Beerse Bak kende eens veel vertier
Het
Nieuwsblad van het Zuiden - vrijdag 4 september 1970
De Beerse Bak - Archief Pierre van Beek
Een van
de hoofdkenmerken van de drielinggemeente Oost-, West-.
en Middelbeers, welke naam gemakshalve onder het
verzamelbegrip de Beerzen wordt samengevat, vormt het
natuurschoon. Westelbeers heet daarvan verreweg het
grootste aandeel te bezitten, al kun je dat als
buitenstaander moeilijk uitmaken omdat ge niet weet hoe
de grenzen van de drie gedeelten lopen. Doet er trouwens
ook niet toe. Ge springt er maar midden in en overal
waar ge de Beerzen "pakt", is het interessant. Komende
vanaf Diessen begint dat al op de Spreeuwelsedijk, die u
langs de links gelegen Baarschotse berg en dennenbossen
naar 't hart van Westelbeers voert al zult ge u, als
niet-ingewijde in de Beerse mysteriën, daarvan wel niet
bewust zijn, omdat er een kerk ten enenmale ontbreekt.
Westelbeers is nooit een zelfstandige parochie geweest.
Het vormde trouwens in het verleden al een
buitenbeentje, doordat het - in tegenstelling tot zijn
twee zusters Oost- en Middelbeers - tot het dekenaat van
Hilvarenbeek heeft behoord.
Bij de
ANWB-paddestoel 2477 staat ge op de "draaischijf" van
Westelbeers. Hier concentreert zich het "leven", dat men
echter moet zien als een paradoxale betiteling van een
bijna eeuwige rust, waarin alleen de geluiden van de
stilte in de zang van de vogels en de verre roep van een
koekoek te beluisteren vallen. Van hier leiden de wegen
naar alle oorden van de wereld. Maar wat betekent hier
de wereld? Ge komt al van Diessen. Via de Kapeldijk en
Liesdijk raakt ge verdwaald in de paradijzen van het
natuurgebied van Goor en Flaas op weg naar Lage Mierde.
De geasfalteerde Kapeldijk - tot vóór een jaar of wat
nog een van de mooiste Brabantse zandwegen, die we
kenden - lokt naar Netersel. De Broekeindsedijk doet
hetzelfde naar Casteren. De Voldijnseweg en de
Schepersweg, even uit het kruispunt, willen dat ge naar
Middelbeers trekt en de Keijenhurksedreef roept: Vessem.
Zó ligt daar die wereld te kijken, waarvan vroeger
beweerd werd, dat ze met krantepapier was dichtgeplakt.
En dat
begint allemaal aan de "draaischijf" van "den Beersen
Bak". Want daar staat ge nu! Bij die weleer befaamde
"Beerse Bak", die voor de oude mens van de Kempen nog
een begrip vormt maar waarvan de jongere generaties nog
nauwelijks de naam kennen. Laat staan dat ze weten, waar
het om gaat! Welnu, wij zijn "in den Beersen Bak"
geweest! Hoe ge daarin komt, menen we al verraden te
hebben. Wat ge daar doet? Ge doet er niets! Zet alleen
maar uw hart open om alles over u te laten komen. Als de
"antenne" in orde is, vangt ge het allemaal!
Het
curieuze is, dat we nu praten over iets wat eigenlijk
helemaal niet meer bestaat. Tenminste als we die "Beerse
Bak" in de meest concrete zin willen verstaan. Het gaat
hier namelijk om een in de oorlog verwoeste
boerenherberg, die, met vergulde letters op het
bovenlicht van de deur zichzelf voorstelde met:
café-logement "In den Bak" om de vreemdeling verder maar
te laten raden wat die naam betekende. Misschien had hij
ooit gelogeerd in een "Zwaan", in een rode of gouden
"Leeuw" of in een "Kerkzicht", maar "In den Bak" terecht
komen bestond alleen in Westelbeers... Het ging hier
echter om veel meer dan om een boerenherberg, zoals er
eens zoveel langs de Brabantse wegen door ruitjes met
een kleur van petroleum-op-water naar de hei, de bossen
of de velden hebben zitten kijken. In "den Beersen Bak"
klopte nog tot in de eerste decennia van onze eeuw het
hart van de negotie van de Kempen en de Acht Zaligheden.
Sjok,
sjok kwamen de handelaren en de keuterboerkes op gele
klompen en met een uit een mutserd getrokken elzen of
eiken knuppel over de zandwegen door de hei om in "den
Beersen Bak" een koeike of een kalfke af te leveren of
in ontvangst te nemen. Anders als de Wijzen uit het
Oosten verschenen zij uit alle vier de windstreken. Had
een Casteraar een beestje gekocht in Baarschot of
Diessen, dan werd dat door de Diessenaar "In den Bak"
afgeleverd. Daar nam de nieuwe eigenaar zijn aanwinst
dan in ontvangst om er te voet mee naar zijn woonplaats
te trekken. Dat behoorde tot de verkoopcondities en
tegelijkertijd tot de traditie. Er werd in deze herberg
echter ook nog een straffe paardenhandel gedreven.
