Enige
duizenden jaren dieper in Tilburgs prehistorie
Het
Nieuwsblad van het Zuiden - zaterdag 13 december 1969
"De
geschiedenis van de bewoning van Tilburg-Noord is, door wat
hier op tafel ligt, enige duizenden jaren verder
teruggeschoven." Niet zonder enige voldoening komen deze
woorden uit de mond van de Tilburgse gemeenteambtenaar, de
heer A.F. Janssen, wonende Van Heutszstraat 6 te Tilburg,
die hier spreekt over zijn liefhebberij op het gebied van de
archeologie. Deze heer Janssen beschikt over een collectie
van ruim 1500 artefacten, plus duizenden afslagen, zoals dat
in de taal van archeologen heet. Dat werd allemaal gevonden
in Tilburg-Noord, in de buurt van het voormalige Kraaiven.
Het bijzondere daarbij is, dat deze voorwerpen afkomstig
zijn uit het Mesolithicum of de Midden-Steentijd, dat van
plm. 7000 jaar voor Christus loopt tot ongeveer 3000 jaar.
Evenmin als uit het Paleolithicum, de Oude Steentijd, werd
uit het Mesolithicum van te voren ooit iets in Tilburg
ontdekt. Men kwam niet verder terug bij Tilburgs oerbewoners
dan tot ongeveer 1500 voor Christus. Dit dankzij een
gepolijste stenen bijl en een gedeeltelijk gepolijste
beitel, gevonden in de Witsie ten noorden van de spoorlijn
Tilburg - Breda. Dit laatste kan men lezen in "Van Heidorp
tot Industriestad" (1955). Om verder aan te tonen, dat onze
amateur zich niet heeft laten meeslepen door een overdreven
enthousiasme en dat we met méér dan zo maar een
hobby-te-hooi-en-te-gras te maken hebben, kunnen we niet
beter doen dan een erkend deskundige aan het woord te laten.
De heer
Janssen ontving een 15 december 1966 gedagtekende brief van
het Instituut voor Prae- en Pro-historie van de universiteit
van Amsterdam. Daarin luidt het als volgt:
"N.a.v.
een gesprek met de heer R.M.A. Bedaux, student te Amsterdam,
aan wie U zo vriendelijk was Uw vondsten te tonen, is ons
het grote belang van Uw collectie voor de kennis van het
Nederlandse Mesolithicum duidelijk geworden.
Daar het
hier talrijke silices (artefacten) betreft, die door U met
zorg uit een ongestoorde laag zijn gehaald en Uw verzameling
een volledig beeld lijkt te geven van een kampement uit het
late Mesolithicum, zouden wij het bijzonder op prijs stellen
wanneer U Uw collectie, ter nadere bestudering, enige tijd
aan ons instituut zou willen uitlenen."
Was
getekend W. Glasbergen.
Die
collectie is inmiddels in Amsterdam geweest en daar heeft de
heer Janssen geen spijt van gehad. Onlangs is ze door de
universiteit voor de tweede keer opgevraagd. Daarom moesten
we er vlug bij zijn, als we ze ook eens wilden zien, want de
eerste keer is ze negen maanden weggebleven. Prof. dr.
Glasbergen, die hier o.a. bekend is door opgravingen aan de
Leeuwerkeneik te Alphen, zou de bedoeling hebben t.z.t. een
publikatie aan de Tilburgse collectie te wijden.
Hoe het
begon
Een voor de
hand liggende vraag is natuurlijk: "Hoe kwam u tot die
opgravingen?" Uit het antwoord daarop blijkt, dat de ambitie
voorop staat, zoals trouwens zoveel dingen daarmee beginnen.
"Ik heb altijd veel interesse voor archeologie gehad en er
dus veel over gelezen. Kijkt u maar eens" en de heer Janssen
spreidt een collectie fraai geïllustreerde boeken voor ons
uit, die alleen reeds in staat zijn de nieuws- en
weetgierigheid op te wekken. Met ambitie alleen komt men
echter niet van de grond. Je moet weten wáár te zoeken en
dan dient er ook iets voor de dag te komen om er de moed in
te houden. Een dosis geluk komt daarbij goed van pas.
