Wie
vanaf het gemeentehuis te Poppel, even over de Belgische grens
bij Goirle, "den Dijk" oprijdt, dat is de asfaltweg
die naar de Isidorushoeve met de proefvelden van de Belgische
Boerenbond leidt, ontdekt na het passeren van de beek de Aa,
welke in Goirle "Roovertje Ley" wordt genoemd, aan
zijn linkerhand een naar het noordoosten leidende oprijlaan.
Het is een majestueuze laan, aanvankelijk gevormd door
eikebomen en later door beuken. De bladerkronen van de dubbele
bomenrij aan weerskanten van de asfaltlaan grijpen in elkaar
en vormen zo een ca. 400 meter lange tunnel. Rechts en links
van de laan, die vroeger vier rijen bomen had, strekken zich
grote bouw- en weilanden uit, waardoor de laan nog aan
grootsheid en uitdagendheid wint. Ja, uitdagend is! Ze
prikkelt onweerstaanbaar de nieuwsgierigheid - vooral ook
omdat ze blijkt uit te lopen op "onbekende" bossen
en omdat eigenlijk alles suggereert, dat hierin wel een
feodaal kasteel zal verborgen zitten. De romanticus, die dit
had gehoopt, moeten wij teleurstellen. Het droomkasteel laat
verstek gaan. Aan het eind van de laan ligt de
"Pannenhoef", een gebouwencomplex, waaraan het hele
gebied hier zijn naam ontleent maar dat toch wel van dien aard
is, dat het én verbeelding én nieuwsgierigheid gaande maakt.
Zo behoeft een tocht door de laan toch niet in een
teleurstelling te eindigen voor wie "feeling" bezit
voor romantiek en curiositeit...
Er
zijn twee woorden, die in Poppel een begrip vormen:
"Boerenbond" en "Pannenhoef". Twee
machtige lichamen, die ieder op hun eigen wijze en niet steeds
in eendrachtige samenwerking hun rol spelen of - voor wat de
"Pannenhoef" betreft - gespeeld hebben. De grote
glorietijd van de "Pannenhoef" is echter voorbij.
Wat men er ter plaatse nu aantreft, getuigt evenwel nog van
dit verleden en begint opnieuw te spreken als men - zoals wij
gedaan hebben - links en rechts bij hen, die er iets van
konden weten, zijn licht gaat opsteken over de geschiedenis.
Ge stuit dan op een verhaal van opkomst en neergang, zoals
overal ter wereld van hoog tot laag niveau verweven zit in het
leven van de mensen... Zo is langzamerhand de
"Pannenhoef" voor onze geest verrezen als heel wat
méér dan een groot land- en bosbouwbedrijf. Zij steeg daar
bovenuit als een symbool van het typisch menselijke, met
daarin verweven de grilligheid van het fortuin.
Als
versterking
Wat
wacht de nieuwsgierige bezoeker nu aan het eind van de
imponerende oprijlaan? Hij denkt er misschien een boerderij
aan te treffen. Wordt echter verrast door een merkwaardig
gebouwencomplex, dat aan de rechterkant tegen de bosrand
staat. Hoewel het in een tamelijk verwaarloosde toestand
verkeert en een wat desolate indruk maakt, getuigt het nog van
vroegere grootsheid en het roept krijgshaftige associaties op
met een versterking, ja zelfs met een Romeins castellum zoals
wij ons dat tenminste in onze verbeelding voorstellen.
Twee
grote schuren of stallingen flankeren een met gras begroeid
voorplein. Daarachter paradeert een in al zijn schamelheid van
heden nog altijd opvallende massieve toren met hoge,
boogvormige doorgang. De toren bezit op de hoeken stevige
steunberen en is rechts en links voorzien van een lagere
zijvleugel, die ook weer steunberen dragen. In de
bovenverdieping bevinden zich aan de vier flanken boogvormige,
geblindeerde ramen, die duivengaten vertonen. Aan deze laatste
omstandigheden en aan het feit, dat er ooit duiven in werden
gehouden, staat de toren dan ook bekend als de
"Duiventoren".
