CUBRA

INHOUD PIERRE VAN BEEK
HOME 
BRABANTS
KUNST
FOTOGRAFIE
TEKSTEN
AUTEURS
AUDIO
SPECIAAL

PRINT

Pierre van Beek - Heemkunde-artikelen

 redactie: Ben van de Pol

 

Gilze zag zeven raadhuizen

Het Nieuwsblad van het Zuiden - zaterdag 20 mei 1972

Zeven raadhuizen in een tijdsbestek van drie eeuwen kan er best mee door! Het aloude Gilze in het steeds meer vervagend grensgebied van de "demarcatielijn", die de Baronie van de Meierij scheidt, vertoont dit beeld in zijn burgerlijke historie. Om precies te zijn zouden we eigenlijk over Gilze-Rijen moeten praten, want deze tweelingdorpen vormen één gemeente. Een ééneiige tweeling is het echter beslist niet! De hele historie van dat raadhuis speelt zich - behoudens het jongste stadium - in Gilze af. Geschiedkundig bezit Gilze trouwens de oudste papieren. De naam van het dorp duikt al op in 992 al betwisten de geleerden wel de echtheid van de akte, waaraan hij is ontleend.

Die raadhuisgeschiedenis trok onze aandacht, vooral ook in relatie met de Tweede Wereldoorlog. Deze lijkt ons namelijk mede de aanleiding tot een niet zo direct voorziene ontwikkeling in het door de oorlog toch reeds zwaar getroffen Gilze. Gilze verloor uiteindelijk zijn raadhuis aan Rijen. Een lelijke streep door de rekening, want op 27 mei 1939 had men op "Nerhoven" een nieuw raadhuis in gebruik genomen. Een spiksplinternieuw zelfs en ook het eerste, dat als zodanig, na eeuwen van "maar behelpen", werd gebouwd. De continuïteit van Gilze als plaats van raadhuis en niet het industrieel sterk opkomende Rijen leek voor geruime tijd gewaarborgd. Vlak vóór de bevrijding, op 10 oktober 1944, lieten de Duitsers echter het fraaie raadhuis in de lucht vliegen. Tot herbouw in oude bestemming is het nooit meer gekomen.

De oorlog had nog een andere consequentie. Het raadhuis was op "Nerhoven" gebouwd met de bedoeling Gilze en Rijen naar elkaar toe te laten groeien. De rigoureuze uitbreiding van het bestaande vliegveld door de Duitsers bij hun binnenvallen, sneed de directe verbinding tussen de beide dorpen abrupt af. Om elkaar te kunnen bereiken, moesten de wederzijdse dorpsbewoners voortaan een omweg van vijf of zeven kilometer maken. Die situatie bestaat op de huidige dag nog. In plaats van de beoogde samengroei werd het isolement zelfs vergroot. Eigenlijk een tragische gang van zaken voor Gilze. Een tragiek die des te schrijnender wordt als men in aanmerking neemt, dat in Gilze alleen (zonder Hulten) reeds een vijftigtal burgers, waaronder vele kinderen, het leven verloren tengevolge van de ligging tegen het vliegveld.

 

 

"Raadhuis" betekende in de 17de eeuw voor een dorp een groot woord. In herbergen werden heel wat gemeentebelangen behartigd. Zo was het in Tilburg en in Gilze zal het niet anders geweest zijn. De secretaris kon ook vaak zijn werk wel aan huis af en voor de raadsvergadering was de herberg trouwens gezellig. Toen na 1648 (vrede van Munster) de protestanten de lakens begonnen uit te delen, veranderde er iets. Tussen een vijandig gezinde bevolking voelde men zich in de herberg niet zo best thuis. De katholieke secretaris van Gilze, Jacques van Asten, had thuis secretarie gehouden, maar zijn protestantse opvolger als schout voelde daar niets voor. Die meende, dat er toch iets als een gemeentehuis moest komen. Daartoe werd in 1655 het zg. H. Geesthuisje (De Arme) ingericht. Dat stond op het kerkhof tegen de kerk aangebouwd. Het was eigendom van de Tafel van de H. Geest, zoals men toen de Armenzorg placht te noemen. Er moest heel wat aan verbouwd worden. O.a. werd het strooien dak vervangen door een bedekking met pannen. En dit huisje zou men dan het eerste gemeentehuis kunnen noemen, al vergaderde de gemeenteraad nadien dan nog steeds in de herberg. Het dorpshuis was maar een gebouwtje van vijf bij tien meter met twee gelijkvloerse vertrekken en daarboven een zoldertje. Toch heeft dit geval ongeveer anderhalve eeuw dienst gedaan voor kleine vergaderingen van het dorpsbestuur en lang nadien nog voor bijeenkomsten van schout en schepenen, als secretarie en als archief.