Het was de
heer Janssen niet onbekend, dat reeds in 1957 in
Tilburg-Noord proefopgravingen waren gedaan door het
Biologisch Archeologisch Instituut van de universiteit van
Groningen onder leiding van prof. dr. A. Bohmers. Het
resultaat hiervan bleek zó teleurstellend, dat men geen
aanleiding vond dit werk verder voort te zetten, waarna men
dit weer overliet aan een groepje amateurs. Toen ook dezen
de moed opgaven, achtte de heer Janssen eindelijk de tijd
gekomen, op eigen houtje, soms geassisteerd door zijn zoon,
aan de slag te gaan op een nog braak liggend stukje van het
industrieterrein nabij het oude Kraaiven. Het geluk, dat
alle voorgangers had uitgelachen, was hém gunstiger gezind.
Tien
nieuwe concentraties
"Ik heb een
hele serie, wel een tiental nieuwe concentraties van
artefacten gevonden." En dit nadat hij pas in 1964 met
graven begonnen was. In alle vrije uren, waarover hij
beschikte en waar het weer dit toeliet, kon men hem,
gewapend met een schopje, op de knieën in het zand liggend,
op het maagdelijke stukje terrein aantreffen. Voor de
niet-ingewijde zal het zoeken naar "onnozele stukjes steen
en schilfers" een weinig boeiende bezigheid lijken. Dan
blijft immers de steen de steen. Niet zo echter voor degene,
die de achtergronden kent. Als er maar wat te voorschijn
komt. Dan rijst uit de dikke nevel van het onbekende een
hele wereld op, omdat ge de oermens betrapt hebt in zijn in
de aarde - ook in de Tilburgse - nagelaten voetsporen.
We hebben
zelf ooit met succes naar bergkristal gegraven. Dat betreft
wel een heel andere aangelegenheid omdat het de mens niet
raakt, maar we zien daarin toch genoeg overeenkomst om
geproefd te hebben hoe zo'n jacht in de aarde kan oplaaien
tot een hartstocht, tot een bezetenheid, die geen tijd meer
kent... Afgaande op de liefde, waarmee de heer Janssen zijn
artefacten en wat dies meer zij laat spreken, moet ook hij,
in dat stille hoekje van het industrieterrein-Noord, iets
van die hartstocht ondergaan hebben.
Weinig
keus
Enige
bedenking tegen dat "amateuristisch" zoeken in Tilburg
kunnen we niet onder stoelen of banken steken, al lijkt -
gezien wat we hierboven al vertelden - deze bij voorbaat
ontzenuwd. "We dachten, dat de wetenschap helemaal niet op
dat soort graverij gesteld is. Wordt er niet méér verwoest
dan gevonden?" "Ha, ik weet al wat U bedoelt!" aldus de heer
Janssen. "Dat gevaar zit erin. Maar ook ik heb
situatietekeningen gemaakt en de vindplaatsen nauwkeurig
geregistreerd. Kijk maar, hier zijn ze" en hij duikt opnieuw
in zijn kast. "Overigens, die zaak ligt hier helemaal
anders. Officieel was het terrein als niet lonend
prijsgegeven. Door de vakmensen en door andere amateurs.
Iedere dag dreigden er de bulldozers overheen te gaan. Het
gold: graven of verwoesting voor altijd! Een ander
alternatief bestond er niet meer. Ik heb gegraven en u ziet
het resultaat." Onze verteller is verder van oordeel, dat de
wetenschap heel graag de hulp van amateurs accepteert als
deze op de juiste wijze verleend wordt.