Duiventoren
Aan
de linkerkant onder de poort voert een dubbele houten trap
naar een zijkamertje en naar de bovenverdieping, waar eens de
duiven een ruime verblijfplaats bezaten. Rechts was weleer de
situatie hetzelfde maar daar ontbreken nu de trappen. Een naar
vier kanten schuin aflopend dak van rode pannen dekt de toren
af, waarvan de top bekroond wordt met een verhoudingsgewijs
groot, open klokketorentje. Het hangt moe scheefgezakt, alsof
het de moed tot verder leven heeft opgegeven en zijn naderend
einde met een dodelijke val in de nabije toekomst ziet.
In
de dagen van zijn glorie kondigde de nu nog aanwezige
klepelklok, waarvan het rafelige touw slechts tot op de
duivenverdieping neerhangt, de over de velden en bossen
verspreide arbeiders de tijd van de schaft en het einde van de
werktijden aan. Dan zinderden de heldere klokkenklanken over
de rustige landouwen van Poppel en het gehucht Overbroek alsof
er in een kloosterkerk het Angelus werd geluid. We konden het
niet nalaten eens voorzichtig aan het zeel te trekken, maar
toen de klok in beweging kwam zonder de klepel te raken, was
er plotseling iets dat de eeuwige kwajongen in ons deed
terugdeinzen, een soort heilige schroom om een dood verleden
te storen...
"Sic
transit"
Deze
klok en het torentje kennen de mensen, die hier geleefd en
geregeerd hebben, gekomen en gegaan zijn. Een van hen zelfs
stralend opgeschoten als een meteoor en bijna evenzo
verdwenen. Het klokketorentje is met hen vergrijsd en wijs
geworden en heeft nu geen andere taak meer dan in vergetelheid
te filosoferen over de vergankelijkheid der dingen. Het
"sic transit" staat hem op het lijf geschreven.
Tussen
de twee gesteunde zijvleugels van de toren vormen aan
weerszijden twee, weer wat lagere, met pannen gedekte
bijgebouwtjes de verbinding met de stallingen aan de rechter-
en een langgerekte arbeiderswoning met rood-witte venstertjes
aan de linkerkant. Dat is het voorfront van de
"Pannenhoef". Zo presenteert zij zich aan de
onbekende bezoeker in een prettig lijnenspel: hoog, laag,
hoog... rijzen en dalen..., dat nog mooier wordt als de zon
haar slagschaduwen over de kleurige muren legt. Alleen jammer
dat de toren gevangen zit in een veelheid van
elektriciteitsdraden die hem van twee kanten kluisteren alsof
zij het hun taak achten hem overeind te houden...
Door
de hoge poort, die - zoals haken in de muren nog getuigen -
weleer door deuren kon worden afgesloten, schrijden we naar
een zeer grote, kwadraatvormige binnenplaats, die aan de
linkerzijde door een loofbos en aan de twee overige kanten
door de bedrijfsgebouwen zoals varkensstallen en
werktuighallen met de gebogen lijnen van de toegangen,
omsloten wordt. Zon en daglicht hebben hier overvloedig
toegang. Daarnaast suggereert dit "hart van de
vesting" een gevoel van geborgenheid, dat vroeger haar
deel moet zijn geweest, maar waarop nu een domper gezet wordt
omdat het verleden er te zeer spreekt. Wie zich dan omkeert en
het front van de achterzijde beschouwt, zal constateren, dat
dit hier aan schilderachtigheid zeker niet voor de voorkant
onderdoet.
Kasteeltje
Een
geheel ander beeld biedt de omgeving, tegenover de hoef aan de
andere kant van de asfaltlaan, waar zware, torenhoge
beukebomen een in slechte staat verkerend landhuis
overschaduwen. De mensen van de omgeving praten van "'t
Kasteeltje", een kwalificatie, die de Vlaming eerder dan
de Nederlander in de mond neemt. Enige voornaamheid straalt
het nog wel uit door zijn hooggelegen voordeur en zijn
tredenvormig bordesje, waarvan de twee met vlamachtige
steenklompen "versierde" kolommen gebarsten zijn.
