Mariakapel zag bewogen tijden
Het
Nieuwsblad van het Zuiden - zaterdag 26 april 1969
Oisterwijk - 'Trouwlaantje'- archief Pierre van
Beek
Als de eeuwenoude lindeboom op De Lind te
Oisterwijk eens kon spreken, wat zou hij dan veel weten te
verhalen. In de loop der eeuwen heeft zich daar omheen heel wat
afgespeeld, want Oisterwijk was niet voor niets de hoofdplaats
van het kwartier Oisterwijk, een der vier kwartieren, waarin
eens het platteland van de Meijerij van 's-Hertogenbosch was
verdeeld. Hij zou spreken van opkomst en bloei, een
aaneenschakeling van in onze tijd nog nauwelijks voorstelbare
ellende door rovende en plunderende troepen, brandstichtingen
van niets ontziende wreedheid, beeldstormerij en de pest. Daarna
een langzaam herrijzen en een nieuwe opkomst met een nieuwe
bloei, weliswaar niet om de vroegere historische positie te
hernemen, maar wel om opnieuw een naam met klank en glans te
worden in het kader van een moderne tijd.
Dat nieuwe Oisterwijk ontmoet ge, bij wijze van
spreken, welhaast iedere dag hier of daar in publicaties.
Daarover zullen we het daarom nu niet hebben. Liever willen we
stilstaan bij een verdwenen historisch object, dat in Oisterwijk
geschiedenis heeft gemaakt. Het is de nu geheel verdwenen kapel
van Onze Lieve Vrouw ter Linde, eens middelpunt van een grote
Mariadevotie tot ver in de omtrek. Die kapel stond aan het einde
van het zg. Trouwlaantje, vroeger O.L. Vrouwlaantje geheten, op
de plaats, waar zich - sinds 1900 - Oisterwijks nieuw raadhuis
bevindt.
De oud-kapelaan van Oisterwijk A. Huybers heeft
over de geschiedenis van de kapel heel wat bronnen nagegaan en
aan de hand daarvan, op zijn romantiserende wijze, fascinerend
geschreven in zijn "Oud Oisterwijk". Bij hetgeen volgt maken we
daarvan een dankbaar gebruik. Dit stukje historie is best in
staat ook anderen dan Oisterwijkers te boeien. Dat dachten we
tenminste.
Hoe zag die Oisterwijkse kapel er uit? De
katholieke, Amsterdamse emancipator Alberdingk Thijm
(1820-1889), die in Tilburg met een straatnaam werd vereerd,
weet daarover - in het kader van een 13de-eeuwse legende, die
wij voorlopig buiten beschouwing laten - heel wat te vertellen.
Tenminste voor wat het interieur betreft. De kapel bestond uit
een portaal en twee vertrekken. Links aan de achterhelft was een
"gerwekamer" (sacristie) uitgebouwd. Een eiken beschot met
klapdeur scheidde het portaal van de voorkerk of het eigenlijke
schip. In het koor hingen drie met waskaarsen omringde lampen.
Door een fijnbewerkt koperen hek, dat van de vloer opklom tot
het spitse gewelf en waarvan het middengedeelte als een deur kon
geopend worden, keek men op het altaar. De muren onder de
gebrandschilderde vensters waren met taferelen uit de
kerkgeschiedenis beschilderd. Maria kwam hierin herhaaldelijk
voor. De drie vensters brachten de droeve, blijde en heerlijke
geheimen van de H. Maagd in beeld. Het Mariabeeld met het kind
op de arm, de kroon op het hoofd en de maan onder haar voeten
stond op een kraagsteen boven het altaar, dat was uitgerust met
arkvormige, metalen relekwiekasten en versierd met gesmeed en
gegoten beeldwerk en kleurrijk gesteente. De steeds gesloten
koperen deur ging alleen open voor de geestelijke die het
beneficie bediende, gesticht ter ere van de H.H. St. Antonius,
Sebastiaen en Catharina. Deze drie heiligen plus St. Joseph
stonden afgebeeld op de dammen tussen de koorvensters. Aan beide
kanten van de gesloten vlechtwerkdeur was tegen het hek een
doorlopende knielbank aangebracht, "uitgehold door veelvuldig
gebruik". Tot zover Thijm.
