CUBRA

INHOUD PIERRE VAN BEEK
HOME 
BRABANTS
KUNST
FOTOGRAFIE
TEKSTEN
AUTEURS
AUDIO
SPECIAAL

PRINT

Pierre van Beek - Heemkunde-artikelen

 redactie: Ben van de Pol

 

Nederland mobiliseert

Het Nieuwsblad van het Zuiden - zaterdag 25 juli 1964

Na de zich snel ontwikkelende gebeurtenissen in Europa in de julimaand van 1914 mobiliseerde Nederland op 31 juli. Merkwaardig genoeg nog eerder dan Duitsland, waar weliswaar de oorlogstoestand heerste maar toch nog niet officieel mobilisatie was afgekondigd. Nederland wilde blijkbaar op alle eventuele gebeurtenissen voorbereid zijn, wat gezien de spoedige schending van de Belgische neutraliteit geen overbodige luxe was. Vóór deze inval stonden de Nederlandse mannen bewapend aan de grenzen en het is ongetwijfeld mede hieraan te danken geweest, dat de Duitsers onze neutraliteit eerbiedigden. Later zou dit van Duitse zijde als een fout in de strategie beschouwd worden, reden waarom het in mei 1940 anders geschiedde.

 

Direct na het besluit van de Nederlandse regering de mobilisatie af te kondigen, werden overal in den lande de openbare kennisgevingen aangeplakt, die in zwart-alarmerende letters als die van een rouwkaart de dienstplichtigen onder de wapenen riepen. De tekst van deze oproepingen luidde als volgt:

 

OPENBARE KENNISGEVING NATIONALE MILITIE

 

De burgemeester der gemeente ....................

ontvangen hebbende van den Minister van Oorlog onderstaand telegrafisch bericht:

 

ALLE MILICIENS MET SPOED OPKOMEN

 

Datum van opkomst: ...............

 

Roept dientengevolge de miliciens-verlofgangers van de ZEE- en van de LANDMACHT van alle lichtingen, in deze gemeente verblijfhoudende, op om zich, op bovengenoemde datum, op de wijze als voor opkomst onder de wapenen met spoed is vastgesteld, naar de voorgeschreven plaats van opkomst te begeven.

Zij worden voorts opmerkzaam gemaakt, dat deze openbare kennisgeving rechtens voldoende is en dus den verlofganger bij niet opkomst in verzuim stelt.

De Burgemeester voornoemd

 

Wij maakten die mobilisatiedagen als kleine jongen mee in een grensdorp. En hoewel wij geen begrip hadden van wat mobilisatie betekende en nog veel minder iets begrepen van de achtergronden, behoren die mobilisatiedagen tot onze diepste en mooiste jeugdherinneringen. De grote zomervakantie was immers net ingezet. Gisteren nog zwierven we door de rustige velden en bossen en nu ineens werd dat grensdorp overstroomd door met pak-en-zak opmarcherende troepen van allerlei wapens. Sommige waren op doortocht naar elders, andere werden hier ingekwartierd. Duizenden en duizenden soldaten kregen we te zien. Zij overspoelden de inwoners van de plaats zelve, die plotseling haar gezapige rust verloren had en nu de hele dag door krioelde als een mierennest.

"Het werd oorlog", zeiden de mensen en wij - in onze kinderlijke verbeelding - konden in al die verschillend uitgemonsterde legeronderdelen, die de revue passeerden, geen vriend of vijand onderscheiden. Pas toen een oudere makker verzekerde, dat al die soldaten, hoe ze er ook uitzagen, kwamen om ons te helpen, voelden we, dat Nederland er maar wat goed voorstond en dat we deze oorlog zeker zouden winnen.

