Kruisbeeld in de Salvatorkapel
Verscholen
tussen geboomte staat te Baarle-Nassau op het gehucht Nijhoven
de St. Salvatorkapel. De huidige kapel is niet oud. Haar
historische achtergrond echter wel. Die gaat terug tot vóór
1400 en de eraan verbonden geschiedenis is boeiend als een
roman, die zijn oorsprong vond in onenigheid tussen de
bewoners van Baarle-Hertog en die van Baarle-Nassau, zoals een
17de-eeuwse geschiedschrijver van Baarle vertelt. Alle wegen
van Baarle op twee na vielen onder de jurisdictie van de Heer
van Breda d.w.z. Nassau. De Nassauers hebben daarop "so
gepronckt datter sulcken eenen twist is opgeresen, dat die van
Nassauw aan die van den Hertogh de straeten verboden
hebben". Met andere woorden: De Nassauers zeiden tot hun
mededorpsgenoten: "Je komt er bij ons niet meer in!"
Die van de Hertog, ook niet mis, repliceerden: "Goed, wij
niet bij jullie in de straat, gullie dan niet meer bij ons in
de kerk!" De Nassauers waren daardoor helemaal niet uit
het veld geslagen: "Dan bouwen we een eigen kerk",
zeiden ze, wat "d'oorsaeck is geweest, dat onder Nassauwe
soo naer by de kerck getimmert is de Capelle van onsen
Salichmaecker, die in grootheijt ende schoonheijt te boven
gaat veel parochien: en het is een raer exempel, dat ten
platte lande twee groote kercken soo dicht by malcander staen",
zegt de geschiedschrijver. Die tweede kerk is verrezen op het
gehucht Nijhoven, dat inderdaad op een niet zo grote afstand
van de huidige kerk van Baarle-Hertog verwijderd ligt. En zij
dankte haar ontstaan aan een dorpsruzie, waartoe het "proncken"
met de straten mogelijk méér aanleiding dan eigenlijke
oorzaak is geweest.
Hoewel
allesbehalve rijk zijn die van Nassau bij de bouw van hun St.
Salvator in hun boosheid flink uit de hoek gekomen. Het was
met die "kapel" niet mis. Ze had "vroeger"
vier altaren, respectievelijk ter ere van het H. Kruis, van
O.L. Vrouw en de H. Antonius, de 10.000 maagden en de H.
Sebastianus. In 1556 moesten er wekelijks twee H. Missen
worden opgedragen. Later werd dit teruggebracht tot één in
de week en wel op vrijdag. Tussen 1577 en 1587 is deze kapel
afgebrand. Hoe en wanneer precies? Het kan gebeurd zijn in
1581 toen Baerle, met name 't versterkte en door water omgeven
"Huis te Baerle", door de Spanjaarden werd
ingenomen. Men weet niet zeker waar deze later afgebroken
"vesting" heeft gelegen. Op 't Goor enkele minuten
voorbij de wijk Looveren, aan de weg naar Ulicoten, lagen
vroeger ruïnes van oude gebouwen en ook kuilen. Tevens liggen
daar een stuk grond, dat de naam "de burcht van Charles
van Baal" draagt en de zg. "Meierskuil". Of was
het 't in 1333 voor het eerst vermelde kasteel "Bruheze",
dat door een oprijlaan verbonden was met het plein van
Looveren? Tijdens de afbraak van het kasteel vóór 1872 is er
een zwarte krijttekening van gemaakt aan de hand waarvan
mevrouw Slager-van Gilse later een aquarel vervaardigde. Er
bestaat ook een tekening van het kasteel in 1738 door J. Beyer.
Zij bevindt zich in de verzameling van het Brabantsch
Genootschap.
Herbouw
Ook
kan de kapel zijn afgebrand in het bekende oorlogsjaar 1584.
In 1606 is ze gedeeltelijk herbouwd. De deken van Baerle was
er in zijn verslag van de kerkvisitatie op 5 juni 1606 nogal
goed over te spreken: kerk, sieraden in orde, iedere vrijdag
H. Mis, priesterkoor "zeer goed in orde en geheel nieuw
opgebouwd". Met de financiën vlotte het echter niet. Men
had voortdurend met geldgebrek te kampen. Het schijnt echter
dat de kapel geheel herbouwd was toen ze de 2de juli 1648 door
de protestanten onteerd en in beslag genomen werd.