Verbeelding
Kapelaan Huybers maakt er een hobby van in zijn
werk voortdurend dichterlijke verbeeldingen op te roepen. "Hoe
moet Oisterwijk met zijn 12.000 zielen, destijds 'de bloem der
Vrijheden' genoemd, hoe moet Oisterwijk en zijn kapelleplein in
dat bloeiende tijdperk schilderachtig zijn geweest", roept hij
retorisch uit. In de geest ziet hij het zo: "Middenin de lieve
kapel, in de schaduw der ruischende linde, wijd in het lange
ronde de huizen en huisjes met trap- en spitsgevels en breede
schoorsteenen, de kleine venstertjes in lood gevat, met
opengeslagen halfdeuren, waarover de vrouwen geëlleboogd liggen
te praten, of waaruit de welvarende wolwevers en brouwers
stappen, in vromen opgang naar de Lieve Vrouwe ter Linde. Zie,
daar gaan ook Oisterwijks edelen, de mantel even opgetipt boven
den vastgehouden degen, de heeren van Veen en van Brederode uit
Wijenbergh en Durendael, en hunne edelvrouwen, vlugge pages aan
den kleedzoom"...
Mooi is dit allemaal wel. Laten we er dus maar
even van meegenieten. De schrijver is zich ook wel van zijn
fantasie bewust en haast zich dan weer met beide voeten op de
begane grond te komen. Met een grote stap komt hij terecht in de
tijd kort na het Twaalfjarig Bestand met Spanje toen Oisterwijk
weer een veer van de lippen kon blazen. Van te voren was er
echter heel wat ellende doorstaan. Moord, brand en plundering
waren aan de orde van de dag geweest, echter zonder de
Mariadevotie te kunnen vernietigen. Had zich immers niet reeds
vóór 1400 een aanzienlijke Lieve-Vrouwe-Broederschap
gegroepeerd? De papieren van deze broederschap bevonden zich
rond 1923 ten huize van J. Blomjous in een vermolmde kist.
Branden
Volgens Oisterwijks pastoor Josef Geld. v.
Rijckel, een Brabantse aristocraat, die van 1616 tot 1626
pastoor was, hebben de "geuzen", die de gemeente twee maal
platbrandden, tegelijk met de kerk ook de kapel op de Lind in
brand gestoken. De muren bleven staan maar de kapel brandde
inwendig uit en ook het oude beeld stond in de vlammen. Dit
geschiedde onder graaf van Hoheniche, 10 juni 1587, terwijl hij
terugtrok voor het leger van Houtepenne. Huybers noemt de
vermelding van het in brand steken van de kapel, tegelijk met de
kerk, een vergissing. De betrouwbare kroniekschrijver van den
Hoevel (Heuvel) zegt er niets van. Volgens Van der Aa zou de
kapel niet in 1587, maar in 1583 verbrand zijn.
Wichmans brengt een "authentiek afschrift" van
een onder ede afgelegde verklaring van Theodorus Gerardus van
den Wiel, schepen, en Lambertus van den Heuvel, secretaris der
gemeente Oisterwijk, notarieel opgemaakt. De twee getuigen
verklaren daarin, dat Leonardus Laurensz. tot genezing van zijn
zieke vrouw Anna de belofte doet een nieuw Moeder-Godsbeeld in
de kapel ter Linde te zullen plaatsen, ter vervanging van de
oude door de geuzen verbrande beeltenis. Op hetzelfde uur dat de
belofte werd uitgesproken, voelde Anna zich genezen (1604).
Wichmans produceert nog een tweede authentiek afschrift met
dezelfde ondertekenaars als boven over een opvallende genezing
in 1626 tijdens het pastoraat van Van Rijckel. In 1604 wordt
begonnen met herstelwerk aan de kapel in verband met de geplande
plaatsing van het beeld van Laurensz. Er komt een nieuw dak, de
muren worden nagezien enz. Vooral van binnen is alles "prachtig
bewerkt in nieuwe stijl" (renaissance??). Er wordt hier iedere
dag een mis gelezen.
