Oude
schat van Postel te Mierde opgegraven
Het
Nieuwsblad van het Zuiden - donderdag 5 november 1970
Verhalen
van "verborgen schatten" hebben altijd tot de
verbeelding gesproken. Je kunt toch immers nooit
weten?... Wordt er niet steeds beweerd, dat legenden wel
eens een grond van waarheid bezitten? En levert de
opgraving van Troje door Schliemann niet een sprekend
bewijs voor die stelling! Je hoeft dus niet altijd gek
te zijn om in "verborgen schatten" te geloven, al helpt
dat dikwijls wel! De schat van Tilburg ligt begraven bij
de "Vijfberg" zo ongeveer op de grens van Tilburg en
Hilvarenbeek. Die van Hilvarenbeek zit in de buurt van
Esbeek, volgens anderen bij de Hertgang of in de
richting van Thulder. De schat van Postel heette eens
begraven te liggen te Hooge en Lage Mierde. Het
wezenlijke verschil met al die andere schatten was
daarbij niet alleen dat de laatste echt bestond, maar
dat hij ook werkelijk gevonden werd. De roemruchte
"schat van Postel" werd op 16 april 1883 te Lage Mierde
door toeval opgegraven. Geen legende, geen dubbele
bodem, maar een echte schat! Het beste bewijs van zijn
echtheid is wel, dat er juridisch om gevochten werd.
Laten we maar eens gaan kijken naar het schatavontuur.
Bij de
komst van de Franse troepen in de Kempen in 1794 werden
de Norbertijnen van Postel in ballingschap gedreven. In
deze periode bleven zij echter hun bezittingen tóch als
abdijgoederen behandelen. Zij maakten die bij testament
op confraters over, wat echter tot gevolg had dat
naarmate de gemeenschap uitstierf, er betrekkelijk veel
bezit op één overlevende kwam te staan. In 1830 bij de
Belgische opstand was de geldvoorraad met andere
kostbaarheden in bewaring gegeven bij de priester Dockx,
pastoor te Lage Mierde. Zoals we in een vorig artikel
gezien hebben, bestond er een nauwe relatie tussen Lage
Mierde en Postel, doordat de abdij van Floreffe op 5 mei
1682 het recht van de pastoorsbenoeming te Lage Mierde
aan de abdij van Postel had overgedragen, welke laatste
dit recht tot 1835 heeft uitgeoefend.
Goud
vermist
Bij het
uitbreken van de Belgische opstand vertrouwde pastoor
Dockx de situatie niet. Menende het zekere voor het
onzekere te moeten nemen, begroef hij drie potten met
zilverstukken, één met zilverwerk en één met goud in de
grond. Kort voor zijn overlijden in 1835 zag hij nog
kans aan zijn confrater Beugels, de deken van Helmond,
de plaats aan te wijzen waar geld en goederen verborgen
zaten. De vier potten met zilver kwamen, na de
teruggekeerde rust, spoedig te voorschijn. Maar
uitgerekend die met het goud bleef onvindbaar.
Er zou
een halve eeuw voorbij moeten gaan alvorens het
goudmysterie, waarom de volksverbeelding al heel wat
verhalen geweven had, op een onverwachte wijze
plotseling werd opgehelderd. Dat gebeurde op 16 april
1883. Niet zo ver van het huidige gemeentehuis van Lage
Mierde stond eens een oude, later tot onderwijzerswoning
of school ingerichte pastorie. Bij het bouwen van een
nieuwe school daar ter plaatse, in het laatste kwart van
de vorige eeuw, stuitte de gemeentearbeider Jan Driessen
uit Lage Mierde bij graafwerk in of bij de oude stal van
de voormalige pastorie op een tinnen kan. Hij was niet
weinig verbaasd toen deze een flinke goudschat bleek te
bevatten.
De
schat
Het ging
hier maar even om 862 gouden munten van 1616 tot 1786,
een gouden borstkruis en een prelaatsring van de
Postelse abt Staessens. Het leed dus geen twijfel of men
had uiteindelijk de historische "schat van Postel"
gevonden zonder dat er enige fantasie aan te pas kwam.
