CUBRA

INHOUD PIERRE VAN BEEK
HOME 
BRABANTS
KUNST
FOTOGRAFIE
TEKSTEN
AUTEURS
AUDIO
SPECIAAL

PRINT

Pierre van Beek - Heemkunde-artikelen

 redactie: Ben van de Pol

 

"Wonderlicht" boven de kapel

Het Nieuwsblad van het Zuiden - zaterdag 19 december 1964

"Mijnheer, ik moet oe eens iets vertellen"... Met die woorden lichtte een niet meer zo jonge Tilburger zijn verschijning in ons bureau toe. "Ge hebt misschien wel eens gehoord van het "Wonderlicht boven de Hasseltse kapel"... "Neen, dat hebben we helaas niet." "Och ja, dat zal dan wel nie! Gij kunt dat eigenlijk ook nie weten. Daar zijde te jong voor en 't is al zo lang gelejen. 't Gebeurde in 1904 en nou schrijven we 'vier en zistig'. Reken 't dan maar uit. Dat is zestig jaor! Ja, 't was toen wel 'nen aandre tijd!"

Maar met deze omhaal van woorden, die nu eenmaal de Brabander en dus ook de Tilburger van de oude stempel kenmerkt, bleek de inleiding nog niet voltooid en dus ging onze man verder: "Ach ge zijt nog jong, ge had nie zoveel vertier... en ge weet hoe dat gaat... Ik heb als jongen eens een héél lelijke streek uitgehaald. Eigenlijk weet niemand dat ik er bij was... Mijne naam moete nou ook maar nie noemen...

 

Hoe de vork aan de steel zat

Nu worden we toch wel wat nieuwsgierig. We verwachten in vertrouwen deelgenoot te worden van een of ander verschrikkelijk gebeuren, wat ons het gevoel geeft van een biechtvader tegenover een penitent, die een bezwaard geweten komt ontlasten.

"Kijk, mijnheer, ik heb het veur oe gemak opgeschreven. Ik hoop, dat ge het kunt lezen, maar ik zal het oe zelf ook nog wel eens vertellen" en dit zeggende haalt hij uit zijn binnenzak een aantal dichtbeschreven vellen papier met doorhalingen en correcties voor de dag. Terwijl hij de vellen regel voor regel naloopt, komt het verhaal van deze erenswaardige burger, die zijn partij in het maatschappelijke leven goed heeft meegeblazen, uit de doeken.

 

Omstreeks 1904

Omstreeks 1904 is boven de Hasseltse kapel een "wonderlicht" verschenen, dat in het gemoedelijke Tilburg van die dagen nogal enige sensatie heeft verwekt. Verschillende schrijvers zouden in de loop der jaren getracht hebben het gebeuren te reconstrueren en er zijn toen - volgens onze zegsman - verhalen voor de dag gekomen, die kant noch wal raakten, al bedoelden de schrijvers het allemaal heel goed. Hij alleen kan vertellen hoe de vork precies aan de steel stak, want hij was er zelf bij.

Maar er gaat eerst weer een nieuwe inleiding vooraf. In die tijd van de eeuwwisseling werd het noorden van de stad Tilburg omgeven door mooie bossen van de familie Houben. Die bossen bestonden uit twintigjarige, hoogopgaande dennen. Het bos was prachtig goed onderhouden door twee boswachters Jaon Vermeulen en Nies van den Hout. Deze bossen strekten zich uit vanaf de weg naar Dongen tot de weg naar Loon op Zand en op een diepte van enkele kilometers ten noorden van de Hasselt. (Dit was de befaamde "Houbens maast")

 

Nonvlinders

Op zekere dag verscheen in deze bossen de zogenaamde nonvlinder, een zeer schadelijk insect. Deze vlinders doken daar opeens in een zodanige massa op, dat in één dag de bomen van een heel blok totaal kaal gevreten werden, waardoor het bos hier waardeloos werd. Om deze plaag te bestrijden werden de gehele Nederlandse houtvesterij en het Staatsbosbeheer in het geweer geroepen, welke instanties hun mannen in de Hasselt bij burgers inkwartierden. Men legde in de lanen grote hopen van bijeengeraapt hout en spelden (naalden) aan, die des avonds, als het donker was, in brand werden gestoken. Over chemische bestrijdingsmiddelen zoals heden ten dage beschikte men toen natuurlijk nog niet.

Deze brandende hopen leverden een spectaculair schouwspel op. Het was voor Tilburg weer eens wat anders dan onder 'n bronolielamp te zitten rikken mee een "half maatje" of een "tenne bruukske" op de blankgeschuurde tafel. Met drommen trokken de Tilburgers dan ook op naar de Hasselt om te zien hoe die duizenden en duizenden "witte motten" als sneeuw in de vlammen hun dood tegemoet vlogen. "Er werd nooit schoonder vuurwerk gezien", zegt onze verteller, die er nog enthousiast door wordt.

 

Stadse legende

Weken aan een stuk werd dit schouwspel, dat tot middernacht duurde, opgevoerd en zo is in die dagen wel heel Tilburg op de Hasselt geweest. Na afloop trokken de mensen dan weer in drommen langs de Hasseltse kapel naar de stad terug. Nu was het ook in die dagen, dat in "de stad" de legende de ronde deed, dat er boven de Hasseltse kapel verscheidene keren een "wonderlicht" gezien was. Steeds op woensdag en altijd precies om twaalf uur in de nacht. De mensen, die van het "vuurwerk" kwamen, wilden dit ook nog wel even "meenemen" en zo bleven op een pikdonkere woensdagavond een massa mensen om twaalf uur rondom de Hasseltse kapel staan wachten op die dingen, die misschien wel komen konden... Niet alleen de mensen van de bossen waren daar echter, doch er waren ook nog duizenden uit de stad gekomen voor het verwachte "wonderlicht". Nu hoorde de Hasselt niet bij "de stad". Men mocht daar aan die andere kant van "de lijn" denken aan een "wonderlicht", de jongens van de Hasselt wisten wel dat er nooit een "wonderlicht" was verschenen. Wat men in "de stad" vertelde, moesten ze daar zelf weten. Men wilde uiteindelijk die hardnekkige stedelingen echter niet teleurstellen. Dus besloot onze zegsman met een aantal kornuiten een "wonderlicht" te produceren...

