heeft deze
mogelijkheid door het hoofd gespeeld van een in hotel "De Kroon"
(Kees Mutsaers) ingekwartierde officier, die op zekere morgen
met een schotwond in het hoofd, naast zijn revolver in de
hotelmoestuin tussen de boontjes werd gevonden.
Kwartier maken
Voor wat de infanterie betreft marcheerden in
Goirle delen binnen van het 7de regiment, in hoofdzaak bestaande
uit Amsterdammers, het uit Amersfoort afkomstige 5de regiment en
het 9de uit Leeuwarden met hoofdzakelijk Friezen. Het
kwartiermaken geschiedde in vliegende vaart en met een tot dan
toe door de dorpelingen nooit gedroomde doortastendheid. Het
voornaamste wapen van de kwartiermakers bestond uit een stuk wit
krijt. Tot verbazing van de onthutste kleine man schreven zij op
de groene voordeuren van de lage wevershuisjes, zonder blikken
of blozen: "zes man, acht man, tien man" al naargelang het
uitkwam. Dwaasheid op het eerste gezicht!
De mensen die het betrof, hadden soms alleen een
bedstee voor het echtpaar of een met lange witkatoenen gordijnen
aan drie kanten afgesloten tweepersoonsbed, dat tegen een kale
wand van de witgekalkte woonruimte stond. Eventuele kinderen
sliepen op de zolder. Deze viel slechts te bereiken met een
tegen de zolderbodem opgehangen ladder, die elke avond van de
haak werd losgemaakt en naar beneden gelaten. "Hoe moet dat
nou?" zuchtten de mensen. "Dat kan toch niet!" en ze keken
onthutst naar het witte cijfer op hun voor kort nog zo
maagdelijke deur. Ze gingen ook eens bij de buurman rechts en de
buurman links kijken. "Hoeveel hebben jullie er?" "Wij hebben er
acht"... Er werd stro beschikbaar gesteld en wat onmogelijk had
geleken ging toch! Er gaan nu eenmaal veel makke schapen in één
hok. En luidt het parool niet: A la guerre comme à la guerre! In
tijden van oorlog moet je je aanpassen.
Boeren kregen hun stallen en schuren vol. Daar
zaten de cavaleristen met hun paarden erbij. Van de boeren waren
reeds eerder paarden gevorderd en vaak ook nog hun grote
boterhonden. Deze laatste gebruikte de landmacht voor het
trekken van de zware mitrailleurs. Ons is een geval bekend van
een boer, Jaon Bruers in de Kerkstraat, die - na vier en een
half jaar - zijn eigen gevorderd paard weer terugkreeg. Het
meest opmerkelijke daarbij was, dat het paard bij zijn terugkeer
naar de oude stal gewoontegetrouw zijn poot extra hoog oplichtte
om over de grondbalk van de smalle staldeur te stappen. Net
alsof het niet langer dan vier dagen was weggeweest.
Officieren
De officieren van de verschillende
legeronderdelen werden ondergebracht in hotel "De Kroon", bij
fabrikanten en in de betere woningen van de middenstanders. "Wij
hadden als eerste een 'blauwe officier' met een kolbak. Zal dus
wel een van de cavalerie geweest zijn. Die grote haren muts
stond met de bodem naar beneden op een stoel naast zijn bed. In
een onbewaakt ogenblik heb ik ze stiekem even opgezet. Zeg dat
ik hem 'geurde' tegenover een vriend want daar hadden ze een
officier zonder beremuts. Maar laat nu nog diezelfde avond onze
officier geruild worden met die van mijn vriend. Daar ging mijn
beremuts! Later heb ik wel eens gedacht, dat de muts-officier
van de 'betere komaf' was en daarom naar een fabrikant moest.
Dat die toevallig over enige huwbare dochters beschikte, kan óók
een rol gespeeld hebben. In Gool hadden die niet zo veel keus.
En wijd is rijk! Toen de oorlog al jaren voorbij was, is één
dochter bijna met een officier getrouwd en een andere zelfs
helemaal. Maar het was niet de officier van 'mijn beremuts'", zo
besluit onze zegsman dit verhaal over zijn kinderverdriet.
Er bestond in die eerste dagen van de
inkwartiering wel enige jaloezie en trots over wie de beste
inkwartiering en de sjiekste had. Zo is daar het verhaal van
Trien Adams, die tegenover de kerk een sigarenwinkeltje dreef,
waar - na het uitgaan van de laatste mis - heel wat rookwaar
over de toonbank ging. Ook zij had inkwartiering. "Wij hebben
enen helen hoge", zei ze tot haar buurvrouw. "Mee toch zo'n
schóón pak aon!" Diezelfde avond kreeg Trien "haren hoge" zo zat
als een kanon thuisgebracht. Het bleek de tambour-maître van het
militair muziekkorps te zijn. Dit moet waar gebeurd zijn. Wie
zou het trouwens niet willen geloven?
