Riel
kreeg in 1519 parochiële zelfstandigheid
Het
Nieuwsblad van het Zuiden - zaterdag 22 november 1969
Riel - Zandeind - archief Pierre van Beek
De parochie
Riel bestaat van oudsher uit drie enigszins ver uit elkaar
gelegen wijken. Dat zijn het Kerkeind, Brakel en het
Zandeind. Eens behoorden deze drie buurtschappen onder de
parochie Alphen, waarvan de pastoor de rechtsmacht in Riel
bezat. Men kerkte te Alphen. Dat ging goed zolang Riel zo
klein bleef als het was, maar toen het aantal inwoners in de
15de eeuw aanzienlijk groter werd, begon dit de Rielenaren
toch te vervelen. Men mocht in die tijd niet tegen een
eindje lopen hebben opgezien, maar 's zondags naar de kerk
gaan, betekende toch nog altijd een hele tippel. Dit had
nogal eens misverzuim tot gevolg. Geen wonder, dat de
Rielenaren in hun streven naar een eigen kerkje steun vonden
bij Joannes van Nuewelijnd of van de Nieuweland, die al in
1418 was aangenomen om als geestelijke de parochie Alphen
mede te bedienen. Zo verrees op de zg. Ronde Akker een
kleine kapel in het midden van het Kerkeind. Dat betekende
de eerste stap op weg naar parochiële zelfstandigheid voor
Riel. We zullen hier eens iets over de verdere ontwikkeling
daarvan vertellen, waarbij we in hoofdzaak bij Juten te rade
gaan. Verder stellen we ons voor nader kennis te maken met
de interessante conglomeratie van het Zandeind, die
eigenlijk een wereldje apart vormt en zich o.a. onderscheidt
door een bijzonder landelijke aantrekkelijkheid.
De eigen
kapel van Riel schijnt in het midden van de 15de eeuw tot
stand te zijn gekomen. Voordat pastoor Van de Nieuweland
intrad in 't klooster van Tongerlo, had hij de nodige
fondsen bijeengebracht om voortaan geregeld in de kapel mis
te doen. Op 4 mei 1444 werden de door een dertigtal
Rielenaren voor dit doel toegezegde renten notarieel
vastgelegd. Het altaar werd geplaatst onder bescherming van
de H. Maagd, de H. Catharina en Petrus en Paulus, van wie de
bevolking blijkbaar "St. Katrien" als patrones beschouwde.
Later (1516), toen er een beneficie was ingesteld onder de
Koningin des Hemels, H. Moeder Anna, H. Antonius-abt en de
H. Lucia - dus aan heiligen geen gebrek! - zag St. Katrien
zich als patrones verdrongen door St. Antonius-abt, die tot
op de dag van vandaag de patroon van de Rielse kerk is
gebleven. Sinds de instelling van het nieuwe beneficie sprak
men voortaan van de St. Antoniuskapel, die echter nog altijd
onderhorig was aan Alphen, al gingen de Rielenaren daar nu
niet meer naar de kerk.
Eigen
baas
Het streven
was thans gericht op een eigen parochiekerk. Daartoe werd op
6 juli 1519, bij Barth Rubbens aan huis, door een aantal
personen en in tegenwoordigheid van notaris Godfr. Rogiers
een stichtingsfonds opgericht. Tot de drie hierbij aanwezige
getuigen behoorde zekere Joannes Menghelen (Mengelen), die
onderkoster was te Goirle. Het verzoek om een eigen parochie
werd 19 december 1519 door de bisschop van Luik ingewilligd.
Maar onder conditie, dat de pastoor van Alphen jaarlijks de
beloofde "lijftocht" van twaalf gulden wegens vermindering
van inkomsten zou krijgen en dat hij het recht zou hebben
ook een seculiere priester te benoemen. Een klein jaar later
kwam de bisschoppelijke goedkeuring af. Riel stond nu dus
als parochie op eigen benen, afgescheiden van de Alphense
moederkerk. Zij was een "quarta capella" in het dekenaat
Hilvarenbeek. Dat is een parochiekerk, waarvan het
visitatierecht voor eenvierde aan de deken toekomt en
drievierde aan de aartsdiaken. Na een paar jaar bleek het
echter niet te boteren tussen de stichters van het
parochiefonds van 1519 en "die gemeyn naebueren ende
ingesetenen der parochie van Ryel". Het ging over de centen.