Die
julidag was voor de Nassauers een wel heel bewogen dag. Onze
geschiedschrijver, de latere pastoor van Baarle, witheer van
Tongerloo Gerardus van Herdegom, die ten tijde van de
inbeslagneming en plundering kapelaan te Alphen was, hangt
daar een kleurig verhaal over op. Bijzondere aandacht wordt
daarbij besteed aan de ontering van het houten, mansgrote
Christusbeeld op een kruis, dat meer dan 200 jaar achter in de
kapel hing. Door een bende plunderaars, waaronder "de
lichte vrouwen en het gemene volk, dat van Breda met de
soldaten was meegekomen", werd het beeld tegen de grond
gesmeten. Een der beeldstormers ging er op staan te springen
met de bedoeling het de benen te breken, waarin hij evenwel
niet slaagde. Volgens de geschiedschrijver is dat de man niet
goed bekomen, "want voortdurend had hij pijn aan de
voeten en die pijn werd altijd erger". Na enkele jaren
van lijden aan deze kwaal is hij gestorven... Een in de kapel
hangend schilderij, dat de begrafenis van Christus voorstelde,
werd eveneens vernield. Een schilderij boven het altaar kon
door ingrijpen van de Schout gered worden.
Waardevol
kruis
Nadat
de plunderaars waren afgetrokken, hebben de katholieken het
grote kruisbeeld en andere buitengeworpen beelden in de nacht
naar de kerk van Baarle-Hertog overgebracht, waar het kruis in
de doopkapel werd geplaatst. Men kan het nu nog, fraai
gerestaureerd, in deze aan de H. Remigius toegewijde kerk
bewonderen. Hierin bevinden zich ook zeer mooie andere uit de
St. Salvatorkapel afkomstige houten beelden, alsmede het
altaarschilderij, waarvan hierboven sprake was. Behalve het
befaamde kruisbeeld bleken de andere beelden en het schilderij
bij ons laatste bezoek tijdelijk uit de kerk verwijderd in
verband met werkzaamheden.
Wat
het kruisbeeld betreft, dit wordt door deskundigen geroemd als
een stuk van grote kunstwaarde uit de 15de eeuw. Reeds op het
eerste gezicht wordt men getroffen door de uitdrukking van
geweldig lijden. Dit spreekt vooral uit de trekken van de
halfgeopende mond en de strakgespannen borstkas. Het
schilderij heeft bij de restauratie van de laat-gotische kerk
onder pastoor Ghysels (1886-1920) tussen de oude rommel in de
bijsacristie gelegen. In de zomer van 1926 werd het weer voor
de dag gehaald. Bij de restauratie door de Antwerpse
kunstschilder Arthur van Poeck werd 't monogram TVT ontdekt.
Dit betekent Theodoor van Tulden, die 9 augustus 1606 te Den
Bosch werd geboren en tot de beste navolgers van Rubens wordt
gerekend. Diens grootheid en kracht bereikte hij echter niet.
Ergerlijk
De
in handen van de protestanten gekomen St. Salvatorkapel was
veel te groot voor de kleine protestantse gemeente van
Baarle-Nassau. De tiendhefster Thorn weigerde haar geheel te
onderhouden. Zij bepaalde zich tot het priesterkoor maar
volgens de protestanten was ook het onderhoud daarvan
onvoldoende. Zó raakte de kapel in verval. Daar kwam nog bij,
dat het overige gedeelte, in tijd van oorlog, door de gemeente
werd gebruikt voor het opbergen van munitie, voor
inkwartiering manschappen, plaatsing van paarden enz.
In
1807 werd de Hervormde gemeente van Baarle-Nassau, omdat ze zo
weinig leden telde, met die van Breda verenigd. De kapel werd
toen, met uitzondering van het priesterkoor, afgebroken. Dit
geschiedde echter niet zonder verzet van de omwonenden. Met
rieken en hooivorken verzetten die zich ter verdediging van
"het erfdeel hunner vaderen". Er moesten zelfs
huzaren gerequireerd worden om de slopers te beschermen. Als
laatste middel van verzet weigerden de katholieken de afbraak
te kopen.