 

Huis dominee

Pas in 1796 besloot men het leegstaande domineeshuis tot raadhuis in te richten. Dit pand, eigendom van de gemeente, lag aan de latere Raadhuisstraat. Men bestemde het echter alleen voor de vergaderingen van het dorpsbestuur. De secretarie bleef nog in het oude kotje bij de kerk. Het huis van de predikant kan men het tweede raadhuis noemen. Oorspronkelijk had dit de vroegere schout Gijsbrecht van Berckel bezeten. De gemeente had dit als predikantswoning aangekocht onder dwang van de Prins van Oranje, heer van Stad en Lande van Breda. De tot dan toe in Rijen wonende dominee had gedreigd te zullen vertrekken, omdat het voortdurend heen en weer reizen naar Gilze hem verveelde. Bij de komst van de Fransen in 1794 nam hij echter in Gilze de benen. Deze predikant was J.J. van Vloten, die we later ook nog in Tilburg zullen tegenkomen. Al in 1795 meldde Van Vloten zich weer in Gilze toen bleek, dat de soep toch niet zo heet gegeten werd als hij gevreesd had. Zijn huis vindt hij evenwel ingericht als Frans hospitaal. Na de ontruiming hiervan geraakte Van Vloten niet akkoord met de gemeente om het pand te kopen. Bij de komst van Lodewijk Napoleon in 1806 moest de gemeente echter weer een domineeswoning leveren.

 

In Tilburg

Van Vloten stelde belachelijke eisen. Misschien wel omdat hij helemaal niets meer voor Gilze voelde. Sinds enige jaren woonde hij in Tilburg, waar hij de weduwe van een collega het hof maakte en met wie hij in 1807 trouwde. Gilze trok zich van een hernieuwde eis voor een predikantenhuis, welke was neergelegd in een K.B. van 1815, niets aan. Men zat daar helemaal niet op een predikant te springen, want het dorp telde slechts vier protestanten. Dat waren de tuinman van het landgoed Valkenberg met diens vrouw en twee kinderen.

Ds. Van Vloten bleef in Tilburg wonen tot aan zijn dood in 1826. Zijn voormalige woning in Gilze bleef vanaf 1796 tot 1921 onafgebroken als raadhuis fungeren met dien verstande, dat belangrijke gedeelten van het pand verhuurd waren. In 1796 bv. aan dokter Janssens en in 1804 aan de schout en latere burgemeester F. van Steensel. Door de dood van Van Steensel kwam het woongedeelte van dit raadhuis leeg in 1829. Nu vond de pastoor, dat hij in het grootste huis van de gemeente diende te wonen. Het gemeentebestuur toonde zich niet ongenegen het pand aan het kerkbestuur over te doen als dit bestuur dan maar voor een nieuw raadhuis en conciërgewoning zorgde. De zaak scheen in kannen en kruiken, doch toen ontstonden er moeilijkheden over de interpretatie van de overeenkomst met als resultaat, dat de transactie niet doorging. De moeilijkheden zaten tussen de pastoor en de kerkmeesters van wie er één tevens wethouder was.

