CUBRA

INHOUD PIERRE VAN BEEK
HOME 
BRABANTS
KUNST
FOTOGRAFIE
TEKSTEN
AUTEURS
AUDIO
SPECIAAL

PRINT

Pierre van Beek - Heemkunde-artikelen

 redactie: Ben van de Pol

 

De Pannenhoef in Poppel

Het Nieuwsblad van het Zuiden - woensdag 19 juni 1968

Wie vanaf het gemeentehuis te Poppel, even over de Belgische grens bij Goirle, "den Dijk" oprijdt, dat is de asfaltweg die naar de Isidorushoeve met de proefvelden van de Belgische Boerenbond leidt, ontdekt na het passeren van de beek de Aa, welke in Goirle "Roovertje Ley" wordt genoemd, aan zijn linkerhand een naar het noordoosten leidende oprijlaan. Het is een majestueuze laan, aanvankelijk gevormd door eikebomen en later door beuken. De bladerkronen van de dubbele bomenrij aan weerskanten van de asfaltlaan grijpen in elkaar en vormen zo een ca. 400 meter lange tunnel. Rechts en links van de laan, die vroeger vier rijen bomen had, strekken zich grote bouw- en weilanden uit, waardoor de laan nog aan grootsheid en uitdagendheid wint. Ja, uitdagend is! Ze prikkelt onweerstaanbaar de nieuwsgierigheid - vooral ook omdat ze blijkt uit te lopen op "onbekende" bossen en omdat eigenlijk alles suggereert, dat hierin wel een feodaal kasteel zal verborgen zitten. De romanticus, die dit had gehoopt, moeten wij teleurstellen. Het droomkasteel laat verstek gaan. Aan het eind van de laan ligt de "Pannenhoef", een gebouwencomplex, waaraan het hele gebied hier zijn naam ontleent maar dat toch wel van dien aard is, dat het én verbeelding én nieuwsgierigheid gaande maakt. Zo behoeft een tocht door de laan toch niet in een teleurstelling te eindigen voor wie "feeling" bezit voor romantiek en curiositeit...

 

Er zijn twee woorden, die in Poppel een begrip vormen: "Boerenbond" en "Pannenhoef". Twee machtige lichamen, die ieder op hun eigen wijze en niet steeds in eendrachtige samenwerking hun rol spelen of - voor wat de "Pannenhoef" betreft - gespeeld hebben. De grote glorietijd van de "Pannenhoef" is echter voorbij. Wat men er ter plaatse nu aantreft, getuigt evenwel nog van dit verleden en begint opnieuw te spreken als men - zoals wij gedaan hebben - links en rechts bij hen, die er iets van konden weten, zijn licht gaat opsteken over de geschiedenis. Ge stuit dan op een verhaal van opkomst en neergang, zoals overal ter wereld van hoog tot laag niveau verweven zit in het leven van de mensen... Zo is langzamerhand de "Pannenhoef" voor onze geest verrezen als heel wat méér dan een groot land- en bosbouwbedrijf. Zij steeg daar bovenuit als een symbool van het typisch menselijke, met daarin verweven de grilligheid van het fortuin.

 

Als versterking

Wat wacht de nieuwsgierige bezoeker nu aan het eind van de imponerende oprijlaan? Hij denkt er misschien een boerderij aan te treffen. Wordt echter verrast door een merkwaardig gebouwencomplex, dat aan de rechterkant tegen de bosrand staat. Hoewel het in een tamelijk verwaarloosde toestand verkeert en een wat desolate indruk maakt, getuigt het nog van vroegere grootsheid en het roept krijgshaftige associaties op met een versterking, ja zelfs met een Romeins castellum zoals wij ons dat tenminste in onze verbeelding voorstellen.

