IJsvermaak op "Goolse Vloed" in vroeger dagen
Het
Nieuwsblad van het Zuiden - donderdag 27 november 1969
Er is een
tijd geweest - rond de voorbije eeuwwisseling - dat de naam
"Goolse Vloed" niet alleen voor de Goirlenaren maar ook voor
vele Tilburgers als een begrip gold. Voor de eerste
categorie was zij het hele jaar door attractief doordat zij
begrensd werd door ruige beemden, die in een ongerepte
natuurstaat verkeerden, terwijl er zich bovendien nog in
vele grillige kronkels, gedeeltelijk tussen hoogbegroeide
dijken, de van België komende Ley haar weg zocht. "Vloed" en
beemden vormden een echt natuurparadijs met een flora- en
faunabestand, dat men toen als vanzelfsprekend aanvaardde,
doch dat thans - nu het verdwenen is - eigenlijk pas naar
zijn juiste waarde zou kunnen worden geschat. De
Tilburgenaren uit die tijd hebben daarvan niet veel weet
gehad. Zij vertoonden zich alleen op "De Vloed" wanneer dit
laaggelegen broekland vastgekluisterd zat in de boeien van
de winter, nl. als er schaatsen gereden kon worden. In dit
opzicht genoot zij in Tilburg haar reputatie want daar had
men geen eigen ijsclub. Die winterse dagen brachten veel
vertier en gezelligheid. In de Bergstraat stond er soms op
zondagen een file rijtuigen van allerlei soort vanaf café
Frits Mutsaers tot de Fabrieksstraat die de Tilburgse
schaatsliefhebbers hadden aangevoerd. Op schaatszondagen
trof men op "De Vloed" net zoveel Tilburgers aan als op de
hoogdag van de Goirlese kermis. Tot het tappen van een
clandestien borreltje practiseerde men op "De Vloed" een
curieus systeem. Men "kocht" daar voor vijf cent... een noot
en kreeg dan een borreltje in glaasje met afgeslagen voet
toe. Nu was de prijs van een borrel juist vijf cent maar
noten had men meerdere voor één cent. Dit doorzichtige
trucje om politie om de tuin te leiden, scheen ook elders in
Brabant te worden toegepast. In 1905 heeft een kantonrechter
te Eindhoven tenminste uitgemaakt, dat de prijs voor de noot
in geen verhouding stond tot de waarde van de borrel. Zulke
vliegers konden dus niet opgaan...
In de N.T.C.
van 20 februari 1886 vonden we een bericht, waarin de
stalhouder F. van Heugten uit Tilburg aankondigt, dat hij op
zondag 21 februari, vanaf 's middags één uur, om het
anderhalf uur, een rijtuig zal laten lopen vanaf de Heuvel
bij de Heuvelstraat naar Goirle. Vertrek bij M. Ketelaars en
F. Hermans aan de "Vrijdagsche markt". De prijs voor zo'n
ritje stond er ook bij: 25 cent per persoon. Dit betekende
voor die tijd een flink bedrag. Met het rijtuig van Tilburg
komen om te schaatsen was dan ook een sjieke bedoening,
waaraan alleen de beter gesitueerden konden deelnemen. De
anderen dienden te voet te verschijnen. De tram zou immers
pas in 1907 worden aangelegd en van autobussen was uiteraard
helemaal geen sprake. Intussen is het wel interessant te
weten, dat het dezelfde stalhouderij van de rijtuigen is
geweest, die ook het initiatief voor de eerste busverbinding
Tilburg - Goirle v.v. nam en deze dienst ook een aantal
jaren, tot volle tevredenheid van de klanten, onderhouden
heeft. De glorietijden van de "Goolse Vloed" waren toen
echter al lang voorbij. Hun hoogtepunt lag rond 1890 en bij
de eeuwwisseling was het ijsvermaak teruggezakt tot een
plaatselijke aangelegenheid. In het jaar dat "De Vloed"
officieel werd gesloten (1903), vergde zij nog een
mensenleven. Een jonge Tilburger, zekere Emmen, verdronk bij
het schaatsen doordat hij in de Ley reed.
