In 1767
stond op de Heuvel een schavot
Het
Nieuwsblad van het Zuiden - zaterdag 30 november 1968
In de morgen
van 28 februari 1767 is te Tilburg op onze thans zo
gemoedelijke Heuvel een ongeveer 23-jarige vrouw Anna Marie
M. op het schavot aan de worgpaal terechtgesteld om te
boeten voor de door haar begane misdrijven. Onder de ogen
van de "capitains" der verschillende wijken, die met hun
manschappen de Heuvel hadden afgezet, was binnen een uur
tijds "aan de menselijke gerechtigheid voldaan". Het dode
lichaam bleef de gehele dag tentoongesteld voor het publiek
en des avonds is het "van den Heuvel naar het buijtengerecht
op het Galgeveld getransporteerd", waar het begraven werd.
Dit en de geschiedenis die eraan voorafgaat, lezen wij in de
verzameling losse schetsen "Uit Tilburgs Verleden" van de
Tilburger Edmond Meelis. Het geheel blijkt een roversverhaal
in optima forma, dat alle elementen bevat voor een daverend
melodrama: roofoverval op een edelman, gevangenneming,
stoutmoedige ontsnapping uit de Heikese toren, bevalling in
de gevangenis, adoptie van het kind van de slechte vrouw,
executie op het schavot, expositie van het lijk en nog een
ophangerij als toegift. Voor schrijvers van ouderwetse
stuiversromans-in-vervolgen om van te likkebaarden. Maar het
gaat hier niet om fantasie. Allemaal echt gebeurd. Niet ver
weg maar grotendeels in ons bloedeigen Tilburg. In de
veelgeprezen "goede oude tijd". Hoe goed die tijd was, komt
hier nogal aardig uit de verf...
Op 17 juni
van het jaar 1766 had Tilburg een feestelijke ontvangst
bereid aan de in hetzelfde jaar meerderjarig geworden en als
erfstadhouder geïnstalleerde Oranjeprins Willem V. In de
daarop volgende dagen van zijn verblijf in onze stad maakte
de prins met leden van zijn gevolg per paard verschillende
uitstapjes in de omgeving. Onder andere werden daarbij
Oisterwijk, Alphen, Goirle, Strijen en Loon op Zand bezocht.
Twee dagen na de feestelijke intocht begaf het gezelschap
zich al vroeg in de morgen op pad naar Helvoirt. Door een
dramatische gebeurtenis onderweg werd het doel echter niet
bereikt.
In
Enschotsebaan
Welgemoed
reed het hoge gezelschap te paard door de Enschotsebaan. Een
der deelnemers aan de excursie, Freiherr Von Grunbach, een
familielid van de hertog van Brunswijk-Wolfenbutel, welke
laatste voogd over de prins was geweest tijdens diens
minderjarigheid, had zich wat verlaat bij het vertrek.
Tengevolge daarvan kwam hij met slechts één bediende de
prins achterop. Ze waren alle twee goed gewapend, want de
veiligheid liet in die dagen veel te wensen over. Ze hadden
nauwelijks een half uur door de Enschotsebaan gereden toen
de bediende een mankement aan het tuig van zijn paard kreeg.
Terwijl hij dit trachtte te herstellen, reed de Duitse
edelman alleen stapvoets verder. Er waren nauwelijks enige
minuten verlopen toen het paard van Von Grunbach weigerde
nog één stap te verzetten. De Duitser meende dat het dier
schichtig was geworden van de over de weg liggende
takkebossen en bomen. Hoe hij het ook de sporen gaf of er de
zweep over legde, het dier bleef weigeren. Von Grunbach
dreef zijn paard wat achteruit met de bedoeling het over een
omgeworpen boom te laten springen, maar op hetzelfde moment
klonk er een schot. Het paard steigerde, wierp zijn ruiter
af en holde in wilde galop over de hindernis de
Enschotsebaan in.