 

Alles bijeen

In 1854 slaagde het kerkbestuur er wél in eigenaar te worden van de oude secretarie bij de kerk. Deze werd toen met het archief overgebracht naar het pand in de Raadhuisstraat. Vanaf 1855 was nu eindelijk hier het gehele bestuursapparaat ondergebracht. Dit pand heeft zijn 17de-eeuwse uiterlijk vermoedelijk behouden tot 1876. Toen werd er heel wat veranderd. De voorgevel kreeg o.a. een klokketorentje en een balkon. De raamdorpels van de bovenverdieping gingen omhoog, de hoofddeur kreeg een ijzeren paneel naar de mode van die dagen. De hele voorgevel werd bepleisterd en van lijsten voorzien.

 

Oud patronaat

In het begin van de twintigste eeuw liet het kerkbestuur weer het oog op dit gemeentehuis vallen. Voor de oprichting van een bijzondere lagere jongensschool en het verwachte leeglopen van de openbare school meende men behalve de openbare school ook het raadhuis nodig te hebben. Deze school en het raadhuis werden nu geruild met een tot patronaat verbouwde woning aan de Nieuwstraat, die eigendom van de parochie was. Het patronaat was op f 12.000,- getaxeerd en het raadhuis op f 9000,-. De gemeente betaalde bij deze transactie van 12 mei 1920 drieduizend gulden bij. Het raadhuis aan de Raadhuisstraat had toen ruim een eeuw als zodanig dienst gedaan. Overigens niet zo glorieus doordat het grootste deel ervan doorlopend verhuurd was. De gemeente resideerde daar op een koopje. Men hokte bijeen in een kamer beneden. Daar waren bijeengebracht de secretarie, de burgemeester, de secretaris-gemeenteontvanger en later nog een klerk, allemaal broederlijk bijeen. Hier werden bovendien de vergaderingen van B. en W. gehouden en tijdens burgemeester Van Poppel, ook de raadsvergaderingen. Je kunt nu eenmaal niet voor een dubbeltje op de eerste rang zitten. Aan één kant van de hoofdingang lag een rommelkamer en boven de secretarie bevond zich de raadzaal, waar ook de archiefkasten stonden. De rest van het grote huis was verhuurd. Jarenlang woonde hier notaris Verhoeven maar ook de veldwachter en een onderwijzer hebben erin gezeten.

J.H. van Mosselveld, aan wiens studie wij onze gegevens ontlenen, is echter van oordeel, dat - ondanks alles - dit oude gebouw méér allure bezat dan het pand, dat men er voor in ruil heeft gekregen. Ook na de verbouwing daarvan tot raadhuis. Het raadhuispand van de Raadhuisstraat sneuvelde tijdens de bevrijding.

 

Te klein

Van 1921 tot 1939 zetelde het gemeentebestuur in het tot raadhuis verbouwde patronaat. Een architect kwam bij die verbouwing niet te pas. De timmerman-aannemer A.L. Botermans-van Gorp maakte de tekeningen en voerde ook het werk uit, daar bij de openbare aanbesteding te hoge bedragen uit de bus kwamen. Op 12 augustus 1921 vergaderde de raad hier voor het eerst. Aanvankelijk beschikte men over voldoende ruimte, maar na een jaar of tien zat men toch weer opnieuw in een te nauwe jas. Zo moest toen bv. de burgemeesterskamer dienst doen als trouwzaal en voor vergaderingen van B. en W.

In 1936 werd er serieus naar een totale nieuwbouw gestreefd. Die moest dan komen op "Nerhoven" aan de Rijense Dijk. Niet slecht bekeken, want die ligging was wel niet in het centrum van de kom maar toch centraal voor de vier kerkdorpen Gilze, Rijen, Hulten en Molenschot. Op 16 juni 1936 ging in de raad de kogel door de kerk: totale nieuwbouw voor f 58.000,- volgens aanvankelijke berekening, maar het zou wel duurder komen door de gestegen prijzen der bouwmaterialen als gevolg van devaluatie. Men had ook toen zijn perikelen, hoewel niets in vergelijking tot thans.

 

Gloednieuw

Op 27 mei 1939 werd Gilzes eerste echte raadhuis, gebouwd door Mertens en Weterings uit Raamsdonksveer onder architectuur van het architectenbureau ir. Alph. Siebers uit Breda, in gebruik genomen. Het was een architectonisch zeer fraai gebouw in rood-grauwe baksteen met aan het exterieur uitgesproken traditionele aan de klassieke Hollandse renaissancestijl sterk verwante elementen.

