Zeven
raadhuizen in een tijdsbestek van drie eeuwen kan er best mee
door! Het aloude Gilze in het steeds meer vervagend
grensgebied van de "demarcatielijn", die de Baronie
van de Meierij scheidt, vertoont dit beeld in zijn burgerlijke
historie. Om precies te zijn zouden we eigenlijk over
Gilze-Rijen moeten praten, want deze tweelingdorpen vormen
één gemeente. Een ééneiige tweeling is het echter beslist
niet! De hele historie van dat raadhuis speelt zich -
behoudens het jongste stadium - in Gilze af. Geschiedkundig
bezit Gilze trouwens de oudste papieren. De naam van het dorp
duikt al op in 992 al betwisten de geleerden wel de echtheid
van de akte, waaraan hij is ontleend.
Die
raadhuisgeschiedenis trok onze aandacht, vooral ook in relatie
met de Tweede Wereldoorlog. Deze lijkt ons namelijk mede de
aanleiding tot een niet zo direct voorziene ontwikkeling in
het door de oorlog toch reeds zwaar getroffen Gilze. Gilze
verloor uiteindelijk zijn raadhuis aan Rijen. Een lelijke
streep door de rekening, want op 27 mei 1939 had men op "Nerhoven"
een nieuw raadhuis in gebruik genomen. Een spiksplinternieuw
zelfs en ook het eerste, dat als zodanig, na eeuwen van
"maar behelpen", werd gebouwd. De continuïteit van
Gilze als plaats van raadhuis en niet het industrieel sterk
opkomende Rijen leek voor geruime tijd gewaarborgd. Vlak
vóór de bevrijding, op 10 oktober 1944, lieten de Duitsers
echter het fraaie raadhuis in de lucht vliegen. Tot herbouw in
oude bestemming is het nooit meer gekomen.
De
oorlog had nog een andere consequentie. Het raadhuis was op
"Nerhoven" gebouwd met de bedoeling Gilze en Rijen
naar elkaar toe te laten groeien. De rigoureuze uitbreiding
van het bestaande vliegveld door de Duitsers bij hun
binnenvallen, sneed de directe verbinding tussen de beide
dorpen abrupt af. Om elkaar te kunnen bereiken, moesten de
wederzijdse dorpsbewoners voortaan een omweg van vijf of zeven
kilometer maken. Die situatie bestaat op de huidige dag nog.
In plaats van de beoogde samengroei werd het isolement zelfs
vergroot. Eigenlijk een tragische gang van zaken voor Gilze.
Een tragiek die des te schrijnender wordt als men in
aanmerking neemt, dat in Gilze alleen (zonder Hulten) reeds
een vijftigtal burgers, waaronder vele kinderen, het leven
verloren tengevolge van de ligging tegen het vliegveld.
"Raadhuis"
betekende in de 17de eeuw voor een dorp een groot woord. In
herbergen werden heel wat gemeentebelangen behartigd. Zo was
het in Tilburg en in Gilze zal het niet anders geweest zijn.
De secretaris kon ook vaak zijn werk wel aan huis af en voor
de raadsvergadering was de herberg trouwens gezellig. Toen na
1648 (vrede van Munster) de protestanten de lakens begonnen
uit te delen, veranderde er iets. Tussen een vijandig gezinde
bevolking voelde men zich in de herberg niet zo best thuis. De
katholieke secretaris van Gilze, Jacques van Asten, had thuis
secretarie gehouden, maar zijn protestantse opvolger als
schout voelde daar niets voor. Die meende, dat er toch iets
als een gemeentehuis moest komen. Daartoe werd in 1655 het zg.
H. Geesthuisje (De Arme) ingericht. Dat stond op het kerkhof
tegen de kerk aangebouwd. Het was eigendom van de Tafel van de
H. Geest, zoals men toen de Armenzorg placht te noemen. Er
moest heel wat aan verbouwd worden. O.a. werd het strooien dak
vervangen door een bedekking met pannen. En dit huisje zou men
dan het eerste gemeentehuis kunnen noemen, al vergaderde de
gemeenteraad nadien dan nog steeds in de herberg. Het
dorpshuis was maar een gebouwtje van vijf bij tien meter met
twee gelijkvloerse vertrekken en daarboven een zoldertje. Toch
heeft dit geval ongeveer anderhalve eeuw dienst gedaan voor
kleine vergaderingen van het dorpsbestuur en lang nadien nog
voor bijeenkomsten van schout en schepenen, als secretarie en
als archief.
