CUBRA

INHOUD PIERRE VAN BEEK
HOME 
BRABANTS
KUNST
FOTOGRAFIE
TEKSTEN
AUTEURS
AUDIO
SPECIAAL

PRINT

Pierre van Beek - Heemkunde-artikelen

 redactie: Ben van de Pol

 

Gebrs. Van Houtum zadelmakers

Het Nieuwsblad van het Zuiden - woensdag 21 mei 1969

 

"Daar hangt een paardehoofdstel aan de muur"... Sinds het befaamde lied heeft dat paardehoofdstel de onsterfelijkheid verworven. En het hangt er nog altijd! Waar zou het trouwens beter kunnen hangen dan bij de firma J.A. van Houtum, Kloosterstraat 33 in Tilburg want daar zijn ze zadelmaker. De vrijgezellen-broeders Gerard (64 jaar) en Jan van Houtum (47 jaar), die het vak al van vader en grootvader in de vingers hebben meegekregen. Het ruikt er naar leer in de dubbele winkel. Altijd naar leer aan de ene kant, waar prachtige rijzadels hangen als evenzoveel verlokkingen en honderd en één dingen, die iets met paarden te maken hebben, de begeerte van de liefhebber gaande maken. Aan de andere kant, in de zijkamer waar de touwhandel is gevestigd, wordt uw neus geprikkeld door de reuk van pek. Die zeldzame geur, die we eens alleen met ouderwetse schoenmakers vereenzelvigden en waarvan we niet zouden weten waar ter wereld ge hem elders dan hier nog ruiken kunt...

Er staat een klant voor de toonbank. Een jonge paardesportliefhebber, die wat veranderd wil hebben aan een hoofdstel, dat zijn paard afschuift. Als dat riempje eens wat korter werd gemaakt, acht hij het euvel verholpen. Jan van Houtum bekijkt het tuig met kennersblik en stelt direct de diagnose: "Dat mag beslist niet ingekort worden. Die maat moet-ie hebben anders is het te eng. Het wordt wel beter als hij er eerst maar eens aan gewend is." Jan geeft verder nog allerlei andere adviezen, waardoor hij zich onbewust al tegenover ons geïdentificeerd heeft nog voordat we een woord met hem gesproken hebben.

We staan hier op een plaats, waar de paardeman zich thuis voelt, gelegenheid krijgt zijn praatje te maken en nuttige adviezen met betrekking tot allerhand paardetuig en deszelfs praktische toepassingen in ontvangst te nemen. En als het moet, komt Gerard er ook nog wel even bij, al loopt hij de laatste tijd op krukken in plaats van met stokken vanwege een onwillige heup. "Krukken zijn beter heeft de dokter gezegd." Die twee weten alles van paardetuig. Ge ziet ze niet voor niets zo vaak op concoursen want daar zijn hún mensen en hún wereld.

 

De Van Houtums zijn in oorsprong van Den Bosch afkomstig. Dat is wel lang geleden. Grootvader Tinus van Houtum werd daar in 1843 geboren en stierf er in 1922 in het verpleeghuis "De twaalf apostelen". Een groot stuk van zijn leven bracht hij echter in Tilburg door nadat hij wat van de wereld had gezien. Hij was namelijk oud-zouaaf (korporaal) en maakte de historische slag van Mentana mee. Aangezien hij in Tilburg 31 oud-zouaven kende en in de Koestraat zelfs de Oud-Zouavenbond gevestigd was, vond hij zich in Tilburg direct op zijn gemak.

Hij startte bij Van Delft's Kinderwagenfabriek in de Telegraafstraat. Wat dat met de zadelmakerij te maken had? Heel veel. Daar het met zadelmaken alleen niet te verdienen viel, had dit vak destijds een veel bredere opzet. Het omvatte: stofferen, rijtuigbekleden en matrassen maken en dat deed Van Houtum allemaal. Ziedaar! Zo kon het ook gebeuren, dat zijn zoon Jan op "den atelier", alias-met-een-mondvol: de "Centrale Werkplaats der Nederlandse Spoorwegen Tilburg", als rijtuigstoffeerder terecht kwam. Jan van Houtum, die de vader was van onze huidige Van Houtums, overleed in Tilburg in 1964 in de gezegende ouderdom van 86 jaar. De Bossche Van Houtum begon op een goede dag voor zichzelf in de Koningsstraat en zijn zoon Jan deed enige tijd later hetzelfde op Bredaseweg 166, tussen de Rogge- en de Klaverstraat.