Twee
rovers
De edelman
kreeg niet de tijd tot bezinning te komen, want direct na
het schot sprongen uit het struikgewas langs de baan twee
bandieten te voorschijn, waarvan de ene met een pistool en
de andere met een mes gewapend was. "Je geld of je leven!"
klonk er de kreet. Nu wist de Duitse officier hoe laat het
was. Zonder aarzeling trok hij zijn degen, dekte zich van
achter door tegen een boom te gaan staan en begon op de
rovers in te hakken. De kleinste maar behendigste kreeg twee
houwen te pakken. Toen de andere zag, dat men buiten de
waard had gerekend, legde hij zijn pistool op de edelman
aan. Het schot ging echter niet af. Vermoedelijk doordat het
kruit op de pan vochtig was geworden. Intussen was de
achtergebleven bediende op het horen van de schoten te paard
komen toesnellen, met het pistool in de hand. Dit bleek voor
de rovers voldoende om zich uit de voeten te maken, echter
niet dan nadat een van de twee door een schot van de
bediende geraakt was, zoals een pijnlijke kreet verraadde.
De interventie van de bediende kwam juist op tijd, want de
Duitser was aan het eind van zijn krachten. In de hitte van
de strijd had hij het niet gemerkt, maar nu bleek dat hij
een schampschot aan de schouder had opgelopen. Het bloed
stroomde over zijn jas en had donkere vlekken gemaakt op
zijn licht-gekleurde broek van leer.
Toen het
weghollende paard bij het gezelschap van de prins
terechtkwam zonder zijn ruiter, begreep men dat er iets
bijzonders gebeurd moest zijn. Men keerde direct om en vond
Freiherr Von Grunbach op het gras tegen een boom zitten
terwijl de bediende de wonden verzorgde. Dat de
verontwaardiging van deze laffe aanval groot was, behoeft
wel nauwelijks vermeld. De prins zond onmiddellijk drie
officieren naar den drossaert en de schepenen van de
heerlijkheid om aangifte te doen. De achterblijvenden
maakten uit takkebossen een primitieve draagbaar, maar de
Duitser weigerde hiervan gebruik te maken. Men hielp hem
daarop op zijn paard en stapvoets keerde de stoet naar
Tilburg terug. Er was een abrupt einde aan de excursie naar
Helvoirt gekomen.
Ontsteltenis
De
ontsteltenis op het Tilburgse gemeentehuis was misschien nog
groter dan die op de plaats van de overval. Men vreesde zich
het ongenoegen van de prins op de hals gehaald te hebben.
Die angst was waarschijnlijk niet ongegrond. Te meer niet
omdat de Hoogmogende Staten al eerder plakkaten hadden
uitgevaardigd tegen het vele gespuis, dat in de zuidelijke
provincies rondzwierf. De prins zou wel eens kunnen denken,
dat men het in Tilburg met die plakkaten wel geloofde. Tot
overmaat van ramp werd er ook nog aangifte gedaan van
diefstal met braak op Nieuwkerk (Goirle) en te
Baarle-Hertog. Kort tevoren was er ook nog op Korvel
ingebroken. Dat zat dus allemaal niet zo lekker voor de
Tilburgse bestuurderen. Nog vóórdat de stoet van de prins
bij het raadhuis verscheen, waren drossaert en schepenen één
en al activiteit geworden. De "capitains" van de heertgangen
waren toen al met hun manschappen op pad voor het onderzoek.
De reactie van de prins viel mee. Hij toonde zich tevreden
over de genomen maatregelen en stelde zelf ook nog
manschappen voor het onderzoek beschikbaar.
De schepenen
zagen met nieuwe schrik de avond vallen toen de ene
wijkmeester na de andere met lege handen terugkeerde.
Gelukkig verschenen ten slotte die van de Veldhoven en Kerk
met drie arrestanten: twee vrouwen en een gewonde man. Op
het raadhuis werd verlicht ademgehaald. De man was de
45-jarige G.B., die de bijnaam Geertje de Vlug droeg, een
berucht lid van een zwervende bende landlopers, dieven,
rovers en moordenaars. Hij was al herhaaldelijk gearresteerd
geweest, veroordeeld, gegeseld en gevangen gezet. Hij legde
evenwel een bijzondere bekwaamheid in het ontsnappen aan de
dag. Daardoor had hij zijn bijnaam gekregen. De ene vrouw
was de ongeveer 23-jarige Anna Marie M., dochter van een
Pruisische officier van het regiment van Kalkstein, getrouwd
met een gedeserteerde soldaat van hetzelfde regiment, zekere
Peter V. De tweede vrouw zei 19 of 20 jaar te zijn. Als naam
gaf zij op Anna Margriet E., geboortig uit Keulen. Later
bleek zij in werkelijkheid Anna Margriet W. te heten. Zij
was een soldatenkind. Beide vrouwen behoorden, net als de
man, tot de bende. De eerstgenoemde vrouw stond daar bekend
als Anne Mie uit het Gulikerland, vrouw van Peter van A.,
die de bijnaam van "Spitskop" droeg en te Breda in de
gevangenis zat. De tweede vrouw Anna Margriet werd "de
Kruikestop" genoemd. Alles bijeen wel een goor stelletje.