Huis
dominee
Pas
in 1796 besloot men het leegstaande domineeshuis tot raadhuis
in te richten. Dit pand, eigendom van de gemeente, lag aan de
latere Raadhuisstraat. Men bestemde het echter alleen voor de
vergaderingen van het dorpsbestuur. De secretarie bleef nog in
het oude kotje bij de kerk. Het huis van de predikant kan men
het tweede raadhuis noemen. Oorspronkelijk had dit de vroegere
schout Gijsbrecht van Berckel bezeten. De gemeente had dit als
predikantswoning aangekocht onder dwang van de Prins van
Oranje, heer van Stad en Lande van Breda. De tot dan toe in
Rijen wonende dominee had gedreigd te zullen vertrekken, omdat
het voortdurend heen en weer reizen naar Gilze hem verveelde.
Bij de komst van de Fransen in 1794 nam hij echter in Gilze de
benen. Deze predikant was J.J. van Vloten, die we later ook
nog in Tilburg zullen tegenkomen. Al in 1795 meldde Van Vloten
zich weer in Gilze toen bleek, dat de soep toch niet zo heet
gegeten werd als hij gevreesd had. Zijn huis vindt hij evenwel
ingericht als Frans hospitaal. Na de ontruiming hiervan
geraakte Van Vloten niet akkoord met de gemeente om het pand
te kopen. Bij de komst van Lodewijk Napoleon in 1806 moest de
gemeente echter weer een domineeswoning leveren.
In
Tilburg
Van
Vloten stelde belachelijke eisen. Misschien wel omdat hij
helemaal niets meer voor Gilze voelde. Sinds enige jaren
woonde hij in Tilburg, waar hij de weduwe van een collega het
hof maakte en met wie hij in 1807 trouwde. Gilze trok zich van
een hernieuwde eis voor een predikantenhuis, welke was
neergelegd in een K.B. van 1815, niets aan. Men zat daar
helemaal niet op een predikant te springen, want het dorp
telde slechts vier protestanten. Dat waren de tuinman van het
landgoed Valkenberg met diens vrouw en twee kinderen.
Ds.
Van Vloten bleef in Tilburg wonen tot aan zijn dood in 1826.
Zijn voormalige woning in Gilze bleef vanaf 1796 tot 1921
onafgebroken als raadhuis fungeren met dien verstande, dat
belangrijke gedeelten van het pand verhuurd waren. In 1796 bv.
aan dokter Janssens en in 1804 aan de schout en latere
burgemeester F. van Steensel. Door de dood van Van Steensel
kwam het woongedeelte van dit raadhuis leeg in 1829. Nu vond
de pastoor, dat hij in het grootste huis van de gemeente
diende te wonen. Het gemeentebestuur toonde zich niet
ongenegen het pand aan het kerkbestuur over te doen als dit
bestuur dan maar voor een nieuw raadhuis en conciërgewoning
zorgde. De zaak scheen in kannen en kruiken, doch toen
ontstonden er moeilijkheden over de interpretatie van de
overeenkomst met als resultaat, dat de transactie niet
doorging. De moeilijkheden zaten tussen de pastoor en de
kerkmeesters van wie er één tevens wethouder was.
Alles
bijeen
In
1854 slaagde het kerkbestuur er wél in eigenaar te worden van
de oude secretarie bij de kerk. Deze werd toen met het archief
overgebracht naar het pand in de Raadhuisstraat. Vanaf 1855
was nu eindelijk hier het gehele bestuursapparaat
ondergebracht. Dit pand heeft zijn 17de-eeuwse uiterlijk
vermoedelijk behouden tot 1876. Toen werd er heel wat
veranderd. De voorgevel kreeg o.a. een klokketorentje en een
balkon. De raamdorpels van de bovenverdieping gingen omhoog,
de hoofddeur kreeg een ijzeren paneel naar de mode van die
dagen. De hele voorgevel werd bepleisterd en van lijsten
voorzien.