Of is dit misschien dan toch nog het verhaaltje van de
Hollandse officier, die pastoor Dockx tijdens de
Tiendaagse veldtocht in kwartier had? Diens paard zou
toevallig hebben staan "dabben" boven de plaats, waar de
pot met goud in de grond zat. Pastoor Dockx heeft het
toen even warm gekregen, zodat hij de eerste gelegenheid
aangreep om de pot met zijn kostbaarheden elders te
verbergen. Nadien zou hij geen voldoende inlichtingen
achtergelaten hebben. Zo zou de schat onvindbaar
geworden zijn.
Het lot
veroorlooft zich soms merkwaardige grapjes. Zoiets deed
zich ook in Lage Mierde voor. Jan Driessen, die de schat
vond, had namelijk ooit zijn geluk beproefd als
goudzoeker in Californië. Overigens zonder succes. Nu
was het uitgerekend juist deze mislukte goudzoeker, die
naar zijn woonplaats Lage Mierde moest terugkeren om
daar goud te vinden, dat hij in Californië tevergeefs
had gezocht. Met zulke dartelheden vermeit zich soms het
rad van fortuin ook nog eens een keer...
Juristerij
De
intussen opgeleefde abdij liet natuurlijk haar rechten
op de vondst gelden. Dat ging echter zomaar niet. Er
zijn niet voor niets wetten en juristen en dus leidde de
schataffaire tot een rechtszaak. De voorwerpen, die
kennelijk van de abdij afkomstig waren zoals bv. het
gouden borstkruis en de prelaatsring van abt Staessens,
werden aan de abdij teruggegeven. Daar viel juridisch
niet zoveel aan te kluiven. De abdij moest echter óók
maar eens bewijzen, dat de goudstukken van haar waren.
Geld is geld en waarom zou dat niet van iemand anders
kunnen zijn? Een juridisch waterdicht bewijs van het
tegendeel kon Postel bezwaarlijk leveren. Het eind van
het liedje was, dat van de munten de helft werd
toegewezen aan de gemeente en de helft aan de vinder. De
gemeente verkocht de munten aan een antiquair. Na aftrek
van de gerechtskosten bleef er voor haar nog ongeveer
tweeduizend gulden over. Ook Jan Driessen had nu
eindelijk goud, dat hij eveneens verkocht. Of hij van de
opbrengst lang plezier heeft gehad? De mensen dachten
van niet.
Wij
hebben het niet gedaan, maar dit schatproces moet nog in
de gemeentelijke en in de Postelse archieven zijn na te
speuren. Een kolfje naar de hand voor liefhebbers met
tijd.
Oude
pastorie
Er
vallen over de Mierden nog wel méér interessante dingen
na te speuren. Wie over de betonweg van Hilvarenbeek in
de richting Reusel rijdt, heeft misschien links van de
weg, ter hoogte van de aan de overzijde beginnende
bebouwing voor de dorpskom en even voor de weg naar
Netersel, een ca. vijf meter breed water waargenomen,
dat de indruk maakt van een afgesneden rivierarm. Dat is
het echter niet. De mensen van Lage Mierde noemen het
"de Vest", een naam, die men ook nog als "Vestweg"
terugvindt bij de Straatse hoef van Huybregts aan de
andere kant van de betonweg. Het vestwater vormt het
laatst overgebleven gedeelte van een gracht die de thans
geheel verdwenen pastorie omgaf. Het gebouw heeft eens
gestaan op de plaats, waar nu de nieuwe weg naar Reusel
loopt. Bij de aanleg daarvan zijn fundamenten te
voorschijn gekomen en waarschijnlijk zitten er nog wel
restanten onder de huidige weg. Enig onderzoek naar die
fundamenten is nooit ingesteld. Wel jammer, want Van der
Aa rept vaag van een pastorie, die ooit een klooster van
de Tempeliers geweest zou zijn. Volgens Schutjes werd de
pastorie, die men zich in Lage Mierde nog herinnert,
door een predikant gebouwd ter vervanging van een
pastorie uit de tijd van vóór de hervorming. Hij noemt
haar (in 1873) schilderachtig gelegen en door een brede
gracht omgeven. Later heeft ze tot pastoorswoning
gediend. Het lijkt wel vreemd, maar Lage Mierde heeft
ooit een predikant gekend, niettegenstaande het feit,
dat er maar één of twee protestantse gezinnen woonden.