Vooral onder de Pasmansen, die er tot rond 1928 zo'n
honderd jaar in "Den Bak" het bierkraantje hebben laten
lopen. Ja, die Pasmansen wisten alles van de
paardenhandel. De bewering, dat ze zélf paardebloed
hadden, zal wel overdreven zijn!...
Gezellig
Levering, afhalen, koop en verkoop in "Den Bak" vergde
natuurlijk méér tijd dan een vloek en een zucht. Daar
moest ook wat bij gezeten worden op een stoel met een
rieten mat achter een glas met een plasje bier aan de
voet, waarin de als mussen zo brutale vliegen zich zat
kwamen drinken. Voor dat bier zorgden Van Dijk, de
Baarschotse brouwer, en Heuvelmans uit Middelbeers. Van
Dijk voor het donkere en Heuvelmans voor het lichte. En
dan maar delibereren! Tijd genoeg en de weg door de hei
zou er straks ook nog wel liggen.
Vroeger
dan eigenlijk in de bedoeling had gelegen, ontdekken we
ons zelf nu ook al in "Den Bak" met de benen onder een
denkbeeldige tafel en de voeten op rooie plavuizen,
waarop een nijvere vrouwehand heel fijn wit zand heeft
gestrooid. Van dat zand zoals ze zoveel in de Beekse
Bergen maar ook in de Kempische hei hebben. Morgen
vroeg, als de boeren en kooplui vertrokken zijn, zullen
de stoelen weer netjes langs de kant en rond de tafel in
afwachting staan tot opnieuw het leven begint. Eerst is
er dan nieuw zand gestrooid met uitgespaarde plekken
zodat de plaatsen van de stoelen schoon "in rood"
blijven. Dat strooien is een secuur werk. Vooral als er
nog tierlantijnen op de vloer getekend moeten worden
voor een hoogtijdag. Een medicijnflesje bewijst daarbij
uitstekende diensten en nog nauwkeuriger werk wordt er
afgeleverd door de teut van de geëmailleerde koffiepot
met gebruik van de spon uit de bedstee als liniaal. Zo
krijgt ge rechte lijnen waar niet dát op valt af te
dingen.
Bedsteden
Bedsteden hebben ze genoeg in "Den Bak". Er zit er zelfs
één verborgen achter die twee deurtjes in de gelagkamer.
Dat weet iedere klant en hij weet zelfs ook te vertellen
wie er in slaapt. Dat zijn geen
reizigers-voor-één-nacht. Die worden verwezen naar een
aan de keuken aangebouwde kamer met twee bedsteden er
in. Daar is wellicht plaats voor vier man maar dan
moeten ze niet te lang van stuk zijn. "Als ge van
Netersel kwaamt, keekt ge recht in die kamer", zegt er
een, die het precies weet.
Voor
bepaalde logeergasten van "Den Bak" heeft men een aparte
naam, die wel gauw helemaal vergeten zal zijn als we hem
niet even vastleggen. De mensen van Westelbeers en de
omtrek noemen ze "togers". Dat zijn meestal Belgische
schuitentrekkers, die schepen naar Den Bosch hebben
gebracht en dan met hun paarden te voet door de Kempen
naar hun woonplaatsen Dessel en Rethie terugkeren.
Sommigen van deze lui nemen ook wel hun route over Hooge
Mierde, waar de herberg "De Luter" hun als
pleisterplaats dient. Of die "togers" hun naam te danken
hebben aan het feit, dat ze veel aan de toog plegen te
staan? Wij menen van niet maar denken liever aan het
verouderde werkwoord "tijgen", dat teruggaat op het
Middelnederlandse "tiën" dat "trekken" betekende.
Aan de
wand boven een bedstee hangen in "Den Bak" aan haken
bierpullen van blauwig grijs aardewerk met blauwe
bloemen erop en voorzien van een tinnen deksel. De dag
van vandaag zouden ze dat antiek noemen. Als het heel
koud is, wordt in deze potten het bier van zijn kilte
ontdaan door de gevulde pul even in kokend water te
houden.
De
gelagkamer blijkt uitgerust met een bruin, notehouten
buffet met-opstand. Blauwe horretjes voor de ramen
beletten de inkijk van buiten en natuurlijk is er een
grote schouw. Haar zijkanten zijn versierd met
donkerbruine tegels en ge ontdekt er ook een open vuur.