Veel plezier heeft men er echter niet aan beleefd. De "Bauleitung" van de Duitsers legde al heel vlug beslag op de vertrekken van de bovenverdieping om geleidelijk steeds meer ruimte in te pikken. Tenslotte bleven er van de twintig kamers nog maar drie over voor gemeentehuis. Intussen legden de Duitsers hun vliegvelduitbreiding zodanig, dat de kerkdorpen méér dan ooit van elkaar geïsoleerd raakten. In de latere jaren van de oorlog was het op "Nerhoven" niet meer te harden wegens de bombardementen. Het halve dorp was geëvacueerd en ook de laatste kamers van het raadhuis had men verlaten. Het zag er naar uit, dat het gebouw heelhuids uit de oorlog zou komen. Op de avond van de 10de oktober 1944 bleek dat een illusie. Op acht plaatsen van de bovenverdieping en in de toren was dynamiet aangebracht, dat de Duitsers bij hun aftocht deden ontploffen. Aan opbouw viel niet te denken.

 

Verhuizingen

Op 1 maart 1944 had men het raadhuis echter al verhuisd naar de vrijgekomen woning van burgemeester Klardie aan de Nieuwstraat. Deze functionaris ging met ziekteverlof. Gilze had nu zijn vijfde raadhuis. Dat duurde tot 1946. De nieuwe burgemeester Van Hövell van Westerflier betrok de in 1943 fraai gerestaureerde zg. oude pastorie, een historisch monument in de tuin van Huize St. Franciscus.

In 1946 werd er weer eens verhuizen geblazen voor het raadhuis. Het ging naar de uit 1892 daterende villa van mejuffrouw N. Mol, een groot herenhuis in een fraaie tuin aan het Plein. Een complex, dat wel "het groene hart van Gilze" werd genoemd. Reeds in 1941 had de bezetter dit pand doen ontruimen. Na de restauratie zag het zich op 26 februari 1946 tot gemeentehuis verheven. Het zesde! Weer was het een zich behelpen. Na een paar jaar moest Gemeentewerken reeds naar het voormalige raadhuis aan de Nieuwstraat. In 1949 kreeg de raadzaal daar haar vorige bestemming. Met het archief was het slecht gesteld op de lekkende zolder der villa en 'n jaarlijks terugkerende insecteninvasie. Tot 1961 sukkelde men hier voort.

Intussen waren de gemoederen in beweging geraakt over het bouwen van een geheel nieuw raadhuis. Dat zou allemaal niet zoveel stof opgeworpen hebben, indien Rijen zich daarvoor niet kandidaat had gesteld. Rijen had een grote vlucht genomen door zijn industrie en maakte aanspraak op het raadhuis. Zulke affaires zijn kwade zaken in tweelinggemeenten. In Loon op Zand en Kaatsheuvel weten ze daar ook van mee te praten! Dat pleegt kwaad bloed te zetten en het verwondert niet, dat die van Gilze en Rijen als kemphanen tegenover elkaar kwamen te staan toen de hartstochten hoog oplaaiden. Ze kwamen er niet uit voordat een onpartijdig lichaam, het Economisch Technologisch Instituut, zich in een rapport vóór Rijen uitsprak. Historie en continuïteit dolven het onderspit tegen economische argumenten.

De rijksgoedkeuring liet lang op zich wachten. Die kwam af op 22 maart 1959. Het Rijens raadhuis werd 29 april 1961 geopend en hiermede was de dubbelgemeente aan haar zevende raadhuis toe. Gilze moest zich van toen af tevreden stellen met een hulpsecretarie in de voormalige villa Mol aan de Nieuwstraat. Op dit gebied had de nieuwe tijd de rollen tussen beide dorpen derhalve omgekeerd. Gilze had hiermede een bittere pil te slikken gekregen na al zijn oorlogsellende.

 

PIERRE VAN BEEK