Door tussenkomst van drie schepenen van Hilvarenbeek werd
deze ruzie, "twiste ende discordie" in een officieel stuk
genoemd, 11 juni 1535 bijgelegd.
Hoger
ideaal
Toen Riel
een zelfstandige parochie werd, was het bestaande kapelletje
een eenvoudig, langwerpig vierkant gebouwtje, waarschijnlijk
zonder een uitgebouwd koor. Daarmee waren ze in Riel niet
content. Ze wilden nu wel eens wat groter voor de dag komen
en er werd dan ook flink aan de kerk gebouwd en uitgebreid.
Een dakruiter werd met de naam van toren aangeduid. Zeker
omdat er twee klokken in hingen. De grootste, die in 1519
was gegoten, droeg de naam Antonius.
De
Oirschottenaar Joannes Heymans was de eerste monnik van
Tongerlo, die de parochie bediende (benoemd 14 augustus
1609). Er werd voor hem een bestaand huis als pastorie
ingericht. Tot 1824 is Riel door Tongerlo bediend geworden.
Na de val van Den Bosch (1629) en het verbod van
godsdienstoefeningen door katholieken ging de Rielse kerk op
slot. Bijna veertig jaar was de parochie zonder herder. Vóór
de val van Den Bosch had Riel zijn eerste protestant, die
ook jaren lang de enige is gebleven. Dat was Adr.
Staekenbroeck uit Goirle maar ook daar was hij import. Hij
kwam eigenlijk van Bommel en vestigde zich in 1618 in Riel.
Zijn vrouw en kinderen waren echter katholiek.
Schuurkerk
Rond 1673
blijkt er weer enige armslag voor het geloof te bestaan. Een
kloosterling van Tongerlo betrekt in genoemd jaar als
pastoor een eenvoudig boerenhuis, staande "een weinig
afgelegen van de openbare weg op een terrein tegenover de
ingang van de oude kerk". De schuur, tegen de noordzijde van
dit huis van de kinderen Martens onder één dak aangebouwd,
werd als kerk ingericht. Zo had Riel dus zijn schuurkerk,
een vervallen boeltje alles hij elkaar. In 1766 werd deze
kerk door timmerman Van Erven ingrijpend verbouwd en
vernieuwd. Intussen vond de dienst plaats in de schuur van
Johnas Lijssen. In 1800 was de schuurkerk geheel opnieuw met
riet gedekt. Zij bleef in gebruik tot 1822 nadat de
Rielenaren hun oude kerk al in 1819 hadden teruggekregen. De
schuurkerk werd afgebroken (1822). Een deel van het
materiaal besteedde men aan verbetering van de pastorie. In
1726 verzochten de kapelmeesters van de oude kerk een huis
van de kerk te mogen verkopen. Gov. Martens kocht het voor
290 gulden. Wellicht is dit pand de oude pastorie geweest.
Beroering
Riels oude
kerkje had bijna twee eeuwen verlaten gelegen zonder dat er
eigenlijk iets aan gedaan werd. Het stond op de plaats van
de huidige calvarieberg op het kerkhof aan een ruim met
bomen beplant voorplein. In 1820 waren de poppen aan het
dansen geraakt toen er een plan ter tafel kwam om de oude
kerk af te breken en met het materiaal de schuurkerk te
vergroten, die ook een toren van 70 meter zou krijgen. De
herrie ontstond doordat de Rielenaren zich overrompeld
voelden. Het ging er wild toe op een vergadering. Er was
veel "geschreeuw" met het dreigement tegen de pastoor, dat
de gewone subsidie ingetrokken zou worden. Later kreeg de
pastoor een geducht standje van de apostolisch vicaris en
het plan ging niet door. Het oude kerkje werd uitgebreid
(1823). Toen dit te klein werd, is in 1895 op het plein vóór
de oude kerk de huidige gebouwd, waarvan de zijbeuken echter
van later datum zijn. De consecratie van de kerk had in 1897
plaats. De aannemer Raats uit Steenbergen had aan deze bouw
zijn faillissement te wijten. Gevolg daarvan is geweest, dat
de bouw der kerk, die toen "tot aan de goot" was
opgetrokken, wel een jaar heeft stilgelegen. P. Bakkeren uit
Prinsenhage heeft ze ten slotte afgebouwd. Raats had haar
aangenomen voor f 30.349,-.