"Een Bels vuur." Wat dat wel mag zijn? "Zo een met
gaatjes" en laten we dan maar doen of we volkomen
georiënteerd zijn, al zagen we nooit een
"vuur-met-gaatjes" onder de weinig "vuren" waar we ooit
hebben aangezeten. Ja, inderdaad: de blauwe borden op de
schouwrand met zijn strookje van Brabants bont ontbreken
evenmin. En die buis daar in de hoek van de schouw? Dat
is een ijzeren blaaspijp om het vuur wat méér fut te
geven als het te kwijnen ligt.
Buitenkant
Maar hoe
heeft de "Beerse Bak" er aan de buitenkant uitgezien.
Een foto hebben we niet op de kop kunnen tikken. Die
gedoentjes werden immers nooit gefotografeerd. Zijn ze
op zekere dag verdwenen, in brand geschoten in de oorlog
of op een andere manier, dan wordt er gezegd: "Toch zund
dè 't weg is". Dus moeten we ons nu wel tot woorden
beperken. Je bent geen knooppunt in de Kempische heiden
als herberg alleen. De "Beerse Bak" omvat dan ook een
heel complex van half stro en half met pannen gedekte
"bedrijfsgebouwen" als we het zo eens wat te plechtig
mogen noemen. Er staat een stal met twee stieren, want
in "Den Bak" wordt ook nog iets anders gedekt dan daken.
Men heeft er een schuur met naar boven klimmende
golfrand, een oude schapenstal, een paardestal, een
turfschop en een karhok. Die stallen heeft men allemaal
nodig want er blijven nogal eens wat dieren een nacht
"overstaan". Is er heel veel logeer-vee, dan moet de kar
daarvoor uit het karhok verdwijnen om de beestjes onder
te kunnen brengen. Ja, daar gaat wat om in "den Beersen
Bak".
De
langgevelige voorkant van de boerderij heeft aan
weerskanten van de deur een raam met vensters met aan
beide zijden van het linkerraam een klein vierkant
raampje, waarvan het ene de rechthoekige staldeur
flankeert. Het dak is boven met stro gedekt en aan de
onderkant met Hollandse pannen. Op dat dak staat een
windwijzer, die zeker bij de Pasmansen niets anders dan
een paardje kan zijn. Voor de deur werpen twee
lindebomen hun milde schaduw voor mens en dier, voor
welke laatste tussen die bomen de krib of "persbak"
(paardebak) op haver of op in dikke met een "Lierse
knip" schuin gesneden pillen "persbruin" wacht.
Overzet
Er is
wel eens ooit gedacht, dat die "persbak" iets te maken
had met de naam van de herberg. "Het pèrd z'nen bak" zou
dan "Bèrse bak" geworden zijn. Vergezocht. "Lariekoek",
zeggen anderen, die er niet zo'n parlementaire mond op
na houden. Toch hebben we wel met een "bak" te maken,
maar dan met een bak, die als "veerpont" dienst deed.
Over de Grote Beerze, die vlakbij de "Beerse Bak"
stroomt, ligt nu een flinke, nieuwe brug, maar de mensen
van de Beerzen en omgeving hebben een tijd gekend, dat
er helemaal geen brug bestond, zodat de rivier de weg
versperde voor hen, die van Casteren, Hoogeloon, Vessem
of Wintersel naar de "Beerse Bak" wilden. Om er
"droogvoets" over te komen moesten klompen en sokken uit
en de broekspijpen omhoog. Niet iedereen legde genoeg
lenigheid en bravoure aan de dag om met de aanwezige
polsstok over de beek te springen. Dezen konden dan nog
altijd gebruik maken van een platte bak zoals die de
boeren voor het "gieren" op de akkers gebruikten om het
eens heel netjes te houden. Hij werd tevens gebruikt
voor het overzetten van vee en voor het halen van turf
aan de overkant. Dit nu was in oorsprong "de Beerse
Bak". Dat het Franse woord "bac" ook "veer" betekent,
zal wel een speels toeval zijn.
Ook
te paard
Het
waren gezapige tijden, nog niet zo heel lang geleden,
maar die nu schijnen op te doemen uit een grijs
verleden, als Sjo Pasmans tot de schaapsherder Janus
Pasmans, ten behoeve van een klant die een potje bier
van vijf cent of misschien een dubbeltje in "den Bak"
gedronken had, zei: "Allee jongen, spande gij 't pèrdje
eens in. Dan krijgt dieë meens gin natte voete." Per
paard kwaamt ge dus ook nog over de Grote Beerze...