 

Groots schouwspel

Nooit hadden de dorpelingen zoveel militairen en van zoveel onderdelen bijeengezien. Daar had je de binnenmarcherende infanterie met een muziekkorps voorop en helemaal aan het hoofd een martiale tambour-maître, die door de jeugd als de aanvoerder van het hele leger werd beschouwd. Er waren de rode huzaren, de blauwe huzaren, toen uiteraard nog allen te paard, en als meest spectaculair schouwspel van alles waren er onvergetelijke "Gele Rijders", kerels als bomen, die nog groter leken dan ze waren door de hoge, harige kolbakken op het hoofd. Met getrokken sabel reden zij te paard binnen en zij voerden zelfs kanonnen met zich mee. Echte kanonnen! Wie van de mensen van het dorp had er ooit een echt kanon gezien? In het licht van vandaag waren het bespottelijke pief-poef-paffertjes, maar in die dagen van 1914 moest daarmee een oorlog gewonnen worden. Eenzelfde meewarige glimlach valt nu nog moeilijk te onderdrukken als we terugdenken aan de zware mitrailleurs. Ze werden door hondenspannen getrokken zoals in Alaska dit nu nog met de sleden van de Eskimo's geschiedt. Er waren bij de boeren gerequireerde karhonden onder, maar ook grote, lobbige sint-bernards, die voor de jeugd een attractie op zich vormden daar het hele dorp geen sint-bernardshond rijk geweest was.

Bij de aankomst van de troepen werden de geweren in de rotten gezet en als 't inrukken gecommandeerd was, vielen de militairen in groepjes neer op de plaats waar ze stonden, wachtend tot het bevel kwam om verder te marcheren of op het moment, dat ze werden afgevoerd naar hun plaats van inkwartiering: de nu leegstaande scholen en de huizen der burgers.

 

Legerkamp

In die eerste mobilisatiedagen was ons hele dorp een groot legerkamp en er moet door de bewoners zelf wel heel weinig gewerkt zijn. Voor de jeugd betekende al deze ongekende drukte een kolfje naar haar hand. Zij verbroederde al heel vlug met de soldaten. Aanvankelijk wat schuchter schoof zij zich tussen de rustende troepen en als dan een soldaat opdracht gaf ergens een pakje sigaretten te gaan halen of een reep chocolade, was in één slag het ijs gebroken. We aasden gewoon op boodschappen doen voor de soldaten. Niet alleen omdat er altijd wel een cent fooi afviel, maar ook omdat we ons een onderdeel van het Nederlandse leger waanden.

"Dubec" en vooral "Red Fox", de laatste in papieren doosjes met een rode vos erop gedrukt, waren de sigaretten van de soldaat van 1914 en als chocolade at hij "Kwatta manoeuvre-chocolade" zoals de fabrikant zijn produkt handig genoemd had en waarop een soldaatje stond afgedrukt dat men voor cadeaus kon inwisselen. De jeugd vocht om deze Kwatta-soldaatjes, ook een der redenen waarom zij voor soldaten boodschappen deden en rondzwierf op plaatsen waar de troepen gerust hadden.

De hoeveelheden chocolade, die het Nederlandse leger in de mobilisatiejaren verorberde, was van dien aard, dat de militairen ten slotte de bijnaam van "Kwatta-soldaten" verwierven met de ironische toevoeging, die ook op de verpakking der repen stond: "blijven altijd geldig".

 

Landweer met buikje

Tot de in de eerste dagen opgeroepenen behoorden ook de mannen van de Landweer. Bezadigde huisvaders van boven de veertig, die hun militaire kloffie al lang vergeten waren, maar zich nu plotseling voor de noodzaak gesteld zagen dit weer op te duikelen uit de motteballen. Maar dat had niet altijd echt in de motteballen gezeten, zodat de motten er geducht in huisgehouden hadden. Erger waren echter nog de buikjes, die in de loop der jaren deze huisvaders gecultiveerd hadden. Bij menigeen kon het "jeugduniform" - men droeg toen donkerblauwe tenues met koperen knopen - in de verste verte niet meer worden dichtgeknoopt. Speciaal was dit het geval met de enige hotelhouder ter plaatse, die - uitgaande van de gedachte "A la guerre comme à la guerre" zich doodgemoedereerd bij zijn commandant meldde in een tenue, dat hij met een touwtje had dichtgeregen als een schoen met een veter.