Folklore
Een meer
vrolijke noot bij de kerkbouw was de ontdekking, dat op de
morgen van de eerste mei in de bouwput voor de kerktoren een
hele hoogkar vol mutserds verdwenen bleek. Peerke van
Engelen was zijn paard wezen uitspannen en jonge boeren
hadden intussen de kar weggesleept in het kader van de
folkloristische traditie, dat in de nacht van 30 april op 1
mei de erven en akkers der boeren "schoon geruimd" dienen te
zijn. 30 april behoort immers de akker in het zaad te zitten
en dan mag er niets meer rondslingeren. Deze traditie leeft
ook nog op andere plaatsen in onze streken.
Ze kunnen
het heel aardig vertellen in Riel. We hoorden 'n 80-jarige
een eindeloos lang vers "De Heks" helemaal uit zijn hoofd
opzeggen. Een hele dorpsgemeenschap - overigens niet de
Rielse - speelt daar in mee. "As ge da leert en een bietje
Fraans, kunde gerust de wereld in!" werd ons verzekerd. Dat
is nie niks!...
Grote eer
Een beetje
trots is men er wel op, dat de koningin twee keer in Riel
overnacht heeft. "En nog wel op vuil spoor!" Riel heeft ooit
twee "vuil sporen" gekend. Dat van "den ballagère", waar we
vroeger al van verteld hebben, en een in het noorden van de
gemeente, ongeveer bij de Kwade Hoek toen daar stadsvuil
gestort werd in de lage gebieden van "De Zipt". Hier, op het
zijspoor, overnachtte in de dertiger jaren koningin
Wilhelmina op doortocht voor een officieel bezoek aan
Brussel. Terwijl de koningin en haar gezelschap in de
salonwagen met de gesloten gordijntjes nog de slaap der
rechtvaardigen sliep, reed een Rielse boer met paard en kar
over de vlak langs de lijn lopende parallelweg om zijn
koeien te gaan melken. Wie niet sliep, dat was de
Koninklijke Marechaussee, belast met de treinbewaking en zo
mocht onze boer niet voorbij de salonwagen rijden.
Niet
kijken
Nu kan er
veel gebeuren maar één ding niet: dat een boer niet gaat
melken. "Den boer, die melkt zijn koe", zoals het liedje
terecht zingt. Hij doet dat als de granaten in de oorlog om
zijn oren vliegen en hij doet het als er de koningin bij
staat. Zó kreeg dan ook de Koninklijke Marechaussee in goed
Riels te horen: "Gij kunt doen wè ge wilt, mar de beesten
moeten gemolken worre." Na heel wat gepalaver over en weer
zag de Marechaussee de redelijkheid in. Onze Rielenaar mocht
langs de koninklijke trein naar zijn koeien rijden onder
voorwaarde, dat hij op 't "hubbord" van zijn kar zou gaan
zitten met zijn rug naar de koninklijke trein gekeerd! Aldus
geschiedde te Riel in het jaar Onzes Heren, zo en zoveel...
Het Zandeind
De derde
buurtschap van Riel vormt het Zandeind, op een hele afstand
van de dorpskom verwijderd in de richting Gilze. Dit gebied
behoorde eens tot de "gemene gronden", die aan Tilburg en
Goirle in 1329 door de hertog van Brabant, toen de heer van
Breda, zijn uitgegeven. Stond er een kerkje, dan zou het
Zandeind een knus dorpje vormen met een direct herkenbare
kern in het driehoekige Frankische pleintje, waar grote met
riet gedekte boerderijen en dito schuren gezellig omheen
zitten. Ze kijken allemaal tegelijk naar het kruisbeeld met
de bronzen Lieveheer te midden van een goed verzorgd
plantsoentje. Twee doen dat met een beetje gefronste
wenkbrauwen vanwege de lindebomen voor de deur.