Wat er in de
loop van driekwart eeuw allemaal gebeurd en veranderd mag
zijn, nog altijd bezit Goirle zijn "Vloed". Nog altijd aan
ene zijde begrensd door de kronkelende oeroude Molendijk. En
nog altijd staat er, bij natte winters, een deel van die
oude "Vloed" onder water. Geschaatst wordt er niet meer -
tenzij eens een enkele keer clandestien - want Goirle bezit
een eigen ijsclub op "Het Bankven". Ook deze trekt jaarlijks
op haar beurt weer zeer vele Tilburgse schaatsliefhebbers.
Het merkwaardige is nu, dat die jonge generaties op hun weg
naar "Het Bankven" nog altijd een deel van "De Vloed" ronden
en daarmee, meestal ongeweten, de plaats passeren waar ook
reeds hun voorgeslachten hun wintervreugden beleefden.
Die vreugden
zijn destijds in bepaalde kring niet met instemming begroet.
Er rees zelfs rechtstreeks verzet, dat in het licht van
vandaag niet eens meer kan begrepen worden en zelfs zonder
meer komisch aandoet al behoeft aan de goede intenties van
de betrokkenen niet getwijfeld te worden. In die dagen kende
men bij de Fraters van Tilburg ook nog paters. Superior der
Fraters was pater M.F. de Beer, die tevens de functie van
deken over het dekenaat Tilburg vervulde. Op 4 december 1886
richtte hij zich, in zijn functie van deken, met het
volgende schrijven tot de Provinciaal van de paters
Capucijnen:
Hoogeerwaarde Pater Provinciaal,
Er
bestaat sedert enige jaren een misbruik in Tilburg,
namelijk, dat jonge juffrouwen en meisjes gaan
schaatsenrijden, vooral te Goirle. Daar komen dan natuurlijk
ook jonge heeren en jongelingen. Soms zijn daar 300 à 400
personen op het ijs. Dat gebeurt totdat het duister is. Dan
gaat men daar eenige tijd saamen doorbrengen in herbergen om
te drinken en men gaat in den avond naar huis.
Dit
misbruik neemt alle jaren toe. Daarom is gisteren op de
Conferentie der Heeren Geestelijken besloten in alle kerken
bij elke Mis er een woordje over te zeggen voor den
Cathechismus of preek. Men zegge, dat dit een zeer groot en
zeer gevaarlijk misbruik is en verzoeke de ouders hunne
dochters daartoe geen verlof te geven enz. UHEerw. zal dat
ook wel in Uwe kerk willen doen.
Met de
oprechtste hoogachting ben ik Uw vriend,
M.F. de
Beer, deken.
Méér
enthousiasme demonstreerde een protestantse jongeling uit
Hilgersberg H.A. Wilton van Reede, die enige jaren -
vermoedelijk als student aan de Rijks HBS - te Tilburg
verbleef bij de familie J.K.P. Roos aan de Veldhoven. In
maart 1886 schreef hij een lang ingezonden stuk in de Nieuwe
Tilburgsche Courant, dat van begeestering voor het
schaatsenrijden op de "Goolse Vloed" daverde. Hij zei daarin
o.a.: "Na dit 'Intermezzo' togen wij op weg en na in Gool
afscheid en misschien nog iets meer (dit is mij ontschoten)
genomen te hebben, aanvaardden wij de reis om even bij
'Antjes' aan te leggen en vandaar ons naar 'Jantje' te
begeven. Op dit laatste adres bleek overigens een
vergadering te worden gehouden."
Wel
effect
Het verzet
van de Tilburgse geestelijkheid scheen wel effect te hebben
gesorteerd. In "Goirles Belang" vonden wij een en ander uit
een verslag over het behandelde in de congregatie van de
pastoors in het dekenaat Tilburg in het jaar 1888. Daarin
luidt het o.a.: "Enige jaren geleden gingen, vooral op de
zondagen en feestdagen, honderden naar Goirle. Dit gaf
aanleiding, vooral onderweg, tot vele ongeregeldheden en
zonden. Doch dit misbruik is voor een paar jaren door het
algemeen en krachtig optreden der Geestelijkheid bijna
geheel uitgeroeid." Men had blijkbaar echter de duivel met
Beëlzebub uitgedreven want dan vervolgt hetzelfde verslag:
"Nu gaan vele dames en meisjes naar Koningshoeve. De vraag
wordt gesteld of men nogmaals daartegen zou optreden. Door
de meesten wordt dit niet doelmatig geacht."