 

Tijdelijk is lang

De woningnood in 1921 dwong Jan tijdelijk naar de Kloosterstraat te verhuizen. Dat zou hoogstens drie maanden duren. Sindsdien zijn er achtenveertig jaar verlopen en de Van Houtums (Jans zonen Gerard en Jan) en een bij hen wonende dochter, resp. zuster, zitten nog in de Kloosterstraat. Zo lopen de dingen wel eens anders dan men denkt. De naam Van Houtum heeft ook enige tijd klank gehad in de voetbalwereld door broer Tinus, die in 1962 in de leeftijd van 54 jaar overleed aan een hartaanval. Hij was de bekende midhalf van Longa.

Rond de twintiger jaren telde Tilburg zeker nog negen zadelmakers, te weten Hamers van Hoof, Smarius, Jaon van Kempen, Jan Graafmans, Zwijsen, A. van Houtum, Vos en Dorus Horvers. Nu zijn er hoogstens nog twee van over. Concurrentie genoeg. Men vond vader Van Houtum dan ook iedere maand op de maandmarkt tegenover de Heuvelse kerk en ook op de Rijense jaarmarkt in oktober. Daar werd met de handwagen naar toe gereden. "Ge kunt beter een oud paard dan een nieuwe handwagen hebben, zei Simons van het Smidspad altijd", herinnert Gerard zich. Die Simons ging ook naar de Rijense markt. Met galanterieën en reed Van Houtum voorbij. Totdat ook daar het paard kwam.

 

Fijn werk

In de loop der jaren werd de stoffeerderij er aan gegeven. De huidige Van Houtums beperken zich tot zadelmaken plus handel in lederwaren en touw. Voor wat de zadelmakerij betreft, zat na de twintiger jaren de conjunctuur niet mee doordat de laatste voerlieden van het toneel verdwenen en de boer aan het mechaniseren ging, wat inkrimping van het aantal paarden meebracht. Gelukkig bloeide de paardesport, die de laatste jaren nog een verlengstuk kreeg in de ponysport voor de jeugd. Deze gang van zaken betekende teruggang van het grove werk voor de boeren en stijging van het fijne. De zadelmaker verdeelt zijn werk namelijk in die twee klassen. Grof: dat wat de boeren nodig plachten te hebben; fijn: de uitrusting voor de ruitersport.

Gerard van Houtum was de man voor het fijne werk. "Als ik de kans kreeg, liet ik het groffe altijd liggen en vatte het fijne. Luxe hoofdstellen en zadels voor de sport. Dat doe ik graag. Een boerenzadelmaker kan dat werk niet maken. Daar staan z'n handen nou eenmaal niet naar. Kijk maar eens hier." En er wordt ons een hoofdstel en een teugel onder de neus gedrukt, zó fijn genaaid en zó regelmatig van steek, dat ge nauwelijks geloven kunt dat dit met de hand werd gedaan. "'t Is echt pieliewerk." Met die in Tilburg goed begrepen uitdrukking is het raak gekwalificeerd.

 

Het moeilijkste

"Wat is nu eigenlijk het moeilijkste van het vak?" Jan zal het wel eens vertellen en zijn broer valt hem er in bij. "Enen haam maken en een rijzaal van begin af aan opgebouwd! Er zijn er eigenlijk in Nederland maar heel weinig, die dat echt goed kunnen. Zo'n haam kost wat tijd. Vooral de afwerking schiet niet op. Al die kleine steekjes maken duurt net zo lang als heel de rest. Het vullen mee strooi vraagt veel kracht en het 'let nauw'. Hij mag niet te hard en niet te zacht zijn. Als ie te zacht is, draait-ie om. Hij moet soepel zijn zodat-ie naar de hals van het paard gaat staan. Hier, kwik dat ding eens!"