Twee grote schuren of stallingen flankeren een met gras begroeid voorplein. Daarachter paradeert een in al zijn schamelheid van heden nog altijd opvallende massieve toren met hoge, boogvormige doorgang. De toren bezit op de hoeken stevige steunberen en is rechts en links voorzien van een lagere zijvleugel, die ook weer steunberen dragen. In de bovenverdieping bevinden zich aan de vier flanken boogvormige, geblindeerde ramen, die duivengaten vertonen. Aan deze laatste omstandigheden en aan het feit, dat er ooit duiven in werden gehouden, staat de toren dan ook bekend als de "Duiventoren".

 

Duiventoren

Aan de linkerkant onder de poort voert een dubbele houten trap naar een zijkamertje en naar de bovenverdieping, waar eens de duiven een ruime verblijfplaats bezaten. Rechts was weleer de situatie hetzelfde maar daar ontbreken nu de trappen. Een naar vier kanten schuin aflopend dak van rode pannen dekt de toren af, waarvan de top bekroond wordt met een verhoudingsgewijs groot, open klokketorentje. Het hangt moe scheefgezakt, alsof het de moed tot verder leven heeft opgegeven en zijn naderend einde met een dodelijke val in de nabije toekomst ziet.

In de dagen van zijn glorie kondigde de nu nog aanwezige klepelklok, waarvan het rafelige touw slechts tot op de duivenverdieping neerhangt, de over de velden en bossen verspreide arbeiders de tijd van de schaft en het einde van de werktijden aan. Dan zinderden de heldere klokkenklanken over de rustige landouwen van Poppel en het gehucht Overbroek alsof er in een kloosterkerk het Angelus werd geluid. We konden het niet nalaten eens voorzichtig aan het zeel te trekken, maar toen de klok in beweging kwam zonder de klepel te raken, was er plotseling iets dat de eeuwige kwajongen in ons deed terugdeinzen, een soort heilige schroom om een dood verleden te storen...

 

"Sic transit"

Deze klok en het torentje kennen de mensen, die hier geleefd en geregeerd hebben, gekomen en gegaan zijn. Een van hen zelfs stralend opgeschoten als een meteoor en bijna evenzo verdwenen. Het klokketorentje is met hen vergrijsd en wijs geworden en heeft nu geen andere taak meer dan in vergetelheid te filosoferen over de vergankelijkheid der dingen. Het "sic transit" staat hem op het lijf geschreven.

Tussen de twee gesteunde zijvleugels van de toren vormen aan weerszijden twee, weer wat lagere, met pannen gedekte bijgebouwtjes de verbinding met de stallingen aan de rechter- en een langgerekte arbeiderswoning met rood-witte venstertjes aan de linkerkant. Dat is het voorfront van de "Pannenhoef". Zo presenteert zij zich aan de onbekende bezoeker in een prettig lijnenspel: hoog, laag, hoog... rijzen en dalen..., dat nog mooier wordt als de zon haar slagschaduwen over de kleurige muren legt. Alleen jammer dat de toren gevangen zit in een veelheid van elektriciteitsdraden die hem van twee kanten kluisteren alsof zij het hun taak achten hem overeind te houden...

Door de hoge poort, die - zoals haken in de muren nog getuigen - weleer door deuren kon worden afgesloten, schrijden we naar een zeer grote, kwadraatvormige binnenplaats, die aan de linkerzijde door een loofbos en aan de twee overige kanten door de bedrijfsgebouwen zoals varkensstallen en werktuighallen met de gebogen lijnen van de toegangen, omsloten wordt. Zon en daglicht hebben hier overvloedig toegang. Daarnaast suggereert dit "hart van de vesting" een gevoel van geborgenheid, dat vroeger haar deel moet zijn geweest, maar waarop nu een domper gezet wordt omdat het verleden er te zeer spreekt. Wie zich dan omkeert en het front van de achterzijde beschouwt, zal constateren, dat dit hier aan schilderachtigheid zeker niet voor de voorkant onderdoet.