 

Inkwartiering

De inkwartiering van de eerste mobilisatiedag vormde een sensatie apart. We hebben ons steeds afgevraagd hoe het mogelijk was die duizenden militairen onder dak te brengen. Met honderden tegelijk werden ze op stro opgepropt in inderhaast leeggeruimde schoollokalen en cafés, maar ook de gewone burgers kregen hun deel. In de kleinste arbeiderswoningen werden vaak zes tot tien militairen op open zolders gestopt als haringen in een ton. Geen wonder, dat het huiselijke leven hierdoor gedesorganiseerd werd. Maar de mannen waren welkom. Ieder maakte van de nood een deugd.

Onze ouderlijke woning werd met drie officieren vereerd, maar wij hadden enkel oog voor die luitenant van de huzaren wiens grote kolbak omgekeerd op een stoel in de salon lag en welk hoofddeksel, in een moment dat daartoe de kans schoon was, tot de schouders over ons hoofd gleed zodat we er bijna in stikten. Aan deze kolbak zit ook de herinnering van ons eerste kinderleed doordat "onze huzaar" verkeerd was ingekwartierd en hij met een andere officier zijn plaats moest ruilen. Toen raakte een speelgenoot in het trotse bezit van "de kolbak". Het was voor ons een hele degradatie, die we de bevelvoerend "generaal" nooit vergeven hebben.

Hoe weinig notie men trouwens in het dorp van militairen had en hoe trots en naijver over de inkwartiering een rol speelden - ook bij de groteren - moge blijken uit het verhaal van de sigarenwinkelierster, die fier vertelde dat zij "toch zo'n hoge" ingekwartierd had gekregen. Waarom zou men een zo gegalonneerde en opgetuigde tambour-maître, die aan het hoofd van de troep stokzwaaiend opmarcheerde, ook niet voor "een hoge" aanzien. De goede man werd helaas die eerste avond, door twee militairen, stomdronken in zijn kwartier thuisgebracht. De tambour-maître is vrij spoedig uit het gezichtsveld verdwenen maar het verhaal van "de hoge" leefde nog jaren voort.

Na de grote drukte van de eerste mobilisatiedagen paste eenieder zich aan de nieuwe situatie aan. De militairen sloten spoedig vriendschap met de burgers. Voor oefening uitrukkende secties en compagnieën behoorden tot het trouwe beeld van iedere dag, dat van tijd tot tijd extra verlevendigd werd bij massale troependoortochten van grote legereenheden, waarbij de bewoners van te voren verzocht werd kuipen met drinkwater langs de straat klaar te zetten tot lafenis van manschappen, paarden en honden.

 

Vluchtelingen

Nieuwe moeilijkheden bracht de val van Antwerpen op 10 oktober 1914, toen stromen zwaar bepakte vluchtelingen op boerenkarren, sleperswagens en zelfs grote verhuiswagens over de Nederlandse grens kwamen en gedeeltelijk in grensdorpen bleven hangen. Maar dit kon er ook nog wel bij! Sommigen van hen zouden ook na 1918 definitief in Nederland blijven.

Niemand was zich toen echter al bewust, dat men ooggetuige was van het einde van een tijdperk in de geschiedenis. Wel vroeg men zich af hoe het leven in ons dorp toch zou zijn als die oorlog eens voorbij was en alle militairen weer vertrokken zouden zijn. Dit voltrok zich echter nogal geleidelijk. En toen de laatste "wachies" geklopt, de laatste "piepers gejast", de "kuch" en de "rats" uitgedeeld waren en de laatste straffeling uit de "petoet" bevrijd was, bleven een romantische herinnering en wat nieuwe woorden voor de vocabulaire van de dorpelingen. Het nieuwe getij, dat was ingezet, zou zich pas later manifesteren. En hoe onschuldig lijkt dit alles thans in het licht van wat Nederland vijfentwintig jaar later zou gaan beleven!

 

PIERRE VAN BEEK