We hebben
altijd het gevoel, dat het zaterdagmiddag is als we op het
Zandeind komen, omdat er ook zelfs midden in de week de
grond vóór de boerderijen nog altijd gedeeltelijk geharkt
is. De met de "rijf" in het zand zo keurig getrokken strepen
accentueren de rust, die mild tussen de brede daken weegt.
Er is geen mens op straat. Niemand, die eens voorzichtig
komt "heloren" wat wij hier uitspoken. Als er van achter de
gordijntjes gekeken wordt, krijgen we nu vast een aureool
van autoriteit, want in het Zandeind komen nooit mensen met
geen ander doel dan naar het Zandeind te kijken...
Die zwarte
hond, die tot taak heeft het erf te bewaken en vrij
rondloopt, snapt dat ook niet als ge tevergeefs aan de klink
van de gesloten achterdeur rammelt. Wel probeert hij je weg
te blaffen. Als ge hem zegt, dat hij "braaf" is en hem
daarna met een voorzichtige hand aait, blijkt ge voor even
zijn vertrouwen te winnen. De bazen van alle honden zitten
op deze herfstdag op de akker, want het is tegen het einde
van de bietentijd. Daarom zijn er zoveel deuren gesloten en
is het Zandeind zó stil, dat we het gras langs de berm horen
groeien. Maar dat moet wel verbeelding geweest zijn!
Knus
bijeen
Tot een
klusje bijeen staan hier misschien wel tien boerderijen en
schuren met rieten daken. Ge moet eens een eind in de
Goorstraat gaan staan en dan in de richting van de weg naar
"het spoor" kijken. Dan vloeien al die rieten en strooien
daken ineen als één enorm, gladgeschoren gazon. Vrij ver
weg, tussen bomen door, piekt boven zijn eigen geboomte uit,
de opvallend spitse toren van de parochiekerk met het nog
spitsere bijtorentje. Als met de naald geëtst staan ze tegen
de lucht. Fijn, klein en rank, altijd bereid ergens een
gaatje in de hemel te prikken. De verder weg gelegen huizen
van de Spaanse Hoek kijken daar ook met zichtbaar
welgevallen naar.
Helemaal
echt
Uitwijkend
voor een boerderij slingert, met een zwierige S-bocht, de
weg naar Gilze langs het pleintje. "Jullie kunt gerust een
borreltje te veul op hebben, jullie weg slingert toch al!"
zeggen spotters tot de bewoners van het Zandeind. Even
voorbij die bocht ligt rechts van de weg een oude maar met
liefde herstelde en onderhouden boerenbedoening als geen
andere in de omtrek: een beest van een fluwelige,
strogedekte schuur, een boerderij met een dak van half riet
en half pannen. Grote bomen op het erf met een origineel
karhok onder zijn stromuts. Dit alles in de omarming van een
beukenhaag om een voortuin met alles wat daarin thuis hoort,
t.w. fruit, groenten en bloemen. Zulke hoven horen bij zulke
boerderijen. Dat zijn de hoven, waarin eens de palmbossen,
de snoffels, ergens in een hoek de vlierboom, de rooie
besjes en het anijs-zaad-voor-de-verkoudheid groeiden. We
hebben er niet naar gezocht, maar het zou ons helemaal niet
verbazen als het er was...
Het Zandeind
is zijn eigen wereldje en leeft zijn eigen leventje. Dicht
opeen gedrongen als de huizen aan het pleintje, nauw
aaneengesloten in de "naobuurschap" en burenhulp, samen
vereend aan de koffietafel bij "brood en kaas" als er een
Zandeinder begraven is.
Natuurschoon
Het Zandeind
bezit ook nog natuurschoon tegen de grens van Tilburg aan.
