CUBRA

INHOUD PIERRE VAN BEEK
HOME 
BRABANTS
KUNST
FOTOGRAFIE
TEKSTEN
AUTEURS
AUDIO
SPECIAAL

PRINT

Pierre van Beek - Heemkunde-artikelen

 redactie: Ben van de Pol

 

Berkel-Enschot opnieuw ontdekt

Het Nieuwsblad van het Zuiden - maandag 25 mei 1970

 

Wie een voorbeeld wil zien van hoe een voorheen bij uitstek landelijke gemeente in betrekkelijk korte tijd gepromoveerd is tot een forensenwoonplaats, moet naar Berkel-Enschot gaan. Welke vóóroorlogse mens had dat allemaal kunnen dromen! Dat zich langs de Bosscheweg de fraaie villa's en landhuizen aaneenrijgen is niet zo verwonderlijk. Een dergelijke ontwikkeling kun je langs een verkeersweg in de nabijheid van een stad verwachten. Daarom gaat de verbazing méér uit naar wat daar aan de westelijke kant en in de richting van het noorden allemaal achter zit. Nieuwe huizen en vooral vrijstaande bungalows verrijzen er als paddestoelen uit de grond. Ze deden reeds een geheel nieuwe conglomeratie ontstaan en de ontwikkeling gaat nog steeds voort, want aan ruimte bestaat er geen gebrek.

Wie deze ontwikkeling niet op de voet heeft kunnen volgen, kon er nog wel eens moeite mee hebben wanneer hij het oude Berkel-Enschot uit de bolster van het nieuwe wil pellen. Wij hebben dat eens geprobeerd, waarbij we ons aanvankelijk nauw verwant voelden met de befaamde kat in het vreemde pakhuis. Zulke dingen gebeuren natuurlijk als je in je achterhoofd met niets andere dan Sint Job-reminiscenties bent uitgerust en je in de hele Enschotse kerk de arme man, die door de geslachten heen zoveel Tilburgers tot zich getrokken heeft, niet vermoogt te ontdekken. Geslachtofferd op het altaar van de conjunctuur en de evolutie? Afgezien hiervan bezit Berkel-Enschot toch nog altijd een oude pit voor wie er naar tasten wil. Laten we maar eens gaan kijken!

 

Om het traditioneel te maken meenden we over Loven en de Enschotsebaan te moeten gaan. Weliswaar zonder een zelfgesneden, onderweg met een spiraal versierde stok van hondsknobbenhout, echter wél met een slechts in de verbeelding gebracht saluut aan de al lang niet meer bestaande Rauwbraken. Tot overmaat van ramp zaten we bovendien ook nog in een auto. Nooit rijden we nog over dat Lovense industrieterrein, want dat vormt een slechte introductie om Enschotwaarts te tijgen. Ge kunt beter over de Bosscheweg en door de Oud Lovenstraat gaan. Daar komt ge tenminste direct reeds iets in de sfeer door een aardige boerderij met een nogal oud gedeelte, die daar schilderachtig te vegeteren zit onder vier hoge lindebomen terwijl een lange arm van een beukenhaag, "waarin ge de beste mulders zuukt", om een vervallen bakhuis slaat. Een groter verkeer van personenauto's dan men zou verwachten, verraadt dat voor velen de Enschotsebaan als de kortste en wellicht ook veiligste verbinding tussen Berkel-Enschot en Tilburg geldt. Geen gejakker van vrachtautoverkeer op de overigens smalle asfaltweg, wél de ruimte van het Brabantse land met in meer of minder goede staat verkerende boerderijen waaraan soms geknoeid is. Van tijd tot tijd ook het libellelijf van een trein, die in de verte van het westen zomaar over de akkers heen naar Den Bosch schijnt te glijden.

 

De Kraan

"De Bollekens" geeft als naam van 'n onder een rieten dak geborgen fruitkwekerij haar toponymisch raadsel op, maar tegelijkertijd grijpt het oog reeds Enschots silhouet met de kerk in al haar breedte als dominant. Gaat een mens zich nu te pletter rijden tegen de als Vught voor Den Bosch zittende achterkant van de pastorie? Neen, twee boerderijen knijpen de fuikhals vóór het driehoekige plein van "De Kraan", zoals het daar heet, niet helemaal dicht. Ge zijt in een Enschot beland zonder van moderne forenserij nauwelijks een vleug te hebben waargenomen. Een paar langgevelige boerderijen en iets wat ooit boerderij geweest moet zijn, flankeren het pleintje met plantsoenaanleg en een H. Hartbeeld, waar de pastoor, vanuit zijn pastorie, de hele dag tegenaan kan kijken.