Werktuigen
Al een paar
maal werd hier dat vreemde woord "artefacten" gehanteerd. De
heer Janssen definieert het als volgt: "Kunstig door mensen
gemaakte stenen werktuigen voor menselijk gebruik." Vinden
doe je ze niet door zo eens even in de hei in de grond te
spitten. Ze kunnen liggen in het loodzand, dat een
muisgrijze of loodachtige kleur bezit. Om daaraan te geraken
moet je eerst de heigrond en vervolgens het dekzand
(wit-geel stuifzand) afgraven. Die laag loodzand wordt
zorgvuldig afgeschaafd want daar ligt de kans. Dat
demonstreert een zorgvuldig uitgezocht deel van de
collectie, dat onze verzamelaar al pratend op tafel heeft
uitgestald.
Tot de
grotere stukken behoren de zg. kernstukken. Dat blijken
eigenlijk de overschotten van vuurstenen nadat er aan alle
kanten "klingen" zijn afgeslagen. Een kling is een
lemmetachtige steenscherf, die als snijapparaat e.d.
gebruikt kan worden. De lengte van klingen variëren van drie
tot zes centimeter. "Als je er een van negen centimeter
ontmoet, heb je al een hele grote." Uit die klingen werden
nu op hun beurt weer de kleinere werktuigjes gemaakt zoals
schrabbers, pijlspitsen, schavers, stekers, mesjes en nog
wel kleinere en fijnere dingen. Als je het niet allemaal in
je vingers hebt gehad, lijkt het nogal fantastisch dat die
dingen vlijmscherp kunnen zijn. De proef op de som heb je
echter eerder te pakken dan je er erg in hebt. Op de scherpe
randen van de klingen kwam het bij onze stamvader uit het
Stenen Tijdperk wel in eerste instantie op aan, want daar
moest weer het kleinere snijmateriaal vandaan komen. Om een
goede snee te krijgen kon men niet kei op kei slaan, maar
moest men het kernstuk met hout of bot bewerken. Het is
duidelijk dat ook in primitieve tijd handigheid en
vakmanschap een woordje meespraken.
Steeds
kleiner
De heer
Janssen zorgt wel voor lijn in zijn verhaal. Hij daalt
steeds verder af naar het kleine. Als we reeds denken het
gezien te hebben, komt hij met altijd weer kleiner wordende
stukjes aandragen, totdat we bijna niet meer durven kuchen
uit vrees, dat ze van de hand zullen waaien. We zijn nu
gearriveerd bij een stukje ter dikte - beter gezegd: ter
dunte - van een gespleten lucifer. Met het blote oog valt
het nauwelijks waar te nemen maar het ding is in het midden
gelijmd. Beide delen werden apart opgegraven uit de bodem,
waar zij duizenden jaren verborgen hebben gelegen. Het was
aan het geduld en de scherpzinnigheid van onze
amateurarcheoloog voorbehouden te ontdekken, dat die twee
stukjes ooit één geheel hadden gevormd.
Verbluffend
Men heeft
hier wel met een extreem en dus uniek geval te maken, dat
een licht werpt op de accuratesse, waarmee de heer Janssen
te werk gaat. Ook bij de wat grotere stukken komt het voor
dat onze verzamelaar apart gevonden delen tot één geheel
wist te verenigen. Eenmaal gelukte het hem zelfs drie
gescheiden stukjes tot hun oorspronkelijke vorm ineen te
passen. Bij die kleine artefacten is de heer Janssen al lang
niet meer met zijn vingers bezig. Met een pincetje haalt hij
de dingetjes als kostbare kleinodiën uit hun vakjes,
voorzichtig zoals een postzegelverzamelaar zijn zegels
hanteert. Hij heeft wel een verklaring voor het feit waarom
die ongetwijfeld niet zo tere oer-Tilburgers uit de
prehistorie zich met zulk fijn prutswerk bezig hielden. Die
mensen leefden van visvangst en jacht op kleine dieren en
daarvoor hadden ze die kleine dingen nodig.