Fraai
gelegen
Rond
1905 werd de pastorie afgebroken. Haar schilderachtige
ligging zagen we bevestigd door mensen, die de situatie
ter plaatse gekend hebben. Het gebouw lag met de
voorkant naar het zuidoosten gericht en een statige
dreef van zware eiken, welke naar het Mispeleind liep,
vormde een indrukwekkende toegang. In de zeer fraaie
tuin binnen de grachten stonden naast sierstruiken
tevens fruitbomen o.a. kersebomen en er lag ook een
vijver met goudvissen in. De trotse bomen van de dreef
zijn in de jaren van de mobilisatie (1914-1918) verkocht
en gerooid.
Rond
1910 was de gracht een heel mooi water met een vaste
bodem. Het water was er zó zuiver, dat de huisvrouwen
van Lage Mierde er zelfs hun was in spoelden. Ook zat er
veel vis. Geleidelijk aan vervuilde de gracht echter.
Méér en méér werd zij gebruikt tot vuilnisstortplaats en
de laatste dertig jaar was het er zelfs een stinkboel.
Ten slotte is ze nagenoeg geheel gedempt. Alleen het
reeds vermelde stuk, waar struikgewas zich in het
donkere water spiegelt, verwijst naar wat eens geweest
is. Bij dit stuk "vest" staan nog wat verkommerde
fruitbomen, die nog altijd vruchten dragen, op hun
laatste dag te wachten. Het lijkt ons echter weinig
waarschijnlijk, dat men hier nog met fruitbomen van de
oude pastorietuin te maken heeft. Pastoor Roovers heeft
de oude pastorie nog bewoond. Het ziet er wel naar uit,
dat met het verdwijnen van de oude pastorie een stuk
Mierdse historie verloren is gegaan tenzij er nog het
een en ander van in oude archieven verborgen ligt.
Straatse hoef
Aan
Vestweg en Kloosterstraat treft men twee nogal wat raar
neergesmeten boerderijen aan, waarvan één de naam
Straatse hoef draagt. Zij nemen de plaats in van twee
vroegere boerderijen, die tegelijkertijd in 1880 door
brand vernield werden. De ene werd in 1880 en de andere
in 1881 herbouwd. De noodzaak van herbouw op de oude
fundamenten is oorzaak geweest, dat beide boerderijen nu
zo ongewoon in de ruimte staan. Tot voor korte tijd
bezat men op de Straatse hoef een steen met het jaartal
1880 er in doch deze is thans verdwenen. De herbouwde
Straatse hoef werd in 1900 eigendom van Lucas Joseph
Huybregts, de vader van de huidige eigenaar.
Eerstgenoemde kocht het bedrijf, met inbegrip van de
oogst, voor f 4.800,-. Een goede naam als boerderij
scheen de hoef in die tijd bepaald niet gehad te hebben.
Niemand had het er tot dan toe blijkbaar uit kunnen
houden en bij de laatste transactie zeiden de mensen van
Mierd dan ook: "Als die daar de kost moet verdienen, zal
de hoef wel wéér gauw verkocht worden"... Deze keer
bleek de stem van het volk niet de stem Gods. Nu
zeventig jaar later zit er nog altijd een Huybregts op
de Straatse hoef.
Kerk
en toren
Het
centrum van Lage Mierde vormt het Dorpsplein met aan de
ene kant het in 1929 gebouwde gemeentehuis en aan de
andere de kerk met daar tegenover de door pastoor Timmer
opgerichte nieuwe pastorie. Ook hij was de verbouwer van
de kerk. Op een uitbouw achter het koor van de kerk
leest men: "P.L.P. 2 augustus 1912 I. Timmer parochus".