De valse plooien van de inkwartierrage van de
eerste dagen waren geleidelijk aan gladgestreken. Door passen en
meten was het leven weer leefbaar geworden. En ook al omdat
troepen over omliggende dorpen gedistribueerd werden. Desondanks
behield Goirle permanent een hoop militairen. O.a. waren
hiervoor de scholen in beslag genomen. Die waren in augustus
trouwens toch wegens de grote vakantie buiten gebruik.
Mee-eters
De soldaten betrokken hun maaltijden van de op
drie punten in het dorp opgestelde keukenwagens. Deze stonden in
"de Berg" op de spie waar Poppelseweg en Fabrieksstraat
splitsten, op de spie bij Kriest Robben, splitsing "De Kaaien"
of Tilburgseweg, en in de Kloosterstraat. Het "piepers jassen"
of aardappelen schillen geschiedde bij deze keukenwagens geheel
of gedeeltelijk met assistentie van vrouwen uit de bevolking.
Deze hadden daarmee dan een kleine verdienste of bij-inkomentje.
Al spoedig ontwikkelde zich bij die keukenwagens
een gebruik, dat er op wees, dat bij een bepaalde groep van de
bevolking de inkomsten bijzonder laag waren. Nadat de militairen
in hun veldketeltjes hun warme maaltijd in ontvangst hadden
genomen, trad er steevast een reeds wachtende troep vrouwen en
kinderen naar voren om het overschot van de veldgaarkeukens
dankbaar in ontvangst te nemen. Ook het soldatenbrood kuch werd
graag geaccepteerd. Wreed als de jeugd kan zijn, hoorden sommige
schoolkinderen zich wel eens denigrerend toevoegen: "Bij jullie
eten ze kuch!" En dat scheen dan verschrikkelijk erg te zijn.
Het benadrukte bestaande nood en gold als een "schande". Het
merkwaardige daarbij is dat er nauwelijks betere kwaliteit brood
dan kuch bestond. Maar er lag nu eenmaal een odium op.
De in Goirle gelegerde afdelingen zagen zich na
verloop van tijd naar elders verplaatst, maar doordat de oorlog
en dus onze mobilisatie bleef duren, kwamen ze later nog wel
eens in hun oude kwartier terug. Zo zijn er legerafdelingen
geweest, die tot drie keer en misschien meer in hun inmiddels
vertrouwd geraakte omgeving terugkeerden.
Gemoedelijkheid
Vooral in de arbeiderskwartieren groeide er vaak
een vertrouwelijke omgang. De soldaat behoorde praktisch tot het
gezin en men was aan elkaar gewend geraakt. Soldaat en burger
speelden gezamenlijk kaart of zaten op mooie zomeravonden samen
voor het huis te buurten. Hoewel er in de heiden zoals Rechte
Heide en aan de sinds jaren verdwenen "Hoeveberg" gepionierd
werd, wat o.a. bestond uit het aanleggen van loopgraven, was er
ook verveling. Jan soldaat hield zich bezig met het maken van
kleedjes op een soort spanraam. In menig
arbeidersgezin-met-inkwartiering kondt ge zo'n kleedje
aantreffen op de kap van de in de "goei kamer" staande
naaimachine.
De Amsterdammers
Het meest populair waren de Amsterdammers. Zij
begrepen de Brabanders en de Brabanders hen. Met de Friezen ging
het wat stroever. Naarmate we later zelf méér Friezen leerden
kennen, hebben we ons daarover ook steeds méér verbaasd. Totdat
we een verklaring vonden. Het moet aan hun taal gelegen hebben.
Die Friezen spraken onderling hun eigen taal en werden daardoor
wel als de Friese "knau-knau's" betiteld. De Goirlese mens kon
hen niet verstaan en kon evenmin meepraten. En dat wilden ze nu
juist zo graag! Daar zou de schoen gewrongen kunnen hebben.
Bij hun vertrek uit Goirle boden de Amsterdammers
"van het zevende" de Goirlese bevolking een daverende
afscheids-cabaretavond aan in de bovenzaal van café "De
Nijverheid" van Tienus Evers. Op die avond sloeg het meest in
een speciaal op Goirle geschreven lied. Door zijn kernachtige en
sympathieke inhoud is het jarenlang populair gebleven en nog
altijd leven er Goirlenaren, die de hele tekst kunnen opzeggen.