Oud
patronaat
In
het begin van de twintigste eeuw liet het kerkbestuur weer het
oog op dit gemeentehuis vallen. Voor de oprichting van een
bijzondere lagere jongensschool en het verwachte leeglopen van
de openbare school meende men behalve de openbare school ook
het raadhuis nodig te hebben. Deze school en het raadhuis
werden nu geruild met een tot patronaat verbouwde woning aan
de Nieuwstraat, die eigendom van de parochie was. Het
patronaat was op f 12.000,- getaxeerd en het raadhuis op f
9000,-. De gemeente betaalde bij deze transactie van 12 mei
1920 drieduizend gulden bij. Het raadhuis aan de
Raadhuisstraat had toen ruim een eeuw als zodanig dienst
gedaan. Overigens niet zo glorieus doordat het grootste deel
ervan doorlopend verhuurd was. De gemeente resideerde daar op
een koopje. Men hokte bijeen in een kamer beneden. Daar waren
bijeengebracht de secretarie, de burgemeester, de
secretaris-gemeenteontvanger en later nog een klerk, allemaal
broederlijk bijeen. Hier werden bovendien de vergaderingen van
B. en W. gehouden en tijdens burgemeester Van Poppel, ook de
raadsvergaderingen. Je kunt nu eenmaal niet voor een dubbeltje
op de eerste rang zitten. Aan één kant van de hoofdingang
lag een rommelkamer en boven de secretarie bevond zich de
raadzaal, waar ook de archiefkasten stonden. De rest van het
grote huis was verhuurd. Jarenlang woonde hier notaris
Verhoeven maar ook de veldwachter en een onderwijzer hebben
erin gezeten.
J.H.
van Mosselveld, aan wiens studie wij onze gegevens ontlenen,
is echter van oordeel, dat - ondanks alles - dit oude gebouw
méér allure bezat dan het pand, dat men er voor in ruil
heeft gekregen. Ook na de verbouwing daarvan tot raadhuis. Het
raadhuispand van de Raadhuisstraat sneuvelde tijdens de
bevrijding.
Te
klein
Van
1921 tot 1939 zetelde het gemeentebestuur in het tot raadhuis
verbouwde patronaat. Een architect kwam bij die verbouwing
niet te pas. De timmerman-aannemer A.L. Botermans-van Gorp
maakte de tekeningen en voerde ook het werk uit, daar bij de
openbare aanbesteding te hoge bedragen uit de bus kwamen. Op
12 augustus 1921 vergaderde de raad hier voor het eerst.
Aanvankelijk beschikte men over voldoende ruimte, maar na een
jaar of tien zat men toch weer opnieuw in een te nauwe jas. Zo
moest toen bv. de burgemeesterskamer dienst doen als trouwzaal
en voor vergaderingen van B. en W.
In
1936 werd er serieus naar een totale nieuwbouw gestreefd. Die
moest dan komen op "Nerhoven" aan de Rijense Dijk.
Niet slecht bekeken, want die ligging was wel niet in het
centrum van de kom maar toch centraal voor de vier kerkdorpen
Gilze, Rijen, Hulten en Molenschot. Op 16 juni 1936 ging in de
raad de kogel door de kerk: totale nieuwbouw voor f 58.000,-
volgens aanvankelijke berekening, maar het zou wel duurder
komen door de gestegen prijzen der bouwmaterialen als gevolg
van devaluatie. Men had ook toen zijn perikelen, hoewel niets
in vergelijking tot thans.
Gloednieuw
Op
27 mei 1939 werd Gilzes eerste echte raadhuis, gebouwd door
Mertens en Weterings uit Raamsdonksveer onder architectuur van
het architectenbureau ir. Alph. Siebers uit Breda, in gebruik
genomen. Het was een architectonisch zeer fraai gebouw in
rood-grauwe baksteen met aan het exterieur uitgesproken
traditionele aan de klassieke Hollandse renaissancestijl sterk
verwante elementen.