Retouche
Bij lezers,
die weinig of nooit van prehistorie gehoord hebben, zien we
al enig scepticisme opkomen. Zo van: je kunt nog veel meer
fantaseren. Waarom zit achter zo'n nietig stukje steen nu
een prehistorische mens? We hebben dan ook nog geen woord
gerept over wat de archeologen "retouche" noemen. Al die
stukjes, van groot tot klein, zijn aan de zijkanten
kunstmatig bewerkt. Er werden systematisch en doelbewust
schilfertjes afgeslagen, waardoor die zijkanten vaak zo
scherp als een mes werden en de voorwerpen zich daardoor
voor allerlei bezigheden lieten gebruiken. De moderne
onderzoeker onderscheidt in dit "retoucheren" of bijwerken
nog verschillende soorten, waaruit hij ook weer zijn
conclusie trekt. Zo hoorden we praten van alternerende,
wissel- en stijlretouche.
Unicum
Het
pronkstuk van de verzameling, dat eigenlijk wat buiten het
kader van de rest lijkt te vallen, vormt een langwerpige,
platte, donkere steen van 15,5 centimeter lengte. Hij is aan
beide uiteinden voorzien van een dubbel-conische doorboring
en vertoont tekenen, die er op wijzen, dat hij ooit aan een
koordje werd gedragen. Aan beide kanten staan er in het
midden krassen en gleufjes op. Ook aan de zijkant vallen
langwerpige, ondiepe groeven waar te nemen. De heer Janssen
is van oordeel, dat men hier NIET met een versiering te
maken heeft. Maar waarmee dan wel? Daarop heeft nog niemand
het antwoord gegeven. Het is daarom een geheimzinnig ding,
moeilijk te identificeren omdat er geen
vergelijkingsmateriaal bekend is. Iets dergelijks werd nooit
eerder gevonden. Men staat hier dus voor een unicum.
Bijzonder de
aandacht trekt ook de wijze, waarop de heer Janssen zijn
collectie heeft opgezet. Je moet toch maar op het idee
komen! Hij gebruikt voor het overzichtelijk opbergen van
zijn schatten witte raten van tl-verlichting, waar hij een
bodem tegenplakt. Zo beschikt men in één slag over een
aantal keurig afgemeten vakjes. Die raten zijn verkrijgbaar
met vakjes van 1, 2 en 3 centimeter. Door het al naargelang
de vereiste ruimte uitbreken van tussenschotjes kan men
allerlei afmetingen krijgen. Ook is het mogelijk gedeelten
van tussenschotjes te laten staan, zodat bepaalde stenen
vast opgesloten komen te liggen. Eigenlijk het ei van
Columbus en het resultaat is verrassend, want zó'n aantal op
tafel uitgespreide dozen met inhoud, waarbij iedere
artefact, hoe klein ook, voorzien is van een dubbele
nummering, vormt ook nog een lust voor het oog. Zelfs in
musea zagen we nooit een zo fraaie en toch eenvoudige
oplossing van het opbergsysteem.
Een
collectie fraaie foto's, waarvoor het Instituut voor Prae-
en Pro-historie van de universiteit van Amsterdam zorgde na
het eerste onderzoek van de collectie, vormt voor de
verzamelaar een gewaardeerde aanvulling. De rubricering
geschiedde door prof. dr. W. Glasbergen, de directeur van
genoemd instituut.
Boeiend
De heer
Janssen is uiteraard bijzonder in zijn nopjes met zijn
verzameling en de daarvoor getoonde wetenschappelijke
belangstelling. Hij weet er bovendien boeiend over te
vertellen, zodat ook een niet zo rechtstreeks
geïnteresseerde onweerstaanbaar wordt meegesleept en
ongemerkt gaat meespelen. Al luisterend groeit ge er
gaandeweg in en wordt het of men zelf bezig is de
prehistorische mens van het voormalige Tilburgse Kraaiven te
ontdekken in zijn nagelaten spoor. Daarnaast beginnen de
artefacten nog een eigen leven te leiden. Zoals bij het
slijpen van stenen vaak onvermoede schoonheid te voorschijn
komt, treedt uit deze "steentjes" - als baby's gekoesterd in
witte bedjes - het schone naar voren als het zonlicht speelt
met de facetjes van de "retouche" en met de kleur. Alsof het
minstens halfedelstenen geworden zijn!
PIERRE VAN
BEEK