Ondoelmatig
Er worden
ook drie gronden aangegeven waarom men een optreden niet
meer doelmatig achtte:
a. Omdat het
getal niet zo groot is.
b. Omdat
dezelfde gevaren tot zonde hier niet bestaan wijl de afstand
hier niet zo ver is men geregeld tegen de avond naar huis
keert.
c. Omdat
zulk een algemeen optreden slechts zeldzaam en bij
buitengewone misbruiken moet geschieden.
In dezelfde
vergadering blijkt ook nog besproken te zijn het misbruik
van het gaan van meisjes en jongens naar omliggende dorpen
en buitenherbergen. Er werd besloten daartegen vooral met de
Pinksterdagen in "het sermoen" te waarschuwen. "O, tempera!
O mores!"... O tijden! O zeden!...
In de
dertiger jaren is er nog eens een poging gedaan de oude
schaatsglorie van "De Vloed" te doen herleven. Hiervoor werd
toen echter niet gebruikt het oude gebied maar een verder in
de richting grens gelegen Vloed-beemd in de nabijheid van de
samenvloeiing van de Nieuwkerkse en Roovertse Ley. Men
betrad dit terrein vanaf de Poppelseweg. Een paar jaar is
daar geschaatst en toen was het voorbij. Intussen had Goirle
overigens al een prachtige schaatsgelegenheid gekregen bij
de IJsclub "Het Bankven", die reeds haar vijftigjarig
bestaan heeft gevierd.
Eeuwen
oud
Over de
geschiedenis van "De Vloed" weet Janson ons in zijn
"Bijdrage tot de geschiedenis van Goirle" in te lichten. Dit
broekland aan de Ley besloeg vroeger een oppervlakte van 18
ha en het wordt reeds in de 15de eeuw als een leengoed van
de Hertogen van Brabant genoemd. In de lijst van Leenhouders
spreekt Strick Griffier van "een goed gheheiten 'de Vloet'
met sijnen toebehoirten, ghelegen tot Goerle, in 't GOER,
neven den Molendijck ende eenen ghemeinen wech gheheite die
Langevoirt, met twee sijden - comende mitten eenen sijde
Zuitwaert aen de Erven Symons, Wouter Bacxsoene, mitter
andere sijde Noordwaert aen een hooghde gheheiten den
Wachtelwech - groot omtrent 18 buenderen beempde, al in
eenen stucke ghelegen. Ende is een volle Leen."
Dat "De
Vloed" zich zo uitstekend voor schaatsenrijden leende, was
voor een deel te danken aan het feit, dat dit - met "De
Brand" - het laagst gelegen gedeelte van Goirle -
Hilvarenbeek, onder water werd gezet doordat een watermolen
stuwrecht op de Ley bezat. Drie houten sluizen stuwden het
water in de winter op in het riviertje en dan liepen de
beemden onder. Als Van der Aa in zijn Aardrijkskundig
Woordenboek zegt dat "het riviertje de Ley eenen te hoogen
bodem heeft voor een behoorlijke afwatering der broeklanden,
waardoor deze overstromen en soms nog diep in de zomer onder
water staan, welk water alleen kan afgeleid worden door
verdieping van gezegde riviertje" is dit van bijkomstige
aard. Op 15 maart moesten de sluizen getrokken worden. Dat
gebeurde ook; wat niet inhoudt dat "De Vloed" dan direct
helemaal watervrij was. Dit trekken van de sluizen werd door
vissers aangegrepen als een welkome gelegenheid op een
gemakkelijke manier vis te bemachtigen.
De bedding
van de uit de richting Roovert komende beek, die aan het
zuidwestelijke deel de Nieuwkerkse Ley en niet ver daar uit
de buurt ook nog de zogenaamde "Kawaotersloot" opneemt, is
in voorbije decennia een paar maal kunstmatig verlegd
geweest. Een nu midden door "De Vloed" stromend gedeelte en
ook een hogerop gelegen deel der Ley is thans gekanaliseerd.