Bekentenissen
Geertje de
Vlug, die sabelhouwen vertoonde, rekende zeker op zijn
handigheid in het ontsnappen. Hoewel hij kon begrijpen, dat
hij zijn leven nu wel op het schavot zou beëindigen, bekende
hij grif zijn medeplichtigheid aan de aanslag op de Duitse
officier. Daarnaast bekende hij ook nog medeschuldig te zijn
aan de inbraken op Nieuwkerk, in Baarle-Hertog en op Korvel.
Van de tweede dader van de overval in de Enschotsebaan had
men niets meer vernomen. Geertje de Vlug zei hem op zijn
vlucht te hebben achtergelaten. Voor de twee vrouwen moest
de scherprechter mr. David Kleijn uit Den Bosch overkomen om
ze, door middel van de pijnbank, aan het praten te brengen.
Bij het zien van de gruwelijke marteltuigen schoot er de
schrik zodanig in, dat ze de proef maar niet afwachtten doch
bevend bekenden tot de dieven- en moordenaarsbende te
behoren, die al een hele tijd Brabant, Luik en het land van
Munster onveilig had gemaakt.
Geertje had
zichzelf niet onderschat. Voor de zoveelste keer slaagde hij
er in tijdig de benen te nemen. Hij trad daarbij zó driest
op, dat hij er ook nog in slaagde een der vrouwen uit de
Heikese toren te bevrijden, en het was zeker niet zijn
schuld, dat hij de tweede ook niet de vrijheid kon geven.
Beide vrouwen waren inmiddels op 15 februari 1767 ter dood
veroordeeld en wel "om aan een paal geworgt te worden". In
die dagen werden vrouwen geworgd voor misdrijven, waarvoor
een man opgehangen werd. Zó fijngevoelig was men wel, al zal
het voor de betrokkene niet veel uitgemaakt hebben!
Stout
stuk
Een paar
weken vóór dit vonnis had Geertje de Vlug, die voorlopig zat
opgesloten in de woning van de vorster Otto van Dijk, de
benen genomen. De hele heerlijkheid stond daardoor in rep en
roer. Terwijl men de omtrek afspeurde, zat de bandiet echter
kalmpjes in de kom der gemeente ondergedoken. Daar wachtte
hij op de gelegenheid de twee opgesloten vrouwen te
bevrijden en van het schavot te redden. Op de avond van de
dag dat de zoon van vorster Van Dijk de gevangenen haar
avondmaaltje ging brengen, liet Geertje zich in de toren
insluiten. Nadat de jonge Van Dijk weer vertrokken was,
werkte Geertje de hele nacht om een plank uit het
gevangenishok te breken. Daar vond hij een van de twee ter
dood veroordeelde vrouwen, Anna Marie M., bewusteloos op de
vloer liggen, zo verhaalt Edmond Meelis. Pogingen haar bij
te brengen lukten niet. De bandiet liet haar noodgedwongen
achter en nam alleen Anna Margriet alias de Kruikestop mee,
nadat men de weggebroken plank weer op haar plaats had
bevestigd. De twee verborgen zich in een hoek totdat Van
Dijk jr. met twee etensbakken de volgende ochtend de trap
opsjokte. Hij sloot de deur niet achter zich af. Toen was
het voor het stel een kleinigheid naar buiten te glippen.
Geertje draaide de deur aan de buitenkant met de er op
stekende sleutel op slot en stak de sleutel in zijn zak. Zo
zat dus nu Van Dijk op zijn beurt ingesloten. Buiten gingen
de gevangenen uiteen om ieder hun eigen weg te zoeken.
Waar Meelis
al die gedetailleerde bijzonderheden over dit stoute
schelmenstuk vandaan heeft gehaald, weten wij niet.
