Nieuwe
Tilburgse Courant - dinsdag 6 januari 1942
Januari
Een oud jaar is als een uitgeloopen wiel,
gekanteld over den muur van den tijd. Januari staat er
nu voor met een onbesmet gezicht. Of moet ik misschien
van twee gelaten spreken, omdat deze maand haar naam
gekregen heeft van Janus, den Romeinschen god, die met
twee hoofden door zijn godenwereld ging? Neen, niet
waar! Geen insinuaties aan het adres van Januari. Die
heeft dat niet verdiend. Trouwens, Januskoppen vindt ge
onder de maanden niet. Hiervoor moet ge eerder bij de
menschen zijn!... Laat ik derhalve dezen afgedankten god
van de deuren en ingangen alleen zien als symbool van
het begin. Daarmee is dan ook meteen verklaard waarom
hij een plaats bij den aanvang van het jaar gevonden
heeft. Wat de geleerden en dichters er verder nog van
gemaakt hebben, daar bemoei ik mij niet mee.
Den Januari ziet ge gaarne staan. Omdat
gij zelf er dan nog zijt... Omdat iederen dag een
stukske wegsmelt van het donker van den nacht, dien
niemand zich tot vriend verkoos, gelijk eens ergens is
gezegd... Omdat ge op den bodem van Pandora's vreemde
doos de hoop ziet liggen als een blinkende belofte...
Omdat iedere Januaridag een kraal rijgt aan het snoer,
waarmee de lente zich straks tooien zal...
Gelooft gij soms dit laatste niet? Dan
moet ge eens gaan kijken in mijn tuin! In het najaar
stopte ik vijf bollen in den grond. Ik weet niet of het
hyacinten, begonia's of tulpen zijn, doch elk van hen
steekt nu een spitsen vinger uit van jonggeboren groen.
't Mag zijn, dat het nog winter wordt - "als de dagen
gaan lengen, begint de winter te strengen" vertellen de
wijze menschen en oude almanakken - sneeuw kan nog haar
lakens spreiden, de vorst met ijzeren tanden bijten,
maar ik heb het leven al geproefd. Het leven, dat
slechts sterven moest om straks schooner te herboren
zijn. Deze gedachte steek ik in mijn knoopsgat als een
bloem, die naar den hemel riekt. Dat ik haar in de
eerste Januariweek al plukken mocht, daar ben ik
dankbaar voor.
CANTECLEER