Waar Huybers een bezoek ensceneert aan de kapel,
via het met linden beplante Lieve-Vrouwlaantje, later
"herenlaantje" en thans "trouwlaantje" genoemd, spreekt hij van
"rooden baksteen, met schaduwhoeken van uitpuilende steunberen,
waartegen klimop omhoog trekt". Verder van "'t gebogen
portaaltje" en een rond wijwatervaatje, dat - als enige laatste
overblijfsel der kapel (in 1923) te zien is op het raadhuis. Het
beeld "ziet" hij: "gestoken in fluweel met zilverdraad doorstikt
en bezet met steentjes in kroon en haarwrong".
Raadhuis
De verovering van Den Bosch door de Staatsen
(1629) betekende ook voor het platteland van de Meijerij een
keerpunt o.a. op religieus gebied. De eredienst te Oisterwijk
spartelde daar voorlopig aardig doorheen. Met de vrede van
Munster (1648) was het echter afgelopen met de
godsdienstvrijheid. Omstreeks die tijd werden zowel de grote,
fraaie kerk als de kapel gesloten. Volgens "wel vaststaande"
overlevering heeft de familie Van Roessel het Mariabeeld in
bewaring genomen en er een "Lieve-Vrouwekamerke" voor ingericht.
Het huis van Van Roessel (naast het huidig hotel "De Zwaan") lag
schuins tegenover de kapel en er was een kaarsenmakerij in
gevestigd. De kapel werd mogelijk als protestantse school
ingericht.
Al bracht de komst der Fransen in 1672
verlichting van de Staatse druk, van een herleefde Mariadevotie
is niets gebleken. De kapel raakte steeds meer in verval. In
1727 werd ze veranderd in een raadhuis, waar de protestantse
schout en dito schepenen en burgemeesters zetelden. Na de tweede
komst der Fransen in 1795 danste Oisterwijk tegenover de
voormalige kapel om de vrijheidsboom en in 1815 luidden de oude
angelusklokjes Napoleon uit en koning Willem I in. Een
pentekening van vóór 1836, die als bijlage werd verstrekt in de
trommels beroemde Oisterwijkse moppen, vertoont de
raadhuiskapel, met daarachter de lindeboom uit de kroon waarvan
nu een mast omhoogschiet. Onder de vrijheidseik staan, bij hun
stukken, twee "rijers" met kolbakken op wacht, de lange kapotjas
vastgeknoopt over de gele "attila". Oisterwijk heeft in deze
tijd weer eens inkwartiering. Nu in verband met de Belgische
Opstand.
Gesloopt
In 1836 onderging het raadhuis nogmaals een
verbouwing. De steunberen werden weggekapt, de muren in het
vierkant afgeplat en boven in de gevel verrees een wit
driehoekveld. Dan volgt de tijd van de zo vaak in Tilburg
verblijf houdende Willem II, de held van Quatrebras, een naam
die we nu nog kennen voor het kruispunt van de Bosscheweg met de
weg Oisterwijk - Udenhout (1840-1849). De kapelklokjes luiden
over Willem III (1849-1890) en de gebarsten muren dragen nog de
proclamatie van de troonsbestijging van koningin Wilhelmina op
31 aug. 1898. De kapel heeft veel lief en leed in de loop der
geschiedenis doorstaan totdat het definitieve einde kwam door
sloping in 1899. Sinds 1900 heeft zij plaats gemaakt voor het
nieuwe gemeentehuis.
En hoe zat het al die tijd met het
Lieve-Vrouwebeeld? Veel jaren heeft dit gestaan in het kamerke
van Van Roessel en daar mensen getrokken. Tijdens de Belgische
Opstand echter was het verhuisd naar 'n zolderkast bij Van
Roessel om later weer naar het kamertje terug te keren. Zo'n
veertig jaar heeft het daar gestaan en tot omstreeks 1860
regelmatig bezoekers getrokken al behoorden de grote bedevaarten
tot het verleden.