In 1803
kregen de gelovigen van Lage Mierde onder pastoor Scheij
hun in vervallen staat verkerende kerk terug. In 1869
onderging de driebeukige kruiskerk een belangrijke
restauratie. Het betrof hier onder andere herstel van
het bovenlicht, verfraaiing van pilaren en gewelven
terwijl er ook nog nieuwe kerkramen en andere
versieringen werden aangebracht. De oude kerk dateerde
uit het einde van de 15de eeuw. Het voornaamste hiervan
overgebleven gedeelte is de toren, die in het begin van
onze eeuw stomp en met een lage kap gedekt was. Aan deze
omstandigheid had hij vroeger zijn spotnaam van
"peperbus" te wijten. We vermoeden zo, dat het wel die
van Hooge Mierde geweest zullen zijn, die deze bijnaam
hebben uitgevonden, want rivaliteit tussen beide dorpen
heeft er altijd bestaan, zoals dat steeds bij
tweelingdorpen het geval pleegt te zijn - vooral als ze
een flink eind van elkaar liggen.
Het
ontbreken van een torenspits zat de Lage Mierdenaars
toch wel dwars. Toen dus in 1911 weer eens uitbreiding
van de kerk aan de orde kwam, kreeg de toren zijn spits.
En nog wel een met een "lantaarn", die echter in 1935
weer is verwijderd. De toren bestaat uit drie geledingen
met een links aangebouwde traptoren en hij heeft
steunberen op de hoeken. De voorkant wordt door een hele
collectie ijzeren ankers ontsierd en het geheel maakt
een enigszins plompe indruk. In de van galmgaten
voorziene toren hangt een klok, die in 1519 door William
Moer werd gegoten.
Curiositeit
Een
curiositeit treft ge aan op het rond de kerk gelegen
kerkhof. Tegen de rechterkant van de toren, stevig in de
grond geplant en bijna vlak tegen de muur aan, staat
daar een van boven spits toelopend kruis, zoals die in
de 17de eeuw gebruikelijk waren. Zwaluwen en duiven,
welke hoog tegen de toren hun nesten hebben gebouwd,
bevuilen het, wat niet wegneemt, dat men de ingebeitelde
tekst nog kan lezen. Deze luidt: "Hier leet begrave
Micgiel Iansein Plompen sterf den 2 april 1628". Maar
wat zelfs de meeste Mierdenaren niet zullen weten - de
achterzijde van dit kruis bevat óók nog een tekst. Men
kan die niet zien, omdat het kruis zo vast tegen de
torenmuur staat. Door er één hand achter te steken kan
men hem echter wel gedeeltelijk aftasten. We zijn niet
knap genoeg geweest om dat helemaal klaar te spelen.
Hoefde ook niet omdat we al van te voren wisten wat er
staan moest. Die tekst luidt: "De Zeer Eerw. Heer M. van
Rijssel overl. 12 dec. 1859". Dat zegt tenminste Bloys
van Treslong Prins en die zullen we maar geloven, want
hij schijnt in de twintiger jaren een betere kans tot
kijken gehad te hebben dan wij nu. Het kruis is wel een
monument om in ere te houden.
Wat
weggedoken, links naast de kerk, trekt een popperig, nu
leegstaand gebouwtje met boogramen en dito deur boven
een tredenstoepje de aandacht. Met een kittig,
driehoekig puntgeveltje, dat in het midden een speels
gekruld sieranker draagt, waaronder een nu blanco lijst,
die vast ooit een opschrift heeft gedragen, verraadt het
een vleugje van voormalige autoriteit. In het laatste
kwart van de vorige eeuw diende dit gebouwtje tot
school, later werd het gemeentehuis en sinds de in
gebruikneming van het nieuwe raadhuis in 1929 heeft het
verschillende bewoners gekend. Nu staat het verweesd te
kijken in zijn stille hoekje en peinst wellicht met
weemoed over de dingen, die voorbijgaan.