 

Kasteeltje

Een geheel ander beeld biedt de omgeving, tegenover de hoef aan de andere kant van de asfaltlaan, waar zware, torenhoge beukebomen een in slechte staat verkerend landhuis overschaduwen. De mensen van de omgeving praten van "'t Kasteeltje", een kwalificatie, die de Vlaming eerder dan de Nederlander in de mond neemt. Enige voornaamheid straalt het nog wel uit door zijn hooggelegen voordeur en zijn tredenvormig bordesje, waarvan de twee met vlamachtige steenklompen "versierde" kolommen gebarsten zijn. Daarnaast prijkt boven de deur een wapenschild. Hij draagt een diagonale dwarsbalk met in de rechterbovenhoek 'n ridderbeen met spoor en in de linkerbenedenhoek een hond. Daaronder de latijnse woorden "Servat et arret", potjeslatijn(?) waar wij niet uitkomen, maar vermoedelijk betekenend: "dat hij diene en ploege", geflankeerd door de cijfers 18 en 99, die het jaar van de bouw aangeven, wat tegelijkertijd de bouw van de hoef is. Eerst was dit "kasteeltje", dat zeer uitgebreide kelders bezit, zomerverblijf voor hen die hier regeerden of er de jacht hadden, later woonplaats voor pachters en anderen. Al zijn de vensters en deur nóg zo fris geschilderd en constateert men pogingen ervan te maken wat ervan te maken is, een glorieuzer verleden wordt er niet door gemaskeerd...

 

Wie waren het

En nu zijn we aan de vraag: "Wie waren het, die hier regeerden en hoe werd de 'Pannenhoef' te Poppel een begrip." Slechts bij enkele oude Poppelaars leven in de herinnering de namen van De Bus en Deprez, welke laatste in de 19de eeuw de "Pannenhoef" zou gebouwd hebben. De benodigde stenen werden in de nabijheid in 'n veldoven gebakken, waarbij een Nederlander, die zelf echter niet wilde bakken, als adviseur opgetreden was. Van de vier ontstane leemkuilen zijn er nog twee aanwezig. We hebben ze - na enig zoeken - teruggevonden. Ze liggen in een verwilderd gedeelte van het bos als mysterieuze poelen te dromen. "In één ervan zat vroeger veel vis," verzekerde ons iemand, die het weten kon, "maar er is in zestig jaar niets meer aan gedaan."

Volgens een andere zegsman zou echter de volgende eigenaar Arthur Verhaeghe, die later baron werd, de bouwer van de "Pannenhoef" zijn geweest. In ieder geval is het zijn wapen, dat "'t Kasteeltje" draagt. Reeds vóór 1900 was Verhaeghe eigenaar van het gebied, dat toen een oppervlakte van een 400 ha besloeg. Hij was kamerlid voor Gent en woonde in Merelbeke bij Gent op het nu nog bestaande kasteel "Het blauwe Huis".

 

Liefde voor de natuur

Arthur Verhaeghe werd ons geschetst als een man met veel liefde voor de natuur en het buitenleven en vooral voor het bos. Woonde hij in de winter te Merelbeke, in de zomer boerde hij op de "Pannenhoef". Ook kweekte hij er bomen, vooral mast en beuk. Veehouderij kwam op de tweede plaats. 't Ging hem vooral om de lust van 't groen. Zo legde hij mooie dreven aan zoals er nu nog enige aanwezig zijn. Rechts en links van de grote oprijlaan, waar zich thans bouw- en weiland bevindt, was alles bos.

Met grote voortvarendheid ontgon hij ook de bijgekochte heide voor verdere bebossing. De ploegen werden daarbij door zes ossen getrokken, welke twee aan twee gingen met een ketting in het midden en een man met de stok er naast. Voor toen 'n flinke aanpak. Enkele jaren later zou echter op "De Utrecht" met lokomotieven geploegd worden. Hierbij werd de ploeg aan een kabel door twee stilstaande lokomotieven voortgetrokken, waarbij men telkens de machines maar een beetje hoefde te verzetten. Dit ploegen geschiedde door Duitsers, die de Hollandse jenever zeer wisten te waarderen. In deze lokomotieven zou men wel een voorloper van de huidige tractorploegen kunnen zien.

