CUBRA

INHOUD PIERRE VAN BEEK
HOME 
BRABANTS
AUTEURS

PRINT

Cantecleer (ps. van Pierre van Beek) - columns

 redactie: Ben van de Pol

 

Nieuwe Tilburgse Courant - woensdag 11 december 1940

 

 

December

 

Iedere maand draagt haar eigen gestalte. Als ge door den kring van het jaar gaat, ontmoet ge daar maanden lijk juffertjes met kokette dribbelpasjes... maanden als ontluikende bloemen... maanden, die u afstooten en maanden, die u trekken. Zoo'n laatste maand speurt ge in December! Als die klopt aan uw deur, zegt ge spontaan: "Kom er in en rust een beetje!" Niemand houdt van den winter, welke December in zijn mars draagt, maar toch is December iedereen lief.

Wat mag daarvan de oorzaak zijn? Dat komt wijl hij op zijn reis over de wereld meebrengt de intimiteit van den familiekring, de vreugde van St. Nicolaas, de Vrede van Kerstmis, het feest van Sint Silvester... Misschien komt het ook wijl December een maand van karakter is zoodat ge weet, wat ge er aan hebt. Mei maakt u nog wel eens wijs, dat zij het voorjaar brengt en stelt u dan teleur. December geeft nooit een visitekaartje af met een titel, dien hij niet gerechtigd is te voeren. Hij schaamt zich niet voor de leelijke helft van zijn taak maar doet zijn werk met opgeslagen oog daar hij schijn en werkelijkheid helder vermag te onderscheiden. Als de menschen dat óók zoo konden, zouden zij méér vreugde in hun arbeid vinden...

Plots weet ik het nu ook waarom December steeds door mijn gedachten kuiert in de gestalte van een ouden man met een witten baard. December is de drager der ervaring van al de elf maanden uit duizend jaren, welke vóór hem gingen en heeft zich groote wijsheid zoo vergaard. Daarom stapt hij zoo bezadigd mee aan het eind van ieder jaar en lacht hij immer zoo vergoelijkend-begrijpend als gij hem bij uw kachel noodt. Zijn plicht vergeten doet hij nooit doch hij bereidt hem voor met tact. Daar kent ge zijn rijpheid aan! Hij praat eerst wat over den ouden tijd, brengt u de groeten over van die en die en als ge daardoor mild gestemd geworden zijt, zoodat ge 'n kwade tijding kunt doorstaan, dan pakt hij zijn winter uit: een boel sneeuw, een pak kou, heele brokken ijs, veertien grossen rooie neuzen en tien dozijnen winterhielen... Gij laat hem maar begaan en accepteert het lachend allemaal, omdat hij zoo goed de kunst verstaat de dingen, welke gij ongaarne ziet maar niet ontwijken kunt, in uw verbaasde hand te stoppen. Gij en ik zouden aan zijn voorbeeld kunnen denken wanneer ons ook een soortgelijke taak mocht worden opgedragen. En wie van ons krijgt nooit eens zulk een taak?...

 

CANTECLEER