 

Bedevaartvaantje Hasseltse kapel - collectie Ronald Peeters

 

Lantaarn op panlatten

De situatie rond de Hasseltse kapel leende zich uitstekend voor een dergelijk experiment. Het terrein van de kapel was namelijk aan drie kanten omgeven door een mooie, dichte haag en werd aan de achterzijde afgesloten door een diepe sloot. De jongelui spijkerden een paar panlatten van een meter of zes aan elkaar en bevestigden aan het ene uiteinde daarvan een carbidlantaarn, zoals die toen voor de fiets gebruikt werden. De toebereidselen hadden echter zóveel tijd in beslag genomen, dat de jongelui niet om twaalf uur bij de kapel aanwezig waren. Nu woonde daar in de buurt ook een bekende stroper. Misschien had hij iets van de plannen opgevangen of mogelijk was hij op eenzelfde idee gekomen. In ieder geval: ook hij deed een poging een "wonderlicht" te maken en de al wat ongeduldig geworden mensen tevreden te stellen. Hij schoot een met petroleum doordrenkte, brandende lap de lucht in - probeerde dit althans te doen - doch deze poging mislukte jammerlijk. Zo kregen de Hasseltse jongelui - of ze van "de Hasseltse Schuit" waren is er ons niet bij verteld! - toch nog hun kans. Ongezien wisten ze achter de kapel te komen en de met een rode zakdoek omwonden carbidlantaarn ging aan de lange lat brandend de lucht in, werd enkele malen heen en weer bewogen en toen... weg er mee!...

 

Benauwende stilte

"Het waren zeer enerverende momenten", zo luidt het verhaal. "Toen de lantaarn in de lucht stond, verstomde plotseling het gemompel van de massa en het werd angstig stil." Zó angstwekkend stil zelfs, dat de jongelui het dienstig achtten zich maar zo vlug mogelijk uit de voeten te maken. Zij werden daartoe bovendien nog extra aangedreven, doordat twee dienaren van Hermandad, t.w. Borkink en Heuvelmans, die blijkbaar "een vuiltje aan de lucht" hadden gezien, ten tonele verschenen. De jongelui liepen de "veldwachters" in de armen, doch deze twee waren wel zo joviaal hun te adviseren de benen te nemen. Dit gebeurde zó overhaast, dat een van hen pardoes in de sloot terechtkwam. De eigenaar van de lantaarn zag zich even later echter niet zo onzacht bij de kladden gegrepen worden door de brave wijkagent Kiske van de Mens. Na wat bekvechterij liet Van de Mens hem gaan met de mededeling: Ge zult er wel meer van heuren!... Intussen trok de niet helemaal bevredigde menigte stadwaarts...

 

Voor de commissaris

De jongelui "heurden" inderdaad spoedig iets. Ze werden al de volgende morgen op het politiebureau ontboden tegenover de hoofdingang van de fabriek van Thomas de Beer aan het Wilhelminapark, waar toen commissaris Soentjens zetelde. Ze moesten tegenover de handhaver van de wet hun streek vertellen, wat ze in geuren en kleuren deden. De commissaris was niet alleen tevreden met de "omstandigheden", maar wilde ook weten "hoe dikwijls" zij dit al hadden geleverd. Nu, ze konden met de hand op het hart verklaren, dat het echt de eerste keer was geweest... "Als we het dikwijlder gedaan hadden, zouden we strafbaar zijn geweest wegens het veroorzaken van volksoploop", zegt onze verteller. Nu liep 't op een sisser af. De commissaris moest eens hartelijk lachen. Nog jaren nadien - zo besluit onze zegsman - werd er echter in Tilburg gesproken en gefantaseerd over "het wonderlicht boven de Hasseltse kapel!"

 

Verloren oase

De Hasseltse kapel! We zijn er dezer dagen nog eens wezen kijken. Ze is van de stad uit bijna niet meer te vinden. Door de grote verkeerswegen loopt ge er gemakkelijk aan voorbij. Rondom verrijst de nieuwbouw van een zich snel ontwikkelende stad. Links de nieuwe Tongerlose Hoef en als achtergronddecor de burcht van het nieuwe ziekenhuis. De lage huisjes met hun strodak, rondom het kapelplantsoentje, zijn verdwenen en andere staan op het punt onder de hand van de sloper te vallen. Kapel en omgeving zijn teruggedrongen als een minuscule oase tussen de moderne woonblokken en industrieterreinen. Ze lijkt een archaïsme maar toch leeft ze nog. Het interieur is kersvers gerestaureerd. Nu, op deze late najaarsdag, ruikt het er niet meer naar kaarsvet doch naar verse verf volgens oud patroon. De banken glanzen en glimmen. Er staat nog geen krasje op. Het hele interieur staat fris en helder te wachten op een nieuwe meimaand.

 

Nog altijd ligt hier op de Hasselt een hoekje oud-Tilburg, waaraan voor velen prettige herinneringen verbonden zijn, herinneringen van edeler gehalte dan die aan de wonderlichten.

 

PIERRE VAN BEEK