Aan
een beschrijving van Jan Kalf over het gespaarde priesterkoor
ontlenen wij, dat de kapel op een verhevenheid lag en de vorm
had van een kruiskerk en geheel de vormen van de laat-gotiek
vertoonde. Zij dagtekende uit einde 15de begin 16de eeuw. Op
de grond lag 'n hardstenen zerk met het opschrift: "Hier
legt begraven den Wel Edelen Gestrengen Heer Pieter de
Bernaige, in zijn Weledel leven Schouteth en Stokhouder der
Heerlijkheeden van Alphen, Baarle en Chaam, Advocaat-Fiscaal
en luytenant-drossard der Stadt en Baronie van Breda. Sterft
den 16 May 1728, oudt omtrent 64 Jaren." Van een in de
zerk gebeiteld wapen waren de figuren weggekapt. De zerk is
einde 1926 naar Chaam overgebracht. Kalf noemt in zijn
beschrijving ook een aantal voorwerpen. Deze zijn in de loop
der jaren allemaal verdwenen. Ook de preekstoel, maar hiervan
bestaat nog wel een foto.
Tijdens
de Belgische opstand (1830 - 1839) was de kapel gesloten.
Daarna werd er gewoonlijk één keer per maand dienst gedaan,
later eens per jaar namelijk tweede paasdag en ten slotte
helemaal niet meer. In de mobilisatiejaren (1914-1918) werd de
steeds meer in verval rakende kapel opnieuw gebruikt door
militairen, waardoor de situatie nog verergerde. Volgens haar
verslag van 1921 is de Provinciale Commissie tot bewaring en
bescherming van monumenten in de Provincie Noord-Brabant er
nogal van geschrokken. Ze beklaagt zich er over, dat van het
monument gewoon een boerderij is gemaakt. Het voormalige ook
als voorheen door een haag omsloten kerkhof diende tot wei.
Het priesterkoor werd nog door een paar armstukken van het
"verdwenen" transept vastgehouden. De grote
triomfboog stond in de vrije lucht en werd ruw afgesloten door
een noodmuur, waartegen een boerenwoning hing. De
"verheven" houten bekapping, "nog gaaf en sterk
als in de vijftiende eeuw", spande zich over een
geitenstal en boerderij-inventaris. Onder afval lag de
bovenvermelde grafsteen. Met weemoed verwijst de commissie
naar de goede zorgen voor de zusterkerk in Baarle-Hertog,
terwijl Nederland "niets beters schijnt te willen dan dit
monument te laten vervuilen en vervallen door geiten en
boerengerei".
Het
heeft niet mogen baten. Op 26 november 1926 werd begonnen met
de afbraak van de kapel. Stenen en ornamenten moesten dienen
voor de restauratie van de Hervormde Kerk in Ginneken. Met
Nieuwjaar 1927 was alles grondig afgebroken en weggevoerd.
Alle pogingen de kapel terug te kopen waren zonder succes
gebleven. Wat in 1648 uit de kapel werd gered, wordt nog
steeds zorgvuldig bewaard in de kerk van de H. Remigius onder
Baarle-Hertog, waarmee Nassau één parochie heeft uitgemaakt.
In
Baarle-Hertog bleef het heimwee naar de oude kapel, die in de
volksmond de "Geuzenkapel" werd genoemd, bestaan. In
1928 kocht de landbouwer Adr. Jacobs de grond van de kapel,
welke hij daarna overdroeg aan het kerkbestuur van de parochie
van Onze Lieve Vrouw van Bijstand te Baarle-Nassau. Deze grond
bevatte nog de oude fundamenten. Het is op het oude
priesterkoorfundament, dat in 1930 de pittoreske St.
Salvatorkapel verrees, die men thans daar aantreft. Op 29
september, bij het zilveren priesterfeest van pastoor J.A.
Vekemans, werd zij ingezegend door dr. Dirckx, pastoor te
Bavel en deken van het dekenaat Ginneken.
Opgravingen
Daar
dit plekje Nassause grond zulk een bewogen geschiedenis achter
de rug heeft, wekt het geen verwondering, dat het
oudheidkundigen en heemkundemensen intrigeerde. De eerste
vraag, die om een antwoord vroeg, was: Wat bracht de Nassauers
er in de 14de eeuw toe juist op Nijhoven hun kerk te bouwen?