Daarnaast prijkt boven de deur een wapenschild. Hij draagt een
diagonale dwarsbalk met in de rechterbovenhoek 'n ridderbeen
met spoor en in de linkerbenedenhoek een hond. Daaronder de
latijnse woorden "Servat et arret", potjeslatijn(?)
waar wij niet uitkomen, maar vermoedelijk betekenend:
"dat hij diene en ploege", geflankeerd door de
cijfers 18 en 99, die het jaar van de bouw aangeven, wat
tegelijkertijd de bouw van de hoef is. Eerst was dit
"kasteeltje", dat zeer uitgebreide kelders bezit,
zomerverblijf voor hen die hier regeerden of er de jacht
hadden, later woonplaats voor pachters en anderen. Al zijn de
vensters en deur nóg zo fris geschilderd en constateert men
pogingen ervan te maken wat ervan te maken is, een glorieuzer
verleden wordt er niet door gemaskeerd...
Wie
waren het
En
nu zijn we aan de vraag: "Wie waren het, die hier
regeerden en hoe werd de 'Pannenhoef' te Poppel een
begrip." Slechts bij enkele oude Poppelaars leven in de
herinnering de namen van De Bus en Deprez, welke laatste in de
19de eeuw de "Pannenhoef" zou gebouwd hebben. De
benodigde stenen werden in de nabijheid in 'n veldoven
gebakken, waarbij een Nederlander, die zelf echter niet wilde
bakken, als adviseur opgetreden was. Van de vier ontstane
leemkuilen zijn er nog twee aanwezig. We hebben ze - na enig
zoeken - teruggevonden. Ze liggen in een verwilderd gedeelte
van het bos als mysterieuze poelen te dromen. "In één
ervan zat vroeger veel vis," verzekerde ons iemand, die
het weten kon, "maar er is in zestig jaar niets meer aan
gedaan."
Volgens
een andere zegsman zou echter de volgende eigenaar Arthur
Verhaeghe, die later baron werd, de bouwer van de
"Pannenhoef" zijn geweest. In ieder geval is het
zijn wapen, dat "'t Kasteeltje" draagt. Reeds vóór
1900 was Verhaeghe eigenaar van het gebied, dat toen een
oppervlakte van een 400 ha besloeg. Hij was kamerlid voor Gent
en woonde in Merelbeke bij Gent op het nu nog bestaande
kasteel "Het blauwe Huis".
Liefde
voor de natuur
Arthur
Verhaeghe werd ons geschetst als een man met veel liefde voor
de natuur en het buitenleven en vooral voor het bos. Woonde
hij in de winter te Merelbeke, in de zomer boerde hij op de
"Pannenhoef". Ook kweekte hij er bomen, vooral mast
en beuk. Veehouderij kwam op de tweede plaats. 't Ging hem
vooral om de lust van 't groen. Zo legde hij mooie dreven aan
zoals er nu nog enige aanwezig zijn. Rechts en links van de
grote oprijlaan, waar zich thans bouw- en weiland bevindt, was
alles bos.
Met
grote voortvarendheid ontgon hij ook de bijgekochte heide voor
verdere bebossing. De ploegen werden daarbij door zes ossen
getrokken, welke twee aan twee gingen met een ketting in het
midden en een man met de stok er naast. Voor toen 'n flinke
aanpak. Enkele jaren later zou echter op "De
Utrecht" met lokomotieven geploegd worden. Hierbij werd
de ploeg aan een kabel door twee stilstaande lokomotieven
voortgetrokken, waarbij men telkens de machines maar een
beetje hoefde te verzetten. Dit ploegen geschiedde door
Duitsers, die de Hollandse jenever zeer wisten te waarderen.