 

Hond haalt post

Als curieuze bijzonderheid vernamen we verder, dat de rentmeester van Arthur Verhaeghe een zodanig in rapporteren gedresseerde hond - een Groenendaler - bezat, dat deze iedere dag bij kantoorhouder Wouters in 't dorp de post voor de "Pannenhoef" kwam halen. Dat kantoor lag twee kilometer van de "Pannenhoef" verwijderd; was er geen post dan kreeg de hond wel een oude krant in zijn mandje mee om hem in conditie te houden. Diezelfde hond deed ook boodschappen bij de fabrikant van de Poppelse Janhagel. Het dier was zich van zijn verantwoordelijkheid bewust. "Geloof maar niet, dat hij onderweg bleef speulen! Hij keek geen andere hond aan", verzekerde men ons.

De familie Arthur Verhaeghe, van wie nu een zoon burgemeester van Merelbeke is, heeft veel tragiek gekend. De ondernemende Arthur is in de eerste wereldoorlog als gijzelaar in Duitsland gestorven. Diens zoon Jan kwam eveneens als gijzelaar in Duitsland om in de tweede oorlog. Een zoon van deze sneuvelde in Holland bij de bevrijding.

 

"Meteoor"

En toen verrees aan de Poppelse hemel en ook wel elders de meteoor. Tegen het einde van 1919 kocht Martin Verbeeck de "Pannenhoef". Hij was een brouwerszoon uit Dessel, op de weg naar Mol. Uit het vaderlijk bedrijf is later de bekende Campinabrouwerij gegroeid. Vóór de eerste wereldoorlog (1914-1918) hield Verbeeck zich bezig met wegenbouw, welke echter door de oorlog stilviel. Hij kocht bij Merksplas het 500 ha grote landgoed het "Zwarte Goor" aan en begon met alle geweld de aanwezige bossen te rooien. Van houthandel had hij geen verstand, maar hij bezat het instinct de juiste mensen voor de juiste plaats aan te trekken. Dankzij de oorlog bleek de houthandel een winstgevende zaak. De helft van de houtopbrengst was voldoende voor betaling van de hele aankoop van het landgoed. De basis voor zijn verdere fortuin was gelegd.

In 1919 kocht hij de "Pannenhoef" met de bedoeling ook hier alle mast en eik te rooien om daarna de overblijvende grond en gebouwen weer van de hand te doen. Tevens kocht hij nog de 45 ha grote, aangrenzende "Kapelhoef", die hij later verkocht aan de Eindhovenaar jhr. Smits van Oyen, om ze ten slotte later weer van deze terug te kopen voor een aanzienlijk hoger bedrag dan hij er voor had ontvangen. Door aankoop van gemeenteheide werd zijn bezitting te Poppel uiteindelijk een 500 ha groot. Dat was in het begin der twintiger jaren. Met drie paarden voor één ploeg werd de heide omgelegd zonder ze te egaliseren, met lupinen bezaaid en bemest en daarna beboerd met het telen van rogge, gerst en haver.

 

Groot zakenman

Hoewel hij ook enige aanplanting deed, was de liefde voor bos en groen van zijn voorganger hem vreemd. Verbeeck voelde zich op de eerste plaats zakenman. Dit spreekt uit het feit, dat hij intussen kans gezien had de grootste aandeelhouder te worden van elf cementfabrieken, die "Ciment et Briqueteries Réunie" (C.B.R.) vormden. Zijn invloed strekte zich hierbij uit tot Zwitserland en Amerika. Met zijn vooruitziende blik zag hij tegen de dertiger jaren grote werkloosheid naderen. Nu ging zijn interesse uit naar de voedselvoorziening en dus de landbouw. Wat aanvankelijk nooit de bedoeling was geweest, gebeurde thans. Hij verkocht de "Pannenhoef" NIET, maar wierp zich met grote energie op het boeren. Ook hiervoor wist hij weer de juiste mensen te vinden. Hij maakte plannen voor 'n kwekerij, zorgde voor de beste Belgische paarden, bouwde een veestapel op van stamboekvee van zestig melkkoeien en twee- tot drieduizend kalveren, vaarzen, enz.