Had ge het niet gedacht, dat het enige café - J. van Breugel staat er op 't bovenlicht - zich als "Kerkzicht" zou voorstellen? Goed geraden! Trouwens geen kunst want overal op de wereld - en als dit te gulzig mocht lijken dan toch zeker wel overal in Brabant! - voeren zulke herbergen bij kerken aan zulke pleintjes zulke namen. Natuurlijk staan er bomen vóór de herberg. Lindebomen, geflankeerd door een beuk, waarna hoge canadassen deze flank van het pleintje achter een bank aflijnen.

 

Mooie boom

Méér aandacht trekt echter een juweel van een oude acacia bij de fuikhals naar Tilburg. Hij is als een plumeau om de belendende pastorie af te stoffen. Ge kunt er mee tot aan het kittige torentje komen, waarin een veel te klein klokje hangt. "Jao, meneer, da is 'nen schoonen boom. Da hebben er méér gezeej", zegt een bejaarde "eigenheimer" oftewel lid van de autochtone bevolking om ook eens in rapportentaal te spreken. "En toch denk ik da ze 'm er uit zullen gooien!" "Wie, ze?" "Wel de gemènte! Veur 't verkeer!", zeggen ze. "Dat zou dan toch wel zonde zijn." "Zeg dè wel, meneer"...

Een jong boerinnetje harkt met een ijzeren "rijf" het brede erf vóór een boerderij. Ze doet het met veel toewijding, in mooie, rechte strepen en ze heeft reeds het grootste deel van haar taak volbracht. We zijn een beetje blij, dat we daar niet behoeven te zijn, want dan zouden we over haar werk moeten lopen en dan waren die strepen misschien voor niets geweest. Nu zijn ze dat nog niet. Ze vertellen, dat het zaterdagmiddag is en ze symboliseren rust op een ongekunstelde manier...

 

St. Job

Even naar St. Job gaan kijken. Tegen de verwachting in blijkt de kerkdeur niet gesloten. Geen St. Job! De twee jongens, die we om raad vragen, hebben goed praten met hun: "Daar om de hoek". Ze blijken er in hun jeugd niet te best mee vertrouwd. St. Job is niet het hoekje om en toch is hij er niet. Wel staan er drie afgekrabde en geschuurde houten beelden op de vloer, wachtend op een eerherstel. Of misschien ook niet? En laten we nu ook nog menen te weten, dat L.G. de Wijs ooit geschreven heeft, dat zich in de kerk van Enschot een schilderij bevindt, waarvan de ouderdom op 300 jaar wordt geschat. Ook daarnaar zoeken we tevergeefs. We lopen blijkbaar behoorlijk achter. Net als St. Job, die betere dagen heeft gekend toen hij nog vol vertrouwen tegen de zweren werd aangeroepen. Zij, die zich in de vraag verdiept hebben, menen dat de St. Job-devotie ontstaan kan zijn in de pestperiode van 1632-1660, maar men ziet ook wel verwijzingen naar de armoedige tijd toen Enschot geen eigen pastoor kon betalen.

 

Barre toestand

Ook vóór en na genoemde periode was het in Brabant met de pest heel erg gesteld, waarbij echter dient vermeld, dat iedere epidemie nogal gemakkelijk als "pest" betiteld werd. In 1665 was het zó, dat zelfs in de zomer en in de herfst de vogels stierven. De mensen zeiden toen, dat het in de lucht zat. Dokters werd verboden "mensenbloed op straat te gieten". Wat dat voor dokters waren, die zoveel mensenbloed hadden weg te gieten - het lijkt wel of het om emmers vol ging! - vertelt niet de geschiedenis, waaruit wij dit fraais putten. Gelukkig is nu de behoefte van dokters om mensenbloed op straat te gieten niet meer zo groot...