Misschien een van geslacht op geslacht voortvertelde
geschiedenis? Wel haalt hij een paar documenten aan, welke
enige essentiële punten ondersteunen.
In
gevangenis geboren
Tussen de
gevangenneming van de daders en het vellen van het
doodvonnis over de twee vrouwen lag een nogal lange termijn.
Dit vond op de eerste plaats zijn oorzaak in de vele
confrontaties die er moesten plaatsvinden. Verder kwam daar
bij de omstandigheid dat Anna Maria M. in de gevangenis een
kind had gekregen. Toen het bestuur van de heerlijkheid de
vrouw liet vragen of het katholiek of protestants gedoopt
moest worden, zei ze dat haar dit niets kon schelen. De
schepenen lieten het in de protestantse kerk dopen. Het kind
werd uitbesteed voor veertig gulden per jaar aan een weduwe.
De heerlijkheid heeft die kosten twintig jaar betaald.
De executie
van de moeder vond op 28 februari op den Heuvel in Tilburg
plaats. Daartoe moest het zich op het Galgenveld bevindende
schavot gerepareerd en naar den Heuvel overgebracht worden.
Op dit schavot werd de "worgpaal" opgesteld. Het Galgenveld
lag vermoedelijk dicht bij de oude baan van de Laarstraat
naar Riel in de richting Goirle. Een oude landkaart van
Diederik Zijnen van 1760 geeft in de buurt de namen
Galgeveld en Galgestraat. Op een in ons bezit zijnde kaart
van vermoedelijk 1890 komt ook een Galgestraat voor. Die
begon aan de Rielseweg en liep achter "Bremhorst" door naar
de Goirleseweg. Huidige bewoners van de Rielseweg praten nu
nog over het Galgestraatje dat niet veel meer dan een
karspoor betekent.
Geertje
opgehangen
Drie maanden
na de executie werd Geertje de Vlug te Thorn in Duitsland
voor moord gevangen genomen en enige weken later op het
marktplein van dat stadje opgehangen. Het gemeentebestuur
van Tilburg had van tevoren nog zijn best gedaan Geertje
uitgeleverd te krijgen. Men had hem liever zelf opgehangen
om de op een executie gestelde premie te kunnen innen. De
terechtstelling van Anna Marie M. had toch al genoeg gekost.
Men kreeg slechts een vergoeding van f 100,-. De kosten
beliepen evenwel duizend gulden. Vijf zesde hiervan kwam
voor rekening van Tilburg en één zesde moest Goirle betalen.
Meelis geeft
ook een specificatie van een deel der kosten. Vorster Otto
van Dijk, die zo slecht op zijn gevangenen had gepast, kreeg
f 470,- voor hun onderhoud plus f 33,- voor het schoonhouden
van de gevangenis. De Bossche scherprechter mr. David Kleijn
had voor het "scherp examen" recht op 47,5 stuivers en voor
de executie van de vrouw nog eens 60,5 stuivers. Het stellen
van het schavot enz. kwam op f 41,-, de assistentie van de
"capitains" bij de terechtstelling vroeg f 64,-. Verder
kwamen er nog honderden guldens bij voor allerlei andere
zaken zoals: zegels, verteringen, vervoer, juridische
adviezen, porti, het maken van nieuwe boeien en sloten
enz... Een goedkope aangelegenheid was zo'n executie
derhalve niet.
Twee van de
drie bandieten waren nu opgeruimd. Maar waar was nummer
drie, Anna Margriet W., alias de Kruikestop, gebleven? De
schrijver vertelt daar niets anders van dan dat zij uit
Duitsland in de Meijerij was teruggekeerd, gearresteerd werd
en haar verdere dagen in de gevangenis te Den Bosch
doorbracht. Aan haar is dus het gevelde doodvonnis niet
voltrokken.
De hele
geschiedenis werpt wel een schel licht op de veiligheid in
die dagen. Zo'n driest optreden als van Geertje de Vlug kan
men zich nog nauwelijks indenken. In het kader van het einde
van de 18de eeuw was het misschien niet zo ongewoon als het
nu lijkt. Het bendewezen tierde hier welig, mede door
desertie van Duitse soldaten en losgebroken gevangenen. Er
werden er wel gesnapt en opgehangen, doch een einde aan de
roverijen kwam er pas in de Napoleontische tijd.