"Vergeten"
Rond 1870 was het beeld nagenoeg vergeten. Het
stond "voor evenveel" in een doorgang of keukentje nabij de
werkwinkel (ververij). In een voorhuis werd hier herberg
gehouden. Van enige devotie was geen sprake meer. Toch voelde de
toenmalige eigenaar of bewaarder er niet veel voor het aan de
kerk te geven. Het bezat altijd nog de waarde van een soort oud
familiestuk. Bij de dood van de persoon in kwestie Arnoldus van
Roessel is het, na een paar maanden elders te hebben gestaan,
onder dak gebracht bij de familie Kluytmans-Van Roessel, waar
het op een zolderkamertje was geplaatst. Hier trok het in 1909
en wel juist op het feest van O.L. Vrouw Onbevlekte Ontvangenis,
de aandacht van de geschied- en kunstkenner dr. Xavier Smits
(o.a. oud-rector van de fraters te Goirle). Dankzij diens
bemiddeling en die van anderen verhuisde het oude beeld op
nieuwjaarsavond van 1910 naar de pastorie van pastoor Van der
Meijden.
Zwaar gehavend
De sporen van al de beroeringen der tijden waren
er echter duidelijk op achtergebleven. Het verkeerde in een
erbarmelijke toestand zodat het 11 februari nogmaals op reis
moest. Nu naar het atelier van dr. Cuypers te Roermond om onder
diens toezicht gerestaureerd te worden. Het beeld, dat een
hoogte heeft van 1.15 meter, bleek - voor wat de Maria betreft -
uit notenhout te bestaan. Het kindje daarentegen was van
perenhout. 31 juli van hetzelfde jaar betekende voor Oisterwijk
de grote dag. Met veel luister werd Onze Lieve Vrouw ter Linde
in een speciale kapel van de parochiekerk weer ten troon
verheven. In lyrische ontboezemingen, die hem wel waren
toevertrouwd, geeft de schrijver uiting aan zijn enthousiasme
daarover: "Zo stond dan het beeld. Evenals vroeger komen jong en
oud, arm en rijk weer biddend, evenals vroeger hoort en
verblijdt Maria hare kinderen. Wichmans en Van Rijckel moesten
dat nog eens gezien hebben!"...
Achter een in de kapel ingemetselde gedenksteen
berust een perkamenten oorkonde met als tekst:
"Op heden, den 31en Juli 1910, feestdag van de H.
Ignatius van Loijola, heeft de Zeereerwaarde Heer Joannes van
der Meijden, pastoor dezer parochie, het oude beeld van O.L.
Vrouw ter Linde in deze kapel ter verering geplaatst, in
tegenwoordigheid van de Weleerw. Heeren kapelaans A. Huybers en
J. Joosten, en van de Heeren kerkmeesters H. van Beckhoven, A.
Berkelmans, W. Koolen en J. Blomjous. Nadat het beeld gedurende
de 'Reformatie' uit de kapel verwijderd was, en in de maand
Januari 1910 is teruggebracht in een geschonden toestand, is 't
in de kunstwerkplaatsen van de Heeren Cuypers en Co. te
Roermond, onder leiding van den Heer Dr. Cuypers zorgvuldig
hersteld.
Handtekeningen. Oisterwijk, 31 juli 1910"
De schrijver, die de plechtigheid zelf heeft
meegemaakt, toont zich echter niet helemaal tevreden. Er moet
een openbare huldiging buiten het kerkgebouw in de volle straat
komen. Zo ver was het op 3 mei 1913. Verleden en heden reikten
elkaar na 300 jaar de hand onder de linde. Nadien steeg het
aantal pelgrims weer. Op 24 september 1917 zag de Lind er 5000
zodat "de volksmassa het kerkportaal uitpuilde tot halverwege
het plein". Één ding is er echter niet gebeurd: de kapel op de
Lind werd nooit herbouwd.
Een beetje jaloers op Oisterwijk zijn we wel. De
hele odyssee van het beeld van Onze Lieve Vrouw ter Linde in de
tijd van de Generaliteitslanden hebben we kunnen volgen. Bij het
lezen daarvan gaan de gedachten onwillekeurig uit naar de
Hasseltse kapel te Tilburg. Ook dit beeld is aan de zwerf
geraakt. Een deel van zijn geschiedenis heeft wel parallel
gelopen met het Oisterwijkse beeld, nl. dat het in veiligheid
werd gebracht voor de reformatie. Men is echter het spoor
bijster geworden. De hoop, dat het nog eens ooit ergens opduikt,
durven we niet te koesteren. Oisterwijk heeft in ieder geval in
dit opzicht meer geluk dan Tilburg gehad.
PIERRE VAN BEEK