In deze lokomotieven zou men wel een voorloper van de huidige
tractorploegen kunnen zien.
Hond
haalt post
Als
curieuze bijzonderheid vernamen we verder, dat de rentmeester
van Arthur Verhaeghe een zodanig in rapporteren gedresseerde
hond - een Groenendaler - bezat, dat deze iedere dag bij
kantoorhouder Wouters in 't dorp de post voor de
"Pannenhoef" kwam halen. Dat kantoor lag twee
kilometer van de "Pannenhoef" verwijderd; was er
geen post dan kreeg de hond wel een oude krant in zijn mandje
mee om hem in conditie te houden. Diezelfde hond deed ook
boodschappen bij de fabrikant van de Poppelse Janhagel. Het
dier was zich van zijn verantwoordelijkheid bewust.
"Geloof maar niet, dat hij onderweg bleef speulen! Hij
keek geen andere hond aan", verzekerde men ons.
De
familie Arthur Verhaeghe, van wie nu een zoon burgemeester van
Merelbeke is, heeft veel tragiek gekend. De ondernemende
Arthur is in de eerste wereldoorlog als gijzelaar in Duitsland
gestorven. Diens zoon Jan kwam eveneens als gijzelaar in
Duitsland om in de tweede oorlog. Een zoon van deze sneuvelde
in Holland bij de bevrijding.
"Meteoor"
En
toen verrees aan de Poppelse hemel en ook wel elders de
meteoor. Tegen het einde van 1919 kocht Martin Verbeeck de
"Pannenhoef". Hij was een brouwerszoon uit Dessel,
op de weg naar Mol. Uit het vaderlijk bedrijf is later de
bekende Campinabrouwerij gegroeid. Vóór de eerste
wereldoorlog (1914-1918) hield Verbeeck zich bezig met
wegenbouw, welke echter door de oorlog stilviel. Hij kocht bij
Merksplas het 500 ha grote landgoed het "Zwarte
Goor" aan en begon met alle geweld de aanwezige bossen te
rooien. Van houthandel had hij geen verstand, maar hij bezat
het instinct de juiste mensen voor de juiste plaats aan te
trekken. Dankzij de oorlog bleek de houthandel een
winstgevende zaak. De helft van de houtopbrengst was voldoende
voor betaling van de hele aankoop van het landgoed. De basis
voor zijn verdere fortuin was gelegd.
In
1919 kocht hij de "Pannenhoef" met de bedoeling ook
hier alle mast en eik te rooien om daarna de overblijvende
grond en gebouwen weer van de hand te doen. Tevens kocht hij
nog de 45 ha grote, aangrenzende "Kapelhoef", die
hij later verkocht aan de Eindhovenaar jhr. Smits van Oyen, om
ze ten slotte later weer van deze terug te kopen voor een
aanzienlijk hoger bedrag dan hij er voor had ontvangen. Door
aankoop van gemeenteheide werd zijn bezitting te Poppel
uiteindelijk een 500 ha groot. Dat was in het begin der
twintiger jaren. Met drie paarden voor één ploeg werd de
heide omgelegd zonder ze te egaliseren, met lupinen bezaaid en
bemest en daarna beboerd met het telen van rogge, gerst en
haver.
Groot
zakenman
Hoewel
hij ook enige aanplanting deed, was de liefde voor bos en
groen van zijn voorganger hem vreemd. Verbeeck voelde zich op
de eerste plaats zakenman. Dit spreekt uit het feit, dat hij
intussen kans gezien had de grootste aandeelhouder te worden
van elf cementfabrieken, die "Ciment et Briqueteries
Réunie" (C.B.R.) vormden. Zijn invloed strekte zich
hierbij uit tot Zwitserland en Amerika. Met zijn vooruitziende
blik zag hij tegen de dertiger jaren grote werkloosheid
naderen. Nu ging zijn interesse uit naar de voedselvoorziening
en dus de landbouw. Wat aanvankelijk nooit de bedoeling was
geweest, gebeurde thans. Hij verkocht de
"Pannenhoef" NIET, maar wierp zich met grote energie
op het boeren. Ook hiervoor wist hij weer de juiste mensen te
vinden. Hij maakte plannen voor 'n kwekerij, zorgde voor de
beste Belgische paarden, bouwde een veestapel op van
stamboekvee van zestig melkkoeien en twee- tot drieduizend
kalveren, vaarzen, enz.