Dit belet echter niet, dat zich nog wel eens overstromingen
voordoen. Echter zeker niet "tot diep in den zomer".
Leenhouders
Vanaf 1462
zijn enige leenhouders van "De Vloed" bekend. We ontmoeten
daar Adriaen van Daelhem, die het leen op 25 november van
genoemd jaar aanvaardt. Als deze overlijdt, gaat het leen op
20 juli 1482 over aan diens dochter Vrouwe Sibylle van
Daelhem. Bij haar dood wordt haar kleindochter mejuffrouw
Adriana van den Wijngaerde op 22 maart 1506 houdster van het
leen. Op 6 maart 1519 staat deze de opbrengst van "De Vloed"
af ten gunste van Gijsbrecht Barg. Dan worden er tot 1609
geen leenhouders meer genoemd. In dit laatste jaar blijkt de
domproost van Luik, Wijnant van Wijngardt eigenaar geworden
te zijn. Deze domproost bezat een huis met hof en een
schuur, wat alles omwaterd was, plus landen, weiden en
houtgewas van ongeveer 20 bunder aan oppervlakte in de
parochie Loenhout. Dit bezit ruilde hij tegen "De Vloed",
die toen in handen van meerdere eigenaren blijkt te zijn
geweest, onder andere mr. Rochus Lemmius, Adriaen Cornelus
de Keijzer, Michiel Huybrecht e.a. Nadat Wouter van Kessel
nog enige jaren eigenaar is geweest, verkavelen diens
erfgenamen "De Vloed". Één klamp (perceel) verpachten zij
aan Huijbert Deonyss, namelijk "Bruheze" of "Breede Rijt",
en een andere, de "Cromme Beempt", aan Adriaen Jaspers. Het
betrof hier een gezamenlijke oppervlakte van vijf bunder. Op
3 januari 1618 koopt een adellijk grootgrondbezitter uit
Brussel "De Vloed". Verdere namen heeft Janson niet
gevonden.
Na drie
eeuwen
Na een hiaat
van bijna drie eeuwen komen we terecht bij de steenfabrikant
uit Gilze J. Botermans, die "De Vloed" kort na 1901 kocht.
Hij scheen er grote plannen mee te hebben
(bevloeiingsvelden), die echter niet aan het doel hebben
beantwoord. Hij liet het broekland draineren en verhuurde
het, na verkaveling, aan verschillende pachters. Botermans
liet de Ley verleggen langs de "Gagelbroeken". Dit was een
perceel achter de grond, waarop thans de fabriek van de
firma Wed. P. Snels nabij de Poppelseweg staat. Dit perceel
grensde aan de zogenaamde "Guldenwei", welke haar naam
ontleende aan het feit, dat het schuttersgilde St.
Sebastiaan eigenaar van de weide was. Langs de
"Gagelbroeken" en de "Guldenwei" liep een openbare weg met
een brede blauwsloot er langs vanaf de Poppelseweg naar een,
gedeeltelijk nog bestaand, perceel gemeentegrond "Het
Gementje" (gemeijnt), waar bij de Ley de watermolen lag.
Vandaar, dat Goirle hier nu nog een "Watermolenstraat" kent.
Vóór haar verlegging liep de Ley vanaf de "Spreeuwenboom"
door "De Vloed" naar de sluisbrug van de watermolen.
Volgende
eigenaar van "De Vloed" was de met een dochter van J.
Botermans getrouwde burgemeester van Goirle J.B. Rens.
Doordat na diens dood in 1927 zijn echtgenote later
hertrouwde met Piet Smits uit Tilburg, werd deze er de
heerser. Nog altijd bestond er het schutrecht. P. Smits
maakte daarvan gebruik om de ijspret te doen herleven,
waarvan wij hiervoor al gerept hebben. Na enige jaren
verkocht Smits "De Vloed" aan de huidige eigenaresse de NV
Textielfabriek H. van Puyenbroek. Als oppervlakte van
"Vloed" en beemden werd toen 29 ha opgegeven. In verband met
uitbreiding van haar fabrieksterrein liet de NV de Ley weer
verleggen naar haar oorspronkelijk gebied terwijl de beek
tevens gekanaliseerd werd. Tegelijkertijd kwam ook de
openbare weg langs de vermelde blauwsloot te vervallen.