We zijn intussen in de werkplaats verzeild geraakt en staan daar tussen machines, leer en honderd andere dingen op de onder ramen geplaatste werktafels, en kromme elzen, scherpe messen, trektangen en wat al niet. Die boerenhaam blijkt tien kilo te wegen. Je zult paard zijn en dat aan je nek hebben! Maar dit is een pronkstuk. Goed zwart gemaakt en rondom versierd met een serie glanzende, koperen "totsen". Bijna een museumstuk. Als alle hamen straks de wereld uit zouden zijn, moet deze haam nog haam zijn. "Die doen we nooit weg!" Dat karzaal daar in een hoek, bestemd voor het boerentrekpaard, vormt ook een heel bezwaai. Die dingen werden vroeger allemaal met de hand gemaakt. Nu is dat verleden tijd, want sinds 1961 zijn de broers met dit groffe werk gestopt. Daar valt het zout in de pap niet aan te verdienen.

 

Rijzadels

Zo'n juweel van een gelig-bruin rijzadel, waaraan nu iets gerepareerd moet worden en dat nog mooier van glans is geworden door 't gebruik, betekent een lust voor het oog. Niet alleen door het leven van het leer maar door de élegance van de vorm, waardoor het op een monstrueuze vlinder lijkt, die ieder ogenblik kan wegfladderen. Zulke zadels hangen er maar genoeg in de winkel. Ge kunt begrijpen, dat een ruiter hieraan zijn laatste oortje wil versnoepen. Vroeger hebben ze die zelf gemaakt. Nu worden ze geïmporteerd. "Tegen die fabrieken valt niet op te werken. Nou repareren we ze alleen nog." "Wat denk je dat zo'n zaal kost?" "Geen idee." We gokken op vierhonderd gulden. "Daar zou je best eens de helft naast kunnen zitten. De duurste en beste liggen tussen de vijfhonderd en achthonderd gulden. Maar dat is dan ook wel spulletje. Er bestaan goedkopere." Tussen praten en kijken door is Jan van Houtum door zijn zuster al herhaaldelijk aan de telefoon geroepen. 't Blijkt bereden politie, ergens in Nederland. "Daar rijden ze met twee man om beurten op hetzelfde zaal. Een grote en een kleine man. Dat gaat natuurlijk niet" en hij legt uit waarom dat niet gaat: "Man en zadel horen bij elkaar." De "tuigendokter" heeft zijn advies gegeven.

Een zaak waar de Van Houtums bijzonder trots op zijn, vormt een paardehoofdstel van zwart leer, dat - zoals dit ordentelijke paardehoofdstellen betaamt - inderdaad zo even nog aan de muur hing, niet in de winkel maar in de gang en nu voor ons op tafel terecht gekomen is. Dat attribuut is antiek en heeft geschiedenis. In oorsprong is het afkomstig van prins Frederik, de broer van koning Willem II. Stalhouder Van Oosterhout kocht daar destijds twee span tuigen. Grootvader Van Houtum maakte er nieuw leer aan en Van Oosterhout heeft er lang mee gereden. Toen deze liquideerde, nam papa Van Houtum het huidige hoofdstel over, de rest van het tuig ging naar ijscoboeren. Van het nu met veel koperwerk versierde hoofdstel stammen een koperen ketting op het frontdeel en het fraaie beslag op de neusriem nog rechtstreeks van het prinselijk stel af. Daarvan getuigt een sierlijke letter F met een kroon erboven, verwerkt in het midden van het beslag. "Er is al veul geld voor geboden, maar ze krijgen het niet. We lenen het alleen wel eens uit. Al we tenminste weten, dat het in goei handen is. Zo heeft het eens een keer meegerejen in een optocht."

 

Er mee vergroeid

Het is een tekenend verschijnsel in het zadelmakersvak van de Van Houtums hoe deze vergroeid schijnen te raken met het werk van hun handen. Ze hebben dit te danken aan het feit, dat dit werk - in de loop der jaren - vaak verscheidene keren terugkeert onder dezelfde handen die het eens maakten. Zo blijft er een relatie alsof er leven is gegroeid in de dode dingen en betekent een reparatie vaak een plezierige ontmoeting als die van een oude bekende, die men in jaren niet meer is tegengekomen...