Kuilenrode
Vanaf
het Dorpsplein waaieren de landelijke wegen uit naar de
vier windstreken. Één dezer gaat via Kuilenrode naar
Hooge Mierde. Kuilenrode, dat een soort trait-d'union
tussen de beide dorpen vormt, wordt reeds genoemd in
1212 als Theodoricus, heer van Altena, de tienden van
Mierde en goederen aan de abdij van Averbode
gedeeltelijk schenkt en verkoopt. Er is dan sprake van
een hofstede Culutrode. In de 19de eeuw luidt die naam
Kuldenrode en thans spreekt men van Kuilenrode. In "De
Wildert", zoals de mensen de streek ook wel noemden
"omdat er niets groeide als de zon hoog kwam" bij de
Poppelse dijk, zou een in de vorige eeuw gesloopte
woning van een pastoor van Hooge Mierde gestaan hebben.
Daarbij behoorde een boerderij van de abdij van
Averbode. Zij was een paar honderd jaar oud, werd
bewoond door Luyten en is eerst sinds enige jaren
verdwenen. Dat was allemaal achter de huidige boerderij
van Luyten. Er ligt nog een akker met een vest, een
brede sloot, er omheen en daar wordt nog steeds puin
gevonden. Onderzoekingen werden er nooit uitgevoerd. Op
het Kuilenrode langs de hoofdweg wordt de aandacht
aangenaam geboeid door een paar mooie tot romantische
woonhuizen gerestaureerde boerderijen.
Vloeieind
Een
andere weg voert van het Lage Mierdse Dorpsplein naar
het Vloeieind, dat ligt opgesloten tussen twee beken, de
Stroom en de Reusel. Ge zult honderd keer in de Mierden
komen, maar niet één keer in het centrum van het
Vloeieind. Ook de moderne Kempenbaan naar Reusel laat
het liggen. En tóch is het Vloeieind voor sommige mensen
het klapstuk van Lage Mierde. Ge moet gewoon tot je zelf
zeggen: "Ik ga naar het Vloeieind" met daarbij de
intentie van het te beleven. Dat Vloeieind is dan een
openbaring, die een er voor ontvankelijk gemoed
overrompelt en schokt. Maar dat is dan een schok, die na
zijn abrupt begin als steeds groter wordende kringen van
een in water geworpen steen tot een milde weldaad en een
stil geluk uitvloeit.
Ge raakt
hier ondergedompeld in de sfeer van twee met elkaar
verbonden Frankische pleintjes met bijbehorende
bebouwing. Ge ziet het in één oogopslag: Hier wordt
gerekend met andere dimensies van tijd dan wij gewend
zijn en er wonen mensen, die weten wat ze ondernomen
hebben. Hier staan naast elkaar onder andere twee
langgevelige, tot moderne woonhuizen gerestaureerde
boerderijen onder een weelde van rieten daken met een
complex van eveneens met riet gedekte bijgebouwen. Dit
wereldje zou niet compleet zijn als er lindebomen
ontbraken. Ze zijn er! Oude cafés? Ze zijn er ook! "De
Ster" aan het ene pleintje en op het andere zit,
breeduit als de voormalige boerderijen aan de overkant
een herberg met jaarankers van 1760 in de witte gevel.
"Tinnen Pot", "Draaiboom" en een wat meer prozaïsche
"Gijsestraat" zijn rondom het Vloeieind zwervende
straatnamen. Direct buiten Vloeieinds centrum beginnen
de veldwegen, die over de voormalige Molenheide en
Hulselse heide - sinds lang in weiden en akkerland
herschapen - naar Reusel leiden.
Stil
protest
Hoewel
de geest van de tijd zich verraadt in de restauraties,
keert het Vloeieind juist die geest zó nadrukkelijk de
rug toe, dat ge de buurtschap ervaart als een protest.
Misschien een niet helemaal bewust - dus eer verdrongen
- protest maar toch een reactie en een roep om
leefbaarheid in een vorm, waarvan we het evenbeeld niet
terstond kunnen aanwijzen. Overdreven? Wie het niet
vertrouwt, moet zelf maar eens aan het Vloeiend gaan
"nippen". Dat betekent: Met kleine teugjes proeven. Als
fijne likeur!...
PIERRE
VAN BEEK