Momenteel bestaat de aloude "Vloed" uit diverse percelen
weiland, waarop verschillende pachters hun vee weiden. De
totale beemden beslaan een oppervlakte van 40 ha.
Vol
canada's
In de eerste
decennia van onze eeuw heeft een gedeelte van het broekland
een zeer opvallend karakter getoond. Het betreffende deel
stond dicht beplant met canadapopulieren. We menen, dat deze
werden geplant in de tijd, dat J. Botermans het gebied in
eigendom bezat. Van de canadapopulier wordt gezegd, dat hij
de enige boom is, die in een jaar of twintig rijp is om
gerooid te worden. Wie plant, kan hier dus nog zelf rooien.
Het hout was zeer gezocht voor het maken van klompen en
lucifers. Tientallen jaren achtereen hebben de bomen van "De
Vloed" hun best gedaan. Vóór de tweede wereldoorlog hebben
we wel eens horen vertellen: "Ze worden ieder jaar een
gulden méér waard." Hierbij werd dan uiteraard geen rekening
gehouden met geldontwaarding. Toen ze ten slotte een
respectabele dikte hadden bereikt, want ze tierden goed in
de lage gronden, zijn ze alle gerooid - zij het dan ook niet
ten bate van degene, die ze had geplant. Op een hoger
gelegen perceel, direct over de Leybrug links, staan nu nog
enige canadapopulieren zó dik en hoog als men zelden
aantreft. Wij menen, dat deze tegelijkertijd met die van "De
Vloed" werden geplant. Daaraan kan men dus afmeten hoe de
"Vloed-bomen" er uit zouden hebben gezien indien ze niet aan
de bijl ten offer waren gevallen...
Watermolen
In ons
verhaal werd al de watermolen genoemd. Deze stond weleer
nabij de huidige brug over de Ley, aan het einde van de
tegenwoordige Watermolenstraat. Hierbij bevonden zich houten
sluizen, die dienden tot regeling van de waterstand en voor
kunstmatige bevloeiing van "De Vloed". Op een vijftigtal
meters vóór die sluizen trof men een pijlschaal aan. Nadat
de watermolen reeds was verdwenen, heeft hier in de Ley ook
nog lang een dikke paal gestaan met een ijzeren beugel op de
kop. De ruimte tussen beugel en paaltop was voor de
watermolenaar de "speelruimte" voor de waterstand, die met
de sluizen werd geregeld. Deed de molenaar dat niet goed,
dan "schoten de boeren van het gehucht Breehees onder
water". Het water van de Ley stroomde in een op
gemeentegrond gelegen grote, diepe kom, de zogenaamde
molenwiel, die door een kanaaltje in verbinding stond met de
watermolen, waar, aan de buitenkant, een waterval het grote,
houten rad in beweging bracht. Achter de molen lag de
"spuiwiel", die het water, dat zijn taak volbracht had, weer
opving en naar de Ley terugvoerde.
Vier
generaties van de familie De Visscher zijn aan "De Vloed"
watermolenaars geweest. Het waren: Jan de Visscher, geboren
plusminus 1760; diens zoon Ben de Visscher, geboren
plusminus 1793; Graard de Visscher, geboren omstreeks 1850,
zoon van Ben, en ten slotte de in 1882 geboren Bin de
Visscher, die een neef was van Graard. Deze laatste hebben
we later gekend als eigenaar van de stenen beltwindmolen aan
de Groeneweg te Goirle.
Gesloopt
In 1903
kocht J. Botermans ook de watermolen van De Visscher. De
nieuwe eigenaar kreeg 17 juli 1963 van Ged. Staten
toestemming de molen aan zijn bestemming te onttrekken nadat
ook de gemeenten Goirle en Hilvarenbeek daartoe hun fiat
hadden verleend. Toen Botermans de molen kocht, zou, als we
goed zijn ingelicht, het drijfwerk al niet meer aanwezig
zijn geweest. Dit betekende in ieder geval het definitieve
einde van de eeuwenoude molen, waarvan vast staat, dat hij
al rond 1330 bestond.