Nooit
vertoond
Martin
Verbeeck deed wat in Poppel nog nooit vertoond was. Hij haalde
koeien, die steeds op stal plachten te staan, naar buiten en
joeg ze 's zomers de met prikkeldraad afgerasterde wei in. Al
wat in Poppel en omgeving boer was, kwam daarna kijken.
"Dat kon nooit goed gaan... die beesten zouden
verongelukken...", zo oordeelde men. Het ging wél!
Midden
in zijn loofbossen bouwde hij een riante villa met hoog terras
en fraaie kamer met open schouw. De villa werd praktisch
steeds door een arbeider bewoond, want Verbeeck verbleef veel
op 't "Zwarte Goor". Die arbeider had de leiding
over de bij de villa opgetrokken kippenfokkerij en -broederij,
een van de eerste in de streek. Er kakelden hier maar even
zo'n vierduizend kippen. Het broeden geschiedde in de ruime
kelder van de met centrale verwarming uitgeruste villa.
In
de jaren 1933-1934 liep Verbeeck met de gedachte rond een
enorme boerderij te stichten. "Ik weet dat het me 2,5
miljoen franken gaat kosten," zei hij (en dat was heel
wat in die dagen!), "maar ik heb het er voor over."
Dit laatste bleef een illusie. Als nieuwbakken boer en nieuwe
rijke had Verbeeck het Kempisch Landbouw Bedrijf gesticht,
waarmee hij zich ook politiek roerde. Zijn actie ging vooral
tegen de Belgische Boerenbond, die bestreden werd in
weekbladen omdat de grote dagbladen er geen plaatsruimte voor
gaven. Als pennevoerder had hij daarvoor aangetrokken... een
inspecteur van de aangevallen Boerenbond zelf... De actie
verwierf hem vele kleine vrienden, maar vermoedelijk ook
machtige vijanden.
Met
de cement ging het bergaf. Naar men ons mededeelde door
beursmachinaties in Amerika achter zijn rug om, waardoor de
koersen schrikbarend kelderden. Hoewel de C.B.R. met veel
eigen kapitaal en verhoudingsgewijs weinig geleend geld
werkte, was een faillissement niet meer tegen te houden. Hij
ging "den dieperik" in, zoals een oude Vlaming het
kernachtig uitdrukte. "Vandaag is het misschien de
laatste keer, dat gij mij op de 'Pannenhoef' ziet", zei
Martin Verbeeck op zekere dag in 1936 tot een vertrouwensman.
En zo was het! De "Banque Société Générale"
legde beslag op de eigendommen van Verbeeck, waaronder ook de
"Pannenhoef". Een groot zakenman van burgerkomaf was
omhooggeschoten als een meteoor en - naar het leek - evenzo
van het toneel verdwenen. Later bleek hij echter toch geen
totaal verslagen man te zijn. Hij kocht een prachtig landgoed
te Kapellebos bij Brasschaat en kreeg opnieuw invloed in de
baksteenindustrie.
Orde
en wilskracht
Geboren
in 1882 in het kleine Dessel, overleed hij op 20 februari 1959
te Kapellebos. Zijn bidprentje begint met de volgende
merkwaardige woorden: "Orde en ijzeren wilskracht,
waarvoor de basis in zijn jeugd werd gelegd, drukten een
onuitwisbaar stempel zowel op zijn familie als op zijn
onbegrensd zakenleven, ja zelfs op zijn ontspanning..."