"Een zadel, dat we jaren geleden verkocht hebben, kennen we altijd terug. We weten ook altijd welke weg het heeft afgelegd. Eens had het één over vijf eigenaren gelopen, maar we wisten precies wie dat allemaal geweest waren", zegt Gerard. En Jan: "Als er tuig ter reparatie wordt gebracht als we niet thuis zijn, hoeft ons niemand te vertellen wie het gebracht heeft. Wij zien op het eerste gezicht van wie het is. Wij weten van heel de Tilburgse paardewereld wie er wat en welk tuig op nahoudt." Dat deze bewering niet naar het rijk der overdrijving behoeft verwezen te worden, illustreert het volgende verhaaltje van Gerard: "We kochten eens het tuig van een bekende sportruiter. Ho eens, zei ik, er moet ook nog een strang en een trenshoofdstel (voor dressuurrijden) bij zijn"... "Gij weet 't beter dan ik. Dat is waar ook, dat hangt nog in Tilburg in de manege", luidde het antwoord.

 

"Folklore"

De zadelmakers hadden vroeger hun eigen folklore als we dat zo eens mogen noemen. De "blauwe maandag" werd er stuup gevierd. "We hebben ooit een knecht gehad, die ge jaren lang op maandag nooit aan het werk kondt krijgen. Pas toen hij getrouwd was, ging het. Toen moest-ie wel van zijn vrouw!"... Op maandag was het ook de gewoonte, dat voor de klant een borreltje werd geschonken. "Er waren wel voerlui, die d'r tuig kapot snejen om een smoesje te hebben om op maandag naar de zadelmakerij te gaan"... Economisch ingesteld als we zijn, lijkt dit middel ons erger dan de kwaal al kan men voor de gezelligheid natuurlijk wel iets over gehad hebben...

Van de zadelmakers gaat ook het volgende verhaal. Daar stonden ze dan aan de toog, de twee. Geen geld maar één van hen wel een stuk leer. "Overnemen?" De leer- en geldloze naar huis naar zijn vrouw: "Marie, ik kan een schoon stukske leer goeikoop overnemen. Hedde 'n paar gulden veur me?" Marie schoot af, het leer verwisselde van eigenaar en er was geld voor een borrel. De nieuwe eigenaar offreerde een andere collega op zijn beurt "een schoon stukske leer" en zo werd er schakel aan schakel gesmeed met moeder de vrouw als de dupe. Of al die Marieën daar steeds maar weer intrapten... Als het niet waar is, is het toch goed gevonden.

 

"Te duur"

In de tijd dat de concurrentie groot was, gingen sommige boeren eerst overal de prijs vragen voor ze kochten. "Hé, wa kost een boerenlicht (de zware riem met lussen over het zadel, waarin de burries van de kar hangen)?", riep er een op de markt. "Vijftien gulden!" "Te duur" en boer weg. Drie keer was hij al langs geweest, omdat hij dacht dat ze hem toch niet zouden terugkennen en iedere keer was het "Te duur". "Toen hij voor de vierde keer kwam, riep ik voor de grap: Zeuven vijftig veur jou!" "Te duur", zei hij en weg was-ie. Ongetwijfeld een verhaal, dat ge meer symbolisch dan historisch moet zien.

U proeft het misschien al, dat bij de Van Houtums de vaste klant naar traditie gezellig onderhouden wordt. Dat zit hem voor een stuk ook wel in de ruitersport. Die doet het hem tegenwoordig. "Behalve in Brabant leveren we in Zeeland, Limburg, in Antwerpen en ook wel boven de rivieren." Dan wordt er veel naar concoursen gegaan. Om te leren en voor het plezier aan de sport. Daar kijken ze vooral ook naar het tuig. "Als we het tuig gezien hebben, zullen we je direct vertellen welk paard het is en wie de eigenaar!"