St. Job zou in deze tijd ontstaan kunnen zijn. Ook in de omliggende plaatsen van Enschot genoot de zweren-krabbende-man-op-de-mesthoop veel vertrouwen. Niet het minst in Tilburg, waarop Enschot, de herbergen en scharreboeren wel het meest dreven - ook nog in een niet zo ver achter ons liggende tijd. Die Tilburgse belangstelling is o.a. ook daarom niet zo verrassend, omdat Tilburg en Enschot van 1319-1632 op kerkelijk gebied één zijn geweest. Nu lopen de mensen niet meer zo hard van 10 tot 17 mei naar St. Job. Het octaaf wordt er echter toch nog wel altijd kerkelijk gevierd.

 

St. Caecilia

Dat St. Job ooit als patroon voor de muziek heeft gefungeerd, klonk ons als iets nieuws in de oren. Enschots huidige kerk doet het nu - net als de oude, waarover wij nog komen te spreken - met St. Caecilia als patrones, die wel wat dichter bij de muziek staat dan de man Job. Als kerkpatrones trekt de heilige vrouw de aandacht want men ontmoet haar in Brabant als zodanig maar zelden. Ook als meisjesnaam komt in Enschot de naam Caecilia schaars voor. Rond 1325 was Caecilia een echt Romeinse heilige, die in de Middeleeuwen hoog vereerd werd en toen reeds als patrones van de muziek gold. Als meisjesnaam kwam deze pas in zwang aan het einde van de 16de eeuw. Het verspreidingsgebied beperkte zich toen vooral tot Italië, Frankrijk, België en Zuid-Duitsland. Men heeft er nog geen verklaring voor gevonden hoe die St. Caecilia te Enschot als kerkpatrones terecht is gekomen.

 

Oude toren

Enschots belangrijkste historisch monument vormt zonder twijfel de alleenstaande toren van de in 1839 gesloopte oude kerk. Trok hij in vóóroorlogse dagen reeds direct de aandacht, nu zit hij ingebouwd aan de voormalige dorpskern bij een niet meer gebruikte school met tegenover zich gehurkt 'n tot intiem woonhuis gerestaureerd voormalig boerderijtje voor romantische mensen. Behalve wat bredere straten monden er ook nog een paar achter tuinen doorlopende gangetjes uit. Het geheel is een verstorven plekje en een kleine oase van rust, die mede accent krijgt door het aanwezige kerkhof, waarop we grafmonumenten van 1861 en 1891 aantreffen.

Centrum van dit alles vormt dan die goede, oude toren met zijn bewogen geschiedenis. De bouw ervan dateert van rond 1450. Hij is niet groot en bezit als versiering eigenlijk nauwelijks meer dan de royale rondboogfries onder een lage, van vierkantig tot achtkantig ingesnoerde spits, een korfbogige ingang en simpele, tufstenen waterlijsten tussen zijn drie geledingen. De éénmaal versneden steunberen en de nogal opvallende, vierkante traptoren aan de zuidwesthoek, die wat zwaar werkt nu er geen kerkschip meer achter zit, geeft de toren een monumentaal karakter en een ongewone asymmetrie die aan de zuidwestzijde versterkt wordt door een schuinafgedekt lager bijbouwsel. Van het geheel straalt een weldadige eenvoud en natuurlijk gevoel voor beheerste schoonheid uit, waarvan oog en hart niet gemakkelijk verzadigd raken. Men heeft dan ook te maken met een fraai specimen van de Kempische gotiek. Pijnlijk is het echter wel te constateren, dat de glas-in-loodraampjes van de onderste geleding helemaal vernield zijn. Alleen gevolg van baldadigheid!

 

Geschiedenis

Een beetje mediteren over de geschiedenis van de oude St. Caeciliakerk ter bezieling van het monument en zijn milieu, mag hier op zijn plaats heten. De kerk van Enschot wordt al in 1164 genoemd. Zij stond toen onder patronaat van Tongerlo. Dat betekent, dat de abdij van Tongerlo het recht had de pastoors te benoemen, wat duurde tot 1826. In 1319 kreeg Tongerlo, op haar verzoek, van de bisschop van Luik toestemming de kerken van Enschot en Tilburg met elkaar te verenigen. Die unie bleef bestaan tot 1632 gedurende welke periode we voor pastoors van Enschot dezelfde namen als voor die van 't Heike te Tilburg aantreffen. In Enschot woonde wél een kapelaan, die er de diensten waarnam. Voor wat de rechtspraak betreft ressorteerde Enschot onder de Schepenbank van Oisterwijk.