De Amsterdammers lagen hier "voor eeuwig" goed in de kast.
Na afloop van mobilisatie en oorlog verscheen in
de Telegraaf (28-12-1918) een ingezonden stuk, waarin op een
treffende wijze erkentelijkheid en dank aan de Brabanders
betuigd werd voor de wijze, waarop zij "vier jaar en vier
maanden lang" op zo'n plezierige en gulle manier de lasten van
de inkwartiering gedragen hebben. "En hebben we - zo zegt de
schrijver o.a. - niet ooit tegen elkaar gezegd: Stel je voor dat
Noord-Holland met deze inkwartiering bedeeld was!" En daarbij
schudde dan ieder bedenkelijk het hoofd. De auteur meende tot
slot, dat de "burger. overheid" maar eens wat extra's voor
Brabant moest doen in de vorm van verbetering van de "miserabele
hoofdwegen" in dit zo mooie land.
Bekende namen
Slechts enkelingen is het bekend, dat militairen,
die later in Nederland naam zouden krijgen, in Goirle in
kwartier gelegen hebben. Daartoe behoorde de KLM-directeur
Plesman, als officier in kwartier bij smid J. Kronenburg op de
hoek van de Watermolenstraat. Verder: de fabrikant Jan van
Besouw verleende gastvrijheid aan Louis van Gasteren, de
toneelspeler. Ditzelfde deed Sjefke van Besouw voor de latere
arts in Baarle-Nassau dokter Bloem-Van Gilse. De bekende
KLM-vlieger Van Weerde-Poelman heeft eveneens in Goirle gelegen.
Luitenant Plesman droeg een zwart uniform met rode kraag en was
vermoedelijk officier van bijzondere dienst. Hij kwam over als
een bravoerige, kwajongensachtige figuur, die tussen zijn
collega's niet "au serieux" genomen werd. Dit vooral door zijn
vaak herhaalde bewering, dat hij - na zijn afzwaaien -
vliegenier zou worden. Dit klonk in die dagen gewoon absurd!
Alle lachers van toen hebben ongelijk gekregen.
Een typische rol speelde in de eerste
mobilisatiedagen de Landweer. Zij bestond uit met groot verlof
afgezwaaide militairen uit de streek. Toen reeds nagenoeg alle
eerzame huisvaders, die inmiddels soms aardige buikjes
gecultiveerd hadden maar zich nu weer onverwachts in 's konings
blauwe wapenrok moesten hijsen. Dat betekende een hele
consternatie. Zeker als het tuniek met touwtjes moest worden
dichtgeregen (historisch!) of de kat in de kwartiermuts gejongd
had (dubieus-historisch). Deze huisvaders stonden bij Poppel als
eersten aan de grens. Die lag toen een paar honderd meter
dichter bij Goirle dan thans het geval is.
Tussen Nederlanders en Duitsers ging het daar
nogal gemoedelijk toe. Men maakte elkaar het leven niet zuur. Zo
was er een tijd dat de Duitsers in café "In den Vrede" op
Brabants gebied en tegenover het Nederlandse grenskantoor
kratten bier mochten komen halen. Onze zegsman heeft in latere
jaren echter toch ooit aan de grens een klein etiketje gezien
met een waarschuwing voor de Duitsers aan de Poppelse grens. Die
tekst luidde: "Sie sind in Holland. Gehen Sie zurück oder Sie
werden interniert!" Aan die grens werd tijdens de oorlogsjaren
behoorlijk gesmokkeld. Tot zelfs de Nieuwe Tilburgse Courant
toe. Men was aan de overkant van de meet gek op nieuws uit een
neutraal land.
Einde tijdperk
Toen de oorlog tegen het einde liep, vroegen
sommigen in Goirle zich wel af hoe het dorpsleven zou zijn als
al die militairen verdwenen waren en de nagenoeg stilliggende
industrie weer eens op gang zou komen. De terugtrekking
geschiedde echter geleidelijk. De Belgische vluchtelingen van de
eerste oorlog konden naar huis of waren in Goirle inmiddels zo
goed ingeburgerd, dat ze er bleven hangen. Zonder schokken of
stoten geraakte het leven weer in normale banen. Maar toch was
er iets veranderd. Het "belle époque" had zijn definitief einde
gevonden. Een dikke streep sloot een stuk historie en tijdperk
af. Zo spraken de mensen in de vorm van tijdsbepaling voortaan
van "voor en na de oorlog" zonder te vermoeden, dat die zich nog
eens herhalen zou...
PIERRE VAN BEEK