 

Veel aanloop

Als zo de zaken staan, behoeft het wel geen betoog meer, dat daar in de Kloosterstraat nogal wat paardesportmensen over de vloer komen en dat er beginnelingen en leken veel nuttige adviezen kunnen opsteken over paardetuig. Op hun beurt luisteren de zadelmakers graag naar de geroutineerde ruiters. Zo had je daar Leo van Loon met zijn particuliere manege aan de Piushaven en Otto Schumann, een van de bekendste hogeschool- en circusrijders. Die twee hadden de hele wereld afgereisd en konden je heel wat over paardetuig vertellen. Ook bekende pikeurs hadden hun loop in de Kloosterstraat, zoals Toon Ebben Sr., Joop de Jong, Jan Wauben. Dat was dan de oude generatie. De namen van de jongeren luiden: Maarten Bachus, Harry Wiering, Frans van Haaren, Harry Verhoeven, P. van Mensvoort en Huub van Berkel. Ze kennen ze allemaal en het loopt er allemaal in en uit. Dikwijls meer om wat te buurten dan om iets anders.

Weer terug in de winkel trekt een verborgen neiging tot regressie onze aandacht naar de zwepen, die daar in een soort bak staan. Niet die korte, kokette rijzweepjes welke er ook hangen, maar de hele grote van het oude koetsiersgilde en de zweep aller zwepen: de voermanszweep. Ze staan er ook. Met de "gevlochten" stok van Italiaans "perpioen"-hout. Bijna in maagdelijke natuurstaat, dat betekent blank en ongevernist in tegenstelling tot de vroegere voermanszwepen, die vaak door een vernislaagje beschermd werden tegen weer en wind en dan ook nog voorzien waren van een nikkelen bandje met ingegraveerde naam.

 

"Klapzweper"

Ge moet ooit een klapzwepende voerman, op zijn wagen gezeten, in actie gezien hebben om te begrijpen, dat hij zich een ongekroonde koning voelde. Hij kon het klapkoord met zijn slag als een lasso laten dansen boven de rug van het paard, waarbij de lucht van de knallen schalde. Dit gebeurde soms met zoveel plezier, hartstocht en virtuositeit, dat het leek of hij een onzichtbaar orkest dirigeerde. Hij klapte dan ook inderdaad een dreun. Het ras van deze "klapzwepers" is uitgestorven maar hun zwepen worden nog verkocht. "Onze pa had er zo een en daarom wil ik er ook een hebben", zei onlangs een klant bij Van Houtum. Er bestaan ook sjiekere in een fris kleurtje, met rood-witgevlochten of geel klapkoord. Dat zijn de zwepen voor de koetsiers van de équipages, waarmee trouwlustigen voor wie de auto's te prozaïsch zijn, in Tilburg naar het stadhuis plegen te rijden.

 

"Rommels"

Tot de nog niet geheel verdrongen zaken behoren ook de "rommels". Wat dat voor dingen zijn. De grote, kogelronde bellen van gegoten koper, die aan de haam van het voermanspaard plachten te hangen en bij iedere stap van het dier hun holle klanken over de landouwen strooiden. Gemakkelijk voor de boer, die een pakje had mee te geven, want dan wist hij wie er op komst was. De uitvoering van de "rommels", waarin een paar kogels rollen, onderscheidt zich thans in niets van die van vroeger. Wel bestaat er onderscheid in klank tussen oud en nieuw. "Ze moeten eerst een half jaar bellen om goed van klank te zijn." Daarin lijkt wel een probleempje te liggen voor antiekmakers. We hebben trouwens nog nooit paardebellen aan de wand zien hangen.

 

Uit hetgeen we hierboven zoal verteld hebben, blijkt dat de Van Houtums de lijn van de geslachten hebben doorgetrokken naar de nieuwe tijd zonder de binding met het verleden te verliezen. Ge proeft er al de vrijheid en soepelheid van een zelfstandige ambachtsman met de witte sloof en een weldoende menselijke relatie tot de klant voor wie de baas zelf niet in een heilige der heiligen onzichtbaar blijft. Dienstverlening is hier geen psychologisch uitgekiende "service" van méér praat dan daad, maar een van nature gegroeide. Daar wordt niets eens een woord over vuil gemaakt. Hij is er gewoon alsof het niet anders kan. Als de mensen van de paardesport hier wel eens graag komen buurten, is dat geen onverklaarbare zaak. Al geloven wij niet, dat zij daarvoor eerst hun tuig kapot snijden...

 

PIERRE VAN BEEK