Een
gezicht, dat nogal vaak gezien werd in "de Bak", was dat
van Pietje Gijsbers, de veekoopman uit Casteren, die ze
in de Brabantse Kempen evenwel niet anders dan als
"Pietje Schrijn" kennen. Ook voor onze lezers behoeft
deze geen onbekende te zijn, want op 21 augustus 1968
wijdden wij een hele pagina aan deze figuur. Men zal hem
zich herinneren als de toen krasse 92-jarige, die een
oorzakelijk verband legde tussen zijn lichamelijke
constitutie en het eten van brandnetels en die 65 jaar
naar de Bossche markt toog. Sindsdien hebben wij hem in
de "De Gouden Leeuw" in Vessem nog wel eens op een
zondagmiddag zijn series caramboles zien maken. Zo pas
vernemen wij eerst dat hij, die geboren werd 16 februari
1876 op 5 juli van het vorig jaar, dus 93 jaar oud,
overleden is.
"Bietje douwen"
De nu
80-jarige Janus Pasmans heeft nog jeugdherinneringen aan
"Pietje Schrijn" overgehouden. Deze pittige veekoopman
met zijn kleine postuur charterde in "Den Bak" graag een
of andere jongen om zijn kalfjes mee door de hei naar
Casteren te begeleiden. "Allee menneke," zei hij dan,
"kom mee om een bietje te douwen." Hij betaalde daar
vijf cent voor. Begon het de knaap daar in de hei ten
slotte te vervelen en praatte hij van terugkeren, dan
zei Pietje: "Vooruit, nog een klein eindje verder." Zo
werd er soms eindje aan eindje geknoopt. "Ik heb de
kalfkes zo wel eens bij Pietjes thuis voor de deur in
Casteren gebracht", zegt Janus.
Zo ging
dat daar in de "Beerse Bak", allemaal nog vóór de
oorlog. Evers zat er vanaf rond 1928 toen hij in de
oorlog "Den Bak" in vlammen zag ondergaan. Voordien
regeerden er de Pasmansen, o.a. Kees Pasmans, die
opvolgers waren van Van Gijzel en van nog dieper in het
verleden herinnert men zich de naam van "zekere Viers".
Maar dan zijn we al zo ver terug, dat een man van 80 dat
enkel nog bij overlevering weet. En documenten in
archieven zijn in de Beerzen eigenlijk nauwelijks ooit
nagespeurd. Op dit gebied ligt daar nog een heel terrein
braak.
Niets
van over
Van die
fameuze "Beerse Bak" met zijn schilderachtig
gebouwencomplex onder strooien daken is niets
overgebleven. Op de plek van de boerenherberg verrees
een nieuw huis. Dat staat precies boven de dichtgegooide
put van "Den Bak". Dat was weleer zo'n echte Brabantse
put met een door weer en wind verweerde mik met
beweegbare boom en lange roede. Het dakpaardje werd
echter gered. Het draait nog net als weleer met alle
winden mee op het dak van een naastgelegen nieuwe
boerderij.
Onverwoestbaar echter blijkt de onofficiële naam van
"Beerse Bak". De vroegere betekenis van dit centrum
spreekt uit het feit, dat de herbergnaam in de volksmond
tot een populaire streeknaam uitgroeide. Een nieuwe
impuls heeft die streek gekregen door de deze zomer aan
de Kapeldijk door de heer B. van der Zijpp uit den
Udenhout geopend bungalowpark, dat de naam "Den
Beerschen Bak" voert. In oude Nederlandse en specifiek
Brabantse spelling met onze gewestelijke
vierdenaamvals-n in de eerste naamval. Dwars tegen alle
spellingsregels in zoals onze mensen dat nog steeds zo
gaarne doen.
Kapelletje
Dood is
de "Beerse Bak" eigenlijk nooit geweest. Al kan de
harmonie op tweede paasdag dan ook niet meer in de
boerenherberg haar paaseieren komen eten, het
traditioneel concert wordt er nog steeds in de oude
buurtschap gegeven. Jammer dat eigenlijk niemand brood
schijnt te zien in een café ter plaatse, al zouden daar
de vrouwen van de Beerzen dan wel niet meer donker bier
van de Baarschotse brouwer met bruine suiker erin komen
drinken zoals weleer tijdens de kermis.
De
streek van "den Bak" en Westelbeers is nog veel
boeiender dan er uit al wat wij tot nu toe vertelden
spreekt. Ge moogt bv. zeker niet het hagelwitte
kapelletje van 1637 vlak bij de Grote Beerze vergeten.
Het ligt geheel in het groen verscholen en met de auto
rijdt ge er gemakkelijk voorbij. Het is maar dat ge dit
voorlopig al weet. Wij komen hier nog wel nader op
terug.
PIERRE
VAN BEEK