Tilburgse
wever onschuldig verdacht van inbraak
Mensen die
onschuldig van een misdrijf werden verdacht, hebben alle
tijden gekend. Uniek is wellicht de omstandigheid, waarin in
het jaar 1766 die onschuld aan het licht kwam van een
Tilburgse wever die in de Noordhoek woonde in de zg.
Borgerie, waaraan het Burgerijpad zijn naam te danken heeft.
De brave man A.R., die getrouwd was en een 20-jarige dochter
Maria had, was door de vorsters (veldwachters) Petrolet en
Otto van Dijk gearresteerd onder verdenking van inbraak en
diefstal in een woning op Korvel. Men zou hem in de bewuste
nacht met een zak op de rug door de Korvelse akkers naar de
Borgerie hebben zien trekken. De man ontkende hardnekkig
maar zijn alibi leek niet geheel overtuigend. Met een
beschuldiging van inbraak viel zeker in die dagen niet te
spotten. Zo'n misdrijf kon met geseling en worging bestraft
worden. De Hoogmogende Staten hadden reeds 1 april 1738 een
plakkaat uitgevaardigd, waarin een premie van honderd gulden
voor het vangen van een misdadiger werd uitgeloofd, en voor
een executie werd aan de "criminele officieren" een
kostenvergoeding van f 200,- gegeven.
Prinselijke hulp
De Tilburgse
wever zat juist in de gevangenis toen de jonge Oranjeprins
Willem V een bezoek aan Tilburg bracht. Mede met de gedachte
aan het feit, dat deze prins zelf al vroeg wees was
geworden, kreeg - volgens Edmond Meelis, bij wie wij dit
verhaal vinden - de dochter het denkbeeld de prins een
"smeekschrift" aan te bieden. Meester Bennetrum stelde dit
op. Toen een feestelijke stoet, onder het gebeier van alle
klokken van de Heikese toren, bij het raadhuis stopte en de
prins voor een officiële ontvangst uitstapte, bood de in het
zwart geklede moeder het smeekschrift aan, terwijl de
dochter Maria de prins om hulp vroeg voor haar ongelukkige
vader. Volgens het verhaal moet de prins zodanig onder de
indruk van dit optreden zijn gekomen, dat hij het
gemeentebestuur opdracht gaf de zaak nog diezelfde dag te
onderzoeken. De oplossing kwam eerder dan wie ook - en zeker
niet de prins - kon vermoeden. Twee dagen na het aanbieden
van het "smeekschrift" op 17 juni 1766 vond de hier elders
verhaalde roofoverval op een lid van het prinselijk gevolg
in de Enschotsebaan plaats. De daarvoor gearresteerde B.,
alias Geertje de Vlug, bekende toen vlot ook een mededader
van de inbraak op Korvel te zijn geweest. De gestolen
goederen had hij naar de Rauwbraken gebracht. De wever, die
in de woning van vorster Van Dijk opgesloten zat, werd naar
het raadhuis gebracht en daar, in tegenwoordigheid van de
prins, met de echte bandiet geconfronteerd. Toen bleek dat
de wever "van dezelfde houding" als de rover was en eveneens
een bruin spitsbaardje droeg. De aanbrengers hadden zich dus
in de persoon vergist.
Grote
vreugde
De prins
stuurde direct de bode Drexler naar het huis van de wever om
de blijde boodschap over te brengen. De vreugde daar kan men
zich voorstellen al werd de wever dan ook pas de volgende
dag vrijgelaten. De prins wilde het arme gezin een "beurs
met goudgeld" aanbieden - zo gaat het verhaal verder - ter
verzachting van het ten onrechte geleden leed. De mensen
weigerden die aan te nemen. Na veel moeite slaagde de prins
er echter toch in de dochter te bewegen de gift te
aanvaarden als bruidsschat...
Dat was dus
het happy end van dit melodrama, dat door de schrijver met
iets méér verve werd uitgesponnen dan wij nodig meenden te
hebben. Jammer, dat we niet weten op welke documenten de
vermelde feiten allemaal steunen. Maar een mooie
geschiedenis uit het oude Tilburg is het toch wel!...
PIERRE VAN
BEEK