Over die kerkelijke verhouding tussen Enschot en Tilburg zijn vroeger de meest tegengestelde beweringen gelanceerd. Bij de ene oude schrijver vindt men, dat Tilburg een dochterkerk was van Enschot. Bij een andere leest men juist het tegendeel. Boeren meent, dat door Erens uitgegeven akten in deze zaak klaarheid hebben gebracht. Beide plaatsen bestonden als kerkelijk gemeente met dezelfde pastoor. Enschot was niet ondergeschikt aan Tilburg en Tilburg nog minder aan Enschot. Het werd een verhouding van wederzijdse afhankelijkheid - aldus Boeren. De schrijver ziet ook nog de aanleiding tot de gemaakte vergissing. Alles bijeen gaat het om een wel zeer ingewikkelde verhouding.

 

Raadhuisbrand

Over de lotgevallen van kerk en toren in de Middeleeuwen is weinig bekend. O.a. omdat er in de nacht van 12 op 13 april 1842 brand uitbrak in de woning van de burgemeester, welk pand tevens als raadhuis fungeerde. Daarbij werden de archieven praktisch geheel vernield. Er bleven niets anders over dan een paar bescheiden over de laatste twintig jaar vóór de brand. Behalve het woonhuis-raadhuis vielen bij deze gelegenheid aan het vuur ook ten offer de verdere aanbouw, een schuur met drie stuks vee en bijna het gehele meubilair.

De vrede van Munster (1648) met de Reformatietijd bracht sluiting van de kerk en de daarmee overal in de Meijerij hand aan hand gaande verwaarlozing mee. Voordien scheen het met de kerk en toren ook niet goed gesteld te zijn geweest, want de mensen van Enschot waren arm. We lezen, dat de bewoners van Enschot met die van Tilburg voor de uitoefening van hun godsdienst zelfs de Tilburgse grenskerk op Nieuwkerk, bij Goirle maar onder het buiten Staatsgebied vallende Poppel, bezochten.

 

Schuurkerk

Pas na de inval van de Fransen in 1672 kregen de Enschottenaren verlof een schuurkerk in eigen dorp op te richten. Deze schuurkerk, die in 1777 met toestemming van de overheid vernieuwd mocht worden, bleek in 1799 te staan op de plaats van de voortuin van de huidige pastorie. De oorspronkelijke was zó klein, dat er van verteld wordt, dat de pastoor met een boonstaak vanaf de preekstoel het zangkoor kon bereiken.

 

In 1806 schreef De Graeff in een statistisch overzicht, dat de oude St. Caeciliakerk zodanig was vervallen, dat men haar bijna niet meer als een voormalige kerk kon herkennen. De toren roemde hij als een meesterwerk. Primus van Gils sprak in 1819 ook van ernstig verval. De kerk lag al lang aan puin en aan herstel van de ruïne viel niet te denken. Er bestaat een primitieve tekening van naar een kopie van 1830 van de desolate situatie, doch deze tekening zou een foutief beeld geven. Werd er in de 19de eeuw aan kerken veel opgeofferd - de torens placht men wel te laten staan, daar zij toch altijd imponeerden en het piëteitsgevoel opwekten. Zo ook te Enschot, waar de toren in 1822 een voorlopige restauratie onderging. In 1824 kreeg hij een nieuwe wijzerplaat, maar in 1838 moest er weer aan de toren gedokterd worden.

 

Fataal besluit

Zo sukkelde men verder tot 1880. Toen vond de raad het welletjes en boem! in al zijn kortzichtigheid besloot hij de toren in godsnaam maar af te breken. Dan was men van alle geduvel af! Dat zat de vroede vaderen evenwel niet zo glad als zij gedacht hadden. Burgemeester J. Adams had zich trouwens tegen de voorgenomen afbraakplannen verzet. Alleen schriftelijk want hij kon jammer genoeg "wegens ziekte" niet op de bewuste vergadering aanwezig zijn. Had hij het vermoed dat de poppen in Enschot aan het dansen zouden raken? In ieder geval deden ze dat. Men was in Enschot ineens wakker geworden. Het raadslid Deckers bond de kat de bel aan. Het ging er fel toe en de raad raakte onthutst over zijn euvele moed. Deckers drong energiek aan op uitstel van uitvoering van het raadsbesluit en wilde niet tot afbraak overgaan. Het lid Van Rooy stelde voor de toren maar aan de pastoor cadeau te doen. Het kerkbestuur kwam ook in het geweer. Kortom, grote opschudding in het rustige dorp.

