De
voorbije zomer hebben wij een artikel gewijd aan Nederlands
merkwaardigste gemeente op gebied van grensscheidingen. Bij
menigeen is toen ongetwijfeld de vraag gerezen hoe een
dergelijk archaïsme en toch eigenlijk chaotische toestand op
de dag van vandaag nog kan bestaan en waarom daaraan, in de
eeuwen door, nooit eens een eind werd gemaakt. Nederland heeft
tot het einde van de 18de eeuw vele enclaves gekend. Die zijn
echter allemaal successievelijk verdwenen. Die van
Baarle-Nassau daarentegen blijken over zó'n taai leven te
beschikken, dat ze alle tijden konden trotseren. Verder dan
tot enige wijzigingen in de grenzen van de enclaves is het
nooit gekomen. Wat niet wil zeggen, dat er niet op gezette
tijden pogingen werden aangewend tot een meer normale situatie
te komen. Dr. F.A. Brekelmans, een geboren Brabander, vertelt
daar heel wat van in zijn proefschrift uit 1965 onder de
titel: "De Belgische enclaves in Nederland". Het is
dit proefschrift, dat wij bij hetgeen hier volgt tot leidraad
nemen.
De
zonderlinge territoriale toestand te Baarle is al zeer oud.
Brekelmans meent, dat hij zijn oorsprong vindt in een
voogdijverhouding tussen de abdij van Thorn en de Hertog van
Brabant. En hoe komt Baarle aan zijn namen van Hertog en
Nassau? Tegen het einde van de twaalfde eeuw schijnt de
souvereiniteit over Baarle bij de Hertog van Brabant te hebben
berust, wat valt af te leiden uit een tweetal oorkonden
omstreeks 1198, volgens welke de hertog de hoge rechtsmacht
over een deel van Baarle aan de heren van Breda-Schoten geeft.
De hertog behield echter de souvereiniteit over de gronden,
die hij vóór 1198 aan zijn dienstmannen had uitgegeven. Deze
gronden bleven rechtstreeks tot het hertogdom behoren en toen
er een dorp van eigen structuur was ontstaan, ging men spreken
van Baarle onder de hertog of Baarle-Hertog. De rest van de
"gemeente" kwam in haar geheel aan de heer van Breda
en werd bij diens land - het land van Breda - ingelijfd.
Toen
de Nassaus in 1404 heer van Breda waren geworden, ging men
spreken over Baarle onder Nassau of kortweg Baarle-Nassau.
Deze toestand bleef nagenoeg onveranderd tot ca. 1648.
Baarle-Hertog werd toen voor de hertogelijke administratie bij
het land van Turnhout gevoegd. Zeker reeds in 1363 komt het
als onderdeel van dat gebied voor. Baarle-Nassau was en bleef
bij het land van Breda. Hier - reeds in de veertiende eeuw -
ligt de kiem van de verdeling van het Baarlese gebied over
twee staten. Rector Van de Broek zegt in zijn "Bijdragen
tot de Geschiedenis van Baarle", dat er rond 992 al een
tweevoudig Baarle bestond.
Zonder
rekening te houden met de fijnere nuanceringen, die sommigen
aan het begrip "enclave" geven, kan men populair
zeggen, dat we er eigenlijk onder verstaan gebiedsdelen van
een staat, die omsloten worden door het terrein van een andere
staat. We praten dan vanuit het standpunt van de staat, waarin
de afgesloten gebieden liggen. In ons geval Baarle-Nassau
zullen de Belgen echter van enclaves spreken.
Proces
van eeuwen
Afpaling
van de enclaves bleek vóór de invoering van het kadaster
nooit op een bevredigende wijze mogelijk. Ze waren zo grillig
van vorm, dat er aan plaatsing van grensstenen niet behoefde
gedacht te worden. Deze grilligheid is een gevolg van een
eeuwenlang proces van samenvoeging, splitsing en andere
veranderingen. Door deze situatie is het dan ook moeilijk uit
te maken welke enclave authentiek is en in hoeverre. Voor ons
is dat evenwel ook van geen belang daar we de toestand nemen
zoals hij momenteel is.