Ten slotte
is de watermolen eigendom geworden van de heer E.J. van
Puyenbroek, die hem heeft laten slopen. De vrijkomende grond
werd bij zijn tuin gevoegd. Dit bracht o.a. kanalisatie van
de Ley ter plaatse mee. Een kronkelend gedeelte werd
afgesneden en fungeert tot op de dag van vandaag als vijver
in de tuin van de heer R. van Puyenbroek, aan de zuidkant
van welke tuin de Ley nu in een rechte lijn voorbijstroomt.
Tot ver in de twintiger jaren heeft in de villatuin nog de
grote schuur van de voormalig watermolen gestaan.
Schilderachtig
Vóór de
omlegging van de Ley vormde de omgeving van de molen met
zijn voormalige molenwiel een bijzonder schilderachtig
brokje natuur. De grillig gevormde, mooie zanderige oevers
waren begroeid met schaarhout en boden op bijna iedere meter
heerlijke, rustige plaatsjes voor de visliefhebbers, die
hiervan dan ook een gretig gebruik maakten. De "sluizewiel"
gebruikte men ook om te zwemmen. In de loop van een goede
halve eeuw is de wiel geleidelijk ondieper en kleiner
geworden, zodat er thans eigenlijk niets meer dan een gewone
beekbedding van blijkt overgebleven. In de eerste decennia
van onze eeuw hebben de pittoreske, oude houten sluizen
plaats gemaakt voor metalen, die echter, op hun beurt, ook
al weer lang zijn verdwenen. Nu kent de Ley geen sluizen
meer. Niets ook herinnert nog aan die oeroude watermolen,
welke eens ieder jaar tussen oktober en maart voor de boeren
zoveel te verwerken kreeg. Maar nog altijd ligt daar die
eveneens zo oude, trouwe "Vloed". Ook haar ziet men de
geschiedenis en wederwaardigheden niet meer aan. Voor de
niet-ingewijde voorbijganger betekent zij niet meer dan een
uitgestrekte vlakte van laaggelegen weilanden in een deel
waarvan de biezen welig tieren. Daar tussendoor stroomt,
eerst met een knik en dan recht als een zilveren liniaal, de
gekanaliseerde Ley. Tóch is de streek niet geheel zonder
poëzie door het ruime uitzicht, waarbij de blik zich bijna
verliest in de verte, want de natuurlijke beplantingen van
de ver weg gelegen beemden hebben ook het veld geruimd.
Alleen in de herinnering van sommigen leven nog de
moerassige beemden, de voormalige Ley met haar vele meanders
en wielen waar de jeugd leerde zwemmen en natuurminnaars,
die toen "vogeltjeszoekers" genoemd werden, hun paradijs
vonden.
"Alles
vloeit"...
De
Molendijk, waar de boeren van Breehees, tussen een dichte
begroeiing door, droogvoets thuis konden komen, ligt er nog,
maar is een privé-weg met klinkerbestrating. Daarnaast
slingert zich, de dijk helemaal volgend, een openbare
zandweg door een smalle strook beplanting van de oude dijk
gescheiden. In heel oude documenten heet de Molendijk
"Dweerdijk". Als zodanig komt hij reeds rond 1430 voor in de
Oisterwijkse Schepenprotocollen. Die naam betekent
"weerdijk" en die zal hij wel terecht gedragen hebben.
Nog één
generatie en niemand zal nog uit ervaring weten, wat die
"Goolse Vloed" eens voor vreugden en levensgeluk betekend
heeft - zowel in de winter als in de zomer. In de knik van
de Ley staat nu enkel een in onze streek weinig voorkomend
metalen molentje, dat soms - in vlijtige haast - water uit
"De Vloed" in de Ley maalt. Dat is dan alles wat er nog
gemalen wordt. Al die andere dingen zijn al lang vermalen
door de tijd, indachtig het woord van Heraclitus: "Panta
rhei", alles stroomt voorbij, alles vloeit. In deze zin
vloeit ook "De Vloed"...
PIERRE VAN
BEEK