 

Nooit vertoond

Martin Verbeeck deed wat in Poppel nog nooit vertoond was. Hij haalde koeien, die steeds op stal plachten te staan, naar buiten en joeg ze 's zomers de met prikkeldraad afgerasterde wei in. Al wat in Poppel en omgeving boer was, kwam daarna kijken. "Dat kon nooit goed gaan... die beesten zouden verongelukken...", zo oordeelde men. Het ging wél!

Midden in zijn loofbossen bouwde hij een riante villa met hoog terras en fraaie kamer met open schouw. De villa werd praktisch steeds door een arbeider bewoond, want Verbeeck verbleef veel op 't "Zwarte Goor". Die arbeider had de leiding over de bij de villa opgetrokken kippenfokkerij en -broederij, een van de eerste in de streek. Er kakelden hier maar even zo'n vierduizend kippen. Het broeden geschiedde in de ruime kelder van de met centrale verwarming uitgeruste villa.

In de jaren 1933-1934 liep Verbeeck met de gedachte rond een enorme boerderij te stichten. "Ik weet dat het me 2,5 miljoen franken gaat kosten," zei hij (en dat was heel wat in die dagen!), "maar ik heb het er voor over." Dit laatste bleef een illusie. Als nieuwbakken boer en nieuwe rijke had Verbeeck het Kempisch Landbouw Bedrijf gesticht, waarmee hij zich ook politiek roerde. Zijn actie ging vooral tegen de Belgische Boerenbond, die bestreden werd in weekbladen omdat de grote dagbladen er geen plaatsruimte voor gaven. Als pennevoerder had hij daarvoor aangetrokken... een inspecteur van de aangevallen Boerenbond zelf... De actie verwierf hem vele kleine vrienden, maar vermoedelijk ook machtige vijanden.

Met de cement ging het bergaf. Naar men ons mededeelde door beursmachinaties in Amerika achter zijn rug om, waardoor de koersen schrikbarend kelderden. Hoewel de C.B.R. met veel eigen kapitaal en verhoudingsgewijs weinig geleend geld werkte, was een faillissement niet meer tegen te houden. Hij ging "den dieperik" in, zoals een oude Vlaming het kernachtig uitdrukte. "Vandaag is het misschien de laatste keer, dat gij mij op de 'Pannenhoef' ziet", zei Martin Verbeeck op zekere dag in 1936 tot een vertrouwensman. En zo was het! De "Banque Société Générale" legde beslag op de eigendommen van Verbeeck, waaronder ook de "Pannenhoef". Een groot zakenman van burgerkomaf was omhooggeschoten als een meteoor en - naar het leek - evenzo van het toneel verdwenen. Later bleek hij echter toch geen totaal verslagen man te zijn. Hij kocht een prachtig landgoed te Kapellebos bij Brasschaat en kreeg opnieuw invloed in de baksteenindustrie.

 

Orde en wilskracht

Geboren in 1882 in het kleine Dessel, overleed hij op 20 februari 1959 te Kapellebos. Zijn bidprentje begint met de volgende merkwaardige woorden: "Orde en ijzeren wilskracht, waarvoor de basis in zijn jeugd werd gelegd, drukten een onuitwisbaar stempel zowel op zijn familie als op zijn onbegrensd zakenleven, ja zelfs op zijn ontspanning..." De wilskracht is uit ons verhaal wel gebleken. Wat zijn zin voor orde betreft: op zijn landgoed het "Zwarte Goor" te Merksplas stond bij de ingang van de boerderij een emaillen plaat met de woorden: "Voor alles een plaats, maar alles op zijn plaats". Iedere arbeider had hier dan ook zijn eigen kast met eigen sleutel en was verantwoordelijk voor zijn spullen.