Daar doet de buurtschap haar naam eer aan, want het gaat om
een zeer heuvelig complex dennenbos met onderbeplanting, dat
door een gordel van loofhout aan één kant van het vlakke
akkerland gescheiden wordt. Namen als Nollekensberg,
Rijtseberg en Pauleseberg zeggen genoeg. De laatste, die
midden in het complex ligt, is sinds kort door prikkeldraad
als privé-terrein geïsoleerd. Vlak daarbij ligt "het
circus", een tussen de bergen uitgegraven zandkom. Heel
schilderachtig o.a. omdat enige dennen om hun bestaan
vechten. Een deel van het vrijgekomen wortelstelsel hangt
als de slangen van een Medusahoofd tegen de bijna twee meter
hoge kanten, die een ruige pruik dragen van een met gras
begroeide humuslaag. In het provinciale "Groenplan" lijkt
ons dit deel aangegeven te staan als natuurschoon en
recreatiegebied II. Het is echter nogal vervuild.
Schuilplaats
Wat wij
"circus" noemden, werd een kwart eeuw geleden door de jonge
boeren gebruikt als manege. Hier zou de Rielse paardesport
haar oorsprong gevonden hebben. Hier, in dit deel van het
Zandeind zaten in de dagen voor de bevrijding ook boeren van
de streek enige tijd met hun paarden ondergedoken om
diefstal door de Duitsers te voorkomen. De Zandeindse
boerendochters verzorgden toen de fourage voor de wakende
mannen. Er wordt uit die dagen het verhaal van een
"gerequireerd" paard verteld, dat lang na de bevrijding, ver
van huis werd ontdekt. Doordat het dier intussen tanden
gewisseld had, leverde de identificatie nogal wat
moeilijkheden op. De beslissing viel, toen het paard in de
buurt van het Zandeind werd losgelaten en recht naar zijn
oude stal liep...
"De Zipt"
Ten noorden
van het heuvelige Zandeind, waar de Oude Ley stroomt,
bevindt zich het laag gelegen gebied met moer en leem, dat
de mensen van Riel "De Zipt" noemen. Dat is wat in een
Alphens archiefstuk van 9 januari 1647 aangeduid wordt als
"een uytgesteken moervelt, de 'Scryverzeepte', gelegen onder
Riel binnen de Leye." In die "Zipt" is thans heel wat
gaande, want er wordt volop gewerkt aan de aanleg van de
nieuwe weg van Breda om Tilburg heen. Het aanzien van deze
eertijds zo afgelegen streek is totaal veranderd. Er
stroomden bij ons bezoek zelfs tijdelijk twee rivieren over
het witte zand.
Aan "De
Zipt" is nog een herinnering verbonden. Een uit Holland
afkomstig echtpaar, dat nabij het Zandeindse pleintje
woonde, stookte rond het eind van de vorige eeuw in "De
Zipt" muskus, waaruit parfum bereid werd. Het Perzische
woord muskus is de naam voor een reukstof, die het in
Aziatische wouden levende hertachtige muskusdier afscheidt,
vooral de bok. Hier werd echter synthetische muskus
gebruikt, die alleen de stank met de natuurlijke gemeen
heeft. En die stank moet ontzettend zijn. "Ge kunt 't nauw
nog ruken as ge den hof omspaoit", zegt een boer. Ook in
Tilburg hebben we vroeger de plaag van een muskusfabriek en
protesten daartegen gekend.
Weggeplaagd
In een
ommezien van tijd werd de Rielse "fabrikant" niet anders dan
"De Stinkerd" genoemd. Hij stookte ook wel eens in een
bootje in de Biesbos, maar daar werd hij eveneens verjaagd.
Net als op het Zandeind. Er werd een lied gemaakt: "Wij zijn
den Stinkerd moe". Daarmee bracht de jeugd op zondag
"serenade". Ieder die met "Den Stinkerd" relatie onderhield,
paradeerde in het lied. Zo raakte die goede man geïsoleerd
totdat hij met stille trom vertrok. Dat was het Zandeind uit
vroeger dagen. Het is allemaal lang geleden, maar als nu
iemand een kwalijke reuk verspreidt, zeggen ze in Riel nog
altijd: "Ge stinkt naor de muskus", al weten de jongere
generaties niet eens meer wat het woord "muskus" betekent...
PIERRE VAN
BEEK