Veel
plezier heeft men er echter niet aan beleefd. De "Bauleitung"
van de Duitsers legde al heel vlug beslag op de vertrekken van
de bovenverdieping om geleidelijk steeds meer ruimte in te
pikken. Tenslotte bleven er van de twintig kamers nog maar
drie over voor gemeentehuis. Intussen legden de Duitsers hun
vliegvelduitbreiding zodanig, dat de kerkdorpen méér dan
ooit van elkaar geïsoleerd raakten. In de latere jaren van de
oorlog was het op "Nerhoven" niet meer te harden
wegens de bombardementen. Het halve dorp was geëvacueerd en
ook de laatste kamers van het raadhuis had men verlaten. Het
zag er naar uit, dat het gebouw heelhuids uit de oorlog zou
komen. Op de avond van de 10de oktober 1944 bleek dat een
illusie. Op acht plaatsen van de bovenverdieping en in de
toren was dynamiet aangebracht, dat de Duitsers bij hun
aftocht deden ontploffen. Aan opbouw viel niet te denken.
Verhuizingen
Op
1 maart 1944 had men het raadhuis echter al verhuisd naar de
vrijgekomen woning van burgemeester Klardie aan de Nieuwstraat.
Deze functionaris ging met ziekteverlof. Gilze had nu zijn
vijfde raadhuis. Dat duurde tot 1946. De nieuwe burgemeester
Van Hövell van Westerflier betrok de in 1943 fraai
gerestaureerde zg. oude pastorie, een historisch monument in
de tuin van Huize St. Franciscus.
In
1946 werd er weer eens verhuizen geblazen voor het raadhuis.
Het ging naar de uit 1892 daterende villa van mejuffrouw N.
Mol, een groot herenhuis in een fraaie tuin aan het Plein. Een
complex, dat wel "het groene hart van Gilze" werd
genoemd. Reeds in 1941 had de bezetter dit pand doen
ontruimen. Na de restauratie zag het zich op 26 februari 1946
tot gemeentehuis verheven. Het zesde! Weer was het een zich
behelpen. Na een paar jaar moest Gemeentewerken reeds naar het
voormalige raadhuis aan de Nieuwstraat. In 1949 kreeg de
raadzaal daar haar vorige bestemming. Met het archief was het
slecht gesteld op de lekkende zolder der villa en 'n jaarlijks
terugkerende insecteninvasie. Tot 1961 sukkelde men hier
voort.
Intussen
waren de gemoederen in beweging geraakt over het bouwen van
een geheel nieuw raadhuis. Dat zou allemaal niet zoveel stof
opgeworpen hebben, indien Rijen zich daarvoor niet kandidaat
had gesteld. Rijen had een grote vlucht genomen door zijn
industrie en maakte aanspraak op het raadhuis. Zulke affaires
zijn kwade zaken in tweelinggemeenten. In Loon op Zand en
Kaatsheuvel weten ze daar ook van mee te praten! Dat pleegt
kwaad bloed te zetten en het verwondert niet, dat die van
Gilze en Rijen als kemphanen tegenover elkaar kwamen te staan
toen de hartstochten hoog oplaaiden. Ze kwamen er niet uit
voordat een onpartijdig lichaam, het Economisch Technologisch
Instituut, zich in een rapport vóór Rijen uitsprak. Historie
en continuïteit dolven het onderspit tegen economische
argumenten.
De
rijksgoedkeuring liet lang op zich wachten. Die kwam af op 22
maart 1959. Het Rijens raadhuis werd 29 april 1961 geopend en
hiermede was de dubbelgemeente aan haar zevende raadhuis toe.
Gilze moest zich van toen af tevreden stellen met een
hulpsecretarie in de voormalige villa Mol aan de Nieuwstraat.
Op dit gebied had de nieuwe tijd de rollen tussen beide dorpen
derhalve omgekeerd. Gilze had hiermede een bittere pil te
slikken gekregen na al zijn oorlogsellende.
PIERRE
VAN BEEK