Nieuwe
Tilburgse Courant - vrijdag 2 mei 1941
Mei
Daar hebt ge ze dan! De zoete Mei! Hoort
ge nu hoe ze, als een serafijn, met een kristallen keel
te zingen zit in al de boomen en de heesters? In de
lucht, op de daken van de huizen, op het dak van de
wereld en op het dak van uw gemoed? Zij draagt een krans
van bloemen in het boterblonde haar. Precies gelijk het
meisje aan de beek, dat zonder woorden doch met een
enkel stil gebaar mij in mijn laatsten droom den vonder
wees, die naar het land der lange Lente leidt.
Is het toeval, dat Mei me aan dien droom
weer denken doet? Och neen, want Mei is zelf haast
louter droom! 't Begon al met Maja de godin, die haar
als petemoei ten doop gehouden heeft. Toen zijn de
dichters om haar komen staan. Zij hebben hun lier als
een gewijden asem over Mei laten ruischen en haar in de
albasten schaal van het ontvankelijke hart, op de toppen
van hun etherische gedachten, boven alle andere maanden
uitgeheven. Zoo is Mei geworden het eigendom der
dichters, waar profane handen niet aan mogen raken. Laat
mij dus zelfs geen poging doen u van deze maand een
beeld te toonen. Maar zoo is Mei ook tot de illusie
uitgegroeid!
Gij, die nogal nuchter zijt, de dingen
ziet in het perspectief van twee meter boven den beganen
grond, gij weet wel, dat Mei niet immer schenkt al wat
van haar gezongen wordt. Doch ik bid u: sla geen deuken
in de verbeelding, die geesten hebben opgebouwd. Te
schoon glanst daarvoor haar gezicht. En bovendien doet
het ieder mensch steeds deugd wanneer hij in den bonten
tuin van de illusie dwalen kan. Tracht daarom Mei te
zien behangen met al wat gij aan kleurige verlangens op
uw pelgrimsreis door het leven draagt. Dat doe ik ook
indien u dit soms interesseert...
CANTECLEER