De wilskracht is uit ons verhaal wel gebleken. Wat zijn zin
voor orde betreft: op zijn landgoed het "Zwarte
Goor" te Merksplas stond bij de ingang van de boerderij
een emaillen plaat met de woorden: "Voor alles een
plaats, maar alles op zijn plaats". Iedere arbeider had
hier dan ook zijn eigen kast met eigen sleutel en was
verantwoordelijk voor zijn spullen.
In
Poppel hoorden wij enkel maar loffelijk over Verbeeck spreken.
Was er een feest met praalwagens, dan werden die op de
"Pannenhoef" met mast van Verbeeck klaargemaakt. Bij
een eeuwfeest in 1930 heeft hem dit zijn twee beste paarden
gekost, toen een praalwagen bij het keren op de weg naar
Weelde met de elektrische leiding in aanraking kwam. De dieren
ploften morsdood voor de praalwagen neer...
Na
al deze verkregen informatie is het ons iets duidelijker
geworden waarom de "Pannenhoef" in Poppel een begrip
is. Voor een deel dankt zij dit aan Martin Verbeeck, die eens
de naam van de "cementkoning" droeg en die nu op weg
schijnt een legendarische figuur te worden.
Huidige
meesters
En
wat nu met de nog steeds bestaande "Pannenhoef"? Zij
is zeven jaar in beheer van de bank geweest. Beheerder voor de
bank was Verbeecks voormalige politieke rechterhand, de
oud-inspecteur van de Boerenbond, die later nog Belgisch
minister is geworden. In deze tijd werd de
"Pannenhoef" in stukken verkocht. De houthandelaar
Wienand uit Diest kocht 87 ha. Andere percelen kwamen in
handen van boeren en een deel, o.a. de eigenlijke hoef en het
"Kasteeltje" met bossen omvattend, kocht dr.
(rechten) F.J.H. baron Houtart uit Brussel, aldaar ook geboren
in 1882. Hij vertoonde zich weinig op de
"Pannenhoef". Bij diens dood te Brussel op 16
oktober 1965 kwam zijn eigendom in bezit van zijn drie
dochters en schoonzoons, die ieder over een apart deel
beschikken. Het bosgedeelte hebben zij in eigen beheer en de
landerijen met zijn boerderijen zijn aan boeren, waaronder
twee uit de Nederlandse kleigebieden, verpacht. Het gehele
gebied van de huidige "Pannenhoef" zou nu nog maar
200 ha omvatten.
Op
een afgescheiden deel onder Overbroek, waar een nieuwe
eigenaar een prachtig landhuis "Te huize Overbroek"
heeft gebouwd, bevindt zich nog een natuurlijk ven. In de
gloriedagen lag daar bij een aanlegsteiger een stevige
roeiboot. We hebben herhaaldelijk in die vijver clandestien
gezwommen en met het bootje gevaren. Net als een misdadiger
zijn we, na tientallen jaren, weer eens naar de plaats van het
"misdrijf" teruggekeerd om er de betrekkelijkheid
der dingen te ondergaan...
De
voormalige fraaie villa ligt al lang leeg en verlaten,
overgeleverd aan de tand van de tijd. Op de stenen trappen
groeien kleine berkeboompjes, die de stenen uiteenwringen.
Baron Houtart is er nog aan 't verbouwen geweest, maar de
verbouwing is nooit meer gereedgekomen. Leeg staat ook een
bijbehorende arbeiderswoning. Van kippenfokkerij geen spoor
meer te bekennen. Op de plaats, waar eens de hokken stonden,
woekert 't onkruid dat geen tijd kent...
Ook
nu nog zijn de bossen, mast en veel loofhout, niet voor het
publiek toegankelijk. Men kan echter gemakkelijk eens gaan
kijken naar de "Pannenhoef", die - na dit verhaal -
hopelijk méér tot u zal spreken dan zonder het kader, waarin
wij ze plaatsten. Zoals gezegd: ze ligt maar twee kilometer
van Poppels dorpskom en is over verharde weg te bereiken.
PIERRE
VAN BEEK