Met
inbegrip van de dorpskom onderscheidt Brekelmans een
vijfentwintig Belgische enclaves, daarnaast een tiental
Nederlandse percelen, gelegen in Belgische enclaves, en dan
nog Nederlandse enclaves in België, waaronder een perceel
"De Blokken", dat - in tegenstelling tot de andere -
tenminste nog door een "landtong" met Nederland is
verbonden. Deze mededeling alleen is wel voldoende om in
wanhoop naar het hoofd te grijpen als men tot taak zou krijgen
de situatie hier eens even uit de doeken te doen. Op enige
spectaculaire exponenten hiervan, die het bij de bezoeker van
Baarle-Nassau altijd wel weer doen, wezen we al in ons vorige
artikel.
Niets
bereikt
In
de loop der historie zijn er verschillende malen pogingen
gedaan orde te scheppen. Soms zag het er naar uit, dat er iets
zou gebeuren en dat het varken op één oor na gevild was. Het
leek echter wel of de duivel zelf de hand in het spel had,
want altijd deed zich wel het een of andere voor, waardoor de
boel maar weer in de ijskast ging. Waarover de inwoners van de
dubbelgemeente vermoedelijk nooit enig traantje gelaten
hebben.
Het
jaar 1648 (vrede van Munster) vormde een goede gelegenheid
schoon schip te maken. Niemand schijnt daartoe echter behoefde
te hebben gevoeld. Men was in die tijd gewend aan ligging van
vele dorpen, heerlijkheden en leengoederen in andermans
gebied. Een enclave van de zuidelijke Nederlanden in de
Baronie van Breda vond eigenlijk niemand als iets bijzonders.
Er ontstond nu - nog veel duidelijker dan in de Middeleeuwen -
verschil van souvereiniteit tussen Baarle-Nassau en
Baarle-Hertog. Zodoende bracht 1648 de definitieve basis voor
de splitsing, die we thans nog kennen.
Tweede
kans
Een
tweede kans beide gemeenten samen te smelten kwam er in 1815
bij de vestiging van het Koninkrijk der Nederlanden, waarbij
de twee verschillende Baarles tot één en dezelfde staat
gingen behoren. Niet alleen bleven er twee gemeenten, maar elk
van hen bleef zelfs tot een andere provincie behoren:
Baarle-Hertog onder Antwerpen en Nassau onder Noord-Brabant.
De heren vonden het welletjes of hadden iets anders aan hun
hoofd. Het ziet er naar uit, dat de toenmalige gemeentelijke
en provinciale indeling met ambtelijk automatisme maar op de
vroegere toestand heeft teruggegrepen. Bij de vaststelling van
de kadastrale scheiding van 1836 werd het bestaan van de
enclaves eigenlijk nog eens sterk benadrukt.
Een
derde gelegenheid tot wijziging deed zich voor in 1843,
namelijk bij de grensregeling tussen Nederland en België. Het
jaartal 1843 treft men ook aan op de huidige grenspalen tussen
beide landen. Een gemengde commissie had tot taak de grenzen
vast te stellen. Er werden dikke processen-verbaal
geproduceerd voor de beschrijving van de grenzen, want men zat
daarbij al direct in de moeilijkheden. Pogingen tot grondruil,
waarbij Castelré aan België en Zondereigen aan Nederland
zouden worden afgestaan, stuitten vooral af op de bezwaren van
de Belgische regering om de op de enclaves wonende bevolking
naar een andere staat te laten overgaan. Intussen had in
Baarle zelf reeds een feitelijke grensregeling plaats gehad.
Geen
grenspalen
De
commissie heeft haar taak nooit helemaal geëindigd. Over een
lengte van 36 kilometer is nooit de grens officieel
vastgesteld. Een aandachtige beschouwer van een stafkaart van
de betrokken streek valt onmiddellijk op, dat - terwijl men
elders aan de grens overal op nogal willekeurige afstanden
geplaatste ijzeren grenspalen aantreft - deze in het gebied
van Baarle eigenlijk ontbreken. Paal 214 staat op Groot Bedaf
tegen de grens bij Poppel in een weiland in het dal van de
Nieuwkerkse Ley. De eerstvolgende paal 215 vindt men dan 36
kilometer verder naar het westen bij de Oude Loop in het
gebied van de Lange Gracht. Voor het gedeelte tussen deze twee
palen heeft de commissie in 1843 de grens nooit definitief
vastgesteld. Wel liggen kadastraal de verschillende enclaves
nauwkeurig vast. Het is dus niet zo, dat men niet zou weten
wat gebied van welke staat is.