 

Aangeklaagd

De gemeente werd ook het recht tot afbraak betwist. De zaak liep zó hoog, dat het kerkbestuur de deurwaarder in de arm nam en toen ontstond op zekere dag de merkwaardige figuur, dat burgemeester Adams, die zelf eigenlijk tegen de afbraak was geweest, in zijn kwaliteit van hoofd der gemeente een lijvig stuk aangeboden kreeg, waarin de gemeente officieel beschuldigd werd van het plegen van 'n onrechtmatige daad... Intussen was Ged. Staten ook op zijn qui vive geweest en deze instantie had het raadsbesluit ter vernietiging aan de Kroon voorgedragen. Vier jaar werd er onderhandeld, geschreven en gewreven met als uiteindelijk resultaat, dat in augustus 1884 de pastoor de hele toren, onder een aantal voorwaarden, cadeau kreeg. Een van de voorwaarden was, dat hij niet mocht worden afgebroken.

 

Behouden

Toen er bij de oude schuurkerk een nieuwe kerk verrees en de pastoor daarbij een nieuwe toren begon te bouwen, kwamen de bepalingen van de overdracht van de oude toren op losse schroeven te staan. Strikt genomen was de situatie juridisch zó, dat de pastoor de oude toren eigenlijk kon laten afbreken. De geestelijke emancipatie bleek intussen zó ver gevorderd, dat dit tenminste niet gebeurd is.

Na de bouw van de nieuwe toren was van onderhoud van de oude echter geen sprake meer en zo kreeg hij het door de tand des tijds weer zwaar te verduren. De oude klokken waren er inmiddels uitgehaald om een plaats te krijgen in de nieuwe toren. Het betrof hier een klok van 1414 met de naam Maria, een aan St. Caecilia gewijde, eveneens van 1414, en een angelusklokje van 1817, waarop de naam Dionysius voorkomt. De Duitsers hebben ze niet ontvoerd, maar ze schijnen hun bronzen stemmen toch zelden of nooit over Enschots daken uit te galmen.

 

Nieuwe functie

De oude toren, die in de vijftiger jaren van onze eeuw een grondige restauratie onderging, vervult - naast zijn historische en culturele taak - nog doorlopend een andere functie. De benedenverdieping is namelijk ingericht tot Lievevrouwe- en gedachteniskapel. Men treft er een artistiek, modern Lievevrouwebeeld in hardsteen aan, dat gemaakt werd door een voormalige inwoonster van Enschot, mejuffrouw Swagemakers van de villa de Langenakker, benedictines te Schoten bij Antwerpen. Tevens is er tegen de linkerachterwand een marmeren steen aangebracht, die de slachtoffers van de oorlog in herinnering houdt. Daaronder leest men ook de namen van de zeven leden der voormalige joodse familie Löb, die allen in Duitse concentratiekampen om het leven kwamen. Het opschrift van de steen luidt:

"Ter eeuwige gedachtenis aan hen die vielen, 1940-1945.

Br. Everardus v.d. Hoogen, Br. Linus Löb, Pater Ignatius Löb, Pater Nivardus Löb, Zuster Therèse Löb, Zuster Hedwigis Löb, Zuster Veronica Löb, allen trappist.

W.M. Denissen pr., A.J. Denissen, Clara Kamphoff, Lisa Meirowski, H.G. Rademakers, Hans Löb."

Het zijn speciaal bejaarden, die graag eens in deze kapel binnenlopen. Vooral in de meimaand worden er vele bloemen gelegd.

 

Behalve hetgeen wij hierboven vertelden, valt er van Berkel-Enschot nog heel wat meer wetenswaardigs te ontdekken. Daarover hopen wij het dan nog wel eens bij een volgende gelegenheid te hebben.

 

PIERRE VAN BEEK