In Poppel hoorden wij enkel maar loffelijk over Verbeeck spreken. Was er een feest met praalwagens, dan werden die op de "Pannenhoef" met mast van Verbeeck klaargemaakt. Bij een eeuwfeest in 1930 heeft hem dit zijn twee beste paarden gekost, toen een praalwagen bij het keren op de weg naar Weelde met de elektrische leiding in aanraking kwam. De dieren ploften morsdood voor de praalwagen neer...

Na al deze verkregen informatie is het ons iets duidelijker geworden waarom de "Pannenhoef" in Poppel een begrip is. Voor een deel dankt zij dit aan Martin Verbeeck, die eens de naam van de "cementkoning" droeg en die nu op weg schijnt een legendarische figuur te worden.

 

Huidige meesters

En wat nu met de nog steeds bestaande "Pannenhoef"? Zij is zeven jaar in beheer van de bank geweest. Beheerder voor de bank was Verbeecks voormalige politieke rechterhand, de oud-inspecteur van de Boerenbond, die later nog Belgisch minister is geworden. In deze tijd werd de "Pannenhoef" in stukken verkocht. De houthandelaar Wienand uit Diest kocht 87 ha. Andere percelen kwamen in handen van boeren en een deel, o.a. de eigenlijke hoef en het "Kasteeltje" met bossen omvattend, kocht dr. (rechten) F.J.H. baron Houtart uit Brussel, aldaar ook geboren in 1882. Hij vertoonde zich weinig op de "Pannenhoef". Bij diens dood te Brussel op 16 oktober 1965 kwam zijn eigendom in bezit van zijn drie dochters en schoonzoons, die ieder over een apart deel beschikken. Het bosgedeelte hebben zij in eigen beheer en de landerijen met zijn boerderijen zijn aan boeren, waaronder twee uit de Nederlandse kleigebieden, verpacht. Het gehele gebied van de huidige "Pannenhoef" zou nu nog maar 200 ha omvatten.

Op een afgescheiden deel onder Overbroek, waar een nieuwe eigenaar een prachtig landhuis "Te huize Overbroek" heeft gebouwd, bevindt zich nog een natuurlijk ven. In de gloriedagen lag daar bij een aanlegsteiger een stevige roeiboot. We hebben herhaaldelijk in die vijver clandestien gezwommen en met het bootje gevaren. Net als een misdadiger zijn we, na tientallen jaren, weer eens naar de plaats van het "misdrijf" teruggekeerd om er de betrekkelijkheid der dingen te ondergaan...

 

De voormalige fraaie villa ligt al lang leeg en verlaten, overgeleverd aan de tand van de tijd. Op de stenen trappen groeien kleine berkeboompjes, die de stenen uiteenwringen. Baron Houtart is er nog aan 't verbouwen geweest, maar de verbouwing is nooit meer gereedgekomen. Leeg staat ook een bijbehorende arbeiderswoning. Van kippenfokkerij geen spoor meer te bekennen. Op de plaats, waar eens de hokken stonden, woekert 't onkruid dat geen tijd kent...

 

Ook nu nog zijn de bossen, mast en veel loofhout, niet voor het publiek toegankelijk. Men kan echter gemakkelijk eens gaan kijken naar de "Pannenhoef", die - na dit verhaal - hopelijk méér tot u zal spreken dan zonder het kader, waarin wij ze plaatsten. Zoals gezegd: ze ligt maar twee kilometer van Poppels dorpskom en is over verharde weg te bereiken.

 

PIERRE VAN BEEK