Dans
ontsprongen
De
eerste pogingen tot opheffing van de enclaves dateren van
1789. De Nassause gehuchten Ulicoten en Castelré kwamen
daarbij als ruilobjecten van de Republiek aan de orde. Van de
zijde van de bewoners van Baarle-Hertog rezen daartegen
allerhande bezwaren, zowel materiële als staatkundige en
kerkelijke. Ulicoten en Castelré werden van Belgische kant
als armoedige gehuchten gekwalificeerd. De ijveraars, die de
belangen van Baarle-Hertog behartigden, voelden bij hun actie
o.a. de behoefte de Hollandse bewering te ontkennen, dat
kooplieden en fabrikanten zich alleen maar te Baarle hebben
gevestigd om er fraude te bedrijven.
Hoe
Baarle-Hertog zich ook weerde, op 7 augustus 1789 hebben de
commissarissen van beide betrokken regeringen een plan tot
gebiedsruiling opgesteld. Dit hield in, dat de kern van
Baarle-Hertog aan de Republiek der Nederlanden zou worden
toegevoegd en dat de gehuchten Ulicoten en Castelré naar de
Zuidelijke Nederlanden zouden overgaan. In Brussel bleken de
plannen nogal goed te worden ontvangen. Hoe dat ook bij de
andere autoriteiten het geval moge zijn geweest, vast staat
dat de transactie geen doorgang heeft gevonden. Baarle-Hertog
ontsprong de dans. Vermoedelijk heeft het dit te danken gehad
aan de in 1792 begonnen oorlog van Frankrijk tegen Oostenrijk
en de verovering van België op het einde van 1794.
Nieuwe
poging
Een
tweede poging na 1815 om de enclaves op te heffen werd
ondernomen nadat zich in 1818 moeilijkheden voordeden tussen
de gemeente Baarle-Nassau en de "Antwerpse" gemeente
Minderhout. Net als nu nog het geval is, behoorde Castelré in
burgerlijk opzicht wel tot Baarle-Nassau, maar kerkelijk
ressorteerde het ook toen reeds onder de Belgische plaats
Minderhout, waarvan het veel minder verwijderd ligt. Ged.
Staten van Noord-Brabant wilden Castelré echter alleen
afstaan als Baarle-Nassau - zonder enige verdere compensatie -
heel Baarle-Hertog zou krijgen. Aan de Belgische kant liet men
een heel ander geluid horen. "Antwerpen" meende niet
alleen recht op Castelré te hebben maar zelfs op heel
Baarle-Nassau. Dit standpunt werd o.a. gemotiveerd met het
feit, dat België in 1807 aan Holland Luyksgestel had
afgestaan en daarvoor nooit enige vergoeding had ontvangen.
Van Noord-Brabantse zijde werd een limietscheiding in die
geest ontworpen. Hierna veranderde "Antwerpen" van
standpunt. Men wilde Baarle-Hertog wel laten schieten, maar
wenste in ruil daarvoor het Nederlandse Putte ten zuiden van
Bergen op Zoom te hebben. Daarvan wilde Holland niet horen.
Spaak
in wiel
Er
werd verder gedokterd. België kwam twee keer met een ander
plan. In 1829 zwichtte de provincie Noord-Brabant. Het stelde
het provinciebestuur vóór Castelré en Putte aan Antwerpen
af te staan in ruil voor de hele gemeente Baarle-Hertog. Op 5
juli 1830 kwamen gedeputeerden met dit voorstel in de
Provinciale Staten. Kort daarop brak de Belgische Opstand uit
en deze verhinderde de uitvoering der plannen. Zo ontsprong
Baarle-Hertog opnieuw de dans. Van Putte en Castelré kan
natuurlijk hetzelfde gezegd worden.
Het
duurde tot 1875 - bijna een eeuw na het begin van de eerste
pogingen - eer opnieuw geprobeerd werd de toestand te saneren.
De namen Castelré en Ulicoten werden weer als ruilobjecten
genoemd. Vlot gingen de zaken niet. Baarle-Hertog vocht voor
zijn zelfstandigheid met als beste kruiwagens de Turnhoutse
volksvertegenwoordiger P.J.M.A. Dierckx en het kamerlid baron
De Broqueville. Zo gingen er nog zeventien jaar voorbij
alvorens de plannen van 1875 in een wetsvoorstel waren
gekristalliseerd. Het bereikte in 1892 de Belgische Kamer. Met
Nederland was in dat jaar overeenkomst bereikt. Ulicoten en
Castelré zouden geruild worden tegen Baarle-Hertog. De
betrokken inwoners zouden niet gedwongen kunnen worden van
nationaliteit te veranderen. Een wetsontwerp in deze geest
werd ook door de Nederlandse regering ingediend bij de Kamers.