Op
initiatief van "Brabants Heem" en met steun van de
Commissie voor Oudheidkunde uit het Provinciaal Genootschap
heeft de rijksdienst voor Oudheidkundig Bodemonderzoek bij de
kapel opgravingen gedaan. Deze brachten allereerst een schip,
zijarmen en een sacristie van een bakstenen kerk aan het
licht, die kort vóór 1400 moet zijn gebouwd. Binnen deze
stenen kerk constateerde men een oeroude begraving. Iets
jonger dan deze begraving waren, binnen de kerk en blijkbaar
ook gedeeltelijk daarbuiten, paalgaten zichtbaar van een
gebouw, dat niet nader bepaald kan worden. Daarna kwam een
woudkapelletje, vervolgens een groter zaalkerkje, dat op zijn
beurt weer is vervangen door een derde houten kerkgebouw
groter dan het vorige. Alle drie deze bidplaatsen waren van
hout, stonden op dezelfde plaats en waren naar het oosten
gericht, evenals de gevonden begravingen. De derde houten kerk
moest uit de elfde eeuw stammen. Voor de zaalkerk en woudkapel
nam men tiende en achtste eeuw aan. De stenen kerk bleek zeer
royaal van opzet. Het was voor Baarle van die tijd een grote
dorpskerk. Aan meer of minder zekere conclusies ontlenen wij
nog, dat men te maken heeft met een oude christelijke bede- en
begraafplaats uit de tijd van St. Willibrord. De opgraving
geeft een aanwijzing, dat minstens in 980 reeds een tweevoudig
kerkelijk Baarle aanwezig was.
Uit
dit alles blijkt, dat de keuze van de Nassauers om op Nijhoven
een eigen kerk te bouwen geen willekeurige is geweest. Ze
deden dit op een reeds vanouds gewijde plaats.
Nieuwe
kapel
De
jongste kapel, die men thans op Nijhoven aantreft, ligt geheel
verscholen in een klein bos, dat reeds uit de verte de
aandacht trekt in de hier overigens vlakke en kale velden. Men
betreedt het door een altijd geopend ijzeren dubbelhek. Boven
de boog van de dubbele kapeldeur leest men de woorden:
"Wij handhaven het erfdeel onzer vaderen". Een steen
naast de deur vermeldt: "J.A. Vekemans, pastoor,
29-9-1930". In het midden van de met een open
klokketorentje versierde gevel zit een bij gelegenheid van de
Studentenlanddag van het Brabantse Studentengilde van O. L.
Vrouw op 9 augustus 1931 ingemetselde gedenksteen met het Lam
Gods er op. De gevel vertoont sporen van kogels, herinnering
aan de laatste oorlog toen de kapel enige averij opliep. Ook
het smeedijzeren kruis op de torenspits is beschadigd en... op
het torentje groeit een spichtig boompje.
Tot
de solide, zwaar-eiken meubilering van het interieur behoren
een soort eenvoudige koorbanken met bergplaatsen en opklapbare
zetels. Ze staan echter niet bij het altaar maar langs de
wanden en buigen achter in de kerk door de hoeken. Het licht
valt de kapel binnen door gekleurde ruiten en er heerst een
schemer, waaraan men eerst wennen moet om boven de deur een
primitief schilderij te ontdekken, dat de in 1927 gesloopte
"Geuzenkapel" voorstelt volgens een bijgevoegde
tekst. In de kapel, waarvan een deel van het dak lekt, staan
beelden van de H. Apollonia, H. Antonius, St. Jozef, de H.
Cornelius en H. Theresia.
Schilderachtig
Rondom
de kerk werd in het bosje een processiepark aangelegd met een
kruisweg en staties van de Zeven Smarten van Maria, een
traditionele Lourdesgrot met ingebouwde preekstoel en een
eenzame Bernadette er voor. Alles nogal pretentieloos maar de
in een hoek verscholen Calvarieberg met zijn groenbemoste
rotstrappen werkt natuurlijk en schilderachtig. Deze laatste
kwalificatie geldt trouwens voor het hele complex. Het bosje
is een staalkaart van loofhout. Het bestaat uit linden, wilde
kastanjes, beuken, berken, eiken, acacia's tot treurwilgen toe
met nog een onderbeplanting, waartussen ook de braamstruiken
en brandnetels welig tieren. Tussen dit in bijna vier decennia
tot een ruig stuk natuur geworden kapelcomplex slingeren zich
de paden van de kruisweg, waar - als de bomen in het blad
staan - altijd een mystieke schemering heerst, die nog
geaccentueerd wordt door de stilte. Als een eilandje in de
oceaan ligt het bosje in de wijde akkers. Met uitzondering dan
van een Zondagse meiavond, want dan komen er vrome zielen om
zeven uur het rozenhoedje bidden.
Velen
komen naar Baal, weinigen daarvan zagen ooit de oase van de
St. Salvatorkapel. Ze misten daardoor iets! Men rijdt vanaf de
kerk van Baarle-Hertog door de Molenstraat. Daar eerste straat
links de Kapelstraat in (bij ons bezoek had die haar
naamplaatje verloren!). Nu altijd rechtdoor rijdende kunt ge
de kapel niet missen...
PIERRE
VAN BEEK