Nieuwe
Tilburgse Courant - donderdag 4 december 1941
Lichte
maan
Ge begrijpt het niet! Ge begrijpt het
niet waarom onze straat nu niet vol met menschen is. Om
te wandelen door dien weerglans van het hemelsch
paradijs. Onder het licht van de haast volle maan, die
een lucht maakt van klinkklaar paarlemoer! Dat
paarlemoer met zilveren schijn, precies gelijk het
kistje, waarin uw moeder weleer, achter de lakens in het
"kammenet", haar gouden ketting met het kruis, die nu
nog maar alleen boerinnen des Zondags dragen op haar
zwarte jak, als een heiligdom bewaarde. De
knoopenfabrikanten moesten al dat paarlemoer eens zien!
Wel een millioen knoopen kunt ge er van maken! Ik zeg:
millioen - zeker zullen het milliard of millioen
milliarden zijn. Doch millioen is volop genoeg voor mij
omdat me daarvan reeds elk begrip finaal ontbreekt.
Zóó rijk is de hemel aan het Oosten! 't
Westen kijkt er afgunstig tegenaan. 't Doet zijn best om
er z'n eigen gezicht te zien gelijk dat in een spiegel
gaat. Tusschen Zuid en West zit de gloeiende kop
genageld van een ster, die al haar zusters in grootte
overtreft. Een ster om koningen den weg te wijzen naar
het verre land. Zoo moet er eens de ster geblonken
hebben boven Bethlehem, die schoone stad. De ster
schittert, de maan schijnt, de straat ligt wit. En
moederziel alleen, daar midden op de straat, sta ik.
Luisterend hoe de adem van de stilte gaat en van al wat
er leeft in zulk een nacht.
Welke geheimen reizen nu heen en weer
tusschen de vier hoeken van de wereld?... Staan de
deuren van den hemel open?... Zijn er processies van
zalige zielen?... Hangt er een Jacobsladder uit?...
Zweven er slierten van engelenzangen, die een
menschenoor niet hoort?... Toe, antwoordt gij eens! In
zulk een zilveren nacht gebeurt toch wat! Moet er iets
gebeuren! Groote dingen of kleine dingen! Zoo'n nacht is
niet leeg gelijk een lampeglas, waar ge aan alle kanten
grif doorhenen ziet! En wat doen de menschen nou?
Misschien zit er een verliefde jongeling voor het raam
en schrijft een vers... Wellicht waakt, naast haar eigen
silhouet op den maan-beschenen kamerwand, een meisje
overeind in bed en weeft daar kanten verlangens... Zeker
staat ergens een soldaat op wacht, die peinst aan zijn
ver te huis! Al de andere menschen snurken. Snurken!...
Snurken!... Snurken!...
De jongeling, het meisje, de soldaat en
ik, wij alleen zien het incident. Een witte wolk komt op
haar buik geslopen naar de maan. Ze neemt het schijfke
op haar tong en laat het langzaam wegsmelten als een
stukske fondant. Omdat ze gedoemd te drijven is, trekt
de wolk weerzinnig-traag voorbij. Straks treedt een
tweede in haar spoor. De derde komt daar achteraan. Zóó
blijft 't spongat van den hemel afgesloten. Kom, laat ik
nu maar binnengaan!...
CANTECLEER