Smeekschrift
Baarle-Hertog
voelde dat het nu toch wel menens ging worden en de raad
ontwierp op 13 oktober 1892 een hartstochtelijk smeekschrift
aan koning Leopold II en de Kamer. Hertogs burgemeester stelde
zich aan het hoofd van de protestbeweging, waarbij hij baron
De Broqueville en de Turnhoutse senator graaf De Merode naast
zich vond. Baarle-Hertog won: het Belgische regeringsvoorstel
werd 7 juni 1893 in alle secties van de Kamer verworpen. In
Nederland bracht het betreffende wetsvoorstel het nooit verder
dan een schriftelijke behandeling. In september 1897 trok de
regering het in. Voor de derde keer was Baarle-Hertog de dans
ontsprongen.
In
1903 schijnt de kwestie weer ter sprake te zijn gekomen totdat
ze tussen 1909-1911 voor de zoveelste keer stof opwierp. Men
wilde de enclaves opruimen zonder annexatie en de grens dwars
door de eigenlijke dorpskom trekken. Dat was echter allemaal
eerder gedacht dan gedaan. Resultaat kwam er dan ook niet uit
de bus.
Na
de eerste wereldoorlog kwam "Baal" op de agenda voor
de besprekingen tussen Nederland en de geallieerden. Men had
vermoedelijk belangrijker zaken te regelen en zo is de zaak
nooit zelfs maar onderwerp van gesprek geworden. In de
crisisjaren van 1930 werd het in Baal toch wel wat al te
gortig met de smokkelarij. Dat meende in ieder geval het
Nederlandse Kamerlid mr. J.N.J.E. Heerkens Thijssen die op 14
februari 1935 in de Eerste Kamer voor sanering pleitte. Hij
achtte het een landsbelang "een zo voor de hand liggende
bron van smokkelarij uit de weg te ruimen".
Duitsers
krijgen kous op de kop
Tijdens
de bezetting van de laatste wereldoorlog waren de twee Baarles
de Duitsers een doorn in het oog vanwege de deviezensmokkel.
Zonder notie voor de historische gegroeide situatie zouden zij
dat varkentje van Baal wel eens even wassen. De "Generalkommissar
für Finanz und Wirtschaft" verordende voor Baarle, dat
de uitzonderingstoestand op het gebied van douanerechten werd
opgeheven. Dit gebeurde 25 juli 1944. De Belgische enclave
Baarle-Hertog moest op het gebied van douane en deviezen
behandeld worden alsof het gewoon Nederlands gebied was. Och
arme! In Baal bestonden dingen, die nog sterker waren dan de
Duitse macht. Al na een paar dagen bleek de nieuwe bepaling
niet uitvoerbaar en toen bleef er voor de "Generalkommissar"
niets anders over dan ze maar weer met hangende pootjes in te
trekken.
Lust
vergaan
Na
de oorlog (1947) meende het lid van de Nederlandse Eerste
Kamer mr. E.M.J.A. Sassen weer eens een plan tot
grenswijziging te moeten lanceren. Overigens tevergeefs.
Sindsdien is de lust om Baal aan te pakken in Nederland heel
gering geweest. Die werd er zeker niet groter op toen
Nederland in de jaren 1956-1959 een proces over een omstreden
enclave in de buurt van het Molenrietven verspeelde.
Het
uiteindelijke resultaat van alle ondernomen pogingen is
geweest, dat de allermerkwaardigste situatie nu nog
onveranderd voortduurt. We kunnen ons niet voorstellen, dat
men daar in een van de Baals bezwaar tegen heeft. Het
omgekeerde lijkt eerder het geval. De huidige toestand heft
Baal ver uit boven wat het zou zijn zonder de enclave-chaos,
die gewoon tot een bron van bestaan is geworden. De geldmolen
draait nog beter dan "Baol Draaiom". Er is "commerce",
vertier en gezelligheid zoals men elders aan de grens
tevergeefs zal zoeken. Daarom zeggen ze in Baal: "Laot zo
mar!"
PIERRE
VAN BEEK